Het gebeurde in mijn jeugd
Op 3 augustus 1955 zag ik het levenslicht
Pa en ma waren niet weinig fier met hun kleine spruit. Na enig overleg werd besloten om mij Jean-Pierre te noemen
Waar ze dat vandaan hadden gehaald, is tot op vandaag nog altijd een mysterie. Ik liet me vertellen dat er heel wat nieuwsgierigen langskwamen in de kraamkliniek om een glimp van mij, als baby dan, op te vangen en mij te bewonderen. Dit weet ik natuurlijk zelf niet, maar is mij toevertrouwd door ons moeder, van wie ik nog altijd alles geloof.
Van de eerste twee levensjaren herinner ik mij zoveel niet meer, wél dat ik deze voor het grootste deel doorbracht bij mijn grootmoeder op de Begijnhoflaan. Haar woonst was gevestigd tussen de fietsenwinkel van Jef Claessens en het huis van Tanske en Pacqué. Aan de overzijde woonden onder meer de familie De Loose, de familie Huau, Peke Verschueren, en Zjang den azjènt (Van der Vreken). De families De Loose en Huau zetten af en toe een heuse kaatswedstrijd op het getouw en er was steeds ruime belangstelling van de bewoners van de straat (of moet ik nu laan schrijven?).
Pa en ma gingen uit werken en mijn mètsje zorgde dat ik niets tekort kwam
Mijn verblijf aldaar was ook de oorzaak dat ik de eerste bewaarklas doorliep in de Maricolen op de Zuidlaan, bij onder meer zuster Bernadette. Op school vertoefde ik tussen een aantal stoere binken, zoals Rudolf Buggenhout, de gebroeders Van Marcke, de Leys, enz. maar ook enkele (voor hun leeftijd) knappe dames
Toendertijd was er na schooltijd nog geen sprake van tv kijken. Iedereen vertoefde na het avondmaal zowat op straat.
Pacqué, de naaste buur van mijn grootmoeder, was trommelaar van dienst als de Gruëte Manne een rondgang maakten in de stad. Trommelen was ook mij met de paplepel ingegeven. Mijn vader was een gekend muzikant en sloeg de petit-caisse bij diverse muziekmaatschappijen en speelde van jongsaf als drummer bij diverse orkesten.
Zo kon in mijn gamma speelgoed uiteraard geen trommel ontbreken
De kwaliteit van het slaginstrument was toen nog niet wat het zou moeten wezen, maar ik kon er alvast een paar marsjkes op spelen.
Pacqué huurde mij dan ook in telkens hij gruëte man speelde in de straat.
De nepreus trok ergens een paar pisbloemen af, die als boeket dienden, en wanneer ik de eerste slagen op het trommelvel liet horen, was Pacqué onmiddellijk mee. De straatbewoners, die dit tafereel steeds op prijs stelden, klapten in de handen, riepen allerlei kreten en pepten Pacqué en mezelf op alsof het een echte optocht betrof. We vertrokken meestal aan de fietsenwinkel van Jef Claessens in de richting van 'den bastion. Helemaal echt werd het, als Zjang den azjènt ons gezelschap vervoegde. Met een politieman in ons gezelschap kon er ons niets gebeuren!
Pacqué danste de ziel uit zijn lijf en ik trommelde alsof mijn leven ervan afhing
En de agent zorgde voor een vrije doorgang
Aan de hoek van de straat draaide ons gezelschap zich en we trokken dan richting Molenberg. De te overbruggen afstand hing wel telkens in mijn benen. Wellicht begrijpelijk, als je weet dat ik toen drie à vier jaar was.
De apotheose hield telkens iets speciaal in... Hoe dichter Pacqué de Molenberg naderde, hoe sneller hij danste
Toen hij het café De Vier Poorten in het vizier kreeg, was hij helemaal niet meer te houden! Zijn tred versnelde en werd haast looppas... Ook de agent was niet meer te houden. Die twee trokken het café binnen en bestelden een stevige pint. Mijn grootmoeder had mij in het verleden al eens de les gespeld en gewaarschuwd dat ik zeker en vast niet in het café mocht binnengaan zonder iemand van mijn ouders of grootouders. Dus, gehoorzaam als ik was, wachtte ik buiten op de stoep. Soms dacht men er wel eens aan dat de trommelaar van dienst ook wel eens dorst zou kunnen hebben. De ene keer kreeg ik een oranzjinneke, de andere keer een lekker stuk chocolade. Ik hoef jullie alvast niet te vertellen dat ik de terugtocht vaak alleen diende te maken of onder begeleiding van iemand van de familie die mij aan het café kwam afhalen
|