Over asperges bestaan er minstens twee bekende verhalen. Het
zijn verhaaltjes die stammen uit de negentiende eeuw en dus vrij lullig
klinken in onze moderne oren... maar als je wat culinaire kenniswil opdoen, verder lezen...!
Een eerste verhaal uit lang vervlogen tijden (18e
eeuw) gaat over de Franse schrijver, Fontenelle, die verzot was op asperges,
vooral als ze opgediend werden in olie. Abbé Terrasson daarentegen was verzot
op asperges in boter. Asperges waren in die tijd een zeer exclusieve en dus ook
dure groente.
Op een dag werd abbé Terrasson uitgenodigd door Fontenelle om
bij hem te komen dineren. Terrasson zou zelfs zijn dure bussel asperges (die
hij gekregen had...!) in twee verdelen en de helft laten klaarmaken in boter door zijn keukenpersoneel, voor de abbé.
Even voor de twee aan tafel zouden gaan wordt de abbé echter
onwel, krijgt een beroerte en valt in zwijm. Fontenelle rept zich daarop naar
de keuken en schreeuwt : " tout à l'huile maintenant, tout à l'huile!
".
Alles in olie, alles in olie .... Spijtig detail is dat de
abbé enkele dagen nadien sterft.
Beide personen waren
schrijvers aan de académie Française.
Dit is een gekend verhaal, ik dacht dat het in het werk van
Brillat-Savarin, La Physiologie du Goût,terug te vinden is, maar daarin kan ik mij sterk vergissen.
De Nederlandse schrijvers of vertalers van de nieuwe
Nederlandstalige Larousse Gastronomique zijn er in geslaagd om het verhaal
totaal verkeerd te publiceren. Ze hebben de namen omgewisseld. Zo zie je maar
weer dat vertalingen niet altijd betrouwbaar zijn.
Het tweede verhaal gaat over de karakteristieke geur die
vrijkomt bij het maken van een plasje nadat men asperges gegeten heeft
Asperges kunnen een speciaal luchtje nalaten bij het
plassen. Deze typische geur komt door de aanwezigheid van zwavelhoudende sporen
(aspergine) in de aspergeplant. Onze lever zet deze stof om in zogeheten
methylmercaptanen, vluchtige zwavelverbindingen die via de urine ons lichaam
verlaten. En dat ruiken we dan op het toilet.
Het woord asperge is trouwens afkomstig van het Latijnse
werkwoord aspergare wat zoveel betekent als besproeien... plassen! Asperges
werken licht diuretisch.
Maar ik dacht aan een verhaaltje dat ik na lang zoeken
teruggevonden heb in één van mijn oude boeken.
Het verhaal speelt zich af in Parijs, waarschijnlijk ergens
in de jaren 1800.
Een baron die niet bij naam genoemd wordt maar die met een buitengewoon
mooie Spaanse vrouw gehuwd was, wandelt door Parijs en ziet in de etalage van
een chique en dure groentewinkel,Maison
Chevet, een pracht van een bussel asperges liggen. Het waren de eerste van het
seizoen. Hij gaat binnen en vraagt de prijs. Drie louis vraagt de verkoper er
voor. Hoeveel dit nu is; geen flauw idee, maar asperges waren toen zoals reeds
aangehaald zeer duur. Het zal wel echt heel duur geweest zijn want de baron koopt
ze niet, hij zal wel wachten tot het seizoen wat verder gezet is. Ja, voegt de
verkoper er nog aan toe, u moet ook niet verder zoeken, dit is de enige bot
asperges die nu in heel Parijs te koop is.
Daarbij, de baron moet s avonds toch gaan souperen in zijn
club.
Hij komt s nachts lichtjes beneveld thuis, zo rond vijf uur
en zijn vrouw is in een diepe slaap verzonken. Hij legt zich naast haar in bed neer
en wordt na enige tijd wakker om aan enige sanitaire behoeftes te voldoen en wordt
daarbij geïntrigeerd door de eigenaardige geur die daarbij uit de pispot van
zijn nachtkastje komt
Had hij die bot asperges nu toch gekocht, of niet .. ???
De volgende morgen keert hij terug naar de groentewinkel en
vraagt de patron wie die fameuzebot
asperges wel gekocht heeft. Restaurant Le Grand Véfour, was het antwoord, een
luxerestaurant.
De baron begreep onmiddellijk wat er tijdens zijn aanwezigheid
in de club gebeurd was
* Een nachtkastje
dient nu om er een wekker op te zetten, of een radio, condooms, pillen, of om
er ongelezen boeken op te stapelen, maar in de 17e, 18e eeuw diende dat kastje
om er de nachtspiegel, de po, de pispot... in op te bergen.
Asperges worden dikwijls in verband gebracht met de liefde.
De vorm van de asperge heeft hier wel iets met te maken,
vooral de dikke witte asperges bieden een nogal wellustige aanblik voor sommige
personen...
In vroegere tijden was men niet zo goed in staat om asperges
te schillen zoals wij dat nu kennen. Met een goede dunschiller is dat nu een
fluitje (daar gaan we weer) van een cent. Met de roestige niet zo scherpe
messen van destijds lukte dat niet zo goed. Daarom werden asperges ongeschild
gekookt en aan tafel werden ze leeggezogen...
Je ziet het wel gebeuren; een bloedmooie deerne die
demonstratief een asperge naar haar mond brengt en die traag leegzuigt...
terwijl met omfloerste blik glurend naar de aanbedene...
Tot in de jaren vijftig, zestig van vorige eeuw werd dit zo vermeld
in de boeken die de etiquette aan tafel beschreven. Men mocht asperges met de
handen eten. Eventueel mocht je met een vork de punt van de asperge naar de
mond dirigeren... met de ander hand nam je de asperge vast aan de voet. Het
harde gedeelte, de voet,van de asperge
werd op het bord terug neergelegd.
Dit verklaart ook waarom de asperges vroeger veel langer
waren dan nu. Het onderste harde stuk werd niet gegeten. Het verklaart ook
waarom nu nog dikwijls vermeld wordt dat je het onderste harde stuk van de
asperge moet afbreken...
Welk hard stuk?
Dat is er reeds lang afgesneden door de kweker tijdens het
verpakken van de asperges.
Dan heb ik nog een receptje gevonden voor roomijs met
gekonfijte asperges...
Avocadoroomijs met
groene asperges
Benodigdheden :
300 g goed
rijpe avocado, alleen het vruchtvlees
150 g suiker
500 g melk
4 eierdooiers
1dl room
vanille indien gewenst
1dl suikersiroop van 100 g suiker en 50 g
water voor het konfijten van de asperges
Bereiding :
Kook het
avocadovlees gaar in suikersiroop en maak er puree van.
Kook de
aspergepunten even in de suikersiroop en laat 2dagen trekken.
(
Konfijten ) Kook desgewenst nog even in.
Klop de
dooiers en suiker tot een lint. Giet de kokende melk bij de eierdooiers en laat
verdikken.
Voeg dan de avocadopuree toe. Eventueel de vanille.
Draai af in
de ijsmachine.
Dien op met
de gekonfijte asperges en een beetje van desiroop.
Ik heb dit recept nooit zelf gemaakt maar het stond destijds
op de kaart van een restaurant met een zeer goede reputatie.
Ik zou dus zeggen, wie een ijsroomturbine heeft, probeer
eens.
Kennissen van mij beweren trouwens altijd dat ze in Brazilië
avocados eten besprenkeld met het sap van limoen een bestrooid met suiker...
Alleen heb ik een beetje mijn twijfels bij het koken van de
avocado. Avocado wordt snel bitter bij het verhitten, ik zou de vruchtenpulp
hoogstens een beetje verwarmen zonder echt te koken. Dit gaat ook het zwart
worden tegen.
Over het konfijten van de asperges in suiker. Dit kan perfect
met fijne groene asperges.
Er bestaan nog ander manieren om asperges te bewaren, zoals
in Italië waar men wilde asperges bewaart in grappa. Deze asperges kunnen ook
gebruikt worden bij het asperge-ijs.
Indien je ooit de kans krijgt om wilde asperges te proeven,
niet nalaten om dit te doen. Dit is de stamvorm van alle gekweekte asperges. In
Italië, Spanje of in Noord Afrika worden ze soms in kleine busseltjes langs de
weg of op marktjes aangeboden. Niet dat ze zo buitengewoon lekker smaken maar
dan heb je de echte pure brute smaak van de asperge, vooral bitter komt op de
voorgrond.
Zo zie je het verdere verloop van de ontwikkeling. De groene
asperge groeit uit boven de grond tot de groene stengel. De witte asperge blijft
onder de grond en heeft nooit geen licht gezien waardoor ze ook wit blijft. De
asperge met blauwe toppen heeft even licht gezien waardoor de punten
verkleuren.
Straks zou ik toch maar even de geur in de pispot controleren...
je weet maar nooit!
Categorie:Etymologie Tags:Aspergeverhalen, Fontenelle, Terrasson, avocado en groene asperges
21-08-2011
Vomitorium
.
Herman Van Molle heeft het voor mij verkorven!
Jullie kennen hem wel die Herman, die gladjanus met zijn
rosse snor en zijn steeds perfect gestoomd pak, Herman die soms over het scherm
dwaalt met een zalm op zijn rug, voor Corleone, en reclame maakt voor zijn
broer Frank als hij daar ook maar de kans toe krijgt. Verder verdient hij zijn
kost als gereputeerd quizmaster en tijdens de winter verdoet hij zijn tijd door
vissen te verschalken in Zweden...! ( De job van quizmaster betaalt blijkbaar
goed..!?)
Het gaat hier over de Canvascrack natuurlijk... waarvan ik
een fervente fan ben!
Een beetje cultuur mag ook wel eens vind ik!
Tot voor enkele weken dacht ik dat ik een stukje kennis had
dat alleen door een paar geprivilegieerden gekend is... en lap: één vraag van
Herman Van Molle en daar ging plotseling mijn goed gedacht, het werd eensklaps abrupt
gedegradeerd tot waanidee!
Een paar weken geleden kwam de vraag, ik weet echt niet meer
met welke kandidaat het was: wat is een
vomitorium?
Drie mogelijkheden.... a b c...
Ik begon al triomfantelijk en juichend naar mijn vrouw te roepen,
ik weet het, ik weet het: ...dat is het kotskot
bij de Romeinen... toen zij nog leefden, die oude Romeinen! Die rare
jongens...
Toen kwam de grote desillusie; t Was niet het kotskot!
Een vomitorium blijkt geen kotskot of braakput te zijn, maar
een uitgang of ingang van een groot theater of arena... Een uitgang die onder
de zitplaatsen doorloopt zodat de bezoekers zeer snel kunnen binnen gelaten of geëvacueerd
worden. Nu ook nog terug te vinden in moderne voetbalstadia en grote arenas...
en in de antieke openluchttheaters.
Jaren was ik er van overtuigd dat een vomitorium een plaats
was waar je ongestoord kon gaan kotsen of overgeven, naargelang het soort
banket of zuippartij dat er plaats gevonden had, ... naargelang wat die Romeinen ook maar organiseerden
of serveerden.
Zoals algemeen geweten, organiseerden de Romeinen
gigantische vreet- en drinkfestijnen. Omdat zij daardoor frequent met zwaar
overladen magen geplaagd zaten, hadden zij hiervoor enkele remedies uitgedacht
die ons op dit ogenblik wel heel bizar maar vindingrijk zullen over komen.
Als men aan een feestmaaltijd aanlag, want de Romeinen lagen
aan, aan het banket, en men kreeg een indigestie door overdadig gebruik van
spijs en drank, dan verwijderde men zich even naar het "vomitorium". Het
is te zeggen, men liet zich dragen of ondersteunen door slaven... of slavinnen,
waarom niet?
In het woord vomitorium kan men de Franse stam vomir en
het Engelse werkwoord to vomitherkennen. De keel werd dan geprikkeld met een pauwen - of een fazantenveer,
waarna de maag zich vanzelf ledigde... Daarna ging men ongestoord verder met vreten
en zuipen.
Wie ooit de film Satyricon van Frederico Fellini zag, weet
waarover het gaat.
Het banket van Trimalchio bijvoorbeeld... waar gebraden everzwijnen
opgediend werden uit wiens buiken bij het opensnijden zanglijsters weggevlogen
en waar de kok in de roodgloeiende oven gegooid werd omdat de gerechten niet
snel genoeg op tafel kwamen...!
Hoe gekker de feesten waren hoe beter. Vreemde gerechten
maakten bijzonder veel indruk. De reeds genoemde Trimalchio, gaf tijdens het
beruchte banket zijn gasten wijn te drinken die al honderd jaar oud was.
Ook keizer Vitellus, bekend om zijn liefde voor eten, kon er
ook wat van. Hij liet een aantal van de duurste maaltijden in de geschiedenis
opdienen. Een van zijn gerechten heette het Schild van Minerva. Hierin zaten
levers van snoeken, hersenen van fazanten en pauwen, tongen van flamingos en
eitjes van lampreien. ( Een hier niet erg bekende zeevis.)
Dezelfde Romeinen maakten daarom pilletjes om hun gekwelde
magen te verlichten. Deze pillen werden vervaardigd van het maagsap van jonge
varkentjes en ze werden gebruikt om de werking van de eigen maagsappen te
versterken.
Daarvoor werden kleine biggetjes gedurende enige tijd
uitgehongerd. Juist voor ze geslacht werden, zette men de zwijntjes de meest
aanlokkelijke spijzen voor, doch zodanig dat de beestjes er niet bij konden.
Als het speeksel uit hun muil kwijlde, en de maagsappen dus in grote hoeveelheden
afgescheiden werden, werden de beestjes gekeeld. Hun maagsap werd dan zo vlug
mogelijk opgevangen en gedroogd in de zon. Van het bekomen poeder maakte men
dan pillen; denkelijk deden enkele van deze pilletjes de meest zware maaltijd
gemakkelijker verteren.
Allemaal prachtige verhalen maar spijtig... het 'vomitorium'
blijkt een mythe te zijn. Het is geen kotsbak of iets dergelijks... ! Het vomitorium
zou zelfs nooit bestaan hebben, alles berust op een taalkundige vergissing, een
foute vertaling.
Toch bestaat het vomitorium. De echte vomitoria zijn goed
ontworpen doorgangen in een amfitheater of andere grote publieke plaatsen zoals
men ze nu ook nog aantreft in circussen of voetbalstadions. Dus passages onder
de zitplaatsen door.
Op die manier konden grote aantallen Romeinen in en uit de
grote ruimtes versluisd worden, zowel naar binnen als naar buiten. De wortel
van het woord, 'vomere', betekent letterlijk "uitspuwen".Later is daardoor de vergissing ontstaan door
het woord te vertalen tot "braken".
Bovenstaande is op verantwoordelijkheid van Herman Van
Molle... maar bij nadere controle blijkt alles wel te kloppen...
Ook al was het dan niet waar, het was toch een mooi
verhaaltje!
Categorie:Etymologie Tags:Vomitorium, Romeinen, Tramalchius, Herman Van Molle
24-04-2011
Vlaai
.
Toen ik deze voormiddag het stukje aan het schrijven was
over de organisatie van een Paasbrunch
schoot mij plotseling het woord vlaai te binnen. Een stukje vlaai op een
brunchbuffet...!
Bovendien heb ik toen het woord Lokerse vlaai gebruikt.
Nu ben ik er zeker van dat vele lezers hun wenkbrauwen
zullen fronsen en zich daarbij zullen afvragen what the f*ck is Lokerse
vlaai?
Als klein kind zat ik reeds in moeders kookboek van de
boerinnenbond te snuffelen en ontdekte daar de eerste keer het woord vlaai,
maar het ging over een vlaai die gebakken werd in speciale vlaaikommen... dat kende
ik niet! Het heeft zelfs nog jaren geduurd vooraleer ik wist wat voor een soort
vlaai dat is...
Wel heb ik eens een vlaai tegen mijn oren gekregen omdat
ik toevallig de kan melk over moeders kookboek had uitgegoten. Dat was dan mijn
eerste kennismaking met een vlaai en het was toen geen Lokerse vlaai.
Daardoor heb ik het ook goed onthouden... Oost-Vlaamse
vlaai.
Het geven van vlaaien tegen de oren was in die tijd een
populaire en tevens zeer efficiënte methode om kinderen meer kennis bij te
brengen. Met doorslaande argumenten!
Een vlaai is een vlaai, en een vlaai is geen taart! Alhoewel...?
Een taart is meer een luxeproduct. Voor verjaardagen,
huwelijks- en scheidingsfeesten, enz..
Iedereen kent wel de Limburgse vlaaien veronderstel ik. Die zijn
zelfs tot in de Aldi te koop en de jeugdbewegingen verkopen nu jaarlijks vrachtwagens
vol Limburgse vlaaien om met de winst hiervan op kamp te kunnen gaan. Vroeger
had je een wafelbak, nu is het een vlaaienslaggeworden! Er bestaat zelfs een industriële
bakkerij die zich hier specifiek op toelegt, op het bakken van vlaaien voor de
vlaaienslag...
Zoals altijd ben ik steeds benieuwd naar de oorsprong van
een woord. Bij vlaai is er niet veel te vinden. De oudste term is vlade, een
woord dat ik ooit ook nog wel eens ergens gelezen heb. Een vlaai moet duidelijk
altijd iets plat zijn volgens het etymologisch woordenboek.
Daarom koeienvlaai? Maar erg lekker zal die niet zijn.
De Nederlanders kennen het woord vla, dat is ogenschijnlijk
wat anders maar het verband bestaat. Ook het Franse flan klinkt hetzelfde...
Uit een kookboek van de boerinnenbond van 1934, vermoed ik
toch, heb ik het recept gehaald voor vlaai. Het gaat hier eerst over de
Limburgse vlaai. De tekst is nog de oude spelling zoals hij in het boek staat.
Vlaaien
1 kg. bloem 1/2 1.
melk - 50 gr. gist - 100 gr. suiker - zout - kaneel.
De gist breken in
warme melk, mengen met suiker, een snuifje zout, en kaneel en er de bloem onder
werken. Het deeg 1/2 uur laten rijzen op een warme plaats.
Het deeg uiteenrollen
op een tafel die bestrooid is met bloem.
De vlaaiplaten
inwrijven met vet of boter en verwarmen.
De platen vullen met
het deeg en nog een weinig laten rijzen.
Doorsteken met een
vork, vullen met gelei, confituur, appelmoes, rijst of vanillepap en
in den oven laten
bakken. De vlaaien mogen ook versierd worden met bandjes deeg.
Niet tevergeten dat
hier in Antwerpen pruimenvlaaikens met Aswoensdag zeer in trek zijn.
De vulling bestaat dan uit een fijne puree van gedroogde
pruimen. Vroeger waren pruimenvlaaikens zelfs een zeer courant luxe baksel, gereserveerd
voor de zondag.
Dan de Oost-Vlaamse vlaai, de onbekende...
Het gaat hier over een heel ander product, een soort
pudding. Zelfs te vergelijken met een broodpudding. Donkerbruin van uitzicht en
mierzoet. De pudding wordt opgediend in speciale aardewerken kommen die nu
vervangen zijn door koele grijze aluminium bakjes. Maar alles verandert.
Nu zou je denken dat zo een vlaai gemaakt wordt als dessert.
Nee hoor. Vlaai wordt gegeten, in schijfjes gesneden, als broodbeleg. Wat
niemand verhindert om vlaai toch te aanzien als een zwaar en zoet nagerechtje. Dergelijke
zoete puddingen zijntypische gerechten
uit de negentiende eeuw. Ook de griesmeelpudding, tapiocapudding, broodpudding
en de lekkere kabinetpudding zijnandere
vertegenwoordigers van de zware puddingsoorten... denk ook aan de Engelse
plumpudding!
Elke Oost-Vlaamse stad heeft zo zijn eigen receptuur. Welke
stad nu eigenlijk het authentieke recept heeft? Wie zal het zeggen? Elke
huismoeder heeft haar eigen receptje,gekregen van haar moeder... en die kreeg het op haar beurt van haar
moeder...
Gent, Aalst, Lokeren, Dendermonde, Sint Niklaas, ze vinden
allemaal dat hun recept het beste en het origineelste is... en laat ze maar in
hun wijsheid.
Hieronder ook weer een recept uit het kookboek van de
boerinnenbond. Op het internet zijn er nog vele andere te vinden , bijvoorbeeld
ook van Piet Huysentruyt..
Eerst nog een beetje woordverklaring;
Broodsuiker is een
ander woord voor suikerklontjes. Wel de harde klontjes van de suikerfabriek van
Tienen nemen. Eén klontje weegt gemiddeld vijf gram..
Mastellen zijn een specialiteit van
Gent. Een soort zacht zoet broodje dat gekruid is met kaneel. Typisch is het
gat dat in het midden van het broodje gemaakt is. Te vervangen door oud wit
brood of zelfs paneermeel wordt ervoor gebruikt.
Sukade is
gekonfijte schil van een soort citroen, de sukadevrucht.
Foelie is nu niet
gemakkelijk meer te vinden maar kan vervangen worden door nootmuskaat. Foelie
is trouwens de binnenschil van de muskaatnoot.
Oost-Vlaamsche vlaaien
1 liter volle melk -
250 gr. broodsuiker - 5 mastellen (versche of gedroogde) of 5 beschuiten - 200
gr. peperkoek - 1 tas heet water - 4 eetlepels gewone bloem - 25 gr. sukade - 1
koffielepel gestampte kaneel - 1 koffielepel foelie (bruin poeder) - 25 gr.
gekonfijte oranjeschil - snuifje zout - 2 à 3 eieren - 2 eetlepels stroop (van
beeten) .
Melk aan den kook
brengen samen met de suiker en de in stukken gebroken mastellen of beschuiten,
Ondertusschen den
verbrijzelden peperkoek laten weeken in een tas warm water (al draaiende van
tijd tot tijd met een vork). De melk, bij het koken, binden met 2 eetlepels
gewone bloem, eerst omgeroerd in een tas koude melk. Dit mengsel (melk + suiker
+ mastellen + bloem) nog eens laten doorkoken tot men een dikke pap bekomt. De
kastrol afzetten van het vuur. Nu al de overige bestanddeelen er onder roeren
bij middel van een houten lepel: geweekte peperkoek, nog 2 lepels bloem,
kaneel, foelie, fijngesneden oranjeschil en sukade, zout, stroop en
fijngeklopte eieren.
De kleur van het
mengsel hangt af van de hoeveelheid stroop. Verlangt men ze donker, dan
verhoogt men het stroopgehaIte.
De stevigheid der
vlaaien is grootendeels aan de bloem te danken. Naar goeddunken verandert men
dus deze hoeveelheid.
Is alles goed gemengd,
dan vullen wij onze speciale kommen, «vlaaikommen » genaamd, gemaakt uit
verniste gebakken aarde, groen- of bruinkleurig van buiten en geel van binnen.
Gewone vuurvaste schotels volstaan ook heel goed.
Laten bakken in een
warmen broodoven gedurende 1 uur. De temperatuur mag niet zoo hoog zijn als bij
het broodbakken. Gewoonlijk 1/4 uur nadat het brood in den oven steekt, zetten
we de vlaaien er bij.
Als laatste hebben we nog de Lierse vlaaikens. Dit zijn
eigenlijk geen echte vlaaien, het zijn kleine gebakjes en geen grote vlaaien
zoals de Limburgse.
Het recept ervan wordt angstvallig geheim gehouden. Dus alle
recepten die nu op het internet te vinden zijn, zijn absoluut niet de
authentieke.
Een Liers vlaaike bestaat uit een flinterdun deegbakje,
zogezegd gemaakt van bladerdeeg maar waar ik aan twijfel...
De vulling bevat oud brood, siroop waarschijnlijk
kandijsiroop en een kruidenmengsel waarin een sterke anijssmaak herkenbaar is. De
vlaaikens worden verpakt verkocht per tien stuks en worden meestal bij de
koffie gegeten. Elke Lierse banketbakkerij heeft ze wel en de receptuur is
overal dezelfde.
Als ik nu niet als de wiedeweerga aan het koken ga bestaat
de kans dat ik van mijn vrouw ook een vlaai krijg... en geen Lokerse...
(grapje)
Als klein jongetjes was ik reeds op zoek naar recepten om één
en ander te proberen.
Het kookboek van de boerinnenbond kende ik toen bijna uit
mijn hoofd.
Bakken was zoals bij elke beginneling een geliefkoosd tijdverdrijf.
Liefst als ons moeder niet thuis was....
Zo stootte ik op nonnenvestjes.... Bladzijde 141.... Bloem,
eieren, suiker, boter, melk, dat was het ongeveer.
De bereiding was heel simpel en de bolletjes bakken gebeurde
gewoon in de fituurketel.
Lekker met veel suiker er op en de nonnenvestjes gingen vlot
naar binnen.
Waarom die dingen nonnenvestjes heetten ? Nooit bij
nagedacht.
Later in de grote school leerden we dat een veest iets was dat iedereen een
scheet noemde of een beetje fatsoenlijker: een wind !
Dat er enige verband bestond tussen een vestje en een
veestje werd nog niet duidelijk.
Later toen we een beetje Frans geleerd hadden, kwam de term pets
de nonnes te voorschijn.
Toen werd het duidelijk .... Veest in het Nederlands, pet in
t Frans....
De schrijfsters van het kookboek durfden de naam veest
niet gebruiken en scheet zeker niet. Zeker niet in combinatie met
nonnetjes... dat kan niet. De zusterkes zouden eens gechoqueerd kunnen zijn...
Dus hebben ze er toen maar nonnenvestjes van gemaakt.
Ik stelde mij er in het begin ook zoiets bij voor als een
jakje voor nonnekens...
Nog later vond ik ergens hoe de nonnenveest zogezegd
ontstaan is. Een onnozel verhaaltje maar het is één van de zovele onnozele
verhaaltjes. Zo staat het ook te lezen
op mijn website keukentheorie.
Het gerecht bestaat
uit bolletjes soezendeeg die in zuivere olie zachtjes gebakken worden. Men
noemt ze ook beignets soufflés. Ze worden opgediend, gewoon bestrooid met
poedersuiker of gevuld met confituur.
De Nederlandse
vertaling is,"nonnenveest", maar vermits huishoudkunde en dus ook
kookkunst meestal bij de nonnetjes gegeven werd is de naam nonnenveest alras
veranderd tot nonnenvest. Wie weet trouwens nog wat een veest is?
Het verhaal dat bij
het ontstaan van het gerecht verteld wordt gaat als volgt: lang geleden moet
een jonge kloosterlinge met de naam Agnès in de kloosterkeuken wat deeg
wegbrengen naar een medezuster, onderweg stopt ze bij de ketel met kokende olie
om wat toe te kijken en o wee ...onverwacht dwingt de natuur haar ingewanden
tot ware onbetamelijke geluiden.Verschrikt laat ze het bolletje deeg in de kokende olie vallen en
wonderlijk genoeg zwelt het stukje deeg tot een glanzend gebakje...Het
nonnenveestje was ontstaan....
Nog later kreeg ik wat vragen binnen over nonnevotte. Dat is niet hetzelfde. Nonnevotte zijn strikjes
gemaakt van een zoet gistdeeg die worden gebakken in olie.
Het bovenstaande recept is het authentieke uit een
kookboekje van de Boerinnenbond van 1934. Of het recept een goed resultaat
oplevert weet ik niet. In mijn jonge jaren vond ik het wel lekker.
Indien het nu ooit nog gemaakt wordt gebeurt het met een gewoon
soezendeeg. De vestjes kunnen gevuld worden met warme pasteibakkersroom of met
confituur.
Na het eten ervan kan men geen pap meer zeggen, zo
zwaar....
In 1971 heb ik ooit een boekje geschreven, t is meer een
boekje gepleegd, over etymologie in de keuken.
Ik gaf toen les aan ter Groene Poorte maar kluste af en
toe wel eens wat bij in een restaurant in de buurt. Het restaurant is reeds
lang ter ziele gegaan alhoewel ik daar verder niets mee te maken heb gehad.
De baas had een enorme bibliotheek met duizenden boeken die
allemaal over de keuken handelden. Zo ook een Engels boek over etymologie. Book
of the table,van ene mijnheer Kettner.
Ik kreeg het boek te leen en ik heb daar toen alle stukjes
die over woordverklaring handelden uitgehaald en overgeschreven. Dat ging toen
nog allemaal met de hand. ( Voor de jeugd van nu: met een pen, overschrijven op
papier...dat werd toen soms gebruikt als straf voor stoute kindjes...)
Nadien ook nog links en rechts wat stukjes uit andere
meestal Franse publicaties gehaald en dit alles dan moeizaam met twee
vingertjes op een oude typmachine bij mekaar getikt.
Het werd een redelijk werkje, zo een ruime dertig bladzijden.
Toen ik het wou laten inbinden stelde de drukker, die het boekje zou maken, mij
voor om meerdere exemplaren te maken zo kon ik het werkje verspreiden aan
geïnteresseerden.
Dus de tekst nog maar eens overgetypt- en gecorrigeerd- op
een stencil en het met een stencilmachine een vijftigtal keer gekopieerd en
er vijftig boekjes van gemaakt.
De boekjes vielen bij velen in de smaak ondanks de povere
lay-out. Veel meer was toen ook niet mogelijk.
Via het blaadje van de oud leerlingenbond van de hotelschool
van Koksijde ( Hospes) werd het werkje verspreid tegen de belachelijke som van
50 Belgische frankskes...Juist voldoende om de onkosten te dekken.
In het totaal moeten er zo een tachtigtal van verzonden
geweest zijn.
Jaren later, in de jaren negentig zocht ik terug aan mijn
eerst gemaakte boekje maar zelf had ik geen enkel exemplaar meer. Een goede
vriend heeft er mij dan eentje terug gegeven.
( Merci, Germain...)
Ondertussen waren de schrijfmachines al heel wat verbeterd
en op een keer had ik een juffrouwtje in mijn klas dat professioneel kon
typen, dwz met tien vingers, dat is acht meer dan ik... Zij is er in gelukt om de 35 bladzijden in één
dag over te tikken en de tekst op een diskette te zetten. Zo kon ik de tekst invoeren
in een PC .
De, nogmaals een beetje aangepaste tekst, staat nu te lezen
op mijn website onder de noemer : Etymologie. Hier
Enkele weken geleden krijg ik van één van de lezers van dit
blog of van mijn website een berichtje dat hij ook nog wel één en ander over
etymologie heeft en dat ik dat mag hebben.
Goed, goed, met alle plezier natuurlijk !
Een week nadien krijg ik een pak van wel drie centimeter dik
aan gekopieerde teksten in de brievenbus met als titel : Etymologie in de gastronomie.
Afzender : Grootkeukenkoks Oost-Vlaanderen.
Ik begin te bladeren, bladzijde één : inleiding...
De tekst kwam mij reeds bij de eerste blik zeer bekend voor
, t was gewoon de eerste pagina van mijn boekje van destijds !!!Zeer lichtjes gewijzigd ...
Verder in dat document vele stukjes die ik ooit geschreven
had maar er is ook veel nieuwe materie aan toegevoegd.
Ik heb de milde schenker van het document opgebeld, ttz hij
mij, en wat bleek: mijn eerste oude boekje is bij een leraar van de hotelschool
van Wemmel terecht gekomen en die heeft de tekst dan weer naar zijn hand
gezet...Het zal waarschijnlijk een leerling van ter Groene Poorte geweest
zijn ???
Mijnheer Freddy Van Pottelbergh, maak u bekend, dan kunnen
we een pint gaan drinken !
De wereld draait gewoon verder....
Vijfendertig jaar na datum komt mijn eerste schrijfsel terug
boven water....
Taatjespap : Slappe aardappelpuree gemaakt van aardappelen en karnemelk en gemengd met gesneden zuring. Zelfs wilde zuring word ( werd) ervoor gebruikt. Wordt gegeten met gebakken spek en spekvet. Zie ook “pillepap”.
Taptjesvlees : Iepers gerecht. Kalfsrib, met spekreepjes doorstoken, wordt eerst gezouten en daarna een dag in melk geweekt . Nadien gestoofd en opgediend met schorseneren met bechamelsaus.
Tas : een kop, kopje. Een tas koffie....bv . Een Vlaming gebruikt het woord kopje niet ! Ook een "zjat" genoemd; komt van het Franse woord "jatte". Een soort kom zonder oor...
Telloor : Een bord; werd en word in Vlaanderen nog steeds een "telloor" of ook "teljoor" genoemd. Dit zijn wel dialectwoorden. Het is een zeer oud woord. De oorsprong is de volgende :
Tourte, tarte, tartine... is de oude benaming voor een korst brood. In de middeleeuwen gebruikte men een korst brood als bord. Dit brood werd speciaal gebakken en was minder vochtdoorlatend dan het gewone brood en het had het voordeel dat men het na de maaltijd gewoon kon opeten. Waarschijnlijk zoiets als het pita - brood dat wij nu kennen. Soms werden deze korsten in aarden , houten of metalen kommen gelegd. Deze ondiepe nappen noemde men “écuelles”. Het brood helemaal doortrokken van soep en saus werd nadien aan de bedelaars gegeven die altijd in grote getale aan de poorten van het paleis van de gastheer stonden te wachten, of ze werden gewoon voor de honden gegooid die altijd onder de tafels rondliepen. Onder deze brood - borden kon men ook een plankje leggen om te beletten dat men in het tafelkleed zou snijden en om te beletten dat het mes te snel bot werd. Deze plankjes werden "tailler"of “tailloir” genoemd ; iets om op te snijden, en onze volksnaam, teljoor, stamt hiervan af. Van de term tailloir is ook de vorm tarte ontstaan...een plat brood oversopt met saus of soep. Door gebrek aan “écuelles”of “tailloirs” was men in die tijd dikwijls verplicht één bord te geven voor twee personen. Met twee eten uit één bord noemde men soms "Service à la Française". ”Manger à l’écuelle de quelqu’un” wilde zeggen dat men iemands tafelgenoot of “scotelghenoet” was. Een heer werd met een dame aan één bord gezet en ze gebruikten tevens hetzelfde drinkgerei... Er bestonden wel bepaalde beleefdheidsregels; de heer moest de mooiste brokken voor de dame laten maar de dame mocht niet onmiddellijk op het bord aanvallen en de mooiste stukjes wegkapen. Ze moest wat "bon manger" voor haar cavalier overlaten. Ze mocht de vingers niet verder dan tot aan het eerste lid in de saus dopen . Men moest zijn beker, met lege mond, in één teug leegdrinken opdat er geen vetogen op de wijn zouden drijven. Men moest namelijk om wijn vragen als men wou drinken, de tafeldienaars brachten dan een beker en wijn naar keuze. De dame mocht ook niet slapen aan tafel.
Tikkeneike: Een licht gekookt ei liefst bij het ontbijt. Zoals Marc Sleen schreef in zijn stripverhalen; “I like an tikkenaaike in the morning….”
Toeter kadijs: In Hamme ( O-Vl) spreekt men van “ een toeter kadijs”, mooi dialect hoor; de toeter is een hoorntje voor ijs. Kadijs komt van koud ( kaad) ijs.
Tortue : een kalfskop bereiding. Kan zowel warm als koud gegeten worden. Koud als broodbeleg warm met hardgekookte eieren als maaltijdgerecht.
Tot in 1960 of zowat, mocht zeeschildpad verhandeld en dus ook gegeten worden. Toen kwam er een verbod. Schildpad is altijd zeer duur geweest en werd dikwijls vervangen door een kalfskop die ongeveer dezelfde structuur had. Schildpadsoep was toen een favoriet en kon plotseling niet meer gemaakt worden. Kalfskop, die blijkbaar een ongeveer dezelfde samenstelling heeft, is dan als vervangmiddel gebruikt. Ook het woord schildpadkruiden komt uit deze periode. Ook het Engelse woord "mock turtle", dus namaak schildpad wordt gemaakt met kalfskop. De eieren in de bereiding imiteren de schildpadeieren. De soep in blik was vroeger overal te koop.
Tuttefrut : kauwgom. Dialectwoord, wordt toch zeer veel gebruikt. In West Vlaanderen spreekt men van “Chicletten”, dit naar de merknaam ; Chiclets !
Vanillepudding : altijd met dubbele LL uitspreken, vanillevla. Er word ook veel “chocolatte podding” gemaakt, vooral kinderen zijn er verlekkerd op. Pudding met rozijnen is zijn populariteit verloren.
Varkensspiering: het stuk vlees tussen de nek en de schouder van het varken.
Verket: vork. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is verket een variant van vorket, dat op zijn beurt ontleend is aan het Picardisch fourquette, evenals ferket, forket, of frinket.
De betekenis van “verket” is dus “vorkje” van het Frans; fourche = vork. Fourchette = vorkje.
De vormen met sj en ch zijn ontleend aan het Frans fourchette: fersjet, ferchette, forchette, forsette, versjèt.
Het standbeeld van, en de uitvinder van het “frinket” staat in Antwerpen op het Marnixplein? ( In werkelijkheid het standbeeld van Neptunus met zijn opgestoken drietand )
Verloren brood : Ook gewonnen brood, wentelteefjes.
Vidékes : Bladerdeeg gebakjes, kleine vol-au-vent, die vooral gevuld worden met fijne kippenragout . Was vroeger zeer populair , geen huwelijk of plechtige communiefeest kon er voorbij gaan zonder vidékes. Men noemde ze dan huwelijksbootjes of communiekorfjes.
Op de huwelijksbootjes werd een wit vlaggetje gestoken. Dat vlaggetje stak men nadien in zijn haar.
Vieruurtje : namiddagbreak. Kleine maaltijd, meestal met koffie en wat zoetigheid of gewoon met boterhammen.
Vlaai : Geen Limburgse maar Oost-Vlaamse vlaai is een soort pudding met speculaas, peperkoek, eieren, suiker, siroop, mastellen, masteluinen, kruiderijen, enz..Zeer regionaal gerecht . De Limburgse vlaai daarentegen is een fruittaart, vooral met krieken, abrikozen, pruimen, rabarber of gemengd fruit.
Vogelenmarkt : de “echte” naam van de Antwerpse vogelenmarkt. Door de Nederlanders steevast “vogeltjesmarkt” genoemd.
Vogelnestjes : hard gekookte eieren met daar rond een laag gehakt en paneermeel . Dan even aanbakken in de friteuse ( of in de oven - gaat ook ) meestal opgediend met tomatensaus en pureeaardappelen of frieten natuurlijk .
Vogels zonder kop : zie blinde vinken.
Wannekes : haantjes, kokkels, des coques in het Frans. Een klein schelpdiertje met geribd dubbelbolle schelp. Raar maar waar; alle toeristen die terugkeren van Spanje brengen "almejas" mee als culinair souvenir. Als je dan goed de verpakking bekijkt kun je bemerken dat ze ingevoerd werden, in Spanje, vanuit Nederland.
Warme rek : Op de foor( kermis) wordt of werd “ warme rek” verkocht. Een snoepgoed dat gemaakt werd door melassestroop, een donkerbruine afvalsuikerstroop, te koken met nog wel één en ander…De afkoelende stroop werd dan een taaie brij. De maker gooide deze klomp taaie suiker omhoog naar een haak en trok de suiker dan naar beneden. Na enige tijd verkreeg hij zo een zeer taaie blonde rekbare massa. Deze werd dan tot “stokken” getrokken, en in bloem gerold. De dag zelf waren deze “warme rekken” zacht en soepel, ’s anderendaags, werden ze hard en krakend. Als de warme rek in kleinere stukjes werd geknipt, met een schaar, sprak men van “babbelaars”, soms ook van “smossers”. De snoepjes werden verpakt in repen “boterpapier” !
Veurnse babelutten , ook snoepjes, behoren tot dezelfde familie.
Waterkonijn : muskusrat. Mag ondertussen niet meer verkocht worden. Niet omdat de beesten nu minder schadelijk zouden zijn maar omdat alle vlees dat in België verkocht wordt, veterinair gekeurd moet zijn. Er waren slechts enkele restaurants die “waterkonijn” verkochten en meestal was het hun enige gerecht of specialiteit.( Vlassenbroek )
Waterzooi : bijna wereldberoemde specialiteit. Gentse waterzooi is wel een gekende bereiding, maar toch; het is een soort stevige kippensoep met veel groenten, en stukken kip uiteraard, afgewerkt met room. Er zijn veel variaties mogelijk. De oorspronkelijke Gentse waterzooi werd gemaakt met zoetwatervis. De versie van waterzooi met kip zou uit het Leuvense of Brusselse komen.
Willebroekse schep: zie schep.
Wit en zwart: Wit en zwart was salami…werd ook “pepersossies” of zoiets genoemd. Meestal bedoelde men er “Boulogne”, mee, maar dat kent men in Nederland niet. Het is een soort salami gemaakt van paardenvlees, sommigen zeggen dat het eigenlijk gemaakt werd ( word ) van ezelvlees. De worst is niet verpakt in een darm maar in “goudvlies” een gedeelte van het ingewand waarvan men ook perkament maakt.”Bloende” in ’t Gents.
Wollewantjes: jonge tuinbonen : volgens het recept te versnijden als snijbonen en stoven in boter of vet met peper en zout en labbonenkruid ; andere benaming voor dit kruid : " keule ".
Worstenbrood : Bladerdeeggebak met worstvulling en je moet het zeker eten de maandag na zes januari,( verloren maandag ) want anders zie je "den duvel !" (niet diegene die in het glas zit .) Vooral een grote traditie in Antwerpen , nu nog steeds . En voor de zoetekauwen een appelbol ( een hele appel in bladerdeeg .) Alles lekker warm geserveerd. Die worstenbroodjes noemen ze in Nederland saucijzenbroodjes. Dat is ook bladerdeeg met gehaktvulling. En die appelbollen kennen ze ook. Worstenbroodjes zitten dan weer in een zacht brooddeeg. Zakeieren : gepocheerde eieren. Ook gewelde eieren genoemd.
Zeem : honing. Zeemzoet.
Zjizjippekes : Een soort hete of gewoon zoete snoepjes , met eucalyptussmaak. Urbanus zingt er een liedje over : Zjizjippeke van Meulebeek !
Zoete karnemelk : babeurre, een Frans woord.
Zoete lies : varkensvet, ook smout genoemd.
Zoete mayonaise : Hollandse mayo. Belgische mayonaise is nooit zoet. Indien toch is dit met bedoeling om deze te verkopen aan de Nederlanders!
Zure of rooi beskes :aalbessen. Vooral gebruikt om gelei te maken of om te mengen in een vier vruchtenconfituur. Ook bezekes.
Zurkel : zuring. De Belg spreekt meestal over zurkel.
Zuurstok : ook zuurstek. Hel gekleurde suikerstok in een cellofaanpapiertje. De kunst was om er een zo scherp mogelijk puntje aan te zuigen. Men kreeg er helrode lippen en tong van.