“Als we eeuwig zouden leven, zou alles eentonig worden. Het is het idee van de dood dat ons op de hielen zit. Het is de angst en het verlangen van de mens om een onuitwisbaar spoor na te laten van zijn vluchtige passage op deze aarde, die aanleiding geeft tot kunst.” Deze oorspronkelijk Franse tekst, toegeschreven aan de Hongaars-Franse fotograaf, schrijver en kunstenaar. Brassaĩ (1899-1984) kwam ik laatst tegen op Facebook en is bij mij blijven hangen…
*****
Onlangs zag ik een vroegere bevriende buurvrouw terug. Haar dochter en mijn zoon zaten ooit samen in de klas. Terwijl onze kinderen elkaar stom vonden. Gingen wij, de moeders, die elkaar eigenlijk ook wel een beetje stom vonden, net genoeg om het te voelen, maar net niet genoeg om het te zeggen en geen reden om niet samen 2x in de week aan aqua gym of iets anders leuks te doen. Want soms is gedeelde stomheid het begin van een lange vriendschap. Tien jaar geleden (wat gaat de tijd snel) is zij verhuisd en zoals dat meestal gaat, want uit het zicht…verwaterde het contact…
We haalden herinneringen op, de soort die nog steeds een glimlach oproepen. Tot het gesprek een andere bocht nam. “Als jij dood bent, ben je snel vergeten,” zei ze. “Je krijgt geen monument. Geen straat die jouw naam draagt.” Alsof ik dat nog niet wist. “Tja,” verzuchtte ik, “onze kinderen zullen misschien nog af en toe aan ons denken. Maar dat is het wel.” Ik keek haar aan, half serieus, half plagerig, “Misschien is het tijd om onze memoires eens te schrijven?”
Geen plein zal mijn naam dragen, Geen straat zal mij zoeken op de kaart. Maar misschien, heel misschien, zullen mijn kinderen ooit zeggen: “Dat zei mama altijd” En dan zal ik weer bestaan, even, in een zin. In een herinnering die niet roept, maar fluistert.
|