Het was in India. Ik was er te gast nabij een grote school met honderden kleine kinderen; allen even kleurrijk gekleed. Ik werd overweldigd door zoveel aandacht. Overal kleine handjes die me wilden aanraken; overal kindjes die me een hand toestaken en soms mijn hand niet meer loslieten. Een hand van een vreemde blanke man. Het zou hier juist het tegenovergestelde teweegbrengen, want men heeft kinderen gewaarschuwd voor vreemde mannen, zeker voor mannen met een andere huidskleur. Maar daar ging ik bijna letterlijk op in die kindermassa. Toen ging de bel; ja ook daar net zoals hier.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gezien een vriend op dat moment zelf les moest geven dwaalde ik wat rond over de vlakte denk aan een grote weide, maar dan zonder iets tot ik een laagstaand gebouw zag ergens verder weg. Op mijn dooie gemak liep ik erheen. Een paar ramen zonder glas, enkel tralies. Eén lange, smalle gang. Niet direct iets te bespeuren tot ik plots in de verte een paar kindjes zag spelen. Ik liep hun richting op, maar hoe meer ik naderde, hoe meer ik enkele kleine kaarsvlammetjes zag.
Ik weet niet meer of ik toen plots en ineens stil stond, maar op het einde van die lange gang lag een vrouw opgebaard die pas overleden was. Een klein kruisje juist boven haar hoofd en die paar kaarsjes
en die twee kindjes, spelend rond haar dode lichaam. Verder was er niemand, was er niets. Ik heb voor die onbekende vrouw even gebeden en ben dan op mijn stappen terug gekeerd. De kindjes bleven spelen, huilden niet en raakten de vrouw - hun moeder? niet aan. Hier ging het leven gewoon door.
Nog nooit heb ik van zo dicht bij het leven en de dood bij elkaar gezien. Dood, waar ben je?
Ik zie die vrouw nog steeds liggen op wat misschien niets meer was dan een paar houten bakken, overtrokken met een groen laken; een kruisje en een paar kaarsjes aan het hoofdeind.
|