ZONDAGMORGEN
De zondagmorgen gaf zijn vrouw hem steeds twee frank,
Schoof dan haar arm onder de zijne,
En ze gingen langzaam ter kerke om er mee te zingen
Van medemenselijkheid en God zij dank.
Zij zong het vurigst, zij had een goede stem.
Hij bromde wat en zonk dan weg in dromen
En telkens als de kerkmeester gin komen,
Zaten zijn franken ergen in een hoekje klem.
Dan zocht hij zenuwachtig en werd rood
Als er een meisje naar hem keek en lacht.
Zat er nu echt een God op zijn kleingeld te wachten ?
Betaal je zo voor vrede na je dood ?
Ze bleven na de dienst nog een klein kwartier staan praten
Met wat vrienden, over ’t familienieuws en over weer en wind
En dan haalde hij bij Jan
Een boterkoek of vier…
Gaston Durnez
|