O kerstnacht, schoner dan de dagen (Joost van den Vondel)
Een zalig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar aan al mijn lezers.
Het is weer Kerstmis geweest. De zoveelste in de rij der jaren. En hoe ouder ik word, hoe sneller ze op elkaar schijnen te volgen. Meer dan zeventig maal al heb ik Kerstmis mogen meemaken. Iedere kersttijd bracht zijn aparte sfeer en beleving.Ik vind het opmerkelijk dat er zo weinig Kerstmissen echt in mijn herinnering zijn blijven hangen. Hoe ouder men wordt, hoe meer men vergeet: de details vervagen en gaan op in een bredere context. Toch is er een Kerstmis die in mijn geheugen vastzit, en die ik waarschijnlijk nooit zal vergeten. Het was in het oorlogsjaar 1943. Vele landen voerden vurig oorlog tegen elkaar, schoten met peperdure moordende oorlogstuigen op elkaar los, en zaten verstrikt in hun gruwelijke waanzin. Het was winter en zeer koud. De meeste mensen hadden niet genoeg voedsel. Velen leden honger en konden zich niet verwarmen. Ik was toen zeven jaar en had al een jonger zusje en broertje. Te jong om de tragiek van het buitengebeuren te begrijpen. Ja, we moesten af en toe wel in de kelder gaan schuilen, en enkele keren hebben we daar ook op geïmproviseerde bedden geslapen. We hoorden het gebrom van vliegtuigen, het gieren van projectielen en het doffe inslaande geluid van bommen. Wij kinderen vonden dat eigenlijk een afwisseling, iets avontuurlijks. Maar de vrees en de schrik waar onze ouders van overliepen druppelden toch in ons neer en we wisten wel dat men buiten geen spelletjes speelde.
Het was Kerstmis geworden. Het vooroorlogse kerststalletje werd op een tafeltje in een hoek geplaatst en de figuurtjes werden voorzichtig uit het verfrommelde krantenpapier gehaald. We stelden een dennenboompje op en versierden het met bollen en slingers die in een kartonnen doos bewaard werden. We hadden geen lampjes. Kaarsjes waren veel te duur of niet te krijgen. Gelukkig waren er nog een viertal overgebleven, eentje was zelfs al gedeeltelijk opgebrand. - Je kent ze misschien wel, die dunne gekleurde gedraaide kaarsjes van een tiental centimeter hoog en een pink dik.- Ze konden iets meer dan een half uur branden. Het Kindje Jezus werd slechts op kerstdag zelf mooi tussen Maria en Jozef en voor de os en de ezel geplaatst.
Vroeger werd er nog veel meer gebeden dan nu. Vader bad elke avond het rozenhoedje voor. Elk tientje behandelde een geloofsmysterie en voor elk weesgegroetje werd een verhalend zinnetje gelezen. Het derde mysterie ging over de geboorte van Jezus. Dan werd het licht uitgeschakeld en werden de kaarsjes aangestoken. Gedurende de tijd dat dit mysterie gebeden werd verspreidden de kaarsvlammetjes hun onstandvastige klaarte over het kribbetje en over onze gezichtjes die er van kortbij naar keken. Daarna moesten de kaarsjes gedoofd en het licht terug aan. We moesten zuinig zijn en sparen voor een volgende keer. Doodjammer was dat. Hoe blij waren we dan als moeder voorstelde de kaarsjes nog eventjes te laten branden als we een kerstliedje zongen. Natuurlijk deden we dat en uit volle borst. Als dan het elektrisch licht de betovering van het kaarslicht in zijn klaarte oploste, werd het rozenhoedje verder gebeden terwijl wij dromend keken naar het Kindje, naar Maria en Jozef, de os en de ezel en het schaapje dat een gebroken poot had, de herdertjes en de drie Koningen die al op weg waren en de ster hadden gezien...
Nu, twee generaties later, blijft het licht van die enkele kaarsjes nog altijd in mij branden. 30-12-2008
90 jaar geleden eindigde de "Groote Oorlog". Ik was toen nog niet geboren maar mijn ouders waren bij het uitbreken van die oorlog in 1914 even oud als ik bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940. Zij spraken er af en toe nog eens over, vooral als ze vergeleken met de verschrikkingen van de tweede wereldbrand. En mijn grootouders vertelden soms nog het een en ander van wat ze in 14-18 meegemaakt hadden. Een ver familielid van mij, die de Eerste Wereldoorlog als soldaat had meegemaakt, kon aan ons, jeugdigen, het leven en de ontberingen van de soldaten aan het front in geuren en kleuren vertellen. En wij luisterden dan met grote oren en plukten hem als het ware de woorden uit de mond. Vooral wanneer hij vertelde wat en hoe hij die 11de november 1918 beleefd had. Ik zie de tranen dan nog telkens in zijn ogen komen. Hoe ouder ik word, hoe meer ik met hem kan meevoelen en de ontroering zich een beetje van mij meester maakt.
De waanzin van de oorlog herhaalde zich in 40-45. Ik herinner mij nog de dagen en nachten dat wij in de kelder moesten gaan schuilen; ik hoor nog het ratelende geluid van de vliegende bommen die boven ons in de lucht passeerden en ook hoe er waren die ineens zwegen om dan in een duik naar beneden te storten en lukraak vernieling en dood te zaaien; ik zie nog hoe op een stootkar voor onze woning de lijken van een vijftal mensen lagen en hoe mijn moeder mij plotseling mijn gezicht in haar rokken duwde om mij de aanblik van de dood te besparen, maar zij was wat te laat; ik zie nog hoe de Duitse tanks bij het einde van de oorlog vluchtend wegratelden en hoe ze mijn buurman de schrik van zijn leven bezorgd hadden toen die hen stond toe te juichen in de mening dat de Engelsen of Amerikanen aangekomen waren; ik zie de kilometerslange rijen soldaten nog over de weg trekken, massa's jonge mannen van wie er duizenden naar hun dood marcheerden... Ik zie nog hoe mensen van de "witte brigade" aan de ene kant van de weg de "zwarten" beschoten. En omgekeerd. Enz. enz.En dan was er de collectieve gekte en de onzinnige afrekening na de oorlog!
Een van de dingen die mij getroffen hebben vorige week was het verhaal in een krant waarin verteld werd dat er met Kerstmis 1915 aan het front voor enkele uren een kleine wapenstilstand werd gehouden. De Duitse en de Franse soldaten lagen niet ver van mekaar.Velen kropen uit hun stellingen en gingen naar "de vijand" toe. Met een kerstboom. En sommigen rookten een sigaretje met mekaar. Simpele jongens die ook niet altijd begrepen waarom ze mekaar moesten doodschieten. En na een paar uurtjes was Kerstmis voor hen voorbij en ging de waanzin verder.
Waanzin, waanzin, ook daarna en nu nog in heel wat delen van onze "wonderbare wereld"...
Ik wens je de vrede toe binnen in jezelf en ook erbuiten.
De heilige Wivina (1103-1170) wordt op een bijzondere wijze vereerd in Groot-Bijgaarden, een deelgemeente van Dilbeek, gelegen in Vlaanderen, niet ver van Brussel. In de Sint-Egidiuskerk van Groot-Bijgaarden bevindt zich een mooi beeld (sedert 2007 ook een kopie) van de Heilige Wivina, alsook haar reliekschrijn.
Zoals dat met veel heiligen uit vroeger tijden het geval is, weet men niet zo heel veel over Wivina. De oudst bewaarde biografie van Wivina is van de hand van Jan Gielemans ( +1487), een augustijner monnik van het Rode Klooster te Oudergem. Hij verzwijgt "met opzet" haar familienaam en zegt ook niet waar en wanneer ze geboren is. Door het onderzoeken van verschillende geschiedkundige bronnen vermoedt men dat ze uit het Gentse afkomstig is. In een paar andere levensbeschrijvingen, verschenen te Antwerpen in 1603 en 1632, lezen we dat Wivina geboren is in 1103. Ze was de dochter van Hugo II d'Oisy-Inchi-Crèvecoeur en van Hildegarde de Baudour, uit Kamerijk.
Op nog jeugdige leeftijd, na verschillende huwelijksaanzoeken geweigerd te hebben, vluchtte ze weg uit het ouderlijk huis. Haar vriendin Emwara begeleidde haar en ze vroegen gastvrijheid in de abdij van Affligem. Daar werden ze opgenomen door abt Fulgentius die hen "zowel geestelijk als materieel bijstond". (Zie: Boudewijn van Ninove in zijn kroniek van 1191 tot 1254). Ze namen het kloosterhabijt aan en werden toegelaten tot de professie in 1120.
Enkele tijd later reisde Wivina naar Brussel, naar het hof van Godfried I met de Baard, hertog van Brabant en Neder-Lotharingen (+1139), met het verzoek "een geschikte plaats te bekomen om er enkel God te dienen" (Jan Gielemans). Hij schonk haar Bigarden, een uitgestrekt gebied ten westen van Brussel. Toen was dit nog een echte wildernis, en totaal verlaten, en het behoorde tot het leengoed van de heren van Bigardis. Ze zou er mettertijd ook andere meisjes moeten aanvaarden. Wivina en haar trouwe vriendin Emwara gingen daar als eremijten leven. De opvolger van Fulgentius, abt Franco, liet voor hen een gebedsplaats en cellen bouwen, omgeven door een gracht, om afzondering en bescherming te waarborgen.
Na enkele tijd kwamen enkele edelvrouwen uit het Affligemse Parthenon om het heilig en boetvaardig leven van Wivina en Emwara te delen. Het Parthenon (Maagdenhuis) van Affligem was een gebouw dat in 1083 naast de abdij werd opgericht. Het was bestemd voor vrouwen wier mannen de gelofte hadden gedaan met heel hun gezin in het klooster te treden.
Zo ontstond een geregelde communauteit. Wivina leidde haar volgens de regel van Sint-Benedictus. De benedictijner monniken van Affligem leidden en organiseerden, zowel geestelijk als materieel, de gemeenschap. In 1136 erkende bisschop Nicolas van Kamerijk het nieuwe klooster, dat weldra een twintigtal zusters telde.
Hun bestaansmiddelen kwamen voort uit de uitzet van zusters uit de adel en uit schenkingen. Daarbij ontginden ze een tuin, akkers, visvijvers. De bossen rondom verschaften zowel bouw- als brandhout.
Wivina stierf in geur van heiligheid op 17 december 1170 en werd al in 1177 heilig verklaard. Haar graf werd een druk bedevaartsoord. Haar naamfeest wordt in de kerk gevierd op 17 december.
Tot op de dag van heden is de verering voor de heilige Wivina levendig gebleven. Jaarlijks op de eerste zondag van de maand mei gaat de Wivinaprocessie uit. Het reliekschrijn van Wivina wordt dan vanuit de Sint-Egidiuskerk meegedragen naar het kapelletje, gebouwd op de plaats van het eerste verblijf van Wivina aan de bron. Abdis Lucretia liet het in 1660 bouwen. In 1880 werd het gerestaureerd. Vanaf 1812 bestaat er in de parochiekerk van Groot-Bijgaarden ook een broederschap van de Heilige Wivina. Ze telt verschillende duizenden leden. Wivina's spreuk spoort ons aan steeds positief te leven: Crescas, nec decrescas. Groei, geef nooit op.
Onlangs las ik De pelgrimstocht naar Santiago. Het is een roman van de Braziliaanse schrijver Paulo Coelho. Af en toe staan er passages in die de moeite waard zijn om even bij stil te staan en erover na te denken. Ik heb er voor jou enkele uit gebloemleesd. Over de liefde -------------------
In het Grieks zijn er drie woorden om liefde aan te duiden: eros, philos en agape.
... Eros is de flits, de vonk, de aantrekkingskracht tussen twee mensen.
... Philos is de liefde in vorm van vriendschap.
... Agape is de totale liefde, de liefde die degene die haar ervaart verteert. Wie agape kent en ervaart, ziet dat niets op aarde belang heeft behalve liefhebben. Het is de liefde die Jezus voor de mensheid voelde, een liefde zo groot dat ze de sterren schudde en de loop van de geschiedenis veranderde. In zijn eentje speelde Hij klaar wat koningen, legers en wereldmachten nooit gelukt is.
... Agape in haar andere vorm: de geestdrift. Geestdrift is agape gericht op een bepaald idee, een specifiek iets. Het is een gevoel dat iedereen kent. Als je met hart en ziel liefhebt en ergens in gelooft, voel je je niet alleen sterk, zo sterk dat je de hele wereld aankunt, maar ook rustig en kalm, omdat je weet dat niets je geloof aan het wankelen kan brengen. Die vreemde kracht zorgt ervoor dat je altijd op het juiste moment de juiste beslissing neemt, en als je je doel bereikt sta je verbaasd over alles wat je kunt. (p. 95-105)
Over het dromen ------------------------
Je mag nooit ophouden met dromen. De droom is het voedsel van de ziel, zoals eten het voedsel van het lichaam is. Vaak spatten je dromen uiteen en draaien je wensen op niets uit, maar toch moet je doorgaan met dromen, anders sterft je ziel en dringt agape er niet in door.
... De enige manier om onze dromen te redden, is aardig zijn voor onszelf. Iedere poging tot zelfkwelling, hoe subtiel ook, moet onmiddellijk de kop worden ingedrukt. (p. 55-59)
Over de dood -------------------
De mens is het enige wezen in de natuur dat zich ervan bewust is dat het zal sterven. Enkel en alleen om die reden heb ik diep ontzag voor de mens, en ik geloof dat zijn toekomst veel beter zal worden dan zijn huidige bestaan. Ook al weet hij dat zijn dagen geteld zijn en dat alles eindigt wanneer hij het het minst verwacht, toch maakt hij van het leven een strijd alsof hij het eeuwige leven bezit. Wat de mensen ijdelheid noemen – werken nalaten, kinderen krijgen, met andere woorden, zorgen dat je naam niet vergeten wordt – beschouw ik als de hoogste uitdrukking van menselijke waardigheid. Toch probeert de mens, zwak als hij is, die grote zekerheid van de dood altijd te verdoezelen. Hij ziet niet dat het altijd de dood is die hem motiveert om de beste dingen van zijn leven te doen.
... De dood is onze grote levensgezel want hij is het die werkelijk zin geeft aan ons leven. (p. 119-120)
Tegenwoordig spreekt men veel over Mei 1968. In de kranten heb ik er verscheidene artikels over gelezen, en radio en TV zijn niet ten achtergebleven. Velen onder ons hebben die gebeurtenissen meegemaakt. Zelf ben ik niet van de generatie ‘68 maar van het decennium ervoor. Toen zat ik op de universiteitsbanken en onze wereld was nog een heel andere.
Hebt u ook af en toe niet gedacht dat de meeste reportages die we voorgeschoteld kregen en krijgen, gemaakt zijn door mensen die in 1968 nog luiers droegen of zelfs niet geboren waren?...
Toch sympathiseerden wij wel op een of andere manier met de jongeren. Een aanduiding daarvoor vind ik een gedicht dat ik onlangs teruggevonden heb en dat ik in januari 1968 geschreven heb. Het leert ons toch ook relativeren.
ANDERS
Omdat wij anders zijn dan onze tijdgenoten
Die ouder zijn van geest en vaak ook ouder zijn
Van jaren, tracht men ons lafhartig te verstoten
Met spot en onbegrip, en lacht om onze pijn.
Omdat wij aan ye-ye ons hart hebben gegeven
Liever dan aan de wals en tango van weleer,
Hebben degenen die met ons niet kunnen leven,
Hun onmacht weggestopt met geld, en spelen heer.
En daar wij van geen zoete liedjes willen weten
Maar ritme zoeken dat het davert door ons lijf,
Hebben de stijve stommelingen ons haast opgevreten
Met woorden vol van haat, en huilend in gekijf.
Omdat mijn zuster zich eens anders wilde kleden
Dan oude grootmoe deed in haar vervlogen tijd,
Heeft men haar afgekeurd ; ze heeft erdoor geleden
Doch draagt haar bloemenpak, de anderen ten spijt.
Wij staan hier altijd maar verwoed te protesteren
En denken dat wij nu de grote helden zijn,
Die al wat rot is uit de wereld kunnen weren...
Maar wat... wanneer onz’ kinderen willen anders zijn ?