Padre's kijk op de wereld.
WELKOM !

Foto



keer al werd dit blogje geopend en bekeken


Inhoud blog
  • Mira Feticu. Verliefd op boeken, liefde voor de bibliotheek
  • De mijter van Sinterklaas
  • Het vertrek van de Kerstman, de échte.
  • Een dag uit het leven van Sinterklaas
  • Solanum dulcamara
  • Nog altijd corona...
  • Kerstlied
  • In de jaren negentig…
  • Vitalo en jagger
  • Ithaka: Op reis in het leven
  • Herinneringen aan de toekomst
  • “Pleidooi voor minder gazon”
  • VERZAMELDE HAIKOES-SENRIOES
  • Na 100 jaar nog een 11de november!
  • Isabel Allende : El plan infinito / Het oneindige plan.
  • Konijnenpoot, sta me bij
  • Toen ik geboren werd, ontstond de wereld
  • "Het groote gevaar dezer tijden, nam. de VROUW."
  • Accentloos Nederlands?
  • SINTERKLAAS
  • Care Santos: Verlangen naar chocolade
  • Love-story 3 : Leesclub
  • Love-story 2 : Afstudeerwerk
  • Love-story 1 : Op de trein
  • 80
  • Doodgaan...
  • Tante Sylvie
  • MARIEKE
  • Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930
  • O HHC!
  • Mijn oude piano
  • Jaume Cabré : De bekentenis van Adrià.
  • Miel is dood…
  • Walther von der Vogelweide
  • “Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde
  • Brief aan mijn 16-jarige ik
  • Cees Nooteboom: Labyrint Europa
  • God schrijft recht met kromme regels…
  • Der Bastard von Tolosa
  • Richard, Piet en Jules
  • Beatrijs, mijn moeder
  • BEATRIJS-SUITE
  • Hoe God er uitziet?
  • Over het Roelandslied
  • Onthoofd triumviraat
  • Régine Deforges : Le cahier volé
  • Bert is dood
  • Moderne tijden
  • Sinte Matte
  • Feesten en cultuur
  • Fons is dood
  • O kerstnacht, schoner dan de dagen
  • 11 november
  • Wivina
  • Verjaardagswens
  • Gedachten van Paulo Coelho
  • Anders
  • Reisverhaal : EXTREMADURA
  • Impressies uit de wereld
  • ELEKTRONISCH CAPRICE
  • Kleine bloemlezing - Van 1960 tot 1990
  • Vijf kleine verhaaltjes
  • Vingeroefeningen : 6 x
  • 21 dichtoefeningen uit de jaren'50

    Gastenboek
  • Een mooie lente weekend groet
  • Goedemorgen
  • Een bewolkte zondag groet vanuit Noord-Holland
  • Fijne jaarwisseling
  • Een goeie koude maandag bezoekje

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2005

    Blog als favoriet !

    Laatste commentaren

    04-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Miel is dood…
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    4 juni 2013



    Miel is dood…


    Ik heb het eergisteren langs de radio vernomen: Miel is dood… Miel Cools, de zanger en kleinkunstenaar, is te Hasselt overleden. Hij was 78 jaar. 


    Het deed me iets. Het maakte me een beetje melancholiek. Je zal je wellicht afvragen waarom?


    Miel was een van mijn schoolmakkers. Wel heb ik hem in meer dan 50 jaar niet meer gezien. In levenden lijve, bedoel ik. Wel op de tv. Ik kocht ook cd’s met zijn liedjes. En ik hoorde en hoor ze graag. Hij zong al een tijdje niet meer nadat hij enkele jaren geleden door een ongelukkige val enkele weken in een coma gelegen heeft. Dat Miel een grote wijnliefhebber en -kenner was heb ik ook sympathiek gevonden. Ik drink ook graag een goed glas wijn…


    Dus, Miel was een van mijn vroegere schoolmakkers. Geen klasmakker. In het Sint-Jozefscollege van Hasselt zat Miel in de grote studiezaal op de bank juist achter mij. Een heel jaar lang. We schreven toen 1951-1952. Ik zat toen in de poësis en hij in de derde wetenschappelijke, nu het vierde jaar van de humaniora.
    Miel was een populaire figuur in ons college. Als er iets te doen was mocht hij altijd optreden. Hij was tamelijk assertief en kon op de sympathie van zijn medeleerlingen, en ook van de leraars, rekenen. Ik herinner mij nog dat hij op een van de voordrachtnamiddagen in het college het romantisch gedicht Sneyssens van Albrecht Rodenbach ten gehore bracht. Hij stond daar vooraan en met zijn heldere stem en ietwat Limburgse intonatie schilderde hij de strijd en de dood van de Gentse vrijheidsstrijder Sneyssens. En wij maar geboeid luisteren.  
    Wanneer de Gentse held dan eindelijk met het woord Gent op zijn lippen stierf, kwam de laatste, de 43ste slotregel van het gedicht, als besluit, als een soort heldenverering en bijna als een heiligverklaring: Ei, Kunegyros, ween van spijt, en werp uw kroon naar… En dan laste Miel even een dramatische stilte in. En in de stilte van de luisterende jeugd schoot hij het laatste woord de zaal in: Sneyssens! En het raakte ons allen. Een oorverdovend gejuich brak los in onze studiezaal en de ramen trilden van ons bis-geroep.


    Zo een detail uit mijn studietijd heb ik onthouden en dat is misschien de reden waarom ik nu over Miel een cursiefje schrijf.


    Miel, makker, nu is je stem voor altijd verstild. Maar gelukkig hebben wij je liedjes, mooie luisterliedjes, op plaat en cd. Af en toe zal je stem nog wel eens bij ons herklinken en zullen wij ons verkneukelen in de avontuurtjes van Boer Bavo. En misschien dat iemand in stilte een traantje wegmoffelt bij hij beluisteren van Houden van.


    04-06-2013, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    08-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Walther von der Vogelweide
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Weer eens nadert het einde van een jaar. De tijd vliegt en onze toekomst krimpt met elke dag, met elk uur. En ons verleden groeit, groeit! Daar kan je melancholisch van worden.

    Af  en toe komt me dan een gedicht van Walther Von der Vogelweide in

    gedachten. Het is in het Middelduits geschreven. Zo van in de twaalfde-

    dertiende eeuw. Ik vind het mooi en heb het in modern Nederlands hertaald.

    Hopelijk bevalt het u.

    Voor de filologen of belangstellenden geef ik hieronder ook de middeleeuwse

    tekst ter vergelijking.

    Walther von der Vogelweide is een van de bekendste Duitse lyrici uit de middeleeuwen. Hij werd rond 1170 geboren, wellicht op een van de “Vogelweide-Höfe” in het Zuid-Tiroolse Eisackdal. Hij verbleef eerst in Wenen aan het hof van de Babenberger, dan was hij in dienst van vorsten in Thüringen, Sachsen en Beieren. Tenslotte ontving hij van de keizer een leengoed. Hij stierf rond 1230, vermoedelijk in Würzburg.



     

    O wee, waarheen zijn al mijn jaren toch vervlogen!

    Mijn leven, was het waar of was het maar gelogen?

    Wat mij als waar verscheen, is dat wel echt geschied?

    Ja, ik heb diep geslapen en ik weet het niet.

    Nu ben ik ontwaakt en herken niet meer

    Mijn eigen hand, vertrouwde dingen van weleer.

    Van mensen en het land, waar ik mij als kind bevond,

    Ben ik vervreemd, alsof het niet bestond.

    Mijn speelgenootjes zijn nu allen traag en oud,

    Ontgonnen is het veld, gerooid is heel het woud.

    En vloeide niet het water waar het vroeger liep,

    Voorwaar, mijn ongeluk was dan heel groot en diep.

    En weifelend groet mij nu, wie vroeger goed mij kende.

    De wereld is nu overal vervuld van veel ellende.

    Wanneer ik mij herinner zo menig mooie dag.

    Gevallen in het niets, lijk in de zee een slag.

    Voor immer, wee, o wee!

     

    Ouwê war sint verswunden alliu mîniu jâr!

    ist mir mîn leben getroumet, oder ist ez wâr?

    daz ich ie wânde ez waere, was daz allez iht?

    dar nâch hân ich geslâfen und en weiz es niht.

    nû bin ich erwachet, und ist mir unbekant

    daz mir hie vor was kündic als mîn ander hant.

    liute unde lant, dârinne ich von kinde bin erzogen,

    die sint mir worden vremde rehte als ez sî gelogen.

    die mîne gespilen wâren, die sint traege und alt.

    bereitet ist daz velt, verhouwen ist der walt:

    wan daz daz wazzer vliuzet als es wîlent vlôz,

    vür wâr mîn ungelücke wânde ich wurde grôz.

    mich grüezet maneger trâge, der mich bekande ê wol

    diu werlt ist allenthalben ungenâden vol.

    als ich gedenke an manegen wünneclïchen tac,

    die mir sint entvallen gar als in das mer ein slac.

    iemer mêre ouwê.

    08-12-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    03-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.“Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    'Alena van Dilbeek' en 'De Duivelsweg zonder einde' 


    “Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde en andere Ternatse verhalen”


    Vorige maand vielen mij twee boekjes in handen waarin bekende en minder bekende figuren uit het Pajottenland een rol spelen.


    Ikzelf ben wel geen echte Pajottenlander, doch ik woon al 45 jaar in Dilbeek. Je zal dus wel begrijpen dat een werkje met als titel “Alena van Dilbeek” van Alain Vanclooster en Steven Selschotter mijn aandacht trok.


    Het tweede boekje was “De Duivelsweg zonder einde en andere Ternatse verhalen” van Frans Du Mong.


    “Alena van Dilbeek” is een boekje van 70 bladzijden, enkele maanden geleden uitgegeven door Bola literair. Het is al aan zijn tweede druk toe! Het bevat 32 bladzijden tekst van Alain Vanclooster, en het is verlucht met 12 zeer mooie tekeningen van Steven Selschotter.


    Het is een hervertelling in verzen van de legende van de Heilige Alena van Dilbeek die leefde in de zevende eeuw. Ze wordt getypeerd als een mooie adellijke, talentrijke, wereldse, liefdevolle jonge vrouw die aangetrokken wordt tot het christendom. Dit steekt wel af tegen de traditionele voorstelling van de meeste heiligen als vrome, streng gelovige, mystieke, kuise en wereldvreemde biddende schepselen des Heren…De auteur vertelt de legende in korte begrijpelijke goed leesbare verzen, maar vanuit het standpunt van Pieter, tijdgenoot en minnaar van Alena.  Zijn stijl doet vaak denken aan de manier waarop middeleeuwse verhalen verteld werden, met korte rake typeringen en soms tekenende niet-essentiële details.


    Op sommige plaatsen heeft men de indruk dat Pieter zich in een soort teletijdmachine verplaatst, en met een knipoog naar latere toestanden, zelfs die uit de 21ste eeuw verwijst. En dat vind ik dan weer interessant en tovert me een monkellach op de lippen... Als voorbeeld haal ik enkele verzen aan die je op blz. 37 kunt vinden. Prachtig.


    “Alena werd een soort priesteres,

    Een vrouwelijke prediker van de Leer

    ,Wat in die tijd weliswaar

    Niet gebruikelijk was,

    Maar ook nergens verboden.

    De heksenjacht zou veel later komen.

    De lichamelijke liefde was toen nog geen Victoriaans taboe 

    en Maria, de Moeder van Jezus Onze Heer,

    Was nog niet onbevlekt ontvangen.

    Want er was nog geen paus

    Die zichzelf onfeilbaar noemde,

    En er waren nog geen regels die

    Het priesterschap voorbehielden aan

    Mannelijke vrijgezellen en pedofielen.”

    Enzovoort.


    Ik kan je alleen maar dit boekje aanbevelen.



    Het tweede werkje “De Duivelsweg zonder einde en andere Ternatse verhalen” is wat uitvoeriger en bevat meer dan 200 bladzijden proza. Het bevat elf verhalen en het is verschenen onder de auspiciën van het Gemeentebestuur van Ternat en van enkele Ternatse culturele verenigingen.


    Het is van de hand van de geboren Ternattenaar Frans Du Mong, een kranige senior, die zijn geboortedorp door en door kent en liefheeft. Hij heeft over zijn gemeente en streek en de mensen die er wonen al verschillende interessante boekjes en verhalen geschreven. Dit jaar kreeg hij voor zijn inzet zelfs de driejaarlijkse Ternatse Cultuurprijs, een onderscheiding die hij zeker verdient.


    In het titelverhaal “De Duivelsweg zonder einde” gaat het over de aanleg van de heerbaan van Edingen naar Asse door Julius Caesar en consoorten. Deze nieuwe baan zou door Ternat lopen, maar er bestond als een ouder stuk weg, niet ver van dat op de nieuwe plannen… We zien dan de inwoners van Ternat optreden samen met Julius Caesar, de gevallen engel Beelzebub en de Germaanse Brünhilde van de Nibelungen! Vol verbeelding, volkse gezegden en fijne humor. In de eerste plaats geschreven voor de mensen van zijn eigen streek, maar door iedereen te genieten.


    Andere verhalen kunnen je ook een aangename televisieloze avond bezorgen. Lees bv. maar eens “De Heks van De Planck” of “Over de Paters van de Predikherenberg”.Wie Ternat en het Pajottenland kent, leest graag die verhalen. Het allergrootste deel ervan is fantasie maar de achtergronden zijn juist. Geen wonder dat zijn verhalen gesmaakt worden door de mensen van de streek, vooral door oudere inwoners. Want Frans gaat geregeld in ouderentehuizen zijn verhalen zelf vertellen op zijn eigen manier en in zijn eigen stijl. En veel toehoorders zijn ervan overtuigd dat wat hij vertelt allemaal authentieke waarheid en geschiedenis is…


    En als je nog niet wist hoe ‘lambiek’ en ‘geuze’ aan hun naam kwamen, dan vind je dat in die knappe verhalenbundel van Frans Du Mong.


    En nog veel meer.


    Lezen, mensen, lezen!

    03-12-2012

    03-12-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    25-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan mijn 16-jarige ik

    25-8-2012

     

    In de zomervakantie van dit jaar publiceerde het dagblad “De Standaard” een reeks bijdragen van bekende personen. Ze schreven een brief naar hun 16-jarige ik. Ik vond dat een interessante idee. Waarom zou ik dat ook niet eens doen?
    Het zijn enkele herinneringen van lang geleden. Maar ze leven nog in mij. Jij bent natuurlijk niet verplicht dit te lezen, maar misschien heb jij gelijkaardige herinneringen? Toch als je al iets ouder bent.



    Brief aan mijn 16-jarige ik
    --------------------------------

    Dag André,

    Jij, 16-jarige collegeleerling, hebt er nooit aan gedacht dat zestig jaar later Padre, zoals ze me nu noemen, jou een brief zou schrijven. Zestig jaar is een hele tijd, twee generaties. Mijn krachten en mogelijkheden nemen nu omgekeerd evenredig af met die van jou toen jij als retoricaleerling dacht dat de wereld helemaal voor je openlag en je moeilijk kon kiezen uit al die wegen die je verder zou kunnen bewandelen. 

    Als ik jou van op een afstand van 60 jaar en meer bekijk, doet het me genoegen te zien ik dat jij een nogal begaafde jongen was. Je was altijd een jaar jonger dan je klasgenoten. Dat komt doordat je van het eerste leerjaar na drie maanden naar het tweede overgeheveld werd. Jij leerde veel te gemakkelijk en jouw onderwijzer in de dorpsschool vreesde dat je anders nooit zou leren werken en dat je een luierik zou worden… En op het einde van dat schooljaar was je zelfs de eerste van de klas! Jij was daar fier over en je ouders natuurlijk ook. Maar achteraf gezien is dat jaar overslaan toch niet altijd een voordeel gebleken. Voor sommige dingen was jij te jong, en het is beter dat alles op zijn tijd komt. 

    Jij hebt de ellende van de Tweede Wereldoorlog een beetje gezien en meegemaakt, maar je was nog te jong om er de tragiek van te beseffen. En dat was misschien een geluk. Maar toch zal je je hele leven bepaalde beelden uit die periode blijven meedragen. Die oorlogsjaren moeten een grotere impact op je later leven gehad hebben, dan jij toen kon vermoeden. En zelfs later was jij je ervan niet bewust. Interesses, reacties, levenshouding, het kunnen genieten van het kleine, van het “hic et nunc”, het besef van de betrekkelijkheid der dingen, van de broosheid van het bestaan... enz. Het zijn maar enkele gevolgen van wat jij als kind in in die jaren in je opgenomen hebt. 

    Herinner jij je nog de vele keren wanneer je met je ouders en toevallig aanwezigen de kelder in moest vluchten omdat Duitse vliegtuigen hun bommen over ons uitstrooiden? En de overnachtingen op een geïmproviseerd bed onder het gewelfd plafond in een hoek van diezelfde kelder? En het ratelende geknatter van de vliegende bommen, de V1’s en V2’s, die als dreigende kruisen door de lucht gleden? En die keer toen je zag dat een van die moordtuigen in de lucht plots ophield met puffen, van richting veranderde en in jouw richting naar beneden dook? En hoe allen dan in paniek wegvluchtten, de schuilkelder in? En hoe Jef, die bij je vader op het bureau werkte, telkens als jullie in de kelder gevlucht waren, een stompje gewijde kaars uit zijn vestzakje haalde, het aanstak en hardop drie Weesgegroetjes voorbad? En dat hij vaak vertelde hij over zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog: dat hij toen van grote honger ratten heeft moeten eten, en dat daardoor zijn geheugen nu niet goed meer functioneerde? En misschien zie je nog hoe tegen het einde van de bezetting de Duitsers wegvluchtten, en dat op een van die avonden jouw buur juichend naar buiten kwam gelopen in de mening dat de gealliëerden daar waren, en dat plots een tank stopte en een woedende Duitser je buur met zijn pistool bedreigde en hem met een “Verdammt, weg, los!” de schrik van zijn leven bezorgde?! En dan heb je wat later ook staan meejuichen naar de kilometerslange rijen soldaten die voorbijtrokken, de lang verwachte Engelse, Canadese en Amerikaanse bevrijdingstroepen, waarvan er velen nooit meer hun thuis teruggezien hebben? En in dezelfde periode, bij de laatste schermutselingen van de “witten” tegen de “zwarten”, dat onvergetelijk beeld van die vader die in het midden van de steenweg, als een tragische god, kaarsrecht en verbeten voor zich uitkijkend aangestapt kwam, nadat ze even ervoren en niet ver daar vandaan zijn zoon hadden doodgeschoten? En zeker herinner jij je nog de stroom vluchtelingen die voorbijtrok. Sommigen weenden, niemand lachte. Af en toe bedelde iemand om een boterham. En die keer op het einde van de oorlog toen er een stootkar voor de huisdeur stond, en daarop lagen de lichamen van een viertal mensen die langs de weg doodgeschoten werden, en hoe jouw moeder vliegensvlug je hoofd in de plooien van haar rok duwde om je de aanblik van het wrede tafereel te besparen? Maar je had het gezien, en juist door die handeling van je moeder werd dat beeld in je herinnering gebrand… Ach, ach, hoe kon en waarom moest dit alles gebeuren? 

    Jij hebt in die tijd toen ook je eerste filologische arbeid verricht. Op jouw manier schreef je in lange lijsten alle Engelse woorden op die je te horen kreeg, met de vertaling ernaast. Toen wist jij nog niet dat jij een groot gedeelte van je leven zou wijden aan het bestuderen van talen en literatuur. 

    Weet je nog, Dré, dat je naar de muziekschool mocht en notenleer kreeg van “Witte Sus”, een kleine oudere man met wit stroef haar en een hese stem? Met grote ogen keek hij door een donkere hoornen bril. En jij, die graag zong en muzikaal was, zat in een overvolle klas kinderen, waarvan de meesten liever op straat waren blijven spelen omdat muziek hun geen fluit interesseerde. Maar zo hadden hun ouders het wekelijks een paar uur thuis wat kalmer. En de meesten van die onmuzikale bengels probeerden dan maar hun tijd te “veraangenamen” door hardop vals te zingen, geregeld van plaats te veranderen, knikkers op de grond te later knetteren, met propjes gekauwd speekselnat papier naar het bord en naar de leraar te schieten. En dan was het gieren van het lachen als “Witte Sus” zich ergerde, zich nog heser schreeuwde, rood aanliep en van woede zelfs eenmaal zijn maatstok op zijn lessenaar stuksloeg...

    En na een jaar notenleer mocht je viool leren spelen. Vroeger werd in vele families als normaal aanvaard dat jongens voor viool en meisjes voor piano voorbestemd waren. Jij, André, had een tante die piano speelde en een andere volgde zangles. En een oom was de bezitter van een viool. Maar omdat die oom niet veel talent bezat en slechts met tegenzin op zijn instrument wat had leren krassen, kreeg jij die viool. Men was blij dat dat instrument nu toch nog voor iets kon dienen. Het was een “trois-quarts”, iets kleiner dan een gewone viool en dus geschikt voor kinderen om op te oefenen. Eigenlijk was het een klomp met vier snaren erop, maar er kwam geluid uit. Lang heeft dat ding je muzikale smaak niet kunnen bederven, want je vader had promotie gekregen en werd naar een andere gemeente verplaatst. Jullie moesten verhuizen en jammer genoeg was er in je nieuwe verblijfsplaats geen muziekschool… Maar de viool werd bewaard en nu hangt dat meer dan 100 jaar oude ding, al ettelijke jaren, opgepoetst en sierlijk tegen de muur in het bureau van Padre, schuin boven zijn piano. Soms, als een vleugje nostalgie Padre overvalt, neemt hij dat ding en de strijkstok, die ernaast hangt, van de muur, legt het onder zijn kin en laat het even zingen, met rauwe stem … 

    Jij herinnert je zeker nog de radioreportages van in de jaren dat Gino Bartali en Fausto Coppi de Ronde van Frankrijk wonnen. Je vond het jammer dat Stanneke Ockers steeds de tweede moest blijven.

    Jij bent dan zes jaar in dat kleine provincienest, je geboortestadje, naar school geweest. Jij mocht geregeld en vaak bij je grootouders logeren. En daar stond een piano in de “schoon plaats”. Toen heeft je moeder het gezegend initiatief genomen je pianolessen te laten geven door een onderwijzer-pianist van je school. Later toen je naar Hasselt verhuisd was, heb je nog twee jaar je verder kunnen bekwamen in de muziekacademie, nu conservatorium, van die provinciehoofdplaats. Jij hebt er ernstig aan gedacht van de muziek je beroep te maken. Piano spelen is voor jou gelukkig een hobby gebleven. Een hobby is iets dat men graag doet, maar niet moét doen. En daarom zal jouw piano je vaak gelukkig maken, en ook vaak troosten. Ook in de avond van je leven.

    Het is ook in die jaren dat je vader dagen, weken, maanden, haast elke avond en alle weekends studeerde om te kunnen slagen voor een examen, bestaande uit vier proeven, om promotie te kunnen maken. En hoe hij op een zondagmorgen post ontvangen had - in die tijd werd er zelfs op zondag post aan huis bezorgd - waarin meegedeeld werd dat hij ook voor zijn laatste examen geslaagd was! En hoe hij van blijdschap rond de tafel is beginnen dansen! Moeder weende van vreugde en wij allen lachten en waren uitgelaten.

    Vader verhoogde in rang, maar dat betekende weer: verhuizen. En zo kwam jij in het college van Hasselt terecht. Je deed er de laatste twee jaar van de humaniora, de poësis en de retorica. Je paste je goed aan, richtte er zelfs een “Wetenschappelijke Academie” op, waar jij de eerste voorzitter van werd. Je dacht dat je later biologie zou studeren. Maar de geestelijkheid van het college had je zo gebrainwashed dat je dacht dat je geroepen was om pastoor te worden…

    Toen was jij 16 jaar, André. Hoe kan je op die leeftijd al ernstig over de loop van je leven beslissen? Nu, 60 jaar later, kan ik als Padre je de toekomst onthullen. En ik ben blij dat er niets gekomen is van die “geestelijke” loopbaan. De pastoors zeggen dan wel dat ik geen “roeping” had. Maar, André, de echte reden is: jij had en hebt een te onafhankelijke en kritische geest. 

    Jij gaat dan aan de universiteit wijsbegeerte en letteren studeren. Het echte studentenleven kan je wel niet in al zijn volheid beleven, want jij bent een “spoorstudent”. Jij bent de oudste van vijf kinderen en dagelijks met de trein naar de cursus gaan is goedkoper dan de luxe te mogen genieten “op kot” te zijn. Het zijn geen gemakkelijke jaren, maar je slaagt en behaalt de begeerde diploma’s. Daarmee staat de weg voor meer dan 30 jaar activiteit (of begraven?) in het onderwijs voor je open. Je leert een juweel van een meisje kennen en trouwt ermee. En dan zullen er kinderen komen. En kleinkinderen. En voor hen word je “Padre”. En later voor iedereen die je graag mag.

    Maar ik ga jou, 16-jarige, geen verdere details over je verder leven meedelen. Nog niet weten wat komen gaat en aan zijn toekomst gestalte kunnen geven is een uitdaging en bezit een zekere charme.

    En nu na 60 jaar is Padre al een hele tijd gepensioneerd. Hij probeert nog wat nuttig te zijn en zo weinig mogelijk anderen in de weg te lopen. Hopelijk schijnt de zon nog enkele gelukkige jaren voor hem. En als hij er ooit niet meer zal zijn, dan zal de wereld voor de meesten gewoon verder draaien. Misschien leest dan iemand dit bij gelegenheid nog eens. Ik hoop dat men van mij na mijn overlijden kan zeggen: “Was hij er niet geweest, dan was de wereld een beetje minder goed geweest.” Vind jij ook niet dat dit een van de mooiste lofprijzingen is die men over iemand kan uitspreken?

    Dilbeek, 25 augustus 2012.

    25-08-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    04-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cees Nooteboom: Labyrint Europa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    4 augustus 2012

    Cees Nooteboom: Labyrint Europa




    Op reis?

    De zomer gaat stilaan voorbij en ook voor de meeste mensen de vakantietijd. En vakantie betekent voor velen ook reizen, ontsnappen aan het dagdagelijkse, nieuwe dingen leren kennen, leuke ervaringen hebben, rusten, genieten… Ik ben wel geen grote reiziger, o neen, maar af en toe trek ik er toch graag eens op uit. Jammer genoeg hebben bepaalde omstandigheden mij thuis doen blijven. Echter, in verbeelding ben ik op veel plaatsen en ver weg geweest, en dat dank zij het lezen van een boek: Labyrint Europa. Alle latere reizen, van de gevierde Nederlandse auteur Cees Nooteboom. Hij neemt je mee naar alle uithoeken van Europa. Hij vertelt dat op een meestal onvergelijkelijke wijze. De beelden, woorden, vergelijkingen, verrassende wendingen, bedenkingen, zijn visie op sommige zaken verschaffen je al een genoegen op zichzelf. Ik heb enkele dingen opgeschreven omdat het me op de een of andere manier raakte. Hieronder enkele van die woorden, teksten. Ik hoop dat je er ook iets in ziet.

    Beeldspraak

    een windenwaaienomderotserige rilling … (p. 95)

    … zie ik een matras van kwade wolken op de bergen liggen …(p. 147)

    … de opschepperij van een kerkklok … (p. 156)

    De klok … jammert … (p. 163)

    … het voortdurend gedempte onweer van treinen … (p. 168)

    Zwanen beschilderden de vijver met hun witte sier … (p. 173)

    … als we met die volle bioscoop de lucht in gaan. (p. 303)

    Een paar pauwen liggen als gestrande sierschelpen op een zandbank. (p. 237)

    … de witte kiezen en snijtanden van de bergen. (p.337)

    … de schitterende, wiegende plaat van het water … (p.407)


    De meeuwen ... schreeuwen als een waanzinnig geworden oudevrouwenkoor. (p. 446)
    ... zit de man te telefoneren, zijn praatmachine als een gezwel aan zijn oren. (p.501)


    Eten en drinken

    Ondertussen heb ik mijn koffie gekregen. Vervaardigd uit overtollige steenkoolproducten en met reines Rheinwasser overgoten. (p. 51)

    … kookboeken … met onuitvoerbare onzin. (p. 106)

    … maar het voordeel van België is nu eenmaal dat eten er niet als moreel verwerpelijk wordt beschouwd… (p. 113)

    … dan wordt eten een metafysische bezigheid, een geestelijke oefening … om hem (= de mens) van de totale geestelijke ontreddering af te houden. (p.114)

    … de vriendelijke gelaatstrekken van een kalfsbiefstuk. (p.214)

    Ik spel de toverformules op de menukaart … (p.336)


    Bij het lezen van het menu raak ik het spoor bijster, het is zoiets alsof je voor het eerst in een harem komt en de sultan zegt dat je mag uitkiezen. (p. 477)


    ... de worst als metafysisch principe ... (p. 478)


    Mensen

    Een gapende douanier staat verveeld op zijn eigen schaduw …(p. 97)

    … tot de rand toe met cultuur gevulde dames … (p. 150)

    … vermoeide, met ras, stand en leeftijd beschilderde gezichten … (p. 169)

    Mensen zijn lege flessen, je kunt er alles indoen. (p.223)

    … hogeroptrouwers … (p. 259)

    Twee uit de ijstijd overgebleven obers in rok huiverden om ons heen. (p. 292)

    Je hebt van die echtparen waarvan de man uit varkensvlees bestaat en de vrouw van kalf gemaakt is. (p. 308)

    Wij, briljant als we zijn, hebben zelfs onze vernietiging uitgevonden. (p. 237)


    Monumenten etc.

    Steeds onbenaderbaarder vind ik de vergane koningen en bisschoppen die op hun eigen graven liggen uitgestald … (p. 63)

    … kathedralen, grote koele stations vol godsdienst … (p. 100)


    Reizen

    Want reizen is niets, het is alleen maar likken aan iets, kijken naar iets, het is niet iets anders worden. Rijdend door dorpen en landschappen, waar ook, het blijft overal hetzelfde: overal worden heel even theaters voor je opgericht, gevuld met geweldige levens, en even, heel even maar, kijk je erin, meng je je erin, meestal alleen maar door je aanwezigheid, soms door je stem. (p. 41)

    Op reis heb je altijd maar twee dingen nodig: de vertaling van alle mogelijke etenswaar en de vertaling van het woord help. (p. 101)

    Ik geloof niet dat er door reizen iets duidelijker wordt, maar de illusie dat het wel zo is houdt stand tegen beter weten in. (p. 138)

    Exotisch is dat waar je in principe geen deel aan kunt hebben. (p. 231)

    Je kunt reizen om je te verplaatsen, om je te amuseren, om iets nieuws te ontdekken, om ergens anders juist niet te zijn, maar je kunt ook reizen om te herinneren, of om je te helpen bij het herinneren. (p. 239)

    Wat mag een reiziger nooit vergeten? Dat hij zich van tijd tot tijd, misschien wel zo vaak mogelijk om moet draaien. (p. 332)


    Tijd, verleden en toekomst

    De tijd wordt hier nog met de hand gemaakt… (p. 163)

    … verspinnewebde wereldbeeld… (p. 190)

    Ouder worden is een vorm van sterven. (p. 194)

    De tijd heelt alle wonden en de herinnering krabt ze open. Maar de tijd bestaat niet, tenzij om te verdwijnen, en de herinnering houdt haar voet tussen de deur. (p. 196)

    Wat is lang? Lang is als er al veel mensen dood zijn, en veel plaatsen onherkenbaar. (p.229)

    … de geschiedenis is niets anders dan een verzameling ogenblikken. (p.252)

    … door het decor van je verleden onherstelbaar te veranderen is er aan je eigen verleden gewrikt en dat is een aanslag. (p.283)

    … de toekomst is een motor die nog nooit heeft gelopen. (p. 239)

    En dan nog dit

    Een kip zoekt met zijn rechterpoot naar het raadsel van het universum en vindt een worm. (p. 163)

    Een kenmerk van de onschuld is dat het vreemde nog vreemd is. (p. 230)

    Het is een kenmerk van grote landen om andere culturen tussen de taalgrenzen te hebben. (p. 230)

    … hoe makkelijk wordt een oorlog ontdaan van zijn bloed als hij maar lang genoeg geleden is. (p.321)

    Kannibalisme mag niet, maar de dierenhelft van een sfinx (of van een zeemeermin, of van een centaur) mag je die eten? (p. 331)


    Bewondering heeft altijd een element van nieuwsgierige jaloezie. (p. 489)


    Een stad is altijd de optelsom van haar eigen verleden waarin je maar een vluchtige plaats inneemt ... (p.555)

    04-08-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    03-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God schrijft recht met kromme regels…
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    3 maart 2012




    Een boek dat ik onlangs gelezen heb en dat mij op bepaalde momenten bijna geschokt heeft is “Los renglones torcidos de Dios”(1979)  (De kromme regels van God) van de Spaanse auteurTorcuato Luca de Tena (1923-1999). Het is een detectiveverhaal dat zich vooral in een psychiatrische instelling (un manicomio) met meer dan achthonderd “zieken” afspeelt en waarin af en toe passages staan, die realistisch en hard zijn, en die ik bijna apocalyptisch vind… Na het lezen van slechts enkele bladzijden wordt men door het verhaal gegrepen, en met stijgende interesse leest men steeds maar verder. Het is een boek dat in veel talen vertaald is en dat ook verfilmd werd. Om de toestanden in dat “gekkenhuis” waarheidsgetrouw te kunnen beschrijven (meesterlijk!) heeft de auteur zelfs vrijwillig een paar weken in zo’n instelling verbleven en het leven van de geïnterneerden, de geesteszieken, de gekken, de waanzinnigen, die vergissingen van de natuur, die “renglones  torcidos de Dios” gedeeld.


    Het verhaal:


    Alice Gould, een aantrekkelijke en intelligente privé-detective, laat zich opnemen in een instelling voor geesteszieken om een moordzaak te onderzoeken. Alleen de directeur van de instelling is ervan op de hoogte dat ze niet aan een paranoïsche obsessie lijdt. Dat denkt ze toch. Ze wordt opgenomen en als een geesteszieke beschouwd en behandeld…  Tegenkanting en sympathie van dokters, verplegers en “zieken” van allerlei soort en slag vallen haar te beurt, doen haar soms door de verschrikkingen van de hel gaan, maar bezorgen haar ook mooie momenten. Nadat ze de moordzaak denkt opgehelderd te hebben wil ze terug naar huis. Maar dat zal bijna onmogelijk zijn… En op het einde van de roman stelt de lezer zich de vraag of Alice Gould nu werkelijk paranoïsch is of niet!... Het mooie aan dit onverwachte en originele open einde is dat de lezer zelf kan beslissen wat hij moet geloven of wat niet.


    Mocht je het boek niet in het Spaans kunnen of willen lezen, neem dan een van de vele vertalingen ter hand. Het is een spannend, verrijkend boek dat ik je kan aanbevelen.

    03-03-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    20-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Der Bastard von Tolosa
    20 januari 2012
    Der Bastard von Tolosa
     

    Eindelijk ben ik erdoor. Door de 925 bladzijden van de roman "Der Bastard von Tolosa" (Droemer Verlag, 2009) van Ulf Schiewe (°1947). Als je gemiddeld een dertigtal bladzijden per dag leest, ben je een maand lang ermee zoet. Maar het heeft langer geduurd, want de kerst- en nieuwjaarsperiode nemen je tijd voor andere dingen in beslag. Toch is de lectuur van die turf meegevallen.

    Het is een historische roman die zich in het begin van de 12de eeuw afspeelt, van 1110 tot 1131. Na de oproep van de paus, in 1096, om tegen de "ongelovigen" te strijden en Jeruzalem te bevriijden, trekt de jonge edelman Jaufré Montalban, zoals duizenden "soldaten van Christus", op kruistocht. Maar na verschillende gruwelijke moordpartijen en veldslagen begint hij aan de zin van dit alles te twijfelen. Als zijn geliefde wreed afgeslacht wordt beslist hij zich op zijn burcht bij Tolosa (Toulouse) terug te trekken. Maar daar wacht hem het onaangenaam weerzien met zijn echtgenote, met wie hij vroeger onder dwang en tegen zijn zin getrouwd was. En hij heeft te maken met een dodelijke intrige die te maken heeft met het raadsel van zijn afkomst.

    Niettegenstaande dat het verhaal uitgegroeid is tot een dikke turf, verveelt het nooit. Dat is een grote verdienste. En alles wordt verteld in een aangename onderhoudende taal. Ik heb de laatste tijd verschillende romans gelezen die door vrouwen geschreven werden. Maar hier merk je dat een man aan het woord is. In de beschrijvingen van vechtpartijen, achtervolgingen, intriges worden andere accenten gelegd dan bij vrouwelijke auteurs. Deze laatsten beschrijven meestal met meer aandacht en details kleding, relaties, psychologische reacties en levensstijl van hun personages. Maar in de roman van Ulf Schiewe komt iedereen toch aan zijn trekken. En voor zover ik kan oordelen is de historische context heel geloofwaardig. Aanbevolen lectuur.

    Zoals gewoonlijk schrijf ik enkele passages op die mij op een of andere wijze getroffen hebben of die ik het vermelden waard vind.Hier ook een paar:

    - Das tägliche Heute fordert zu viel, als dass man dem Gestern noch viel Beachtung schenken könnte. p. 363.

    - Wem das Alter die Freuden der Liebe nimmt, dem bleibt immer noch ein guter Tropfen. p. 373.

    - Nicht der Tod an sich ist das Schlimmste. Tod umgibt uns überall, und wenn man sich auch nicht an ihn gewöhnen kann, so lernen wir, mit ihm zu leben. {...} Nein, schlimmer als der Tod ist die Leere, die zurückbleibt, die Worte, die nicht mehr gesprochen werden, der Kuss, den man nie mehr auf den Lippen spüren wird, das Lächeln das für immer verflogen ist. p. 912.

    20-01-2012, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    05-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Richard, Piet en Jules
    5 november 2011
    Richard, Piet en Jules
     
    Vandaag zou een van mijn goede, van mijn beste vrienden, 77 geworden zijn. Hij stierf in de lente van dit jaar. Hij was een van de triumviren, ons clubje van drie. Wij gingen geregeld, zo om de zes weken samen eens een pintje drinken, een aanleiding om over alles en nog wat te praten. Nu zijn we nog maar met ons tweeën. Nu zijn we het "bi-rumviraat"..., twee mannen die bier drinken... Af en toe nodigen we eens iemand uit om ons tweeluik meer kleur te geven.
    We hebben afgesproken volgende donderdag weer eens samen een paar uurtjes ons bier en andere dingen van commentaar te  voorzien. Zonder nummer drie. Maar hij zal er toch wel bij zijn. In onze gedachten. En we zullen onze "mis" te zijner gedachtenis opdragen, niet met wijn, maar met Westmalle, Hoegaarden of Palm.
    *****
    Het is nog niet lang geleden Allerheiligen en Allerzielen geweest. Je denkt dan meer aan wie er vroeger waren en er nu niet meer zijn. Vooral als je al een dagje ouder wordt. Gedenk ik volgend jaar nog de overledenen, of zal men mij ook al  kunnen gedenken?
    Een week of drie geleden hebben ze Piet begraven. Hij was een oud-klasmakker uit mijn retorica. Hij is al de 18de van onze klas die ons heeft verlaten. In 1953 liepen wij (46 roekeloze wereldveroveraars), eind januari, op het feest van Sint-Chrisostomos, met vaders hoed op ons hoofd in de straten van Hasselt rond. Dat was de dag waarop de laatstejaars van het middelbaar onderwijs ernstig de dagen begonnen af te tellen tot aan het uur dat ze van de discipline van het college verlost zouden worden. Dan gingen we ook ergens eten. Bij die gelegenheid deelden wij aan de anderen ook mee wat wij later van zins waren te doen. Ik zei dat ik biologie ging studeren. Waarvan niets in huis is gekomen. Maar Piet zei dat hij zijn "leven aan de Heer ging wijden". En inderdaad, hij werd pater, benedictijn, en is het gebleven.
    Ik heb hem gedurende 58 jaar niet meer ontmoet. Maar op onze laatste klasbijeenkomst dit jaar in mei, was hij erbij. We hebben met mekaar gepraat alsof we een lange, een heel lange schoolvakantie achter de rug hadden. En over wat we in de tussentijd allemaal gedaan hadden... Zo kwam ik te weten dat hij gedurende een twintigtal jaren in hetzelfde ziekenhuis werkzaam geweest was, waarin mijn bloedeigen zus heel haar beroepsleven heeft gewerkt. Ze ontmoetten elkaar geregeld op vergaderingen en in de gangen van de instelling; ze waren in zekere mate om zo te zeggen collega's. En gedurende al die tijd heeft Piet niet de link gelegd dat hij met mijn zus samenwerkte. En mijn zus is ook niet op die idee gekomen... Je ziet wel, in het leven kunnen we zo nabij zijn en toch zo ver van mekaar.
    Piet was al vele jaren ziek, moest op het einde medisch continu gevolgd worden, maar hij kon zich nog redelijk goed verplaatsen, zodat hij zijn dagen niet slechts in de beslotenheid van zijn appartement moest doorbrengen. En toen Ons Heer hem enkele weken geleden tot zich geroepen heeft, zal Piet wel klaar gestaan hebben om eindelijk van aangezicht tot aangezicht te zien, wie hij zijn hele leven heeft toegewijd.
    *****
    En gisteren hebben we "de Jules" begraven. Op zijn identiteitskaart stond wel Julien. Meer dan dertig jaar was hij mijn collega in een van de scholen waarin ik geprobeerd heb de jeugd wat bij te brengen. Jules was priester en een zeer bereisd man. Hij had een zwak voor het Latijn en voor de geschiedenis van de Romeinse oudheid. Ik denk dat er niet veel plaatsen zijn met overblijfselen van de Romeinen, die hij niet bezocht heeft. En als er iets gebeurde dat niet goed of dat onrechtvaardig was, kon hij verontwaardigd zijn en zich opjagen. De Jules had het hart op de juiste plaats. Hij was de kaap van de tachtig al een tijdje voorbij en had meer en meer last van de kwalen die oudere mensen ten deel kunnen vallen. Als hij nu in de hemel door een grote sterrenkijker naar beneden loert, zal hij nog wel heel wat interessante overblijfselen uit de Romeinse oudheid kunnen ontdekken, niet in derde maar zelfs in vierde dimensie... Jules, ouwe makker, hou je goed en geniet ervan!
    Beste lezer/es, mijn blogje begint op een necrologie te gelijken. Maar in de week van Allerheiligen moet je me dat niet kwalijk nemen. Een volgende keer schrijf ik iets plezierigs. Hoop ik toch.
    Met mijn beste groeten.

    05-11-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    15-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beatrijs, mijn moeder
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste lezer/es,

     

    Wellicht ken je de “Sproke van Beatrijs”, dat middeleeuws verhaal over een non die uit het klooster vluchtte om haar geliefde te volgen. Maar na zeven jaar laat haar minnaar haar achter met twee kinderen. Na 14 jaar keert ze terug in haar klooster en verwondert zich erover dat niemand ooit haar verdwijnen gemerkt heeft. Onze-Lieve-Vrouw had haar heel die tijd vervangen. Haar twee kinderen liet ze bij een weduwe achter en ze werden later in een klooster in de buurt opgevoed, zonder dat ze wisten waar hun moeder gebleven was.

     

    Nu vond ik het interessant eens een van die twee kinderen, die zelf monnik geworden was, het verhaal van zijn moeder te laten vertellen.

     

    Gedurende een vakantieverblijf in Oostenrijk in de zomer van 2011 schreef ik dit neer in een negental dagen. Ik noemde het : Beatrijs, mijn moeder. Hieronder vind je de volledige tekst.

    Mocht je het nog niet gedaan hebben, dan raad ik je ook aan mijn hertaling van de oorspronkelijke middeleeuwse tekst eens te lezen. Je vindt hem in een andere bijdrage of in de publicatie op internet door de DBNL (Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren).

     

     

    Beatrijs, mijn moeder  

     

    naar een middeleeuws verhaal

     

    door    

     

    André G. Vanstraelen

     

    oktober 2011

     

     

    Luister naar de levensreis

    Van mijn moeder Beatrijs,

    Jonkvrouw, non, dan hoer, weer non.

    ’t Is geen verhaal dat ik verzon.

     

    De eerste jaren van haar jeugd

    Waren vol van zonnige vreugd’

    Die ze deelde met haar broer,

    Een flinke knaap, gezond en stoer.

     

    Dikwijls deelde een gezel

    Van haar broer hun vrolijk spel.

    ’t Was de zoon van Heer Gawein,

    Van een burcht de kastelein.

     

    Hij was slank en sterk en rap

    En in ’t spel met wapens knap.

    Zij: bekoorlijk mooi en handig,

    In haar denken heel verstandig.

     

    Geen wonder dus dat na een jaar

    Ze liefde voelden voor elkaar.

    Want de minne, met veel kracht,

    Had hen beiden in hun macht.

     

    Hij beminde haar zo zeer

    En beloofde telkens weer

    Dat hij haar steeds beminnen zou

    En haar maken tot zijn vrouw.

     

    En als antwoord op zijn woorden

    Die haar jubelend hart aanhoorde

    Gaf zij hem haar woord van trouw

    En dat ze worden zou zijn vrouw.

     

    Heerlijk waren beider dromen.

    Maar wanneer de tijd gekomen

    Was in de huwelijksboot te varen

    Maakten de ouders veel bezwaren.

     

    De jongeling werd weggezonden

    Naar een land dat vele stonden

    Ver gelegen was in ’t oosten.

    Niemand kon hem daarna troosten.

     

    Hij diende daar een edele heer,

    Een machtig man, maar meer en meer

    Verlangde hij naar zijn vriendin.

    Daarom was hij droef van zin.

     

    Zij moest in het klooster treden

    Omdat alzo werd vermeden

    Haar een bruidsschat mee te geven

    Groot genoeg om van te leven.

     

    ’t Bezit van vader kastelein

    Zou zo klein geworden zijn

    Dat hij aanzien zou verliezen,

    Niet meer zelf zijn lot kon kiezen.

     

    Zij werd zuster Beatrijs,

    Was devoot en volgde wijs

    Wat haar steeds werd opgelegd.

    Nooit deed ze haar taken slecht.

     

    Kosteres zijn was haar taak.

    Tot Maria bad ze vaak,

    Deed het met een slecht geweten

    Daar ze haar vriend niet kon vergeten.

     

    Het verlangen naar haar lief

    Werd zo groot dat ze een brief

    Voor hem gaf aan de tuinier,

    Die hem bezorgde met plezier.

     

    Toen de jongeling hem las

    Zadelde hij zijn paard en ras

    Galoppeerde hij met moed

    Zijn geliefde tegemoet.

     

    In het klooster aangekomen

    Trachtte hij zich in te tomen

    Klopte aan en vroeg met smeken

    Of hij Beatrijs kon spreken.

     

    Door de tralies die hen beiden

    Vreselijk van elkander scheidden

    Keek zij hem al zuchtend aan,

    Verlangde met hem mee te gaan.

     

    Zo viel woord en wederwoord.

    Snel geraakten zij akkoord

    Dat hij na een dag of acht

    Haar ontmoeten zou bij nacht.

     

    In de tuin niet ver van hier

    Zou ze onder de egelantier

    Staan te wachten tot hij kwam.

    Vreugdevol hij dit vernam.

     

    Hij ging heen om haar te kopen

    Mooie kleren, en mocht hopen

    Dat, wanneer ze die zou dragen,

    Ze eenieder zou behagen.

     

    Met gouden ringen en juwelen

    Zou hij haar figuur bedelen,

    Leuke schoentjes en een rijke

    Mantel zouden op haar prijken.

     

    Tot Maria bad de non

    Dagelijks zoveel ze kon,

    Smeekte dat ze zou vergeven

    Dat ze ging in zonde leven.

     

    Toen de nacht was aangebroken

    Die ze hadden afgesproken

    Om uit ’t klooster weg te gaan

    Bleef ze voor Maria staan.

     

    Moeder, zei ze, ik ben in nood,

    Maar mijn liefde is zo groot

    Dat ik echt niet anders kan

    Dan dat ik volg mijn lieve man.

     

    Help mij steeds, ik ben jouw kind,

    Blijf mij immer goed gezind,

    Moeder, jij zult wel verstaan

    Dat ik de wereld in moet gaan.

     

    Ze ontkleedde zich en rap

    Legde ze haar pij en kap

    Voor Maria’s beeltenis

    Op ’t altaar, met veel droefenis.

     

    Ook haar sleutels hing ze daar

    Bij Maria, want voorwaar,

    Ieder die de Maagd zou groeten

    Zou ze daar wel vinden moeten.

     

    Dan ging ze met bekwame spoed

    Haar nieuw leven tegemoet.

    In de tuin, met lief gebaar,

    Kwam de jongeling tot haar.

     

    Hij gaf haar kleren en de non

    Werd weer jonkvrouw. O, ze kon

    Hier niet snel genoeg vandaan

    Want straks zou de zon opgaan.

     

    Ze reden ver en snel en lang

    Tot de vogels hun gezang

    Spreidden over alle velden

    Om een nieuwe dag te melden.

     

    Toen ze kwamen bij een wei

    Waar de bloemen mooi en blij

    In het gras stonden te blozen

    Wilden zij een tijd verpozen.

     

    Schat, zei hij, zo mag ‘k je noemen,

    Jij bent mooier dan die bloemen.

    Ga hier liggen, word mijn vrouw,

    Daar ‘k verschrikkelijk van je hou.

     

    Lieveling, was toen haar woord,

    ‘k Wil wel vrijen, maar lijk ’t hoort,

    In een bed met lakens rond

    En niet zo maar op de grond !

     

    Nog viel woord en wederwoord.

    En toen reden ze maar voort

    Tot ze kwamen in een stad

    Die een prachtig uitzicht had.

     

    Ze besloten er te blijven,

    Er de liefde te bedrijven

    En te wonen heel hun leven.

    Geld genoeg was hun gebleven.

     

    Ondertussen toen ’t convent

    Was ontwaakt werd gauw bekend

    Dat Maria’s beeld verdween.

    Droevig was toen iedereen.

     

    Zonder dat men het kon merken

    Deed Maria alle werken

    En de taken van de vrouw

    Die nu zondig leven zou.

     

    Beatrijs verlangde ‘t leven

    Dat haar voortaan werd gegeven

    Met haar vriend in liefde groot

    Te beleven totterdood.

     

    En weldra, na enkele jaren,

    Die gelukkig, zonnig, waren

    Kregen zij twee knappe zonen

    Om hun liefde te belonen.

     

    Maar toen na een jaar of zeven

    Hun geen geld meer was gebleven,

    Was verkocht wat waarde had,

    Verliet de jongeling de stad.

     

    Hij liet Beatrijs alleen

    Met haar kinderen en verdween

    Naar verre landen, vreemde oorden.

    Niemand die nog van hem hoorde.

     

    Het werd een ellendige tijd.

    Beatrijs had nu zo’n spijt

    Dat ze niet haar hele leven

    In het klooster was gebleven.

     

    Met haar kinderen aan de hand

    Trok ze door het ganse land.

    En om te kunnen bestaan

    Bood ze vaak haar lichaam aan.

     

    Want ze had nooit leren spinnen,

    Koken, werken, om te winnen

    Enig geld om van te leven.

    Vroeger werd dit haar gegeven.

     

    Hongerig met kinderen bleek

    Trok ze rond van streek tot streek,

    Bedelend, zonder verlet.

    Dikwijls met ’n man naar bed.

     

    Zo heeft ze wel zeven jaar

    Rondgedoold, met veel gevaar

    Voor zichzelf en voor haar zonen.

    Nergens kon ze vredig wonen.

     

    Maar elke dag in het verleden

    Heeft ze tot de Maagd gebeden

    De getijden, altijd trouw,

    Van de goede Lieve Vrouw.

     

    Zo gebeurde ‘t op een dag

    Dat ze haar klooster wederzag

    Maar ze durfde er niet heen :

    Haar gedrag was te gemeen.

     

    Zou men wel na veertien jaar

    Haar nog kennen en het paar

    Kinderen van haar aanvaarden?

    Zou zij daar nog kunnen aarden?

     

    En niet ver van daar gelegen

    Stond een huisje. Heel verlegen

    Klopte ze aan en vroeg om brood

    En haar te helpen uit de nood.

     

    De weduwe, die open deed,

    Had medelijden met hun leed.

    Ze gaf hun onderdak en wat

    Ieder van hen nodig had.

     

    Dankbaar hielp de vroegere non

    De weduwe zoveel ze kon.

    Ze vroeg of de goede vrouw

    Wat over ’t klooster zeggen wou.

     

    En of ’t waar was dat voorheen

    Een non, de kosteres, verdween

    Uit het convent om mee te gaan

    Met haar minnaar, ver vandaan.

     

    Dat is absoluut niet waar,

    Zei de vrouw met kwaad gebaar,

    ’t Kan niet dat er een non bestaat

    Die heiliger door ’t leven gaat.

     

    Wie is die vrouw, zo vroom en wijs?

    Hoe is haar naam? vroeg Beatrijs.

    Toen werd haar eigen naam vermeld.

    Natuurlijk was zij heel ontsteld.

     

    En des nachts terwijl ze sliep

    Hoorde ze een stem die riep

    Dat ze in ’t klooster weer haar werk

    Moest vervullen in de kerk.

     

    Ook de nacht nadien vernam

    Ze die stem, die zeker kwam

    Uit de hemel : Ga met spoed

    Weer in ’t klooster, ja, het moet!

     

    Beatrijs had grote zorgen

    Toen ze wakker werd die morgen,

    Want haar zoontjes waren klein,

    Konden moederloos niet zijn.

     

    En misschien was wat zij hoorde

    Duivelswerk dat haar bekoorde.

    Daarom bad ze tot de Heer

    Dat Hij nog een derde keer

     

    Haar zijn wil wou kenbaar maken.

    ’s Avonds bleef ze biddend waken,

    Tot bij nacht een mooi gezicht

    Haar verscheen in schitterend licht.

     

    De engel keek haar ernstig aan.

    Hij zei : Jij moet in ’t klooster gaan,

    Deze nacht, zonder verpozen,

    Nergens moet jij dan voor blozen.

     

    Van Maria en van God

    Komt dit hemelse gebod.

    Toon alzo je dankbaarheid

    Want de Maagd heeft al de tijd

     

    Dat jij in de wereld leeft

    Jou vervangen en ze heeft

    Jouw gedaante aangenomen.

    ’t Is nu tijd om weer te komen.

     

    Ook heeft niemand ooit gemerkt

    Dat jij niet in ’t klooster werkt.

    Voor je kinderen heb geen zorg,

    Daarvoor staat de hemel borg.

     

    Maria is je goed gezind

    Ga het klooster in, je vindt

    Alles weer zoals voorheen

    Toen jij uit ’t convent verdween.

     

    Dan was weg het hemels licht.

    Beatrijs vond het haar plicht

    Weer als kosteres haar werk

    Op te nemen in de kerk.

     

    Haar kindjes lagen mooi te rusten.

    Teder streelde ze hen en kuste

    Hen nog zachtjes op de mond.

    Kinderen, zei ze, blijf gezond,

     

    In Gods handen leg ik je lot,

    Ik moet volgen zijn gebod.

    Anders liet ik je nooit alleen.

    Ze ging heen met veel geween.

     

    Alles was gereed gelegd

    Zoals de engel had gezegd.

    Met haar kloosterkleren aan,

    Zou ze nu door ‘t leven gaan.

     

    ’s Morgens vierde ’t klooster feest :

    Maria, die was weggeweest,

    Stond op ’t altaar als weleer.

    Dankend loofde men de Heer.

     

    Doch ook vroeg dezelfde dag

    Toen ik wakker werd en zag

    Dat mijn moeder was verdwenen

    Moest ik heel verdrietig wenen.

     

    Ook mijn broertje had verdriet

    Want wij beiden wisten niet

    Waarom wij waren verlaten.

    Huilen, roepen kon niet baten.

     

    De weduwe met liefde groot

    Nam ons beiden op haar schoot,

    Troostte ons met een verhaal

    En bereidde dan ons maal.

     

    Wanneer na een dag of zeven

    Er geen teken meer van leven

    Van onze moeder werd vernomen

    Werd het goed besluit genomen

     

    De abdis om raad te vragen :

    Of men er niet in kon slagen

    Ons, de kinderen, brood te geven

    En te helpen in het leven.

     

    Gedurende een hele tijd

    Was de goede non bereid

    Ons te helpen voor de kost

    Tot het probleem was opgelost.

     

    Dat gebeurde niet veel later

    Toen een godgewijde frater

    Ons kwam halen om heel goed

    Bij hem te worden opgevoed.

     

    Doch, helaas, wij wisten niet

    Wat met onze ouders was geschied.

    Zelf ben ik geheel mijn leven

    Graag in de abdij gebleven.

     

    Maar mijn broer is weggegaan

    En heeft verder zijn bestaan

    In de dienst van heel wat heren

    Doorgebracht en vele keren

     

    In veel landen en veel streken

    Naar zijn moeder uitgekeken.

    Hij vergezelde hen op reis,

    Maar de verdwenen Beatrijs

     

    Heeft hij nimmer meer gezien.

    En van vader, bovendien,

    Vond hij ook nooit enig teken,

    Hier niet, noch in verre streken.

     

    Het is nu vijf jaar geleden

    Dat hij plots is overleden

    En, heel zeker, ‘k weet gewis

    Dat hij nu bij moeder is.

     

    Want op een dag niet lang geleden

    Werd mij vriendelijk gebeden

    Onverwijld en snel te gaan

    Naar ’t klooster hier niet ver vandaan.

     

    Het zijn nonnen die daar leven,

    Die er ijverig naar streven

    Door veel bidden na hun sterven

    Ook de hemel te verwerven.

     

    ‘k Vond het zeker ongewoon

    Dat een mannelijk persoon

    In dit convent werd toegelaten,

    Uitgezonderd de prelaten.

     

    Toen ik in het klooster kwam

    Was het dat ik gauw vernam

    Dat een non mij graag wou zien,

    Ze was stervend bovendien.

     

    In de ziekenzaal vooraan

    Keek ze me heel vriendelijk aan.

    Toen ik mij voorover boog

    Zag ik tranen in haar oog.

     

    En opeens herkende ik haar.

    Moeder, zei ik, is het waar

    Dat jij hier in heiligheid

    Hebt gebeden al die tijd?

     

    Kom bij mij, mijn lieve kind,

    Zei ze, ‘k heb jou steeds bemind

    En ik wist waar jij verbleef.

    Maar nu ik niet lang meer leef

     

    Wil ik jou nog eenmaal groeten.

    Vele jaren moest ik boeten.

    Eindelijk, voor al mijn zonden.

    Heb ik vergiffenis gevonden.

     

    Als in de biecht en heel sereen

    Vertelde zij mij met geween

    Alles zoals ’t was geweest.

    Vroom gaf zij daarna de geest.

     

    Ik heb dit alles opgeschreven,

    Maar ik zal in heel mijn leven

    Dit aan niemand gaan vertellen

    Ook niet aan mijn metgezellen.

     

    Deze tekst zal ik bewaren

    Tot mijn dood en al de jaren

    Dat ik leef, voor ik verdwijn,

    Moet hij ongelezen zijn.

     

    Slechts wanneer wij zijn vergeten

    En ook niet meer is geweten

    Waar wij woonden, wie wij waren,

    Mag men deze wonderbare

     

    Feiten in het openbaar

    Voort vertellen. ‘t Is om Haar,

    Die het wonder heeft verricht

    Dat ik vertel in dit gedicht,

     

    Veel te prijzen en te loven.

    Het is zeker dat hierboven

    Ons altijd helpt de Heilige Maagd,

    Als men het ootmoedig vraagt.

     

    Want al wie tot Maria gaat

    Krijgt wel gena, al is het laat.

    Laten we dan allen samen

    Tot haar smekend bidden. Amen.

     

    15-10-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    14-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BEATRIJS-SUITE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BEATRIJS

    26-3-2010

    Voorafgaande inlichting: Als u de volledige tekst van mijn Beatrijshertaling wilt lezen klikt u op:

    http://www.middelnederlands.be/beatrijs/vanstraelen1999.pdf.

    of : 

    http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat34_01/index.php

    *****************************************************************************

    Sommigen onder mijn lezers zullen in hun studietijd zeker kennis gemaakt hebben met de “Legende van Zuster Beatrijs”. Wie ze niet kent moet zeker het volgende lezen.

     

    Dit gedicht van 1028 verzen ontstond waarschijnlijk in de tweede helft van de 13de eeuw. Het is dikwijls vertaald, hertaald, herwerkt en naverteld en bleef eeuwen lang populair.

     

    Tussen 1968 en 1999 heb ook ik het verhaal in modern Nederlands hertaald, omgedicht, en ik heb de oorspronkelijke tekst zo getrouw mogelijk trachten te volgen, zelfs regel na regel. De verzen die hieronder volgen zijn van mijn hand.

     

    Dit verhaal is een juweeltje van Middelnederlandse vertelkunst. Christelijk en katholiek van inspiratie maar héél menselijk. Het gaat over een mooie, ontwikkelde en vrome jonkvrouw die non in een klooster was. Mogelijk een jongere dochter uit een adellijke familie. Om versnippering van de goederen te vermijden werden in die tijd jongere dochters, voor wie men geen goede partij kon vinden, in een klooster geplaatst… Ze was er kosteres, een ambt dat toch wat aanzien had.

     

    Zo beschrijft de dichter haar:

     

    De non, waar ik het nu bij houd,

    was hoofs en uiterst fijn van zeden.

    Men vindt er geen de dag van heden

    die haar gelijkt ; ze was, ik meen,

    zo mooi en deugdzaam als geen een.

    Dat ik de gratie van haar leden

    prees en haar bevalligheden,

    is iets wat niet betamen zou.

     

    Maar die jonkvrouw-non was jong en werd door de liefde, de minne, overmand. Je ondergaat ze, je bent besluiteloos; de liefde verandert je totaal! En daar is blijkbaar niets aan te doen.

     

    Die jonkvrouw onderging de macht

    der minne, die met wondere kracht

    haar werk verricht in alle landen.

    Somtijds brengt ze u te schande

    en ze kwelt met leed en pijn,

    somtijds is ze goed en fijn.

    De wijze brengt ze van zijn stuk

    en stort hem in het ongeluk,

    is ‘t hem lief of is ‘t hem leed.

    Minne maakt dat men niet weet

    of door spreken of door zwijgen

    men zijn voordeel moet verkrijgen.

    Menigeen die dacht te staan

    liet zij door de knieën gaan.

    Minne maakt opeens vrijgevig

    die ervoren al te hevig

    alles hield door gierigheid.

    Bovendien zijn er altijd

    mensen die de minne doet

    delen voor- en tegenspoed :

    weelde, blijdschap en hun rouw ;

    zulke minne is getrouw.

    Zeggen kan ik zeker niet

    hoeveel vreugde en verdriet

    door de minne is ontstaan.

    Daarom zal men wel verstaan

    dat de non, nog jong en mooi,

    aan de minne viel ten prooi.

     

    En dan laat ze een brief aan haar jeugdvriend buitensmokkelen … Ze zullen mekaar ontmoeten in de boomgaard van het klooster en zij zal met hem meegaan. Vooraleer uit het klooster weg te sluipen legt zij op de afgesproken nacht haar kleren en sleutels op het altaar voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw neer.

     

    Ze hing nu al haar sleutels voor

    ‘t Mariabeeld daar in het koor.

    Zo waar als ik het u nu zeg,

    ze deed dit wel met overleg :

    als men de priemen zingen zou

    vond men ze zeker daar wel gauw.

    Wie voor Maria’s beeld passeert

    betaamt het dat hij het vereert

    met vrome blik en “Wees gegroet,”

    zegt, “wees gegroet, Maria zoet.”

    Daarom hing zij de sleutels daar ;

    het was een goed idee van haar.

     

    De twee geliefden leven samen, hebben twee kinderen en zeven jaar gaat het goed. Tot hun geld op is. En dan verlaat de man vrouw en kinderen.

     

    Zeven jaar was ‘t hen gegeven

    een schitterend bestaan te leiden

    met twee kinderen van hen beiden.

    Wanneer dan na die zeven jaren

    hun penningen verzwonden waren,

    verpandden zij om van te leven

    wat hun nog over was gebleven.

    De man verbrak het eerst zijn trouw.

    Hij liet ze daar in grote rouw.

    En naar zijn land keerde hij weer.

    Nooit zag zij hem nog een keer.

    Twee kinderen, mooi als de morgen,

    liet hij bij haar om voor te zorgen.

     

    Dan begint er voor Beatrijs en haar kinderen een treurige periode van armoede en ontberingen. Om haar kinderen te kunnen voeden moet Beatrijs zich zelfs prostitueren.

     

    “Noodgedwongen moet ik lopen

    op het platteland, op ‘t veld ;

    daar verdien ik dan wel geld

    met mijn lichaam ; ik mag hopen

    dat ik zodoende brood kan kopen

    om ‘t mijn kinderen te geven.”

    Zo begon een zondig leven.

    Wat ik u vertel is waar,

    zij heeft zeker zeven jaar

    als publieke vrouw geleefd.

    Haar onkuise daden heeft

    ze immer vreselijk gevonden ;

    want waarachtig, al die zonden

    werden erg met tegenzin

    bedreven voor maar klein gewin

    van geld ; ‘t was echter voor het eten

    van haar kinderen. Och, vergeten

    wij maar ‘t kwaad zo groot en zwaar

    dat zij deed in veertien jaar !

    Doch nagelaten heeft ze niet,

    had ze kommer of verdriet,

    dagelijks te bidden trouw

    de getijden van Onze-Lieve-Vrouw.

    Ze bad ze om Maria te eren

    opdat zij haar zou bekeren,

    bevrijden van haar zonde-daden

    waar zij mee was overladen

    gedurende die veertien jaar.

    Na veertien jaar komt ze weer in de buurt van haar klooster en ze verneemt dat zuster Beatrijs nooit zou weggeweest zijn, dat ze integendeel een van de heiligste zusters is die er verblijven.

     

    In enkele visioenen wordt ze aangespoord terug in het klooster te gaan. Niemand zal het merken, want Onze-Lieve-Vrouw heeft al de tijd van haar afwezigheid haar gedaante aangenomen en haar werk gedaan. Voor haar kinderen zal goed gezorgd worden. En Beatrijs zet de stap en neemt haar taak van kosteres weer op.

     

    “Al je kleren liggen weer

    op het altaar als weleer :

    sluier, schoenen en habijt ;

    kleed je aan als toentertijd.

    Dank Maria daarvoor zeer.

    Ga en neem de sleutels weer

    die je voor haar beeltenis hing,

    ‘s nachts, toen jij uit ‘t klooster ging ;

    ze wilde ze voor jou bewaren,

    zodat men al die veertien jaren

    je nooit een stonde heeft gemist.

    En niemand die er iets van wist !

    Maria is je beste vriend ;

    ze heeft altijd voor jou gediend

    en jouw gedaante aangenomen.”

     

    Toen is ze opgestaan en zie,

    de sleutels van de sacristie

    zag ze waarlijk hangen daar

    voor Maria op ‘t altaar.

    Ze nam de sleutels en ging naar

    het koor, waar vele lampjes klaar

    te branden stonden in de hoeken.

    Daarna zette zij de boeken

    open op hun plaats gereed

    zoals ze vroeger dikwijls deed.

     

    En zo eindigt het verhaal van de zondige non.

     

    In een soort nawoord vertelt de dichter dat Beatrijs haar zonden biechtte aan de abt die jaarlijks het klooster bezocht. Haar kinderen werden goed verzorgd en opgevoed.

     

    De abt ging heen en gaf zijn zegen.

    Hij nam de kinderen der non

    en bracht ze groot zo goed het kon ;

    het grauw habijt zou hij hen bieden.

    Ze werden beiden flinke lieden.

    Hun moeder heette Beatrijs.

     

    Het verhaal eindigt met een aansporing om Maria te eren en God te loven omwille van dit mooie mirakel.

    NB. Wilt u meer te weten komen over Beatrijs dan kunt u klikken op deze link:
    http://www.middelnederlands.be. En als u de volledige tekst van mijn Beatrijshertaling wilt lezen klikt u op: http://www.middelnederlands.be/beatrijs/vanstraelen1999.pdf.

    Zie ook :
    http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat34_01/index.php

    **********

    24-10-2011

    Beatrijs en getallensymboliek

    De middelnederlandse Sproke van Beatrijs dateert van in het midden van de dertiende eeuw. De naam van de dichter kennen wij niet. Ik veronderstel dat het een vroom man moet geweest zijn, waarschijnlijk een kloosterling. Hijzelf zegt dat broeder Ghijsbrecht, een wilhelmiet, hem het verhaal heeft verteld. En die kende het omdat hij het in een van zijn “boeken” gelezen had. Dat zouden de Dialogus Miraculorum (ca. 1220) of de Libri VIII Miraculorum (1237-1238) kunnen zijn, in het Latijn geschreven door Caesarius van Heisterbach. In beide boeken staat er een versie van het Beatrijsverhaal, bondig opgesteld op de wijze van een exempel, en nogal dor verteld.

    In de middeleeuwen hadden de getallen een grote symbolische waarde. Daar bestaan heel wat studies over. Ook in onze tijd hechten velen nog een bepaalde betekenis aan sommige getallen. Denken we er bv. aan welke betekenis het getal 13 voor sommige mensen heeft… Er zijn hotels waar men de 13de verdieping een ander nummer geeft, en kamers met het nummer 13 vindt men ook niet overal. Bijgeloof? Voor mij wel, maar het bewijst de invloed die bepaalde getallen op mensen kunnen hebben.

    Ik ga hier echter iets zeggen over de getallensymboliek in de versie van de middelnederlandse dichter van de Beatrijs. Ik wil en kan niet volledig zijn, en wat ik nu neerschrijf heb ik ook maar hier en daar bijeengesprokkeld. Het kan zijn dat u enkele dingen gezocht vindt – ik heb trouwens soms ook die indruk – maar sommige zaken zijn toch op zijn minst merkwaardig. Onbewust heeft de middeleeuwse getallensymboliek onze dichter zeker beïnvloed, en misschien heeft hij bewust zijn verhaal opgebouwd op een wijze die rekening houdt met de in zijn tijd geldende symboliek van de getallen.

    Laten we om te beginnen de getallen 7, 5, 3 en 2 nemen.

    a/ Het getal 7. Beatrijs bidt geregeld de 7 getijden van Maria, leeft 7 jaren met haar geliefde, en dan nog 7 jaren buiten het klooster zonder hem.

    b/ Het getal 5 is het getal van Maria. Haar naam bestaat uit vijf letters. (De drie klinkers doen volgens sommigen ook terugdenken aan de Drieëenheid, aan God).

    De opdracht aan Maria in de proloog bestaat ook uit vijf regels (vv. 4-8).

    c/ Het getal 3 werd reeds heel vroeg als het meest volmaakte getal aangezien; in de middeleeuwen kreeg het nog een bijzondere waarde door de gedachte aan de Drieëenheid. Ook God, Christus en Maria vormen een eenheid.

    Als Beatrijs het klooster verlaat geeft zij drie zaken aan Maria in bewaring: haar kap (habijt), schoenen en sleutels (vv. 233-238).

    Beatrijs hoort drie keer de droomstem (vv. 670, 724, 751).

    Het driemaal oproepen is een algemeen en oud gebruik. Denk bv. aan het oudtestamentische verhaal van de jonge Samuel, die, als hij bij de priester Eli God dient, in de nacht driemaal een stem hoort die hem roept. Telkens meent hij dat het Eli is, maar ten onrechte. De derde keer begrijpt de oude priester dat het God moet zijn die Samuel roept en hij geeft hem aanwijzingen wat hij nu moet doen (I Samuel, 3).

    Men is ook getroffen door een overeenkomst met Karel ende Elegast. Ook Karel de Grote gelooft pas aan de goddelijke herkomst van de stem, als hij deze voor de derde keer gehoord heeft. Evenals Beatrijs (v. 736) denkt hij ook de tweede keer aan “alfsgedroch”. Dit is een bedrieglijk visioen van (natuur)geesten, die uit de heidense tijd waren overgebleven, en die bij de kerstening waren ingelijfd bij de duivelse machten.

    Ook Reinaert wordt driemaal gedagvaard.

    d/ Het getal 2 is het getal van de gespletenheid, het aardse getal, dikwijls zelfs dat van de duivel.

    In de opbouw van het verhaal is de factor 2 zwaar symbolisch:

    We zouden inhoudelijk het verhaal in twee (ongelijke) delen kunnen verdelen. Het eerste deel bevat 864 verzen. Hier zou het verhaal kunnen beëindigd worden. Het mirakel is geschied. Vele middeleeuwse verhalen eindigen met een aansporing om God, Maria of een heilige te loven en te eren. Dit is hier ook het geval.

    Het tweede deel (vv. 865-1038) is een soort achtervoegsel. Daarin wordt het lot van Beatrijs’ kinderen en haar biecht behandeld. Dit is niet meer essentieel voor het verhaal, maar het rondt het geheel wel af, daar de nieuwsgierigheid van de lezer erdoor bevredigd wordt. En de dichter had hiermee ook een didactische bedoeling: de noodzakelijkheid om te biechten voor de vergeving van de zonden prediken (een opvatting die niet altijd en niet door iedereen gedeeld werd en wordt).

    Maar laten we de factor 2 in het eerste (essentiële) deel bekijken:

    In de eerste 432 verzen bevindt Beatrijs zich in de macht van de minne, van Venus. Deze periode eindigt met het verdwijnen van de jongeman.

    In de volgende 432 verzen volgen we Beatrijs’ leven zonder hem, eerst als prostituée, dan als boetelinge.

    Nog enkele interessante bedenkingen:

    --- Het getal 666 is het getal van het beest uit de Openbaring (13, 18), dus dat van de duivel.

    Op het ogenblik dat er van hogerhand in Beatrijs’ leven wordt ingegrepen, d.i. de eerste keer dat de stem in de droom tot haar spreekt, zijn er 666 verzen voorbij. Dit stemt overeen met de periode van de macht van de duivel over haar.

    --- Het aantal verzen van het eerste deel (864) laat zich ontbinden in de factoren 25.3³=864. 864 verzen symboliseert dus een gespletenheid die in de macht van Maria blijft (25); en het geheel staat in het teken van de Drieëenheid (en dan nog wel in de hoogst denkbaar heilige macht (33). – Wat ver gezocht?

    --- In het handschrift zelf is de onderverdeling van de inhoud aangegeven door gekleurde kapitalen (lombarden); het eerste stuk (864 vv.) bevat 21 onderdelen = 3 x 7.

    Naast deze uiterlijke structuur hebben we ook te doen met een innerlijke structuur, gebaseerd op een tweedeling en ook op een driedeling. De tweedeling hebben we hierboven al aangetoond.

    Hier volgt de driedeling:

    a/ Onderdelen 1-7: Beatrijs in het klooster, nog in dienst, strijdend tegen aardse liefde (tot v 222).

    b/ Onderdelen 8-14: Beatrijs in de wereld (tot v. 584).

    c/ Onderdelen 15-21: Beatrijs’ terugkeer in het klooster (beginnend met Beatrijs’ verhaal aan de weduwe) (tot v. 864).

    Nu een vraag: Zou dit allemaal toevallig zijn? Haast niet te geloven.

    Natuurlijk bestaat de literaire waarde van een verhaal niet uit dergelijke spitsvondigheden, maar het is toch een interessant gegeven, vooral als het verwerkt is in een mooi werk en aan de literaire waarde ervan geen afbreuk doet.

    (2011 1025)

    **********

    19-10-2011

    BEATRIJS, MIJN MOEDER

    Vorig jaar publiceerde ik in dit blog een samenvatting van de middelnederlandse Sproke van Beatrijs. Daarbij enkele uittreksels van mijn hertaling van dit gedicht in hedendaags Nederlands (zie 26-6-2010). De volledige tekst is te lezen op de site van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (http://www.middelnederlands.be/beatrijs/vanstraelen1999.pdf) . Voor de volledige tekst van de hertaling zie: http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat34_01/index.php

    De "Beatrijs" werd vaak naverteld, bewerkt, herdicht, hertaald, voor toneel bewerkt en bestudeerd. In verschillende talen. Ook dit jaar was er in Den Haag nog een internationaal congres over dit onderwerp. Alles heel interessant en een bewijs ervan dat "Beatrijs leeft". Het is in ieder geval een gegeven dat tot de verbeelding spreekt en dat ook stof tot discussie biedt.

    Het is bijna zestig jaar geleden dat ik met de legende van Beatrijs kennis maakte. Ik zat toen in de poësis en onze leraar Nederlands was de door ons vereerde jeugdschrijver Lod Lavki. Hij kon vertellen en ons "begeesteren". En hij vergeleek het oorspronkelijk verhaal ook met de bekende bewerking van de dichter Boutens.

    Toen had ik nooit vermoed dat dit onderwerp mij zou blijven boeien. Vaak kruiste Beatrijs mijn weg, vulde mijn verbeelding, gaf aanleiding tot studie van oudere taal, teksten en cultuur.

    Vorige maand had het mij weer te pakken. Waarom zou ik het Beatrijsverhaal niet eens vertellen, vanuit het standpunt van een van haar kinderen? De muze en de vakantiesfeer hielpen mij zodanig dat ik minder dan twee weken nodig had om de 98 strofen bijeen te rijmen.

    Beste lezer, als je tijd hebt, en als het je interesseert, hier volgt de tekst:

     

    Beatrijs, mijn moeder

    naar een middeleeuws verhaal

    door

    André G. Vanstraelen

    oktober 2011

    Luister naar de levensreis
    Van mijn moeder Beatrijs,
    Jonkvrouw, non, dan hoer, weer non.
    ’t Is geen verhaal dat ik verzon.

    De eerste jaren van haar jeugd
    Waren vol van zonnige vreugd’
    Die ze deelde met haar broer,
    Een flinke knaap, gezond en stoer.

    Dikwijls deelde een gezel
    Van haar broer hun vrolijk spel.
    ’t Was de zoon van Heer Gawein,
    Van een burcht de kastelein.

    Hij was slank en sterk en rap
    En in ’t spel met wapens knap.
    Zij: bekoorlijk mooi en handig,
    In haar denken heel verstandig.

    Geen wonder dus dat na een jaar
    Ze liefde voelden voor elkaar.
    Want de minne, met veel kracht,
    Had hen beiden in hun macht.

    Hij beminde haar zo zeer
    En beloofde telkens weer
    Dat hij haar steeds beminnen zou
    En haar maken tot zijn vrouw.

    En als antwoord op zijn woorden
    Die haar jubelend hart aanhoorde
    Gaf zij hem haar woord van trouw
    En dat ze worden zou zijn vrouw.

    Heerlijk waren beider dromen.
    Maar wanneer de tijd gekomen
    Was in de huwelijksboot te varen
    Maakten de ouders veel bezwaren.

    De jongeling werd weggezonden
    Naar een land dat vele stonden
    Ver gelegen was in ’t oosten.
    Niemand kon hem daarna troosten.

    Hij diende daar een edele heer,
    Een machtig man, maar meer en meer
    Verlangde hij naar zijn vriendin.
    Daarom was hij droef van zin.

    Zij moest in het klooster treden
    Omdat alzo werd vermeden
    Haar een bruidsschat mee te geven
    Groot genoeg om van te leven.

    ’t Bezit van vader kastelein
    Zou zo klein geworden zijn
    Dat hij aanzien zou verliezen,
    Niet meer zelf zijn lot kon kiezen.

    Zij werd zuster Beatrijs,
    Was devoot en volgde wijs
    Wat haar steeds werd opgelegd.
    Nooit deed ze haar taken slecht.

    Kosteres zijn was haar taak.
    Tot Maria bad ze vaak,
    Deed het met een slecht geweten
    Daar ze haar vriend niet kon vergeten.

    Het verlangen naar haar lief
    Werd zo groot dat ze een brief
    Voor hem gaf aan de tuinier,
    Die hem bezorgde met plezier.

    Toen de jongeling hem las
    Zadelde hij zijn paard en ras
    Galoppeerde hij met moed
    Zijn geliefde tegemoet.

    In het klooster aangekomen
    Trachtte hij zich in te tomen
    Klopte aan en vroeg met smeken
    Of hij Beatrijs kon spreken.

    Door de tralies die hen beiden
    Vreselijk van elkander scheidden
    Keek zij hem al zuchtend aan,
    Verlangde met hem mee te gaan.

    Zo viel woord en wederwoord.
    Snel geraakten zij akkoord
    Dat hij na een dag of acht
    Haar ontmoeten zou bij nacht.

    In de tuin niet ver van hier
    Zou ze onder de egelantier
    Staan te wachten tot hij kwam.
    Vreugdevol hij dit vernam.

    Hij ging heen om haar te kopen
    Mooie kleren, en mocht hopen
    Dat, wanneer ze die zou dragen,
    Ze eenieder zou behagen.

    Met gouden ringen en juwelen
    Zou hij haar figuur bedelen,
    Leuke schoentjes en een rijke
    Mantel zouden op haar prijken.

    Tot Maria bad de non
    Dagelijks zoveel ze kon,
    Smeekte dat ze zou vergeven
    Dat ze ging in zonde leven.

    Toen de nacht was aangebroken
    Die ze hadden afgesproken
    Om uit ’t klooster weg te gaan
    Bleef ze voor Maria staan.

    Moeder, zei ze, ik ben in nood,
    Maar mijn liefde is zo groot
    Dat ik echt niet anders kan
    Dan dat ik volg mijn lieve man.

    Help mij steeds, ik ben jouw kind,
    Blijf mij immer goed gezind,
    Moeder, jij zult wel verstaan
    Dat ik de wereld in moet gaan.

    Ze ontkleedde zich en rap
    Legde ze haar pij en kap
    Voor Maria’s beeltenis
    Op ’t altaar, met veel droefenis.

    Ook haar sleutels hing ze daar
    Bij Maria, want voorwaar,
    Ieder die de Maagd zou groeten
    Zou ze daar wel vinden moeten.

    Dan ging ze met bekwame spoed
    Haar nieuw leven tegemoet.
    In de tuin, met lief gebaar,
    Kwam de jongeling tot haar.

    Hij gaf haar kleren en de non
    Werd weer jonkvrouw. O, ze kon
    Hier niet snel genoeg vandaan
    Want straks zou de zon opgaan.

    Ze reden ver en snel en lang
    Tot de vogels hun gezang
    Spreidden over alle velden
    Om een nieuwe dag te melden.

    Toen ze kwamen bij een wei
    Waar de bloemen mooi en blij
    In het gras stonden te blozen
    Wilden zij een tijd verpozen.

    Schat, zei hij, zo mag ‘k je noemen,
    Jij bent mooier dan die bloemen.
    Ga hier liggen, word mijn vrouw,
    Daar ‘k verschrikkelijk van je hou.

    Lieveling, was toen haar woord,
    ‘k Wil wel vrijen, maar lijk ’t hoort,
    In een bed met lakens rond
    En niet zo maar op de grond !

    Nog viel woord en wederwoord.
    En toen reden ze maar voort
    Tot ze kwamen in een stad
    Die een prachtig uitzicht had.

    Ze besloten er te blijven,
    Er de liefde te bedrijven
    En te wonen heel hun leven.
    Geld genoeg was hun gebleven.

    Ondertussen toen ’t convent
    Was ontwaakt werd gauw bekend
    Dat Maria’s beeld verdween.
    Droevig was toen iedereen.

    Zonder dat men het kon merken
    Deed Maria alle werken
    En de taken van de vrouw
    Die nu zondig leven zou.

    Beatrijs verlangde ‘t leven
    Dat haar voortaan werd gegeven
    Met haar vriend in liefde groot
    Te beleven totterdood.

    En weldra, na enkele jaren,
    Die gelukkig, zonnig, waren
    Kregen zij twee knappe zonen
    Om hun liefde te belonen.

    Maar toen na een jaar of zeven
    Hun geen geld meer was gebleven,
    Was verkocht wat waarde had,
    Verliet de jongeling de stad.

    Hij liet Beatrijs alleen
    Met haar kinderen en verdween
    Naar verre landen, vreemde oorden.
    Niemand die nog van hem hoorde.

    Het werd een ellendige tijd.
    Beatrijs had nu zo’n spijt
    Dat ze niet haar hele leven
    In het klooster was gebleven.

    Met haar kinderen aan de hand
    Trok ze door het ganse land.
    En om te kunnen bestaan
    Bood ze vaak haar lichaam aan.

    Want ze had nooit leren spinnen,
    Koken, werken, om te winnen
    Enig geld om van te leven.
    Vroeger werd dit haar gegeven.

    Hongerig met kinderen bleek
    Trok ze rond van streek tot streek,
    Bedelend, zonder verlet.
    Dikwijls met ’n man naar bed.

    Zo heeft ze wel zeven jaar
    Rondgedoold, met veel gevaar
    Voor zichzelf en voor haar zonen.
    Nergens kon ze vredig wonen.

    Maar elke dag in het verleden
    Heeft ze tot de Maagd gebeden
    De getijden, altijd trouw,
    Van de goede Lieve Vrouw.

    Zo gebeurde ‘t op een dag
    Dat ze haar klooster wederzag
    Maar ze durfde er niet heen :
    Haar gedrag was te gemeen.

    Zou men wel na veertien jaar
    Haar nog kennen en het paar
    Kinderen van haar aanvaarden?
    Zou zij daar nog kunnen aarden?

    En niet ver van daar gelegen
    Stond een huisje. Heel verlegen
    Klopte ze aan en vroeg om brood
    En haar te helpen uit de nood.


    De weduwe, die open deed,
    Had medelijden met hun leed.
    Ze gaf hun onderdak en wat
    Ieder van hen nodig had.

    Dankbaar hielp de vroegere non
    De weduwe zoveel ze kon.
    Ze vroeg of de goede vrouw
    Wat over ’t klooster zeggen wou.

    En of ’t waar was dat voorheen
    Een non, de kosteres, verdween
    Uit het convent om mee te gaan
    Met haar minnaar, ver vandaan.

    Dat is absoluut niet waar,
    Zei de vrouw met kwaad gebaar,
    ’t Kan niet dat er een non bestaat
    Die heiliger door ’t leven gaat.

    Wie is die vrouw, zo vroom en wijs?
    Hoe is haar naam? vroeg Beatrijs.
    Toen werd haar eigen naam vermeld.
    Natuurlijk was zij heel ontsteld.

    En des nachts terwijl ze sliep
    Hoorde ze een stem die riep
    Dat ze in ’t klooster weer haar werk
    Moest vervullen in de kerk.

    Ook de nacht nadien vernam
    Ze die stem, die zeker kwam
    Uit de hemel : Ga met spoed
    Weer in ’t klooster, ja, het moet!

    Beatrijs had grote zorgen
    Toen ze wakker werd die morgen,
    Want haar zoontjes waren klein,
    Konden moederloos niet zijn.

    En misschien was wat zij hoorde
    Duivelswerk dat haar bekoorde.
    Daarom bad ze tot de Heer
    Dat Hij nog een derde keer

    Haar zijn wil wou kenbaar maken.
    ’s Avonds bleef ze biddend waken,
    Tot bij nacht een mooi gezicht
    Haar verscheen in schitterend licht.

    De engel keek haar ernstig aan.
    Hij zei : Jij moet in ’t klooster gaan,
    Deze nacht, zonder verpozen,
    Nergens moet jij dan voor blozen.

    Van Maria en van God
    Komt dit hemelse gebod.
    Toon alzo je dankbaarheid
    Want de Maagd heeft al de tijd

    Dat jij in de wereld leeft
    Jou vervangen en ze heeft
    Jouw gedaante aangenomen.
    ’t Is nu tijd om weer te komen.

    Ook heeft niemand ooit gemerkt
    Dat jij niet in ’t klooster werkt.
    Voor je kinderen heb geen zorg,
    Daarvoor staat de hemel borg.

    Maria is je goed gezind
    Ga het klooster in, je vindt
    Alles weer zoals voorheen
    Toen jij uit ’t convent verdween.

    Dan was weg het hemels licht.
    Beatrijs vond het haar plicht
    Weer als kosteres haar werk
    Op te nemen in de kerk.

    Haar kindjes lagen mooi te rusten.
    Teder streelde ze hen en kuste
    Hen nog zachtjes op de mond.
    Kinderen, zei ze, blijf gezond,

    In Gods handen leg ik je lot,
    Ik moet volgen zijn gebod.
    Anders liet ik je nooit alleen.
    Ze ging heen met veel geween.

    Alles was gereed gelegd
    Zoals de engel had gezegd.
    Met haar kloosterkleren aan,
    Zou ze nu door ‘t leven gaan.

    ’s Morgens vierde ’t klooster feest :
    Maria, die was weggeweest,
    Stond op ’t altaar als weleer.
    Dankend loofde men de Heer.

    Doch ook vroeg dezelfde dag
    Toen ik wakker werd en zag
    Dat mijn moeder was verdwenen
    Moest ik heel verdrietig wenen.

    Ook mijn broertje had verdriet
    Want wij beiden wisten niet
    Waarom wij waren verlaten.
    Huilen, roepen kon niet baten.

    De weduwe met liefde groot
    Nam ons beiden op haar schoot,
    Troostte ons met een verhaal
    En bereidde dan ons maal.

    Wanneer na een dag of zeven
    Er geen teken meer van leven
    Van onze moeder werd vernomen
    Werd het goed besluit genomen

    De abdis om raad te vragen :
    Of men er niet in kon slagen
    Ons, de kinderen, brood te geven
    En te helpen in het leven.

    Gedurende een hele tijd
    Was de goede non bereid
    Ons te helpen voor de kost
    Tot het probleem was opgelost.

    Dat gebeurde niet veel later
    Toen een godgewijde frater
    Ons kwam halen om heel goed
    Bij hem te worden opgevoed.

    Doch, helaas, wij wisten niet
    Wat met onze ouders was geschied.
    Zelf ben ik geheel mijn leven
    Graag in de abdij gebleven.

    Maar mijn broer is weggegaan
    En heeft verder zijn bestaan
    In de dienst van heel wat heren
    Doorgebracht en vele keren

    In veel landen en veel streken
    Naar zijn moeder uitgekeken.
    Hij vergezelde hen op reis,
    Maar de verdwenen Beatrijs

    Heeft hij nimmer meer gezien.
    En van vader, bovendien,
    Vond hij ook nooit enig teken,
    Hier niet, noch in verre streken.

    Het is nu vijf jaar geleden
    Dat hij plots is overleden
    En, heel zeker, ‘k weet gewis
    Dat hij nu bij moeder is.

    Want op een dag niet lang geleden
    Werd mij vriendelijk gebeden
    Onverwijld en snel te gaan
    Naar ’t klooster hier niet ver vandaan.

    Het zijn nonnen die daar leven,
    Die er ijverig naar streven
    Door veel bidden na hun sterven
    Ook de hemel te verwerven.

    ‘k Vond het zeker ongewoon
    Dat een mannelijk persoon
    In dit convent werd toegelaten,
    Uitgezonderd de prelaten.

    Toen ik in het klooster kwam
    Was het dat ik gauw vernam
    Dat een non mij graag wou zien,
    Ze was stervend bovendien.

    In de ziekenzaal vooraan
    Keek ze me heel vriendelijk aan.
    Toen ik mij voorover boog
    Zag ik tranen in haar oog.

    En opeens herkende ik haar.
    Moeder, zei ik, is het waar
    Dat jij hier in heiligheid
    Hebt gebeden al die tijd?

    Kom bij mij, mijn lieve kind,
    Zei ze, ‘k heb jou steeds bemind
    En ik wist waar jij verbleef.
    Maar nu ik niet lang meer leef

    Wil ik jou nog eenmaal groeten.
    Vele jaren moest ik boeten.
    Eindelijk, voor al mijn zonden.
    Heb ik vergiffenis gevonden.

    Als in de biecht en heel sereen
    Vertelde zij mij met geween
    Alles zoals ’t was geweest.
    Vroom gaf zij daarna de geest.

    Ik heb dit alles opgeschreven,
    Maar ik zal in heel mijn leven
    Dit aan niemand gaan vertellen
    Ook niet aan mijn metgezellen.

    Deze tekst zal ik bewaren
    Tot mijn dood en al de jaren
    Dat ik leef, voor ik verdwijn,
    Moet hij ongelezen zijn.

    Slechts wanneer wij zijn vergeten
    En ook niet meer is geweten
    Waar wij woonden, wie wij waren,
    Mag men deze wonderbare

    Feiten in het openbaar
    Voort vertellen. ‘t Is om Haar,
    Die het wonder heeft verricht
    Dat ik vertel in dit gedicht,

    Veel te prijzen en te loven.
    Het is zeker dat hierboven
    Ons altijd helpt de Heilige Maagd,
    Als men het ootmoedig vraagt.

    Want al wie tot Maria gaat
    Krijgt wel gena, al is het laat.
    Laten we dan allen samen
    Tot haar smekend bidden. Amen.

     

     

    14-10-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    04-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Hoe God er uitziet?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    4-9-2011


    Hoe God er uitziet? 

     
    Weet jij het? In de Schrift staat ergens dat niemand ooit God gezien heeft… Maar Arto Paasilinna schijnt het wel te weten. Arto Paasilinna (1942) is een van de populairste schrijvers in Finland. Zijn romans werden in meer dan twintig talen vertaald. 

    Een van zijn boeken in Nederlandse vertaling kwam mij toevallig in handen: Arto Paasilinna: Wees genadig, uitgegeven door de Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2011. Het is een fantastisch, surrealistisch en humoristisch boek, waarin je ook heel wat maatschappijkritiek verwoord vindt. 


    Zijn roman begint zo:


    "God is een knappe man. Hij is een meter achtenzeventig lang, goedgeproportioneerd qua lichaamsbouw, een tikje gezet, en heeft een statig postuur. God heeft regelmatige gelaatstrekken, zijn neus is recht, zijn voorhoofd hoog. Hij heeft een milde, vastberaden, maar tamelijk vermoeide blik in zijn ogen. God heeft geen flaporen, en zijn gehoorgangen blijven verschoond van oorsmeer. Hij heeft evenmin een baard of een snor. Hij heeft steil bruin haar, dat in een scheiding is gekamd die, vanuit God zelf bekeken, rechts op zijn hoofd ligt. Zijn haar is vrij kort, aan de slapen heeft hij een paar grijze plukjes. Toch ziet hij er nog niet oud uit.Gods vingers zijn lang en slank, en er zitten geen ringen omheen geschoven. God heeft geen adamsappel.God gaat gekleed in een grijs, goed zittend flanellen pak. Afgaande op het model is dat in de jaren vijftig aangeschaft. Het colbert heeft een dubbele rij zwarte knopen, de broekspijpen zijn omgeslagen. Aan zijn voeten heeft God lage rijgschoenen van zacht leer, maat 42. Hij draagt altijd korte onderbroeken. (…)God gebruikt geen aftershave en stinkt niet naar zweet. Hij heeft een milde, mannelijke geur. Zijn stem is een melodieuze bariton.God bezit een vanzelfsprekend charisma. Hij wekt een uiterst beschaafde indruk. Aan zijn ogen kun je zien dat hij uitzonderlijk intelligent is. Het edele voorhoofd van de Almachtige is doorgroefd met rimpels van stress en vermoeidheid.(…) Er zweeft geen glanzende stralenkrans boven zijn hoofd. Hij ziet eruit als een mens en niet als de God zoals de mens zich die voorstelt, wat niet verbazingwekkend is, aangezien hij de mens immers naar zijn evenbeeld heeft geschapen.Er kan een zekere gelijkenis worden opgemerkt tussen God en zijn zoon – Jezus is duidelijk de zoon van zijn vader, al heeft hij ook trekken van zijn moeder Maria geërfd. Je kunt stellen dat Jezus de neus van zijn moeder heeft, maar de ogen van zijn vader. (…)"


    Zo, als je het nog niet wist, dan weet je het nu.





    04-09-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    02-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het Roelandslied
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2-7-2011


    Over het Roelandslied


    Het Roelandslied? Het Chanson de Roland? Ja, daar hebben we al van gehoord. Ook gelezen? De meesten onder ons hebben dat waarschijnlijk niet gedaan. Zeker niet in de oorspronkelijke vorm. Mogelijk wel een korte samenvatting of een bewerking ervan.


    Zo is het mij ook vergaan, niettegenstaande dat ik al een respectabel aantal middeleeuwse teksten heb gelezen en bestudeerd.


    Onlangs nam ik nog eens het eerste deeltje in handen van hetSpectrum van de Nederlandse Letterkunde, uitgegeven in 1967 door Het Spectrum in de reeks Prisma-Boeken. 


    Het eerste erin opgenomen ridderverhaal is “Het Roelandslied”. Het zijn bewaarde Nederlandstalige fragmenten, geïnspireerd op het beroemde Franse Chanson de Roland. Ik had die tekst nog nooit helemaal gelezen en omdat hij maar uit 1044 verzen bestaat heb ik aan de lectuur ervan een uurtje besteed. Het is niet de eerste dergelijke tekst die ik ken, maar nu viel die mij toch op door de primitieve levenshouding en visie die het geheel kenmerkt. Een beetje zoals in een goedkoop tekenverhaal voor de jeugd. Of gelijk in sommige gecommercialiseerde computerspelletjes. Ik dacht onwillekeurig terug aan een voorstelling met marionetten die ik meer dan dertig jaar geleden eens heb gezien in een van de toneelkeldertjes van Palermo. Ridders van Karel de Grote en hun vijanden brulden tegen elkaar op en zwaaiden en sloegen met hun zwaarden op mekaar in dat de vonken ervan af vlogen. En ook hun hoofden rolden zelfs tot voor de voeten van de geamuseerde toeschouwers.


    In de tekst die ik gelezen heb is alles ook geweldig en ongenuanceerd. Te veel om allemaal te vermelden. Wat geschiedkundig slechts een klein achterhoedegevechtje in de Pyreneeën moet geweest zijn, wordt opgeblazen tot proporties met heldenallure.


    Roeland is een stijfhoofdige overmoedige betweter en krachtpatser die weigert in te gaan op de raad van zijn vriend Olivier, namelijk  op de hoorn (Olifant) te blazen om zo de hulp van Karel De Grote in te roepen. Slechts als het te laat gaat zijn blaast hij erop, verschillende keren, maar dan met zulke kracht dat zijn trommelvliezen scheuren en het bloed uit zijn mond loopt… Later, als ze al moe gevochten zijn en gewond, verslaat Roeland zo maar 20 vijanden achtereen, Gautier er 7 en bisschop Tulpijn, een vechtersbaas die af en toe een zegenend gebedje uitspreekt, er 5. Dertig verzen verder doet Roeland het nog beter:
    “Alsoe gewont als hi wasSloech hire 30 int gras” ! (vs. 672-673).


    Een paar ridders die kritiek uitbrengen omdat men tegen de overmacht van de Saracenen toch niet winnen kan, worden als  lafaards aangezien en onverwijld ter dood gebracht. Wreed en onchristelijk.


    En toch bidden die geweldigaards tot God en tot ”Sente Marië”, en zal bisschop Tulpijn het paradijs beloven aan wie de Saraceense “heidenen” zoveel mogelijk en efficiënt zullen afslachten.


    Het verdriet omwille van het verlies van strijdmakkers is ook buitensporig. Die geweldige helden vallen zomaar in zwijm, maar het duurt toch nooit lang. Anders kan de strijd niet verder gaan.


    Of de dichter veel afwist van het menselijk lichaam valt ook te betwijfelen. Bisschop Tulpijn sterft en omdat zijn trommelvliezen gescheurd waren (door het lawaai van “Olifant”) liepen de hersenen hem uit zijn oren:


    “Die hersenen liepen hem uter oeren,Daer hi den tempel af hadde verloren.” (vs. 764-765).


    Interessant zijn ook de eigennamen. Meer dan dertig kan men in de tekst vinden. Het zwaard van Roeland heet Duerendale en dat van Olivier Hautecleer. Roelands paard heet Valentijf. De naam van de Saraceense koning wordt zelfs op twee manieren weergegeven: Corsabels en Cursubles. En dan kan je je nog laten inspireren door klankvolle namen als Esloer van Burgan, Franceroen, Eggherin, Malaprise, Marcelijs, Galifer, Almorise, Jelijs, Sampsoen, Antorine, Torgise, Guelloen, Geboene, Lantmayoer,Tergovant, Inghelier enz. Genoeg om er een kwis mee samen te stellen. Of om ermee een klankrijk gedicht te componeren.
    En dat dan eindelijk de Saracenen toch naar het diepe Spaanse binnenland verdreven worden mag niet verwonderen, want hun God en zijn helpers hebben hen niet geholpen. Zelfs de Profeet Mohammed moet het ontgelden en wordt gedumpt in het zompige vuil van een stinkend moeras.


    “Mamet en bleef oec niet ghespaert:Hen es gheen soe vuul marasch,Als daer hi in gheworpen was.” (vs. 1004-1006).


    Ja, de christelijke God is in hun ogen toch beter en hulpvaardiger. Hij deed op Karels vraag zelfs de zon stilstaan:



    "Ende bat Gode den goede
    Door sijn ootmoede,
    Dat Hi die sonne dede staen
    Dat hi die vianden mochte slaen."
     (vs.878-881).


    Maar zondige mensen zijn wij en wij bidden dan ook best om vergeving. Dat bevroedt de dichter ook op het einde van zijn verhaal:


    “Nu bidden wi Gode alte maleEnde der coninghin Sinte Marien,Dat si ons van allen sonden bevrien”. (vs. 1038-1040).


    Ik heb mij gedurende de lectuur ervan weer even heel jong gevoeld. De goeden tegen de slechten. Wit tegen zwart. Ongelovig tegen gelovig. Maar lang ben ik niet jong gebleven. Het leven is anders.


    Eind  goed, alles goed: de Saracenen hebben “dat soete lant van Vrankrike” (vs. 249) toch niet in handen kunnen krijgen. Goed nieuws voor de vrienden en bewonderaars van “la douce France”.

    2 juli 2011

    02-07-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    24-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onthoofd triumviraat
    24 april 2011
    Onthoofd triumviraat
     
     
    We waren collega’s. Alle drie. En al een tijdje  gepensioneerd. Wij vormden het “triumviraat”. Maar we noemden onszelf meestal het “triumbieraat”… We woonden niet ver van mekaar en we probeerden onze dagen te vullen met aangename zonnige dingen. Af en toe moest er een van de drie naar het hospitaal voor een check-up of een kleine reparatie. En dan konden we weer een tijdje verder.
     
    Verschillende keren per jaar spraken we af om samen op een namiddagje een pint of twee, drie te gaan drinken. Maar vooral om te praten, te genieten van elkaars aanwezigheid. En van het besef dat we mekaar verstonden, zelfs als er maar een half woord gesproken werd. We vergaderden enkele keren per jaar. Zo om de drie maanden. Maar de laatste tijd dreven we de frequentie op. We zijn niet meer van de jongsten, en zes weken duren ook lang. En in die tijd kan er veel gebeuren.
     
    Vorige keer hadden wij ook afgesproken voor donderdag. En op woensdagavond krijgen we het bericht dat de oudste van ons drie overleden is… Die vriend-collega die we meer dan veertig jaar kenden en waardeerden. En nu is hij er niet meer. Zal er nooit meer bij zijn.
     
    Wij, de twee overlevenden, zijn op donderdag toch op het gewone afgesproken uur samen iets gaan drinken: een Westmalle, die hij een van de lekkerste bieren vond. En vooral een Hoegaarden! Want hij was daar geboren. We voelden ons  wat onwennig. We hebben niet veel gezegd. Wel veel gepeinsd. En stil getreurd.
     
    Ieder rouwt op zijn eigen manier.
     

    Als wij volgende keer met ons tweetjes weer eens iets gaan drinken zal het anders zijn. Anderen zullen het wel niet merken. Maar wij zullen de lege plaats aan ons tafeltje met onze herinneringen bezetten.

    24-04-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    31-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Régine Deforges : Le cahier volé
    31 januari 2011

    Régine Deforges : Le cahier volé




    Ik las toevallig "Le cahier volé" van de Franse schrijfster Régine Deforges. Zij: jaargang 1935. Het boek: 1978. Dus een boek van iemand die al een zekere levenservaring heeft. 


    Ik zou daar niets over schrijven indien ik daarin niet heel wat vanuit mijn jeugd heb teruggevonden. Wel niet zo romanesk zoals in de roman, en ook minder uitgesproken, maar het weerspiegelt veel van de manier van leven van voor het fameuze jaar 1968. 


    Daartegen komt de schrijfster in opstand. Weliswaar gezien door de bril van een 15-jarige bakvis met veel karakter. 


    De schrijfster en ik zijn ongeveer even oud. En niettegenstaande dat de jaren van meer dan een halve eeuw over mij heengegaan zijn, mij beschadigd en vaak gedesillusioneerd hebben, is er veel van die verontwaardiging en opstandigheid tegenover vroegere provinciale kleinheid in mij blijven sudderen.


    In vele anderen ook, meen ik.


    Dikwijls legde men ons het zwijgen op met een flinke oorvijg, letterlijk of figuurlijk...

    Hier volgen enkele passages uit haar boek. Lees en oordeel:

    1/ Nous échafaudons les plans les plus compliqués, les moins réalistes, nous partons en guerre contre la société, les bourgeois, les prêtres, les vieux. Nous donnons l'assaut à tous les préjugés, à toutes les sottises, nous foulons aux pieds la morale conventionnelle de la province, à bas tous les tabous, l'intolérance, les petitesses d'esprit! Nous sommes les plus beaux, les plus forts, les plus généreux, rien ne nous résistera.

    2/ Et maintenant que je grandis, je vois les adultes, nos modèles, je me dis que non, non et non je ne dois pas leur ressembler. D'abord, ils sont trop laids. Laids de leur complaisance envers eux-mêmes, de leur servilité envers les lois et ceux qui détiennent des pouvoirs, pourtant dérisoires, dans ce coin du Poitou. Ils vivent dans la crainte de choquer, d'être jugés: "Que va-t-on penser de nous? et: "Que vont dire les gens?" sont des phrases que j'ai entendues le plus souvent autour de moi. Ils n'ont aucune liberté. 

    3/ Les bigotes s'en mêlent, elles parlent de se rendre en délégation chez l'archiprêtre, chez les bonnes soeurs de l'Institution. Elles vont jusqu'à dire que pour t'empêcher de nuire, c'est la maison de redressement qu'il te faut, ou mieux, la prison.
    Je suis atterrée. Tant de haine! Je revois ces bonnes femmes à la messe se tournant vers la porte chaque fois que celle-ci s'ouvre et se penchant les unes vers les autres pour commenter la toilette de la nouvelle venue, ou la présence de telle autre. Leurs airs inspirés quand elle vont communier. L'ostentation qu'elles mettent dans les gestes de la prière. Leurs regards méchants, quand, à la sortie de la messe, elles regardent les filles jeunes qui descendent en riant les marches de l'église. Je n'ai aucune grâce à attendre d'elles. Tout en moi se révulse: ma jeunesse, ma liberté, ma manière de m'habiller, ma jolie figure. C'est trop de choses à pardonner à une même personne.

    4/ "Pourquoi vous compliquez tout? Pourquoi vous salissez l'amour des autres? Pourquoi tout devient-il laid, petit, quand vous en parlez? Je ne veux pas vous ressembler, c'est affreux de vous ressembler."
    Je me jette en pleurant sur le lit, le martelant de mes poings. Maman me relève brutalement, le visage encore plus pâle et dur, si dur.
    "Peut-être n'est-t-on pas très beaux, ni très intelligents, ni très bons, ni très charitables. Mais crois-tu que la vie soit une chose si facile? Tu verras ce que deviendront tes grand sentiments et tes belles paroles. Tu seras bien obligée de plier, comme les autres."
    "NON, NON, NON!" mes hurlements emplissent la maison. "Oh! non, plutôt mourir! Je ne veux pas de votre vie."
    Une paire de claques arrête mes cris.

    31-01-2011, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    18-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bert is dood
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    18 september 2010


    Bert is dood



    Toen ik nog student was kocht ik eens een Engels boekje waarin verscheidene essays stonden enkele eeuwen geleden geschreven. Ik weet niet meer door wie. Ook niet waarover die essays handelden. Gezien mijn toenmalige interesses ging het waarschijnlijk vooral over literatuur en wat ermee samenhangt. Maar iets is en blijft in mijn geheugen gegrift nl. de eerste helft van het motto dat op de titelpagina stond. Van wie het is weet ik ook niet meer, maar het was: "Every man's death diminishes me...". En dan kwam er nog iets achter. Ook vergeten. Ik vond dat goed gezegd en dat daar waarheid in stak, doch de diepere zin daarvan bevroedde ik niet. Maar nu, meer dan vijftig jaar later, krijgt de uitspraak voor mij meer zin. Het raakt me nu veel meer. Waardoor dat komt? Wel, Bert is deze week overleden. Hij was al een tijdje ziek. Ik hoorde het toevallig op de radio op 14 september 2010. Ik ben er zelf een beetje door verrast dat het me zo raakt. Want ik heb Bert zeker in vijftig jaar niet meer ontmoet of gesproken. Ik had hem graag nog eens gezien. Maar nu is het te laat. Zou hij zich mij nog herinnerd hebben?


    Wie was dan toch die Bert? Hij was een jeugdvriend van me. Wij noemden hem Bèèr. De laatste twee jaar van mijn humaniorastudies deed ik in Hasselt. Hij woonde in dezelfde straat enkele honderden meter verder en we gingen meestal samen naar school. Hij was een jaar jonger dan ik maar tien centimeter langer. Later bleek dat wij nog heel verre familie van mekaar waren want zijn grootvader langs moeders zijde had een tante of groottante die dezelfde familienaam had als ik en ze was inderdaad een verre verwante. Ik kwam bij Bert aan huis en hij bij mij thuis.We haalden samen allerlei kattekwaad uit, speelden samen piano, kregen samen strafstudie omdat we op straat een onsympathieke leraar hadden nageroepen, liepen dezelfde meisjes achterna...


    Toen ik een paar jaar later niet meer in Hasselt woonde zagen we mekaar minder maar we bleven met mekaar corresponderen. En af en toe nodigde de een de ander uit. Stilaan verminderden onze contacten, gelijk dat soms gaat als men jong is en ieder zijn eigen weg gaat en men niet in mekaars nabijheid woont. Maar Bert bleef in mijn herinnering. Hij had zich in het toneelmilieu binnengewerkt. Af en toe zag ik hem op de televisie. Over de radio hoorde ik soms de LImburgse stem van Bert voor een of ander reclame maken. Hij stond zelfs eens op de voorpagina van een tijdschrift. Ik heb het tot nu bewaard.
    Met Bert is een stukje van mijn jeugd verdwenen. Het is alsof er iets van mij is afgenomen. Every man's death diminishes me. Diminishes me. Diminishes us.

    18-09-2010, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    22-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moderne tijden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    22 november 2009

    Moderne tijden


    Ben ik nu zo verouderd of is de wereld zo veranderd?


    Geen van beide zal wel helemaal waar zijn.

    Ik ben nog opgegroeid in de tijd dat de meeste mensen 's zondags naar de mis gingen. Deed je dat niet, dan wachtte je hel en eeuwige verdoemenis. Dat was natuurlijk overdreven. Dat was niet goed te praten druk op de gewetens. Machtsmisbruik. En de traditie, ontstaan uit en gegroeid door onwetendheid, als onkruid op goede grond, is een stabiliserende factor.

    Maar alles heeft ook zijn goede kant, alhoewel die soms moeilijk te vinden is.

    Als het mogelijk is, ga ik nog naar de wekelijkse eucharistieviering, zeker niet omdat het MOET maar omdat ik dat beschouw als een uitnodiging van Ons Heer op zijn wekelijkse receptie... En daar blijf je niet van weg als je geen ernstige reden hebt.

    Vanmorgen zat ik weer eens in de zondagsmis en ik heb mij weer eens geërgerd. Aan verschillende dingen. Ook aan zaken die geen rechtstreeks verband hebben met religie.
    Dat er af en toe eucharistievieringen gehouden worden, afgestemd op bepaalde leeftijdsgroepen is wel een goede zaak. Als het maar niet te veel gebeurt. Een eerste communie moet niet op dezelfde wijze gevierd worden als bv. een gouden bruiloft.

    Vanmorgen waren de jongens en meisjes van de chiro aan de beurt. Met velen waren ze niet: ik heb er 28 geteld, 23 kleineren en 5 "leiders". En zoals het past werd de jeugd ook actief bij het gebeuren betrokken. Men had een folder met gebeden enz. voorbereid, en dat was flink in orde.

    Maar wat pijnlijk opviel - en ik heb het al meerdere keren meegemaakt - is dat vele jeugdigen niet meer vlot van het blad af kunnen lezen... En wat mij nog meer ergert is dat men niet goed verstaat wat ze in de micro mummelen. Van de vier leiders die iets zijn komen lezen konden er slechts twee zich min of meer doen verstaan. Articuleren? Vergeet het maar. Lezen met af en toe een kleine rust? Nooit van gehoord. Bekommernis opdat de toehoorders je gemakkelijk zouden kunnen verstaan? Nooit aan gedacht... Is dat sociaal gedrag? Er is op dat gebied in de scholen nog veel te doen. Ik wil er eerlijkheidshalve ook bijvoegen dat ik jongeren ken die uitstekend praten.

    Tweede punt. Enkele rijen voor mij zaten er een tiental jongeren zich grondig te vervelen. Dat zag je aan hun houding, hun gedrag en tal van andere details. Nu weet ik wel, jeugd is jeugd, en jongeren kunnen moeilijk stilzitten. En daar erger ik mij niet aan. Maar ik merkte dat waarschijnlijk een aantal onder hen nooit een voet in een kerk hadden gezet. Toen bv. de communie werd uitgereikt bleven de meesten zitten. Een meisje stond even recht, ging terug zitten, en toen haar vriendinnetje opstond,  ging ze toch maar mee. Voor de priester bleef ze staan, niet goed wetend wat te doen. De priester vroeg haar iets, waarschijnlijk of ze al haar communie gedaan had, gaf haar toch een hostie. Ze nam ze aan tussen duim en wijsvinger en ging er zo mee terug op haar plaats zitten. Ze keek naar haar vriendinnetje met een gezicht dat zich afvroeg wat ze daarmee nu moest doen. Toen ze zag dat anderen de hostie in de mond staken, deed ze het ook maar. En daarop ging de conversatie met leeftijdgenootjes gewoon verder.

    Na de mis hoorde ik dat dit mooie kind in het Frans converseerde met anderen. Nu, dat mag ze wel, maar ik denk niet dat ze van het hele gebeuren veel heeft verstaan. Het is jammer genoeg zo dat vele anderstalige ouders hun kinderen bij de plaatselijke jeugdbeweging sturen om een beetje contact te hebben met Nederlandstalige jongeren. Goed, maar als die jongeren zelf al zo weinig moeite doen om hun moedertaal goed te spreken?...

    Ik heb natuurlijk niet gedurende het hele misgebeuren de jeugd in het oog gehouden.

    Maar ik ben toch met gemengde gevoelens en wat ontgoocheld naar huis gegaan.

    Het zou toch beter kunnen.

    22-11-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    11-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sinte Matte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    11 november 2009


    Sinte Matte


    Het is 11 november en op veel plaatsen wordt de Wapenstilstand van 1918 herdacht. 


    Maar op 11 november vieren we in de katholieke kerk ook de Heilige Martinus en dat roept bij mij sommige herinneringen op. 

    Ik hoor vanmorgen in de radio dat in sommige streken Sint-Martinus zowat de plaats inneemt van Sinterklaas bij ons. Je kent wel die heilige die op zijn paard zit en zijn mantel in twee snijdt om de helft ervan aan een bedelaar te geven. 

    En heel lang geleden heb ik mijn grootmoeder horen vertellen dat ze vroeger (en dat was in de streek rond Antwerpen) "Sintenegreef" vierden. Wanneer, dat weet ik niet. Dit gebruik moet ontstaan zijn naar aanleiding van het feest van de Graaf, de landsheer, die op bepaalde tijdstippen aan zijn onderdanen geschenken uitdeelde. En door analogie met het feest van de andere vrijgevige sinten werd de graaf ook een sint: Sint-de-Graaf.

    En later bracht het kerstkindje ook geschenken, maar omdat de figuur van de gebaarde dikbuikige en goedlachse kerstman dichter bij de aardse werkelijkheid stond - hij komt trouwens uit het meer nabije koude noorden en niet uit de verre hoge hemel - is hij een serieuze concurrent geworden van de mensgeworden God. Toch in de wereldse grootwarenhuizen, handelszaken, restaurants, dancings en andere wereldse gelegenheden. Je moet al goed zoeken om in de kersttijd ergens een kerststalletje te zien staan, meestal verborgen tussen en onder de flikkerende lichtjes en de glamour van allerlei blinkend en schreeuwerig tuig. Meestal heeft een mechanische rock-and-roll dansende kitsch-kerstman die je een Happy Christmas toewenst met een stemgeluid dat over je zenuwen schuurt meer succes.

    Om nu terug te komen op Sint-Martinus. Toen ik klein was - het was nog hartje oorlog - woonde ik in een Limburgs dorpje en daar noemde men die heilige: Sinte Matte. Wij kregen op die dag geen cadeautjes, maar ik zie nog in mijn herinnering hoe in de weide achter ons huis een groot vreugdevuur werd aangestoken (was het om de duvel te verdrijven?). En dan dansten wij errond en zongen in ons dialect:

    Sinte Matte Matijs,
    Z'n bille woare grijs,
    Z'n troane woare roud
    En den duuvel dië was doud!

    De duivel dood: naïeve en vrome kinderwens.

    11-11-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    13-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feesten en cultuur


    13 mei 2009
     
    Feesten en cultuur
     
    Kerstmis, Pasen, Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, Allerheiligen... Het zijn allemaal stapstenen in het tijdsverloop van een jaar. Wij, hier in het Westen, zijn er allemaal mee opgegroeid; het is een cultureel gegeven, met een religieuze en christelijke achtergrond. Ze geven kleur en afwisseling aan ons dagelijks leven. En of we nu gelovig zijn of niet, deze feesten zitten vastgeklonken in onze westerse cultuur, zijn ermee vergroeid. Al eeuwen lang.
     
    De meeste ouderen weten nog wel iets over het ontstaan en de zin van die feesten. Maar niet iedereen. Bij de jongere generatie is die zingeving vaak helemaal anders, of zelfs zoek.
     
    Kerstmis wordt herleid tot in familiekring - als het kan - eten, drinken en cadeautjes geven. Bij velen is het zelfs een gelegenheid tot fuiven en brassen. Pasen is de paashaas in een ontluikend groen lentelandschap chocolade-eieren laten verstoppen, of... hebben de klokken van Rome die gebracht? Maar dat laatste zegt men alleen aan kleine kinderen; die geloven ook in Sinterklaas. Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart? Wat is dat eigenlijk? Sprookjes? Allerheiligen wordt gedegradeerd tot griezelen of lachen met heksen en spoken... Ja, afwisseling moet er zijn.
     
    Maar vindt u het normaal dat dergelijke oppervlakkigheid en onwetendheid in verband met onze cultuur en levensstijl vaak zo gelaten wordt aanvaard? Er zijn dus mensen in onze westerse landen, en ook in ons Vlaams mini-stukje wereld, die niet weten waarom die feesten er zijn, en die de betekenis ervan niet kennen. En dan weet men er natuurlijk niet het fijne van.
     
    Ik heb dat vorige week weer eens ondervonden toen ik met een "gecultiveerde" dame praatte; ze wist eigenlijk niet goed wat Pasen en Pinksteren waren. Ja, het waren feestdagen, maar verder...? Die zestigjarige dame was nochtans hier geboren, bij ons opgegroeid, naar school gegaan, getrouwd, enz. Ze wist integendeel wel heel wat over China, Thailand, het boeddhisme, de Azteken en nog meer interessante dingen over vreemde culturen. Zelf meer dan ik. Goed. Maar voor mij is ze toch wel een beetje een cultuurbarbaar in eigen land.
     
    Tegenwoordig vrezen velen dat het moslimfundamentalisme binnen afzienbare tijd onze levenswijze, tradities en cultuur dreigt te besmetten en in te palmen. Wel, onwetendheid en onverschilligheid ten opzichte van eigen cultuur is daar een goede voedingsbodem voor. Die lui moeten dan achteraf niet komen klagen, dat onze beschaving eeuwen wordt achteruitgezet. Zeker, alles bij ons was en is niet ideaal. Maar de prachtige verworvenheden van de Franse Revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid, mogen niet verloren gaan. Wij moeten ze bewaren, koesteren en als het nodig is terug veroveren. En dit laatste zou veel tijd, strijd, lijden, bloed en tranen kosten... Is het dat wat men wil?
     
    Onze eigen eeuwenoude en steeds moderne cultuur is voortgekomen uit het huwelijk van de Grieks-Romeinse beschaving met de joods-christelijke denk- en handelwijze. Geef mij die maar. Ze heeft haar degeljkheid bewezen. Al eeuwen lang. Ik weet het wel, niets is volmaakt, maar het loont toch de moeite te bewaren wat van ons is en waar het kan het te verbeteren.

    13-05-2009 

    13-05-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    30-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fons is dood

    30 maart 2009

     
    Fons is dood
     
    De ouderen onder ons en wellicht ook de minder ouderen herinneren zich nog wel dat er vroeger op de Vlaamse televisie een programma uitgezonden werd dat heette: Hier spreekt men Nederlands. We kregen erin geregeld te zien: Joos Florquin, zijn hond (die hij af en toe iets met zware basstem liet zeggen), Annie Van Avermaet en Fons Fraeters. Joos Florquin, de auteur van een hele reeks boeken Ten huize van, uitgegeven door het Davidsfonds, is al een hele tijd geleden ter ziele gegaan. zijn hond waarschijnlijk ook (alhoewel de term 'ter ziele gaan' op hem wel minder toepasselijk zal zijn) en nu is ook Fons heengegaan.

    Het raakt mij omdat ik die ploeg vroeger, toen ik nog aan de universiteit studeerde, gekend heb: Joos Florquin hield zich onder andere met toneel bezig, en Annie en Fons hebben samen met mij in dezelfde klassen gezeten en we hebben veel cursussen samen gevolgd en natuurlijk het studentikoze leven gedeeld. Met Fons heb ik nog iets anders gemeen: wij hebben in Brasschaat samen gedurende een aantal maanden onze militaire dienstplicht moeten vervullen, zoals dat heet. Alhoewel ik met Fons niet eng bevriend was en hem gedurende een flink aantal jaren niet meer gezien heb, komt het mij toch voor dat men mij weer een stukje van mijn leven heeft afgepakt. Het verleden wordt groter, de herinnering ook.
     
    Fons, beste commillito van vroeger, daarboven waar je nu wel zult zijn, zullen ze wel goed Nederlands willen spreken, ook de Franstaligen en al de anderen. En als er ginder germanistenvergaderingen en cantussen zijn, houd voor mij dan een plaatsje vrij en zorg dat er genoeg bier en wijn is voor alle droge kelen.
     
    Ondertussen zing ik hier nog een liedekijn, zoals in het Egidiuslied. Maar de woorden verschillen wel. Met mijn zwaarste basstem probeer ik:
     
    "Im tiefen Keller sitz' ich hier 
    Bei einem Fass voll Reben 
    Bin guten Mutes und lasse mir 
    Vom Allerbesten geben...!!"



    30-03-2009, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    30-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.O kerstnacht, schoner dan de dagen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    O kerstnacht, schoner dan de dagen (Joost van den Vondel)


    Een zalig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar aan al mijn lezers.


    Het is weer Kerstmis geweest. De zoveelste in de rij der jaren. En hoe ouder ik word, hoe sneller ze op elkaar schijnen te volgen. Meer dan zeventig maal al heb ik Kerstmis mogen meemaken. Iedere kersttijd bracht zijn aparte sfeer en beleving. Ik vind het opmerkelijk dat er zo weinig Kerstmissen echt in mijn herinnering zijn blijven hangen. Hoe ouder men wordt, hoe meer men vergeet: de details vervagen en gaan op in een bredere context. Toch is er een Kerstmis die in mijn geheugen vastzit, en die ik waarschijnlijk nooit zal vergeten.
    Het was in het oorlogsjaar 1943. Vele landen voerden vurig oorlog tegen elkaar, schoten met peperdure moordende oorlogstuigen op elkaar los, en zaten verstrikt in hun gruwelijke waanzin. Het was winter en zeer koud. De meeste mensen hadden niet genoeg voedsel. Velen leden honger en konden zich niet verwarmen. Ik was toen zeven jaar en had al een jonger zusje en broertje. Te jong om de tragiek van het buitengebeuren te begrijpen. Ja, we moesten af en toe wel in de kelder gaan schuilen, en enkele keren hebben we daar ook op geïmproviseerde bedden geslapen. We hoorden het gebrom van vliegtuigen, het gieren van projectielen en het doffe inslaande geluid van bommen. Wij kinderen vonden dat eigenlijk een afwisseling, iets avontuurlijks. Maar de vrees en de schrik waar onze ouders van overliepen druppelden toch in ons neer en we wisten wel dat men buiten geen spelletjes speelde.


    Het was Kerstmis geworden. Het vooroorlogse kerststalletje werd op een tafeltje in een hoek geplaatst en de figuurtjes werden voorzichtig uit het verfrommelde krantenpapier gehaald. We stelden een dennenboompje op en versierden het met bollen en slingers die in een kartonnen doos bewaard werden. We hadden geen lampjes. Kaarsjes waren veel te duur of niet te krijgen. Gelukkig waren er nog een viertal overgebleven, eentje was zelfs al gedeeltelijk opgebrand. - Je kent ze misschien wel, die dunne gekleurde gedraaide kaarsjes van een tiental centimeter hoog en een pink dik.- Ze konden iets meer dan een half uur branden. Het Kindje Jezus werd slechts op kerstdag zelf mooi tussen Maria en Jozef en voor de os en de ezel geplaatst.


    Vroeger werd er nog veel meer gebeden dan nu. Vader bad elke avond het rozenhoedje voor. Elk tientje behandelde een geloofsmysterie en voor elk weesgegroetje werd een verhalend zinnetje gelezen. Het derde mysterie ging over de geboorte van Jezus. Dan werd het licht uitgeschakeld en werden de kaarsjes aangestoken. Gedurende de tijd dat dit mysterie gebeden werd verspreidden de kaarsvlammetjes hun onstandvastige klaarte over het kribbetje en over onze gezichtjes die er van kortbij naar keken. Daarna moesten de kaarsjes gedoofd en het licht terug aan. We moesten zuinig zijn en sparen voor een volgende keer. Doodjammer was dat. Hoe blij waren we dan als moeder voorstelde de kaarsjes nog eventjes te laten branden als we een kerstliedje zongen. Natuurlijk deden we dat en uit volle borst. Als dan het elektrisch licht de betovering van het kaarslicht in zijn klaarte oploste, werd het rozenhoedje verder gebeden terwijl wij dromend keken naar het Kindje, naar Maria en Jozef, de os en de ezel en het schaapje dat een gebroken poot had, de herdertjes en de drie Koningen die al op weg waren en de ster hadden gezien...


    Nu, twee generaties later, blijft het licht van die enkele kaarsjes nog altijd in mij branden.
    30-12-2008


    30th December 2008 gepost door André G. Vanstraelen  0 

    30-12-2008, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    T -->

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!