13 mei 2014
O HHC!
‘t Is vandaag een bakvisachtig grillige dag. Ik wil wat gaan wandelen want de zon overgiet de wereld met stralende vreugde. Buiten is het wel wat koel, maar dat wist ik, want de weerman of weervrouw hebben het mij verteld.
Ik ben zeven minuten van huis weg. Een plagerige zwarte wolk zit mij achterna en weent over mij met volle tuiten. Ik ben zo nalatig geweest geen paraplu mee te nemen en kijk naar de koeien in het weiland naast het pad waarop ik me bevind. Gelaten gelijk koeien dat kunnen, ondergaan zij de onverwachte douche. Ik niet, want ik vind geen schuilplaats hier in het veld. En ik ben ook geen koe.
Thuis verwissel ik mijn doorweekte natte kleren tegen een gezellig droge broek en trui, sta met de handen in mijn zakken voor het raam en kijk naar buiten. Nu lacht de zon mij vierkant uit! Maar ze lokt mij niet meer naar buiten. Ik heb ook geen zin om op de computer te surfen. Daarom neem ik maar het boek dat ik aan het lezen ben en ga in mijn zetel zitten. Ik weet dat ik dan heel waarschijnlijk in slaap ga vallen. En dat geschiedt.
Mijn vrouw schudt mij wakker. Ze zegt dat ik weer aan het snurken was en dat ik beter ’s avonds wat vroeger moet gaan slapen… Gelijk heeft ze. Ze heeft meestal gelijk, maar dat helpt niet veel. Misschien ben ik te oud om nog goede manieren aan te kweken.
Ik slenter naar mijn bureau. Al vele jaren probeer ik mijn bibliotheek uit te dunnen, maar het resultaat is verwaarloosbaar… Ook een aantal mappen met nutteloze cursussen en vergeten papieren staan daar mekaar te ondersteunen. Ik trek een map van tussen de andere naar buiten, blader erin, ben er verwonderd over dat ik dàt en nog dàt ooit heb willen bewaren. Weg ermee. En dan valt mijn blik op een paar gedichten die ik in 2007 heb geschreven. Ze waren bestemd om in het laatste leerlingenblad van onze school gepubliceerd te worden. De school waar ik het grootste gedeelte van mijn beroepsleven gewerkt heb is in het begin van deze eeuw ter ziele gegaan. Roemloos, alhoewel ze gelegen was aan een laan waar men ’s lands roem bij de burgers probeert in herinnering te houden. Maar om heel wat en nog wat redenen is dat blad in zijn embryostadium gebleven. En ik denk niet dat het nu nog levensvatbaar is. Requiescat in pace. “Glücklich ist, wer vergisst, was doch nicht zu ändern ist”, zingt men in een heerlijke Duitse operette. „Im weissen Rössl”, denk ik. (Mijn geheugen is ook niet meer dàt…).
Met een beetje heimwee in het hart publiceer ik hieronder die twee gedichten. Ik weet dat heel wat van mijn vroegere collega’s en honderden oud-leerlingen (en waarschijnlijk ook een aantal anderen) mijn “gedichten” geïnteresseerd en nieuwsgierig zullen lezen.
Het eerste gedicht geef ik u onveranderd. Het is een parodie op het bekende middelnederlandse “Egidius, waer bestu bleven.” Het tweede gedicht doet denken aan de “Psalm” van Albrecht Rodenbach. Ik heb het “Psalm 2007” genoemd. De laatste drie regels zijn aangepast. Mijn visie en houding tegenover het verleden is trouwens ook wat veranderd. Zoals alles in het leven.
Terwijl ik deze tekst schreef heeft het wat geregend, en nu schijnt weer de zon. Varietas delectat?
O HHC, waer bestu bleven?
O HHC, waer bestu bleven?
Ic had het al een tyd gesien
Dat ghi niet langhe meer soudt leven.
Dat was geselscap goet ende fyn -
Tsceen dat het nu niet meer mogt syn -
De vrienden. Waer syn si ghebleven?
We hebben hard gewerkt voordien.
Vergeefs al ons vermoeiend streven.
O HHC, waer bestu bleven?
Ic had het al een tyd gesien
Dat ghi niet langhe meer soudt leven.
Nu is ‘t te laet. Uw glorieus leven:
Er is niet veel meer van te sien,
O HHC, ‘t is niet ghebleven.
Na alles wat er is ghescien
Krygt ghi van mi nu nul op tien.
.
O HHC, waer bestu bleven?
Ic had het al een tyd gesien
Dat ghi niet langhe meer soudt leven.
(8 maart 2007)
Psalm 2007 (naar Albrecht Rodenbach)
-------------------------------------------Vergeefs gebed tot de dove God
God, onze Heer, Gij zijt de Heer der heren,
Gij draagt de wereld op Uw hand,
Lacht Ge op een school, ze bloeit in roem en ere,
Keert Ge Uw blikken, ze stort in het zand.
God, onze Heer, Gij loecht weleer op HHC,
Toen was ‘t een voorbeeld, groots en fier,
Kennis en wijsheid, dat alles had ze mee,
En ‘s lands roem mannen vond men hier.
God, onze Heer, nu hoort men alle talen
In gangen, speelplaats en op straat,
Toch kan men geen voldoende halen
Als men over beschaving praat.
God, onze Heer, wil ons die troost nu geven,
Verwijder gauw die grote smet
,Laat ons een nieuwe hoop beleven,
‘t Was beter zonder Mohammed.
God, onze Heer, met al die zwarte papen,
Die vroeger lustig heel de boel
Tot wierookschool hadden herschapen
Had men nog een verstandig doel.
God, onze Heer, wil ons geslacht aanhoren,
Of zijn wij toch maar niemendal ?
Zijn franskiljons met al hun koren
Dan beter met hun luid gebral ?
(14 maart 2007, aangepast op 13 mei 2014)
|