Eufrasie
Toen Eufrasie die lentemorgen de gordijnen openschoof en zoals gewoonlijk naar buiten keek werden haar ogen ineens dubbel zo groot en viel haar mond open van verbazing. Daar, aan de overkant van de straat, slechts een tiental meter verder, lagen twee doodskoppen! Haar hand bleef even in de lucht hangen, ze sloot haar ogen, schudde haar ongekamde haren en gaf zich een klap op het gezicht... Neen ze was wel wakker. Het was geen droom. Daar lagen werkelijk twee menselijke schedels, twee echte grijnzende witte doodshoofden. En vanuit hun holle oogkassen keken ze naar haar.
Het gebeurde in het jaar 1948 toen Gino Bartali de Ronde van Frankrijk won. Ik was toen nog een puber van 12 jaar en volgde vol interesse de Tour. Ik was een luidruchtige supporter van de Belg Briek Schotte, die tweede werd. Ik moest niet naar school want de grote zomervakantie lag lui over het land. Maar naast ons huis was men toch aan het werken, al weken lang. Men had de fruitbomen die daar stonden gekapt en verwijderd. Nu was men met slechts een enkele kleine graafmachine bezig de hoger gelegen grond weg te scheppen, om die met het niveau van de straat gelijk te krijgen. De vroegere boomgaard werd in duurdere bouwgrond herschapen.
Nu lagen er plots tegen de zijmuur van ons huis twee vuilgrijze schedels, twee grijnzende doodskoppen die men opgegraven had. En het waren die twee die Eufrasie die morgen met een lugubere groet uit haar gewone alledaagse ritueel deden opschrikken.
Eufrasie was een ietwat oudere vrouw van onbestemde leeftijd. Ze woonde alleen in een oud groot huis. Ze had gekruld grijs haar dat naar alle kanten uitwaaierde, sprak met een schrille stem en liep er meestal een beetje onverzorgd bij. De mensen zegden dat ze niet heel goed bij zinnen was en dat er bij haar een “vijs” los was, maar dat belette niet dat ze nog goed haar plan kon trekken.
Eufrasie geloofde en zegde dat ze in contact kon komen met de geesten van overleden familieleden, kennissen en van beroemde personen. Ze had de geest van Napoleon op het eiland Elba horen zuchten en op een winterse stormnacht was ze zo angstig en overstuur geweest, dat de heilige Petrus met zijn broer Andreas haar waren komen kalmeren en troosten. Beweerde ze bij hoog en bij laag.
Verbinding krijgen met de geesten ging zomaar niet vanzelf. Daarvoor moest men de juiste instelling hebben, het perfecte medium zijn, en het contact kon slechts in een gepaste omgeving gebeuren. Die geschikte plaats was voor juffrouw Eufrasie een verdonkerd achterkamertje dat aan de wanden vol hing met zwarte en purperen doeken. Daarop tekenden zich een tiental bleke kruisen af in allerlei grootten en vormen, maar zonder Christusfiguur. Hier en daar hingen er zilveren sterren en enkele gele manen. En in het midden stond een soort altaar, een platte doodskist op twee schragen… Luguber! Natuurlijk ontbraken enkele kaarsen niet. Purperen kaarsen. Hun geur en die van reukstokjes omhulde je als je binnentrad in haar “poort op de wereld van de geesten”.
Stel je voor wat voor een buitenkans die twee doodskoppen voor Eufrasie waren! Het duurde niet lang voordat haar voordeur openging. Behoedzaam spiedde ze de straat af, naar beide kanten. Toen ze niemand in de omgeving vermoedde, sloop ze naar de overkant van de straat, keek nog even rond, stak de twee schedels in een grote boodschappentas, snel en met bevende handen, en huppelde er gezwind mee terug naar binnen, in haar woning.
Ik heb dat met eigen ogen gezien. Ik stond toevallig achter het straatraam in de salon en zocht er mijn Latijnse spraakkunst, die ik daar de vorige dag had laten liggen. Ik had een vakantiewerk gekregen want mijn resultaten voor Latijn waren verre van uitstekend geweest. Wat Eufrasie met haar buit zou doen was voor mij een groot raadsel. Later heb ik daar wel een en ander over vernomen. En dat ga ik je nu kort vertellen.
Zo gauw ze kon dompelde Eufrasie haar twee schedels in een grote kom met gezouten water en waste ze met ijver en liefde schoon. Even later lagen ze op een handdoek in het tuingras broederlijk (of zusterlijk?) naast elkaar in de zon te drogen. Dan bereidde Eufrasie haar middagmaal, maar haar gedachten waren niet bij de maaltijd. Ze had zich bij het aardappelen schillen al eens in een vinger gesneden en nu liet ze het vlees bijna aanbranden... Haar blikken dwaalden steeds af naar de twee "onbekenden". Wie waren dat wel geweest? Zou ze met hen in contact kunnen treden? En hoe? Ze hadden haar zeker iets te vertellen. Ja, een boodschap hadden ze voor haar. Dat was duidelijk. Waarom had zij en niemand anders ze die morgen kunnen meenemen? Waarom hadden ze dan daar gelegen, juist aan de overkant van de straat, vlak tegenover haar huis?
Toen de twee schedels in het tuintje gezuiverd, gewassen en droog in de vroege namiddag op hun bestemming lagen te wachten kwam Eufrasie met een handdoek naar buiten, bleef voor haar vondsten staan en bekeek ze. Vanuit hun holle oogkassen leken ze haar uit te lachen. Vooral de brede afgekloven grijns van het minst beschadigde exemplaar stond haar niet aan. "Wacht maar, ventje, als ik je binnenkort uit je lui verblijf naar boven roep en ik je aan het werk zet... Dan zal jouw brede smoel niet meer zo plezant kijken," mompelde ze halfluid. Dan bekeek ze zijn compagnon. Die was iets kleiner, de helft van een kaaksbeen ontbrak en in de overgebleven helft waren slechts twee tanden blijven steken. "En jij daar, sukkelaar. Kan je met zo een kapot bakkes wel duidelijk genoeg spreken als je een antwoord op mijn vragen moet geven? ... Als je van geen nut bent steek ik jouw smikkel terug in de grond. In ongewijde grond, hoor! Ik raad je aan je best te doen," zei ze nu luider. Ze spreidde haar handdoek op het gras open, wikkelde de twee schedels erin en verdween ermee in huis.
Eufrasie had een papegaai. Hij zat in een ronde kooi die hing aan een staander in een hoek van de eetplaats. Koken en eten deed Eufrasie normaal in de keuken, maar de dubbele deur die de keuken en de eetplaats verbond stond altijd open, zodat Eufrasie altijd gemakkelijk met haar papegaai kon praten, en hij met haar. Eufrasie vertelde hem meestal alles wat ze beleefd had of gewoon wat haar te binnen viel en dan scheen haar gevleugelde vriend naar haar te luisteren, met scheef kopje en blinkende aandachtige oogjes. En als Eufrasie even zweeg kraste de papegaai, coco, enkele keren achtereen iets wat geleek op "bakkes toe". Dat was geen aansporing om te zwijgen, maar eerder een spijtige vaststelling dat Eufrasie stil gevallen was, en tegelijkertijd een aansporing om verder te babbelen.
Toen Eufrasie die namiddag haar lugubere buit op de grote tafel van de eetplaats legde schoof coco nerveus op zijn zitstokje heen en weer, rekte zijn kop tweemaal naar voren, zijn kuif kwam recht en hij kraste "Amai, amaaaai!" Dat was zijn manier om uiting te geven aan zijn verwondering en onbegrip over ongewone dingen. Wantrouwig volgde hij met een groot open oog en scheve kop de gebeurtenissen van dat moment.
Dan begon bij Eufrasie het “zuiveringsmoment”. Ze nam een oude krant, plooide die helemaal open, legde de schedels erop en ging dan naar achter in de tuin. Ze wrikte de deur van het schuurtje daar open, verdween in de schaduw binnenin en kwam even later terug naar buiten met in de ene hand een verfborstel en in de andere hand een blik met witte matte verf. Twintig minuten later lagen de twee doodskoppen onbevlekt wit en koud te drogen op het gedrukte nieuws van enkele dagen geleden.
Het volgend probleem was: wat zou voor die twee onbevlekte ontvangenissen de beste en waardigste verblijfplaats zijn? Omwille van de symmetrie dacht Eufrasie dat het best was een tweede gelijkaardige papegaaienkooi voor de twee blanke koppen te kopen. Terwijl de verf opdroogde liep Eufrasie naar de winkel. Maar omdat ze vreesde dat men het eigenaardig en verdacht zou vinden als ze gewoon een lege kooi nam, kocht ze er nog een papegaai bij.
Thuis gekomen stopte Eufrasie hem bij zijn verbouwereerde maat en zei hem dat ze nu verwachtte dat hij leerde praten. “En geen vuile woorden of manieren, hoor!”, dreigde ze.
’s Anderendaags stonden de twee kooien broederlijk opgesteld naast elkaar. Aan de ene kant leven en beweging, aan de andere kant dood en stilte. Eufrasie legde boven op haar nieuwe aanwinst wel een grote zijden sjaal, bedrukt met religieuze motieven, een geschenk van een neef die op bedevaart naar Lourdes was geweest. Maar ze verwijderde de sjaal wel telkens als ze probeerde met de geesten van die blanke hologigen in contact te komen. Echter, van het moment dat de twee schedels daar zuiver en naakt te prijken stonden, begon de oude papegaai te roepen en te schelden. En het duurde niet lang of zijn maatje kon het al even goed als hijzelf. Het duo produceerde een veelvoud van decibellen aan gekrijs, geroep, papegaaienvloeken en verwensingen. En telkens als Eufrasie de sjaal mooi terug over haar geestvrienden drapeerde, hield het papegaaienconcert op en leek de wereld weer normaal. Uiteindelijk besloot Eufrasie dan maar zelf haar hoofd onder de sjaal te steken om zo te proberen rustig de geestenwereld te betreden. Verwonderd bekeken de twee papegaaien dit gebeuren en wisten niet goed hoe te reageren. Maar het bleef stil, en Eufrasie kon haar geestelijke oefening ongestoord doen.
Ik heb me later laten vertellen dat die gang van zaken zeker een paar jaar heeft voortgeduurd. Tot Eufrasie op zekere dag een beroerte kreeg en niet lang daarna het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Niet lang daarvoor uitte ze haar bezorgdheid voor haar gevleugelde vrienden en vertelde ze in ijlkoorts wat de geesten nog allemaal van haar verwachtten. Een medelijdende nicht van haar heeft de stervende Eufrasie getroost en beloofd dat ze voor alles goed zou zorgen, zodat Eufrasie gerustgesteld kon heengaan en nu zonder tussenspel met haar geestvrienden kan communiceren.
Het huis van Eufrasie is nu na veel jaren gesloopt en in de plaats daarvan staat er een modern appartementsgebouw. Ruim en gezellig, met brede ramen en klare vensters. De geesten voelen zich daar niet thuis.
2024 1104
|