De beslissing om naar Brazilië uit te wijken heb ik genomen op het moment dat ik in Rumbeke het bericht ontving vanuit Brussel, dat ik geweigerd was geweest bij de daar gevestigde Officiers School van de Belgische Rijkswacht. Blijkbaar was ik in alle voordien afgenomen fysische en psychische proeven geslaagd, maar het feit dat ik over geen dieptezicht beschikte, veroorzaakt door een opstandig oog, werd net ernstig genoeg beschouwd om, zonder meer, afgewezen te worden. Twee dagen vóór ik definitief vertrok naar Brazilië kreeg ik nog een telegram vanuit Brussel, om me dan toch maar aan te melden, maar toen vond ik het al te laat en besloot ik definitief een nieuwe richting in te slaan. De Rijkswacht heeft, in alle geval, een uiterst voorbeeldige, stipte en verantwoordelijke ambtenaar verloren.
De voorbereidingen waren rap getroffen. Een derdehands valies met wat versleten onderbroeken, een ouderwetse maar warme vest (later heb ik niet goed begrepen waarom ik die in feite heb méé genomen), die mij met genegenheid toegestaan was geweest door mijn jongste broer J. (die hem, op zijn beurt, gekregen had van D., toen al aan schonere kleren gewend) en een twintigtal LPs, vooral met rock en blues, allemaal gekocht in de loop van de vorige jaren, in de Nopri, in de Ooststraat van Roeselare, met de magere opbrengst van mijn werk gedurende de schoolvakanties, vooral in Laarne, op de bloemisterijen van Nonkel Marcel en Nonkel André (mijn Peter, van wie ik alle jaren vijftig frankskes in casseerde om mijn ook derdehands portefeuille er wat dikker te laten uitzien, nadat ik mijn nieuwjaarsbrief plechtig had áf gelezen, voor hem en voor Tante Rachel, die wat later is gestorven van een kanker in haar lever, terwijl ze er absoluut zeker van was dat ze alleen maar ietske gegeten had dat haar niet goed was bevallen hoe schoon opgelost toch wel - om daarna zijn zware moto, in de oprit, te gaan bewonderen), maar ook in Roeselare, in een likeurfabriek (waar de vrouw van de zoon van de eigenaar mij altijd eigenaardig aanstaarde, vooral dáár, waar ik mijn instrument bewaar); nog in Roeselare, bij Nonkel Maurice Tanghe, de man van mijn meter Irene, waar ik tientalleen koorden vervaardigde in zijn garage, samen met D.; in Oostende, in een drogisterij in de fameuze Langestraat waar ik, uit loutere onschuldigheid, de daimen mantel van een klant met een staalborstel te lijf ben gegaan, zodat ze haar dure aankoop wat later schoon terug kreeg, maar wel de helft lichter; in Rumbeke zelf, vroeger, met de oogst van allerlei groenten en fruiten, inclusief bij Jacques, onze buur in de Spanjestraat en ook nog in Wetteren, in een kruidenierswinkel, waar ik de eigenaar vergezelde op zijn dagelijkse ronde, vroeg in de kille morgen.
Mama had nog vlug voor een lening gezorgd van vijftien duizend frank (toen ongeveer US$ 500,00) in de Bank van Parijs en de Nederlanden - België in de Langemarkstraat, in Roeselare. D. kan dat later wel eens bevestigen, aangezien hij het leencontract heeft méé ondertekend, als vereiste waarborg. Gelukkig heb ik die lening rap kunnen vereffenen vanuit Brazilië, door negen overschrijvingen te verwezenlijken die de totale schuld, plus de interest, hebben afgelost (in feite heb ik méér dan negen overschrijvingen gemaakt, maar de overige waren bedoeld om de vliegtuigtickets van Mama en D. te betalen naar Brazilië, om ze daar mijn huwelijk met Hilma, mijn eerste vrouw, een paar jaar later, te laten bijwonen).
Om die grote verhuis wettelijk te maken moest ik voor het Braziliaans Consulaat in Brussel een lijst opmaken van alle voorwerpen die ik van plan was mee te nemen; in de Portugese taal natuurlijk. Voor het eerst kwam ik in levend contact met die, voor mij toen nog, vreemde taal. Ook had ik een zakboekje gekocht in de GB in de Zuidstraat, in Roeselare, met de titel Portugees Op Reis. En zo was ik op weg. Het was augustus 1972 en ik was, bijna, vierentwintig.
Eigenlijk had ik aan niemand vooraf uitgelegd hoe juist en wanneer ik zou vertrekken. De trein die me naar Genua, in Italië, zou brengen, met overstappunten in Brussel en Milaan, moest ik in het station van Roeselare nemen, rond de drie uur in de (zoals altijd) regenachtige namiddag. Alléén Mama was thuis op dat moment en om mijn toebehoorselen niet te voet naar Roeselare te moeten sleuren, heb ik eerst mijn valies met haar auto (een engelse Tryumph; wat een zekere weelde betekende, in diene tijd) naar het station gebracht, dan naar Rumbeke terug gereden om er de auto áchter te laten, afscheid van haar te nemen en te voet terug te stappen naar het station. Een allesbehalve emotionele afreis.
Het zou vijf jaar duren vóór ik het station van Roeselare terug zou zien. Met de tranen in mijn ogen. Langs Londen en Oostende om, waar ik een nacht verbleef, om de toen bruisende emotie onder controle te krijgen en zó aan ons schoon en mals West-Vlaams accent terug gewend te geraken.
|