De reis met de trein duurde een dertigtal uren. Langs Duitsland om. Tijd genoeg om Europa uit mijn bloed te laten zinken. Ik herinner mij nog duidelijk de vele groene voorbij passerende wouden, de steile bergflanken en de talrijke tunnels. De fel contrasterende armoede en de slordigheid overal, begonnen duidelijker te verschijnen eens we Italië binnen reden. De daar vervangen trein met versleten wagons begon ook stropvol te geraken en ik moest nu met wat meer aandacht letten op de schatten in mijn valies.
Eens in Genua, verbleef ik een nacht in een klam twee-sterrekes-hotel (één ervan, verdacht), om dan de volgende dag een transatlantisch schip te nemen met bestemming Santos, in Brazilië.
Daar, die avond, zag ik aan de haven die vrouwen terug die hun tongen uitdagend naar mij uit flikkerden. Ik had ze dat vroeger al eens zien doen, vier jaren tevoren, zonder dat ik eigenlijk goed had beseft waarom, toen ik daar met een olietanker, een stoomschip van S/S Fina America, toevallig verzeild was geraakt voor reparatiewerken (dat verhaal maakt deel uit van een andere passage van mijn jeugdjaren, wat verder in deze blog). Ah, onschuldige Rudo.
De reis met het Italiaanse schip M/n G Cesare was fantastisch. Alhoewel ik een nogal kale toeristencabine bezette, drie verdiepingen onder het zeeniveau, samen met een Oostenrijker die ook naar Brazilië aan het uitwijken was (en in aanpalende cabines, nog twee Duitsers, een Zwitser en een andere, goedmoedige, West-Vlaming, die ik achteraf uit het oog heb verloren), mocht ik toch bijna alle attracties en ruimten op de boot frequenteren. Bioscoop, bars en restaurants, drie zwemkommen en een nachtclub met Live Music. Elke avond, plechtig bal. Tien dagen lang in de blakende zon, rechtstreeks naar Recife, waar we maar een paar uren verbleven zijn en dan verder voort, naar Santos, waar we op de achttiende augustus zijn gearriveerd. Daar moest ik mijn grootste schat (de levende getuigenis van mijn jeugdjaren), mijn weinige long-plays, afleveren aan de douaneambtenaar omdat hij verdacht(?) dat die platen communistische propaganda bevatten. Hij zou ze, samen met zijn kinderen, daarvoor wel eens extra goed beluisteren, bij hem thuis.
Van Santos werden we, met de bus, naar São Paulo gereden, rechtstreeks naar de C.I.M.E., een regerings organisatie, waar ze beloofden werk voor ons te zoeken. Het was een redelijk propere plaats, maar het betekende toch mijn eerste contact met luizen en vlooien. Samen met die andere vreemdelingen hebben we daar veel plezier gemaakt. Schaken, kaarten, babbelen en drinken. Alle dagen en vooral wat later in de achternoen.
Één enkele ontgoocheling kwam op een zekere avond, toen bij een tijdelijk gebrek aan elektrische energie, de Duitser onverwachts een kaarsje aan stook en iedereen bij elkaar trommelde om mijn toen door uitslag beschadigde huid, van langs onderen, te belichten en dat grappig, in het Duits, te vergelijken met de oppervlakte van de maan. Aanvankelijk verbaasd, had ik te laat zijn ware bedoeling gesnapt en kon de algemene voldoening, te wijten aan de onnozele vergelijking, niet meer ontwijken.
Portugees, zoals waarschijnlijk alle talen, leert men het rapst door met het lokaal vrouwvolk om te gaan. Braziliaanse hoeren zijn niet zoals de Italiaanse, die, op hun beurt, sympathieker zijn dan de Belgische. Ze zijn jonger en plezieriger. Ze zijn eigenlijk geen échte hoeren. Ze gaan er vlug mee akkoord een programma te maken. Eerst wat te gaan eten en drinken, dan wat te gaan dansen en dan, wat wilt ge, wat te gaan vogelen en wie weet, zelfs wat te gaan poepen, ná eerst het beest, met wat spuug, ingesmeerd te hebben. Afhankelijk van de graad van uw sympathie kon men er soms zelfs gratis van gebruik maken, zolang ge maar het eten (frietjes, meestal) en de drank (méér dan ge eigenlijk verwachtte) betaalde en af en toe, haar taxi. t Was, op dat gebied, ook altijd verrassend te vernemen dat ze soms zó oneindig ver woonden.
Bijna dagelijks streefde ik naar een ouderwets danssalon, de Som de Cristal, in het centrum van São Paulo, een steile en nauwe trap naar boven, op het eerste verdiep van een oud herenhuis. Een gezellige plaats, alhoewel deficiënt verlicht, maar met een klassiek samba orkestje, waar ik mijn eerste echte negerinnetjes heb ontmoet. Een weelde. Heet als de pest. Daar heb ik mijn toen nog niet helemaal los geraakt velleke op kapot gefuckd. Letterlijk. Met die bruintjes is het altijd volle bak. Of het glijdt er vlot in, of het scheurt. Het is gescheurd geweest door het geweld. Het verse beddelaken (ik moet me nog verontschuldigen bij de hoteleigenaar) was volledig in het bloed gedrenkt. Schuchter heb ik achteraf het hete stuk wijs gemaakt dat ze me wel had moeten verwittigen dat ze in haar bloedperiode zat. Ze grijnsde maar wat. Duidelijk begrijpend. Sedertdien heb ik altijd naar diezelfde heetheid gezocht. Gedurende twee dagen was het mij onmogelijk het "velletje" terug over de eikel te schuiven. Drinken, dansen, plezier maken en uiteindelijk, in volledige vrede, gaan vogelen. Niet gemakkelijk om alle dagen die heilige plicht te vervullen, maar met een negerinnetje erbij vergeet ge de moeilijkheden rapper.
Op drie oktober 1972 werd ik officieel aangeworven bij mijn, nog altijd, huidige firma, voor een drie maanden lange proefperiode. De algemene manager, een Duitse Jood gaf me zes maanden tijd om me in het Portugees vloeiend uit te drukken, sprekend en schrijvend en natuurlijk, mijn job te leren. De bedoeling was mij daarna over te hevelen naar Rio, waar ze iemand met technische kennis nodig hadden. En denkt ge dat ik die gelegenheid verspeeld heb? Alle dagen, na mijn werk, streefde ik rechtstreeks naar mijn stamcafé om daar, tussen drank en dans, mijn Portugees op te kalefateren. Ook volgde ik een intensieve taalcursus met een Hollander. Maar het meeste leerde ik tussen de lakens. Hijgend en kreunend.
Na zes maanden in São Paulo verbleven te hebben greep ik, mijn dan al wat méér opgepropt, valiesje onder mijn oksels en vluchtte ik naar het bovenal verlangde Rio De Janeiro. Het strand, Copacabana, Pão de Açucar, Corcovado, enfin, de honderden mulatas en al het ander, vrouwelijk, gezelschap. De stad van bijna alle heiligen en zeker en vast, alle zondaars.
Daar gauw een appartement gezocht om er dagelijks mijn zonden voort te blijven bedrijven. Zonder kennis van zaken koos ik toevallig een gebouw uit in de Rua Barata Ribeiro, Copacabana, met tientallen nogal enge appartementjes, waarvan ik achteraf te weten kwam dat ze praktisch allemaal verhuurd waren aan jonge en ook minder jonge, hoeren. Alhoewel ik vanuit São Paulo soms lastige telefoontjes begon te ontvangen van één van mijn vroegere vriendinnen daar, die me verwittigde dat ik binnenkort vader zou worden (wat me een manier bleek te zijn om me geld af te persen), viel ik opnieuw het veld in om nieuwe en trouwere vriendinnen te leren kennen in mijn, toen, meest recente stamcafé, uiterst dichtbij gelegen: Club de Paris. Dat was de plaats bij uitstek waar die eerder vermelde jonge hoeren hun carrière aan het aanleren waren en alhoewel ikzelf ook nogal wat groen was, heb ik me schuchter ter beschikking gesteld om als proefkonijn gebruikt te worden. Eerst wat drinken en dan wat dansen, de keus altijd overlatend aan de ongeduldig wachtende meisjes, meestal van die trage plakkers, waar een man altijd en automatisch naar zijn hardheid wordt gewreven en uiteindelijk verplicht is, door de drukkende sfeer en de voortdurend toenemende intieme druk, vergezeld met de hete tong-opzuigingen, als wel als de onbeschaamde oor-indringingen, die, zonder blozen, in het donker, duidelijk te laten voelen. Daarna toogden we dan altijd rechtstreeks en zonder haperen naar mijn slaapnestje om de stoom af te blazen. Rap, maar hevig. En zonder geldkwesties. Vooral als het wat later in de nacht begon te worden, wanneer de kansen om betalende klanten op te trommelen, dreigend begonnen te dalen. Seks voor de seks. Modern. Mét geld; beter natuurlijk, maar zonder geld, desnoods, alleen maar voor de goesting. De vriendschap. Amizade Colorida, zoals het hier genoemd wordt. Dat werd dan gevolgd, gewoonlijk, door een zalig en verzadigd snorken
Soms kwam één (of méér) van die buitenlanders, die in São Paulo jaloers achtergebleven waren, enkele dagen in Rio door brengen en vroegen ze, vooráf, het juiste klimaat vóór te bereiden, om er zo een gezellig feest van te maken. In het klein appartement, waar de woonkamer was gescheiden van de slaapkamer door een simpel plastieken gordijntje, was er onveranderlijk een koor van ongestoord gehijg en gekreun te horen. Voor mij, wat gemakkelijker, met recht op een tweepersoonsbed, als gastheer; voor de andere(n) wat moeilijker, want ze moesten zich tevreden stellen met een stoel aan de tafel. De negerinnetjes en de mulatjes maakten er ook geen schaamte of schande van en soms flitste voor mijn ogen, weliswaar ongewild, door het door de bries voortdurend open zwaaiende gordijntje, de op hun knieën neergezakte geconcentreerde pijpsters, gezellig verzeild geraakt tussen de wijd benige en onderdanig lijdende gasten, die amper met een mager streepje vet van hun achterwerk op het randje van de stoel hadden plaats genomen, broek en onderbroek hun enkels verbindend en zich met beide handen verkrampt aan het zitvlak vastklemden, de paal richting opwaards stuwend, niets aan het toeval overlatend moest het ogenblik van totaal verlos dichtbij geraken. Het gewapper van het gordijntje bleek echter soms een verstorend effect te veroorzaken op de actieve leidsters, die af en toe schuine blikken in de richting van mijn verblijf stuurden, wat het ritme bleek te benadelen en scheve smoelen veroorzaakte bij de slachtoffers die, wanhopig, meer aandacht opeisten. Daarna, ik bedoel, ná de storting van de bijdrage, volgde er, over het algemeen, een langdurig liefdesgefluister, beloften van eeuwige trouw en de verzekering s anderendaags de dosis te herhalen, zonder verdere haperingen.
|