Volgens de statistieken gaan gemiddeld 3 Vlamingen per dag over tot zelfdoding, het aantal pogingen daartoe wordt op een tienvoud geschat. De publicatie van deze cijfers was een aanleiding voor de kranten om opiniestukken over het onderwerp af te drukken.
Zo maant professor Johan Braeckman ons aan (in De Morgen van 10 september) om niet op zoek te gaan naar een antwoord op de waaromvraag.
Daarin heeft hij gelijk, al is zijn advies een beetje mager als troost voor de nabestaanden.
Elke reden om voor het leven te kiezen, kan net zo goed een argument zijn om te willen sterven: zelfs de extatische beleving van de verliefdheid die in het algemeen toch als een hoogtepunt van levenslust wordt beschouwd.
Ik meen te mogen zeggen dat ik een ervaringsdeskundige ben. Het plan om er een einde aan te maken koester ik al sinds mijn zestiende en is immanent aanwezig gebleven in heel mijn leven. Mijn oudste broer heeft de stap gezet: ik heb daarom gehuild maar tegelijk heb ik hem bewonderd. En vooral: ik zag onmiddellijk zijn beslissing als een daad van verlossing. Om allerlei redenen was het leven voor hem immers een kwelling.
Mijn eerste stelling is dat onze appreciatie van de zelfdoding zal afhangen van onze houding tegenover de dood. En daarop rust nog altijd een zwaar taboe: meestal komt het erop neer dat we niet in staat zijn om met onze sterfelijkheid om te gaan. En naar mate ik ouder word en mijn tijd verstrijkt, voel ook ik de gruwel van de dood sterker aan dan vroeger.
In taalkundige termen uitgesproken betekent de dood dat we alle persoonlijke voornaamwoorden van de eerste persoon enkelvoud moeten schrappen: ik, mij en mijn.
Voor ons ego is dat een gigantische opgave. Het is gedaan met mijn genot, met mijn hoop en verwachting.
Maar, omgekeerd, is het ook gedaan met mijn zelfkwelling, mijn fysieke pijnen, mijn lijden aan dit leven. Zo gezien is de dood een verlossing. En daar tussenin heb je de stoïcijnse houding van onder meer Michel de Montaigne die in zijn Essays schrijft dat hij met de dood niets te maken heeft: zolang ik er ben, is de dood er niet; en als de dood er is, ben ik er niet meer.
Mijn tweede stelling is dat er bij de suïcide altijd een afweging gemaakt wordt van twee egoïsmen: dat van de nabestaanden die verdrietig zijn, zich in de steek gelaten voelen of geplaagd worden door allerlei vragen; en het egoïsme van de suïcidant die enkel denkt aan zichzelf, aan zijn eigen wanhoop en lijden. Naar mijn mening is het onbegonnen werk om een moreel onderscheid te maken tussen deze twee egocentrismen. Ik zie wel een verschil in de tijd: het lijden van de suïcidant is actueel, dat van de nabestaanden is toekomstig. De feiten hebben bewezen dat het eerste niet gelenigd kon worden, aan het tweede is nog iets te doen door de nabestaanden op te vangen met professionele hulp of met mantelzorg. De wanhopige bewijst door zijn daad dat hij niet meer te troosten was, de treurenden kunnen dat nog wel zijn.
Ik geloof dat men niemand een dienst bewijst door het negatieve van de zelfdoding te beklemtonen, bijvoorbeeld door een bekrompen taalgebruik met termen als zelfmoord plegen. De nabestaande wordt niet geholpen door de gestorvene voor te stellen als een moordenaar. En evenmin kan men een kandidaat-suïcidant tot openheid bewegen als men zijn geplande daad voorstelt als een moord. Dit gemakzuchtige taalgebruik versterkt het taboe en over alles wat zich in de taboesfeer bevindt, is het moeilijk praten. Gij gaat uzelf vermoorden, is volgens mij niet de meest geschikte openingszin bij hulpverlening.
We hebben geleerd, om het even of we nu christelijk of humanistisch zijn opgevoed, dat tegenover het egocentrisme de liefde staat. Daarom moeten we in deze context ook de vraag durven stellen welke houding van meer of minder liefde zal getuigen.
En naar mijn aanvoelen zal dat voor de nabestaanden en andere (dikwijls gratuite) commentatoren in de eerste plaats begrip zijn. En voor dit begrip zijn er twee voorwaarden: men moet kennis hebben van het innerlijke lijden van de gestorvene en men moet het inzicht aanvaarden dat de dood niet het ergste is wat iemand kan overkomen. Integendeel, er zijn allerlei vormen van pijn denkbaar waarbij de dood door de lijdende zal ervaren worden als een bevrijding en verlossing.
Mijn broer is nog aanwezig, ik heb al verscheidene keren gepoogd zijn leven te verlengen in mijn woorden door over hem verhalen en gedichten te schrijven. Naar die woorden heb ik niet moeten zoeken, ze werden mij als het ware door zijn aanwezigheid gedicteerd.
Soms voel ik het gemis en dan zou ik met hem willen praten. Maar doorgaans is er de troostende gedachte dat hij van zijn kwellingen is verlost. En meer dan eens gebeurt het dat ik aan hem en zijn beslissing terugdenk met trots: jij hebt het gedaan en daar is verdomd veel moed voor nodig. Want het is en blijft een zeer eenzame daad.
de haan 10 sep. 11