Iets minder tragischer dat zich met Rudo Júnior, in de tijd, heeft afgespeeld was zijn ontvoering door Hilma, zijn moeder. Soms had ze zo van die vlagen van totale ontreddering, dicht bij de waanzin aanleunend. De voorafgaande keren was het altijd bij het tieren en het "schandaal maken" gebleven, terwijl ze niet aarzelde onze voordeur open te blijven houden, zodat alle aangrenzende buren nieuwsgierig hun neus naar buiten staken om na te gaan wie er nu precies vermoord zou worden. De oorzaak was normalerwijze door mij onbekend en stond ze me al woedend en met schuim (figuurlijk gesproken) op haar lippen op te wachten daar, toen ik, volledig onschuldig en op niets voorbereid, thuis kwam, uitgeput van het werk. De redens varieerden van een dom bekgevecht met de beenhouwer die wat te veel vet tussen het gekapt had gemengd (en hem gezworen had s avonds met haar man terug te keren), tot en met die tergende telefoontjes die ze ontving van een, mij nog altijd, onbekende vrouw, die haar uitdrukkelijk aanraadde zich van mij te scheiden. Op die gelegenheden hield ik natuurlijk wijs mijn mond om het laaiende vuur niet op te wakkeren, maar meestal eindigden die hevige ruzies met haar onweerstaanbare pogingen zelfmoord te plegen. Het waren eigenlijk geen echte pogingen want ze deed het nooit terwijl ze alleen thuis was en wel als er iemand toevallig dicht bij haar stond, zoals een vriendin, een zuster of een broer. Die slaagden er dan in haar nog juist op tijd bij haar kleren vast te grijpen. Ikzelf trok me altijd verschrikt terug in mijn werkkamer want ik ben nooit goed bestand geweest tegen dat soort dramas. Dan gaven ze haar wat kalmeringsmiddelen, begon ze luid te schreien en snikkend ging ze gaan slapen. 's Anderendaags vroeg werd ze altijd het eerst wakker, raadpleegde ongeduldig het uurwerk en weg was ze, naar de universiteit of naar het kantoor. Alles vergeven en vergeten.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Zij had toen al een nieuw autootje gekocht, met mijn geld natuurlijk, een Fiat 147, dat ik wat later zelfs aan één van haar toevallige, minder-in-de-poen-zittende, vrijers heb moeten afstaan, maanden lang, terwijl ikzelf vele keren naar mijn werk moest tjoolen met de bus, of met een vriend, liftend. Als dank verplichtte hij (haar vrijer) mijn zoon, hem Papai te noemen.
Heerlijk, en ik was zelfs nog niet dood
Één enkele keer is ze echter té ver gegaan. Zelf weet ik niet juist waarom. We hadden toen pas een appartement, alleen op haar naam, gekocht, een paar blokken verder van het bestaande, in een wijk genaamd Grajaú, dat voor mij bestemd bleef, alhoewel wat ouder en minder ruim, natuurlijk, maar een prachtig uitzicht aanbood over een groot deel van Rio De Janeiro. We hadden ons die twee appartementen praktisch contant aangeschaft, in een korte tijdspanne, met méér dan tachtig percent van mijn inkomen, nadat we ons eerste appartement hadden verkocht en waar alles, eigenlijk, begonnen was. Soms heb ik er nog heimwee aan, alhoewel Hilma, toen al trots en vooruitstrevend, een beetje beschaamd was over die wijk en elke keer dat iemand belangstellend wilde weten waar we woonden, ze in plaats van de naam van de echte wijk te vermelden (Praça Da Bandeira), ze de naam van de aangrenzende wijk (Tijuca) gebruikte, eraan toe voegend dat het gebouw zich op de grens van de twee wijken bevond.
Hilma heeft dan rap voor haar verhuis gezorgd, niet nalatend de beste en schoonste meubelen en andere belangrijke en kostelijke huiswaren, te vergeten mee te nemen en besloot haar toen vers veroverde vrijer uit te nodigen haar te vergezellen. Ongelukkig voor mij, was hij van dat type dat nog gene nagel had om aan zijn jeukend gat te krabbelen, alhoewel toen ook al advocaat, zoals Hilma, die zich een paar maanden vroeger in de Federale Universiteit van de Staat van Rio De Janeiro had gevormd en al degelijk geld begon te verdienen, genoeg om zichzelf, later, haar eigen kantoor en garageplaats in het centrum van Rio, aan te schaffen, plus nog een huis aan het strand, ongeveer honderd kilometer ver weg, in het noorden van Rio.
Op een zonnige morgen was ik rustig in het kantoor aan het werken, toen ze me ineens op belde. Schreeuwend en schreiend daagde ze mij uit haar meteen te gaan opzoeken. Ze had, tierde ze, zojuist Júnior ontvoerd en was samen met hem in de auto roekeloos, het wilde stadsverkeer in het centrum van Rio, aan het úit dagen. Straat in, straat uit, zonder weg te deinzen voor voetgangers, éénrichtingsverkeer, politieagenten en groentenkarrekes. Ze dreigde voortdurend Júnior op het volgende moment te vermoorden en daarna zelfmoord te plegen. Ik zat versteend en radeloos in mijn stoel. Bleek als een lijk, veronderstel ik nu. Ze belde één keer van een bepaalde plaats, wierp de telefoon neer, belde een tweede keer vanuit een andere plaats, smeet de telefoon neer, belde een derde keer vanaf een nog andere plaats, wierp de telefoon terug neer en dáár zat ik, zonder op iets mogelijks te doen, te kunnen denken. Tenslotte belde ze een laatste keer op, al ver weg vanuit het centrum, de weg op naar afgelegen stranden (beweerde ze zelf) en gebood mij definitief afscheid van Rudo te nemen, want nu zou het gebeuren. Ze zette Júnior voor enkele weinige secondes aan het telefoonapparaat en hij brabbelde wenend wat onverstaanbare woorden. En dan overheerste de stilte. Wat nu doen? Ik had geen enkel gedacht van wáár ze precies te vinden zou kunnen zijn. Stranden zijn er in het noorden en in het zuiden van Rio. En was ze wel de waarheid aan het vertellen? Ten andere, het zou zeker geen goed idee zijn haar in die toestand te ontmoeten. Was het dan al storm, het zou een cycloon worden (ik ben niet van het type dat uitdaagt: kom maar heet af want ik ben al aan het koken). Schuchter besloot ik mijn hart te luchten bij de kantoorchef. Niettegenstaande mijn bestaande afkeer, veroorzaakt door zijn eeuwenoude gatlekkers eigenschappen was hij, op dat moment, de enige persoon, bekwaam, met zijn berekende koelbloedigheid, een steun voor mij te betekenen. En já, degelijk, de enige oplossing was: afwachten. Er was niks anders aan te doen. En dat heb ik met spannende buikspieren gedaan. Één, twee, drie uren lang. Gereed (??!!) een telefoontje van de politie te ontvangen om mijn volledige naam en adres te bevestigen en me dan voorzichtig mede te delen dat, ongelukkig genoeg, uw vrouw en kind....
Dat is dus niet gebeurd.
Ik kreeg wel een boodschap van de nieuwe meid (de vierde of de vijfde in een rij) van Hilma, samen met een buurvrouw (in het gebouw waar ze toen al woonde), om me in te lichten dat beiden, moeder en zoon, daar zopas met alle mogelijk schandaal gearriveerd waren. Ze stonden beiden op het balkon van het appartement en Hilma dreigde, samen met Jr. die ze vast in haar armen klemde, naar beneden te springen, ongeveer dertig meter diep. De buurvrouw, die ik nooit eerder van mijn leven had ontmoet en tot heden nooit gekend heb, schelde me uit voor alles wat lelijk was, zoals lafaard, smeerlap, zoon van een hoer, plus andere, dergelijke maar nog slechtere, vloekwoorden. De meid smeekte schreiend, mij onmiddellijk naar het appartement te begeven om te beletten dat ze zou springen, Júnior méé slepend. Maar toen juist begon ik me geruster te voelen. Blaffende honden die altijd maar blijven blaffen, bijten niet. Het grootste gevaar was over. Mijn aangezicht aan Hilma tonen, op zon ogenblik, zou een nieuw drama veroorzaken. Zeker en vast. Dus belde ik naar Lígia (mijn nieuw lief toen en nu nog altijd, huidige, vrouw) en naar mijn eigen meid (ook een nieuwe, Maria Domingas, die nog altijd voor mij werkt en waar ik nooit mijn handen naar heb uit gestoken, vooraleer ge dat begint te peinzen), om hen te smeken mij te vervangen in die opdracht. Alhoewel ze beiden, aanvankelijk, wel een beetje tegen stribbelden, hebben ze me niet ontgoocheld. Toen ze daar geraakten, een kwartier later, was de gehele wijk al op stelten. Veel van de fel geïnteresseerde nieuwsgierigaards vormden een kring daar beneden aan het gebouw en sommige, vooral toevallig voorbij passerende motoboys en studenten die daar dichtbij studeerden, begonnen zelfs in koor pula, pula, pula te roepen (wat spring betekent). Anderen zorgden er rap voor hun auto, die daar beneden geparkeerd stond, in veiligheid te brengen. Nog anderen keken onberoerd door hun eigen ruiten, hopend op een rappe beslissing, want het vlees stond aan te branden. Ze bevond zich nog steeds op het balkon en bleef dreigen te springen, met Jr. in haar armen; toen amper zes jaar oud. Iemand had de brandweer geroepen en die waren ook pas aan gekomen. Meteen begon Hilma de officier van de brandweerwagen uit te schelden voor elke naam die ze zichzelf kon herinneren, onder andere, maar niet beperkt tot: hoer die u gebaard heeft, bloedend gat, smerige bastaard, moederfucker, harde lulzuiger, crapule (dat laatste heb ik er zelf bij gezet, want eens had een Brusselaar mij zó uitgescholden omdat ik daar, in Brussel, onze hoofdstad, mijn Vlaams had durven gebruiken en ik vond dat dat woord, al bij al, ik begrijp niet goed waarom, toch uitstekend de haat uitdrukt), enzovoort (de meid kon zich ook alle gebruikte namen niet meer herinneren, toen we er achteraf, opgelucht, over ná praatten). De brandweer officier kreeg er zelfs hoofdpijn van want hij schoof zijn kepie wat achteruit en scharde verveeld aan zijn voorhoofd en besloot dat dat terrein eigenlijk té gevaarlijk voor hen was.
Mijn meid, Hilmas meid, Ligia en die onbekende buurvrouw, hebben haar op den duur toch kunnen overtuigen een glas water met suiker te drinken, een kalmerend geneesmiddeltje in te slikken (twee of drie in ene keer) en haar uiteindelijk toch in slaap hebben kunnen krijgen.
De volgende morgen is ze vroeg wakker geworden en zonder tijd te verliezen is ze vlijtig naar haar werk vertrokken.
Diezelfde avond nog, voor de eerste keer in mijn leven, heeft Lígia mij met een taxi naar het hospitaal moeten voeren, met buikkrampen, die me beletten in slaap te geraken.
Rudo Jr. is ook nooit meer dezelfde geweest. Een paar weken later, toen ik hem treurig en alleen door het venster zag staren en hem vroeg wat er aan de hand was, antwoordde hij, volledig verslagen, dat hij verkoos dood te zijn".
Ga met zo een gerucht in uw oren, in vrede, als vader, gaan slapen.
Iedereen, in het leven, heeft precies wat hij verdiend. Ik heb het hoogst waarschijnlijk verdiend
.
|