Feit is dat ik geen enkele genegenheid koesterde voor onze, door veel andere mensen uitzonderlijk geliefkoosde, papa en zelfs onwillekeurig een rilling door mijn ruggengraat voelde lopen, iedere keer dat ik hem zijn sleutel in het sleutelgat van de voordeur hoorde prutselen om dan vervolgens, ons huis, dreigend binnen te zien dringen. De drang om al de uitgespookte (mis)daden die ik wat vroeger in de morgen had begaan, op straat of in de school, rap en compleet uit te leggen gedurende het middagmaal, juist náást hem gezeten, tussen de soep en de aardappelen, deed me bijna altijd mijn kraantje, daar beneden, onbewust toe knijpen, in afwachting van de verlossing van de opgestapelde nerveusheid en de schrik. Voorafgaande, klokluide, bevelen zoals, "remm'n", "voet'n ópheff'n", "hand'n nere", maakten het mij nog moeilijker. Sommige keren had ik zelfs helemaal niks op te biechten en zocht ik toch wanhopig naar eventueel toepasselijke explicaties, maar dat hielp niet altijd en meestal hief hij zich dan traag recht op, want de warme patatjes waren toch nog niet gereed en zijn handen jeukten zo verschrikkelijk en vroeg hij me dan beleefd ook recht te staan en gezellig dichterbij te treden, niet vooraleer mijn lelijke bril met de dikke glazen op de kast néér gelegd te hebben, want hij had er al tientallen kapot geslagen gedurende vorige gelegenheden en hij was het beu altijd maar nieuwe brillen aan te moeten vragen bij de Ziekbond, die het alias eigenaardig begonnen te vinden dat ik zo veel brillen brak en hij me juist daarom nog wat méér wilde straffen en hij me vlakaf beval mijn handen achter mijn rug te houden, want hij was het ook beu geworden zijn tedere handen aan mijn beenderige ellebogen te kwetsen en hij mij daarom goedwillig het voorbeeld toonde en ook zijn handen achter zijn rug verborg, weliswaar met een andere bedoeling, om mij zo in verwarring te brengen en mij niet vooraf te laten weten van waaruit welke kant de eerste dreun zou vertrekken en ik toen pas echt in mijn broek begon te pis-schen, van pure verwachting en hij me tenslotte toch verraste met een uiterst vlugge zwaai, die mijn wang op datzelfde ogenblik deed gloeien van de hitte en hij hetzelfde nogmaals verwezenlijkte met zijn andere hand, onverwachts ook, want ik was nog aan het bijkomen van de eerste slag, terwijl zijn zware gouden ringen diepe lidtekens ná lieten in mijn kaken en nu ook mijn oren fel rood begonnen uit te slaan en hij besloot de ondervraging te herstarten, want ik maakte geen aanstalten vergiffenis te vragen en onderdanig mijn tranen te laten rollen, wat ik eigenlijk wel wilde doen, maar ze kwamen er gewoonweg niet uit, van pure ontzetting, alhoewel mijn onderdeur wel bewees dat ik mij echt aan het bekeren was, maar wat hij niet als verontschuldiging aanvaardde, terwijl iedereen, ik bedoel, de overige broers en zuster, ook onderdanig en met hun blozende aangezichten in hun lege soepborden gedompeld zaten, God bedankend dat ik wel degelijk den domste van de ploeg was en het daarom niet onredelijk vonden dat ik het dichtst bij hem moest zitten, om zo te vermijden zelf op de riem gelegd te worden, want daar begon zijn preek weeral, langzaam en overtuigend, en vouw uw handen maar achter uwen rug want ge zijt de schande van de familie en ik, bevend van de verwachting, of beter, van de opkomende verrassing, mijn schouders op hief om de slag wat te dempen maar hij toch bekwaam was, met zijn jarenlange ervaring, deze te ontwijken en de deun door de woonkamer te laten echoën, want dat was een pracht van een zwaai geweest en die hij onmiddellijk wilde herhalen, terwijl hij het juiste tempo onder controle had, het perfecte concentratiepunt had gevonden en hij opnieuw het doel trof, alhoewel wat minder nu, maar toch nog duidelijk hoorbaar bij de buren die niets zegden, zoals overigens ook de broers en de zuster, die het niet helemaal onjuist vonden en geen enkel geluid veroorzaakten, om vooral zijn aandacht niet af te leiden, tot Mama, tot dan toe stil, vanuit de keuken, haperig aankondigde dat de warme patatjes intussen gereed waren geraakt en dat het nu "al een beetje genoeg" was geweest en ik trillend van de ontreddering en van onderen volledig doordrenkt van de ontsnapte pis, haastig mijn bril terug op zette en volledig verslagen terug op mijn stoel kroop, niet begrijpend wat ik allemaal had misdaan en waarom ik weeral eens slagen had gekregen en ik, niet zonder moeite, de warme patatten kon in slikken en wanhopig hoopte dat iemand anders zijn aandacht zou trekken, tot ik uiteindelijk naar mijn slaapkamer kon sluipen om van broek te veranderen en van daaruit verbaasd mijn broers en zuster hoorde spelen in de hof, alsof er niets gebeurd was en ik mezelf voorbereidde om terug naar de Broederschool te rijden met mijnen oude velo, type "torpedo" en op de terugkeer van de school, alles al vergeten, een wedstrijd aanging, bijna alle dagen, met Jean-Pierre Monseré, de toekomstige wereldkampioen wielrennen, om te zien wie er het eerst aan de brug van de vaart (aan de linkerkant van die brug bevond zich een zandberg, waar we geregeld naar toe reden om daar, spelend, de woensdagnamiddagen door te brengen) geraakte en ik, eens op de Mandellaan, bijna alle dagen, vast stelde dat hij nog steeds de rapste was, maar dat ik hem toch, af en toe, eens kon verrassen en op het nippertje van hem wist te winnen, vooral als ik wat eerder had kunnen vertrekken, hij gevallen was, of met een platte band aan het rijden was...xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik heb hem ooit eens, in het geheim, gevraagd waardoor het kwam dat hij altijd van mij won en hij heeft me toen, wantrouwig rond glurend om er zeker van te zijn dat niemand ons aan het spioneren was, toevertrouwd dat hij elke dag het overschot van de fles karnemelkpap die zijn vader, een metser, mee nam naar zijn werk, op dronk en dat dat de reden was van zijn kracht, maar ongelukkig genoeg, ik haatte karnemelkpap en zo ben ik nooit wereldkampioen kunnen worden...eh, wat een flater....
Natuurlijk gebeurden deze geheime toevertrouwingen altijd gedurende de speeltijd, op de koer van de school en het riep normalerwijze de aandacht van de meest dichtbij spelende, andere kinderen. Mijn vader, altijd zorgvuldig naar mij loerend om mij te betrappen op nieuwe zonden, van de ene kant van de koer naar de andere stappend, vergezeld of niet van andere schoolmeesters, geen enkele ervan zo streng als Nonkel Fons, maakte van die gelegenheden gebruik om aan iedereen te bewijzen hoeveel hij me wel haatte. Meestal werd de straf ter plaatse uit gevoerd, zijn daarvoor speciaal meegenomen houten regel aanwendend, die hij hard en verschillende keren op mijn schedel liet néér deunen, tot hij onveranderlijk in tweeën brak, wat hem nog razender maakte en hij besloot een andere, ook daarvoor meegenomen regel, vanuit zijn onuitputtelijke voorraad, te gebruiken om mijn kneukels purper te slaan. Somtijds, verrast en zonder gepaste voorwerpen in zijn dichte omgeving te vinden, besloot hij mij praktisch op te heffen aan alleen maar één van mijn twee oren en me rond te schudden tot ik dacht dat mijn oor er vanaf zou scheuren (Papa was toch wel nen sterke mens, hé, oersterk; eigenlijk zo sterk als een beer zelfs!), of zowel één van mijn wangen vast te grijpen tussen wijs en middelvinger, terwijl hij dan zorgvuldig zijn duim tussen beide stak en een gaatje probeerde te boren in het vastgesnoerde vel, tot de tranen in mijn ogen sprongen van de pijn. Maar dat veronderstelde allemaal krachtverspilling voor hemzelf en zijn voorkeur ging duidelijk naar het onbeschermd afranselen, wat hem aanzienlijk meer genoegen verschafte, vooral als andere mensen er stonden op te kijken. Dat gaf hem blijkbaar een puur gevoel van macht en straalde respect uit naar de erop starende kinderen, collega's en zelfs directeurs. Niemand is er ooit tussen gekomen, blijkbaar uit angst dat hij zich naar hen zou omkeren.
Wordt vervolgd.
|