Niemand was zó overheersend. Andere keren maakte hij er een waar spektakel van, een toneelopvoering met verschillende fases, allemaal goed gepland en prachtig afgespeeld, zoals die keer toen ik op de rug van mijn, bijna zes jaar oudere, broer F. had gesprongen die met zijn vrienden, verzameld in een kring, op de koer van de school, aan het kletsen waren. Ik had gedacht hem eens goed te verrassen en sprong, zonder dat hij mij opgemerkt had, stevig op zijn rug, mijn benen om zijn lenden slaand en mijn armen om zijn nek. Ik was toen twaalf of dertien jaar oud en had geen enkele benul van seks, van homoseksualiteit, van gelijk of wat voor een type van verhouding, van interesse in het vrouwelijk, laat staan, mannelijk, geslacht, in 't kort, een pure jongen. Een onschuldige jongen die de korte broek tot aan zijn zestiende jaar gedragen heeft, zonder spijt en wroeging, tot dat Hilde, mijn wreed geïnteresseerde zuster, het mij persé heeft willen uitleggen, alhoewel ik er haar altijd van verdacht heb dat ze in feite ook nog veel twijfels koesterde en ze eigenlijk er meer op uit was zelf eens een piemel, van dichtbij, te bezien. Woorden zoals "hoerepoeper", die iedereen en ikzelf ook, met wat schaamte, gebruikte, zonder juist te weten wat ze betekenden, waren geen bewijs van mijn schuld; maar dat is een ander verhaal... xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In alle geval, mijn vader had het niet zó verstaan en had hij duidelijk een DOODZONDE ontdekt. Genoeg om al zijn haat uit te laten barsten, zoals de etter van een besmette zweer. Nochtans verloor hij nooit zijn vastberaden autocontrole. Vanwaar hij stond, een twintigtal meter verder, had hij mijn "eigenaardig gedoe" opgemerkt en tezelfdertijd had iedereen in zijn nabijheid gezien waar hij, wit van de op flakkerende woede, stond naar te bliksemen. Ikzelf had nog mijn Frank niet laten vallen en was hardnekkig bezig hem omver (te trachten) te doen kantelen, tot het mij opviel dat het alom heersende gerucht over de gehele koer, in enkele weinige seconden was stil gevallen. Een beetje verrast eerst, maar dan wantrouwig, ook door het gebrek aan grote weerstand vanwege F. (de schuwsten van ons allemaal, zoals Mama het altijd perfect uitdrukte), die het gevaar al eerder had geroken, deed me mijn hoofd op heffen om te zien wat er juist aan het gebeuren was en eventueel te constateren wat ik precies aan het missen was. De koer had zich in twee delen gesplitst en aan het andere einde van de open geplooide weg ontdekte ik mijn vader, wijdbeens, met zijn beide handen in zijn heupen geplant, uiterst autoritair in mijn richting aan het staren (moest een blik kunnen doden, ik zou allang begraven geweest zijn), zonder één beweging te maken en één enkel woord te uiten. Zelfs een andere, hem vergezellende, schoolmeester deed enkele schreden terug, om hem zeker in de weg niet te staan. Ik gleed automatisch en doodsbleek uitslaande van de te verwachten aframmeling, van de rug van mijn broer af en voelde mijn knieën terstond knikken. Daar ging het weeral. Rechtstreeks vooruit kijkend, met de kin naar voren, hief hij zijn rechterarm op, terwijl hij, met zijn naar boven omgekeerde en winkende wijsvinger, mij een duidelijk teken gaf hem onmiddellijk te volgen. Waarschijnlijk wilde hij verhinderen gestoord te worden door de één of andere bemiddelende stem en besloot hij mij af te zonderen in de eetzaal, aan het andere einde van de koer, uitgerust met tot aan de grond reikende ruiten, wat het voor iedereen gemakkelijker maakte te zien wat er zich binnenin af speelde en omgekeerd. We stapten, hij zelfbewust en overheersend en ik, trillend en strompelend van de aangekondigde ellende, achter elkaar, tussen de open geplooide rij mensen door, die zich dan, onmiddellijk achter mijn rug, terug sloot. Iedereen was duidelijk benieuwd te zien wat er nu verder zou gebeuren. Men kon het ritselen van de bladeren van enkele dichtbije bomen duidelijk onderscheiden. Eens binnen gewankeld sloot hij zorgvuldig de glazen deur achter mij dicht, beviel me mijn bril op één van de lege eettafels neer te leggen, schoof enkele stoelen en een tafel wat opzij om meer plaats vrij te maken, vroeg me hard en wijdbeens wat er precies gebeurd was, herhaalde de vraag op een wat hogere en nog schellere toon (in het Portugees zegt men: quem tem cu apertado peida alto/fino - wie een nauw gat heeft laat dunne/scherpe scheten), want ik wist niet juist wát te antwoorden, drong er op aan dat ik beter en rap mijn handen achter mijn rug moest vouwen, want anders zou het slechter aflopen en verraste hij mij met de eerste zwier, want hij liet normalerwijze ettelijke seconden verlopen tussen de toestanden: "Klaar" en "Vuur". Intussen was het opeens donkerder geworden in de eetzaal vanwege alle toeschouwers die er zich rond- en opstapelden, elk vechtend en duwend om een betere plaats te kunnen veroveren en om zeker niets van het spektakel te missen. Aan de onderkant van de ruiten kon ik tientallen bekende aangezichten onderscheiden van mijn (al of niet) makkers; aan de bovenkant, met hun zedig gekruiste armen, sommige van de andere schoolmeesters en zelfs één Broeder. F. zelf was niet te bespeuren.
Om een langdurige aframmeling kort te maken zal ik maar zeggen dat ik niet geschreid heb. In compensatie, mijn korte broek was doordrenkt van de urine en onder mijn verlamde voeten vormde zich een grote plas, die zich uitbreidde naargelang ik langer en langer "in voortdurende verwachting" stond te trillen. Het was onmogelijk de verlossende stroom tegen te houden, zelfs niet met al die toekijkende, onverschillig voor mijn situatie, studenten en leraars. Een ondenkbare vernedering en een, voor mij, onverklaarbare straf.
Nochtans, als een mens slecht is vanaf zijn geboorte, dan moet hij, de duivel (die uitdrukking doet me nu ook ferm aan mijn moeder herinneren), d er alle dagen uit geslagen worden, was zijn oprechte mening. Af en toe had hij, mijn vader bedoel ik, zelfs wel enigszins een glimp van reden want ik was een onverwoestbare spotter en een onverbeterlijke speelvogel.
Hij had me, op nen andere keer betrapt in zijn klas, toen hij, met zijn rug naar de leerlingen toe gekeerd om iets op het zwarte bord te schrijven, zich plotseling had omgedraaid, net op het moment dat ik een voordien nat gemaakte prop papier, met toevallig succes, geworpen had naar het hoofd van een klasgenoot, enkele rijen vóór mij. De klas werd onmiddellijk stop gezet, hij legde het klein stukje krijt opzij, veegde nauwkeurig zijn handen af, iedereen doen grijnzend in afwachting van een fel verdiende ontspanning en ondervragend naar mij kijkend, begon hij: ewel, wat is er gebeurd? Wat ebde nu gedaan, eh manneke? Kom maar ne keer naar voren hier. Zonder het geduld te hebben mij dáár af te wachten, stapte hij resoluut op mij af, pakte mij, me gewillig helpend om rapper de afstand te overbruggen, bij mijn oor vast en sleurde me met kracht naar voren. Ter plaatse aan gekomen trok hij me de trede (die de schoolmeester scheidt van de rest van de leerzaal) op en probeerde hij me tevergeefs op te heffen tot zelfs mijn teentippen (bijna)te kort schoten. Met toe geperste lippen en opmerkend dat het niet mogelijk zou zijn me helemaal van de grond te tillen besloot hij dan van tactiek te veranderen, waarschijnlijk om de oorwortels te trachten te vermurwen en dan in alle richtingen rond te draaien tot ik begon te vrezen dat hij op 't einde met mijn oor in zijn hand zou staan. Besluitend dat hij zichzelf nodeloos aan het vermoeien was en dat de kramp in zijn vingers hem de greep deed verliezen, besloot hij over te schakelen naar zijn lievelingsmethode. Over zijn knieën. Zonder mijn oor ooit los te hebben gelaten haalde hij een houten regel uit de lade van zijn bureau (die hij altijd graag dichtbij hield, om er niet achter te moeten zoeken, op zo'n gelegenheden), sleepte hij zijn stoel naar het midden van het podium, zette zich, goed in het zicht van de andere leerlingen, néér, deed een signaal om mijn bril van mijn neus te halen (dat was toen al mijn zestiende bril, allemaal van dikke plastic en zware glazen, zoals die van de onderkant van een fles) en dwong me over zijn schoot heen, met mijn rug naar de klas toe gekeerd, neer te buigen, na mijn spijkerbroek met een korte ruk naar beneden getrokken te hebben. Het onmiddellijk gevolg van die verschillende bewegingen was een algemeen gekrijs en gekraai vanwege mijn collega's, die er tot op dat ogenblik geen bliksem van hadden verstaan en verbaasd staarden naar die witte poepe, content dat ze waren dat de les óver was. En áán kwam hij. Het doel was volmaakt getroffen. Een pracht van een platte handslag. De dikke, gouden ringen, die hij altijd preuts gebruikte, hielpen onveranderlijk méé de (nog) blanke wangen te merken, net zoals bij de koeien. Enfin, het slagen hield maar op toen hij het beu werd en zijn eigen hand er net zo rood uit zag als mijn achterwerk, diep roosachtig blinkend van de gezondheid, nu. Dan, wat bezorgd dat hij zichzelf lam zou kunnen slaan met dat hand, schakelde hij over naar zijn regel. En dat was andere muziek. Letterlijk en figuurlijk. En de scherpe pijn verhoogde aanzienlijk. Helemaal verdwaasd en totaal uitgeput, maar zonder tranen, zelfs van onderen niet, werd ik, na een vijftal minuten, van zijn knieën, walgend, afgeduwd. Met schaamte scharrelde ik recht en trok mijn broek omhoog. En weg wankelde ik. Terug naar mijn stoel. Met een tot in mijn schoot zinkend, heet, hoofd. Waar ging mijn moraal? Hoelang en hoeveel keren zou ik terug moeten vechten om het respect, de orde en de discipline er terug in te brengen, bij mijn collega's? Wat een tijdverlies. Wat een hel.
(Zou hem dat een "kick" kunnen gegeven hebben, misschien?)
|