Nogmaals verwijzend naar de wereldfameuse Carnaval in Brazilië, zolang men de stuipen nog in het lijf kan krijgen, zolang zal een gezonde mens zich niet beschamen rond te springen zoals een jonge bok, gedurende deze periode alleszins, in eender welke stad, gemeente of parochie. Het vrouwelijk geslacht maakt er gebruik van hun, gedurende het intussen volledig voorbij gepasseerde jaar, jeukende spleet in al zijn immense glorie te ontplooien en om te vormen tot de meest gastvrije en aantrekkelijke tunnel, waarin alle soorten knullen hun uitgerekte halzen ongestraft mogen wringen, zonder gevaar er later de rekening van te moeten vrezen en onverwachts tot de nuchtere balken van het gerechtshof op te moeten doemen om daar met de grote neus op de onschuldige vrucht gewreven te worden, als levende getuige van wat er van die doodzonde is over gebleven. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gedurende carnaval is niemand van iemand; er bestaan geen afgewezen of afgelekte wezens, er bestaan geen grenzen voor de als uiterst natuurlijk beschouwde en aanvaardde seks-uitspattingen, wanneer zelfs de zuurste pasters en de taaiste nonnen, zonder schrik zich op zijn minst ene keer per jaar gelukkig te voelen, hun lange en zware toogrokken tot over hun heupen óp heffen om in eender welk duister hoekje, hun rijpe vloeistoffen te vermengelen. Want zo is het nu eenmaal, de zonden, bedreven gedurende die dagen, tellen niet mee in het "laatste oordeel" en zijn van tevoren af al vergeven en vergeten. De geilheid ligt met dikke lagen op het aangezicht van alle mensen, jong of oud, schoon of lelijk, blank of zwart en in de slecht verlichte kantjes van elke straat gelijken zelfs verslenste billen op verlokkend vers vlees, terwijl ze met gebogen ruggen over de capô van geparkeerde wagens worden geperst, enkele minuten geduld verkrijgend van de toevallig terugkerende eigenaars die, onzelfzeker van het aan te raden gedrag in zo'n omstandigheden, doen alsof hun neus bloedt, vooraleer eindelijk toch te kunnen instappen, niet zonder eerst, bezorgd, geverifieerd te hebben of er geen vuile plekken van zijn over gebleven
Ik zal niet ontkennen dat ik in het duister niet altijd het lelijke van het onaantrekkelijke kan onderscheiden en zo gebeurde het dat ik, op de tweede avond van een zekere carnaval, op een jong schepsel inliep, vergezeld van een vriendinnetje, beiden niet bepaald knap maar toch zeker en vast sympathiek en uitgerust met prominente poepen, volledig voorbereid voor alle mogelijke, onbeschaafde, daden. Ik had ze ontmoet in de "Sambódromo" in Rio, een voor die speciale gelegenheid geconstrueerde stoetplaats door de wereldberoemde architect Oscar Niemayer, die door het establishment geminacht wordt (hij leeft nog altijd) vanwege zijn ongenaakbare communistische opvattingen, gecontracteerd door de even veel beroemde en gehate Gouverneur Leonel Brizola, in een absolute record tijd, wanneer hun politieke tegenstanders, waaronder bijna alle kranten maar vooral de schijtkrant "O Globo", er gebruik van maakten, dagelijks, met enorme titels de bevolking te alarmeren dat die massale, maar toch tenger lijkende betonnen constructie, nooit op tijd gereed zou geraken en nog wat later, zweerden dat het ineen zou storten gedurende de stoet, de dood veroorzakend van duizenden mensen, waarin ze uiteraard niet zijn geslaagd.
De dag begon al te klaren en ze waren een hot-dog aan het kauwen aan één van die tientallen kraampjes daar, aan de buitenkant van de sambódromo. Ik had, vanuit de tribune bestemd voor de buitenlandse toeristen, de verschillende samba-scholen voorbij zien passeren en had, zoals te verwachten was, mezelf niet kunnen bedwingen al die maagdelijke achterwerken, het ene schoner dan het andere, te bewonderen, terwijl de borsten op en neer zwengelden, ik bedoel de slappe, want de harde bewogen zich nauwelijks, alles bloot natuurlijk, met uitzondering van een klein plakkertje juist vóór het dunne streepje schaamhaar, dat gedurig en opstandig opzij bleef schuiven, zodat de helft van hun "mond" te voorschijn kwam piepen ("uitpuilen" is een beter verklarend werkwoord daarvoor) en ik er heter en heter van werd, tot de aambetante bult in mijn broek nauwelijks te verbergen was en ik ineens besliste er geen aandacht meer aan te schenken, want ik was bijlange de enige niet en het tenslotte toch een bewijs betekende van mijn ópwakkerende natuurlijke instincten, onmogelijk niet te verwachten van een gezonde en zuivere mens. Ik had ze, op enkele meters afstand, staan bespieden, vooral toen één ervan me strak in de ogen gevangen nam en ze, met haar duim en wijsvinger, de worst van tussenuit het broodje viste om er een stukje, eerst onverschillig, van af te bijten, maar daarna op een beter idee leek te peinzen en mij eraan bleek te herinneren dat ze zichzelf misschien iets anders aan het voorstellen was en de tweede hap minder drastisch was, maar onweerstaanbaar suggestief en ik geboeid, vast stelde dat ze zelfs niet meer kauwde, maar de worst ook niet meer uit haar mond verwijdde, tenware om op adem te geraken en ik, betoverd door de illusie, mijn pas veroverd vriendinnetje naderbij zag stappen en verleidend hoorde vragen of ze mij misschien van ergens kende en dat dromerig ontkennend, we dus beslisten vlug kennis te maken, net alsof dat voor ons, die avond, de laatste gelegenheid betekende om niet alleen naar huis te moeten tjolen en ze me, na even doelloos over en t were mee gesleurd te hebben, vrolijk uitnodigde wat te gaan uitrusten in haar dichtbij gelegen woonplaats en we er, zonder verdere valse genering (is dat woord juist geschreven?), elkaars lenden om-grijpend, naar toe zwoegden, want de menigte stuwde, alsof vooraf afgesproken, in de tegenovergestelde richting, terwijl haar vriendin, ook sympathiek, zoals ik al vermeldde, naast mij meestapte en op den duur mijn andere hand beet pakte om ons zeker niet uit het oog te verliezen, in die heersende wanorde. Na veel gehinderd, uitgeweken en ook voorbij gestoken, geweest te zijn, geraakten we uiteindelijk toch op hun kot, want zo geleek het er meer op, vooral als ge beseft dat er geen woonkamer bestond en alleen twee slaapkamers, gescheiden door enkele simpele, samen getimmerde, planken die amper tot op hoofdhoogte reikten zodat een mens zich wel kon verbergen van curieuze blikken, over de wand heen, maar niet van de geheimzinnige, gedempte geluiden die men eventueel laat ontsnappen gedurende de momenten van extase en die niet altijd te controleren zijn. Eens binnen ontdekte ik dat haar vriendin een dochtertje had van een jaar of acht dat rustig in een hoek, in een éénpersoonsbed, aan het snurken was. Na elkaar een schuchtere goede nacht te hebben toegewenst, zonderden wij ons af, elk in zijn aparte slaapruimte. Ik had uiteraard mijn spannende bult nog niet helemaal verloren en nadat ik mijn hemd had afgepeeld en bezig was mijn broek af te strepen kon ik het niet nalaten enkele schuwe blikken te wenden naar de bovenrand van de wand om me erzelf van te verzekeren dat haar vriendinnetje daar niet gulzig aan het loeren was om zich, met eigen ogen, te overtuigen dat die bult daar, echt waar was en geen zakdoek die een verkeerde indruk had te wege gebracht. Mijn vriendinnetje echter besloot geen tijd te verliezen en vooraleer ik tekens gaf van vermoeidheid greep ze me vast aan mijn onderbroek terwijl ik half gebukt, naast het bed, huppelend, uit mijn bovenbroek trachtte te geraken en mijn sokken begon af te schellen. Ze manoeuvreerde zichzelf, op de matras, tot ze volledig, met gekruiste benen, zoals de indianen, op het bed zat, waar ze me verplichte, recht opgericht, neer te knielen, vóór haar, zodat haar mond zich op dezelfde hoogte bevond van mijn... jaja, ik weet het wel, ge hebt het allang geraden...
Ik kon het niet nalaten nogmaals op te loeren om de toestand, daarboven aan de wand, aan onze linkse kant, ná te gaan en sinds er niets verdachts te bespeuren viel besloot ik mezelf te concentreren op de taak die van mij vereist werd, i.e. leven te scheppen, alhoewel mijn vriendin zich lelijk aan het vergissen was omtrent het vrouwelijk orgaan dat, voor dat doel, gebruikt moet worden.
Wie houdt dat, in zon omstandigheden, langer dan vijf minuten vol, ná al die voorafgaande opwinding? Terwijl ik, met half toegeperste ogen, mijn hoofd achteruit deed tuimelen, meende ik, verschrikt, langs een kant van mijn linkeroog, op amper één meter afstand, achter de houten wand, tussen een spleet gevormd door twee slecht sluitende planken, een zwart, pinkend, oog te hebben opgemerkt.
Jawel meneer. Ik ben nooit te weten gekomen van wie het juist was, maar ik heb mezelf beschaamd, rap, néér gevlijd, het rooskleurige beddenlaken over ons beiden heen trekkend en we hebben er nog lang van liggen genieten, van het vrijen bedoel ik, na dat eerste, vlammende, vuur geblust te hebben.
|