Van onderwerp veranderend, eens werd me, vanwege de firma, gevraagd voor wat ontspanning te zorgen voor een koppel, pas gearriveerd vanuit Zweden. Waarom maakt ge geen uitstapje met een plezierbootje, in het weekeinde? Akkoord, dank u wel. Dan kiezen we de Bateau Mouche uit, dat vanaf het strand van "Botafogo" áfscheept, de oceaan in. Een nogal zwalpend reisje in een zwalpend bootje. Eens ingestapt merkte ik op dat er weinig mensen, die morgen, datzelfde idee hadden gekoesterd. Alleen enkele jonge toeristen van Argentinië.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Vertrouwd met het zeeleven van vroegere avonturen greep ik, rechtstaand, de handleuning vooraan het dek vast en bleef daar, achteromkijkend, wat gedachten wisselen met het middeljarig koppel dat neer was blijven zitten op een houten bankje, juist vóór de schipper. Zolang we nog in de "Baía De Botafogo" verbleven viel het zwalpen nogal mee, maar eenmaal rond de "Pão De Açucar" gedraaid, de open zee in, werd het mij ineens onmogelijk me naar een betere en rustigere plaats te begeven. Het bootje zweepte op en neer. Twee, drie meter hoog; alleszins op de plaats waar ik mij bevond. Ik voelde me verplicht geduld te oefenen tot het water wat kalmer werd. Dus, vastklampen maar. Gelukkig dat ik me niet te veel moest bekommeren met mijn gasten. Die zaten daar ook vast geklonken op hun bankje, zich waarschijnlijk afvragend of het eigenlijk wel dat was geweest wat ze zo erg graag verlangd hadden te doen, gedurende hun enig weekeinde in Rio. Eens vóór het strand van Copacabana beland en dan daarna, rechtover Ipanema, werd de zee wat kalmer en kon ik mijn plaats verlaten om een biertje te bestellen. Meteen viel het mij op dat alle Argentijnen, achteraan de boot, aan het kotsen waren, over de leuning heen. Ook het Zweedse koppel voelde zich niet helemaal lekker en had besloten, lijkbleek, hun reddend bankje niet prijs te geven. Niemand sprak van eten, noch van drinken. Enfin, de plezierreis leek een totaal fiasco te worden en het heersend gemoed was dat van een begrafenis. Met algemene goedkeuring werd besloten onmiddellijk terug te keren naar de huishaven, zelfs zonder ooit dicht bij de bestemming geraakt te zijn.
Gedurende het afschepen wilde de onnozele bootmanager weten of we soms interesse hadden enkele plaatsen, op datzelfde vaartuig, te reserveren voor een ander uitstapje, op oudejaarsavond, binnen enkele weken toen, om de fameuze vuurwerken van middernacht, in Copacabana, vanuit het water te bewonderen. Wel, overwoog ik, als we zelfs niet kunnen drinken en eten om er niet zeeziek van te worden, welk droog feest zou dat dan niet kunnen worden?
Datzelfde jaar nog, rond elf uur, op oudejaarsavond, hoorden we VERSTOMD het laatste nieuws op de TV: het bootje waarop wij hadden gezeten en daarna waren uitgenodigd ^geweest om er oudejaarsavond op te vieren, enkele weken daarvoor, was omver geslagen door de hoge golven, die nacht en was, zonder méér, gezonken, dicht bij de "Pão De Açucar" (Sugarloaf), recht vóór het strand genaamd "Praia Vermelha". Ongeveer veertig mensen waren ingescheept, die avond. Dertig ervan zijn verdronken. Ik heb de dood letterlijk onder mijn neus zien voorbij passeren, want ik zwem als een steen
(het respectief proces, in het gerecht, ná twintig jaar verlopen te zijn, heeft nog altijd niemand definitief veroordeeld voor dat ongeluk)
Een andere keer dat ik de dood, door verdrinking, op het nippertje heb kunnen ontsnappen is gebeurd in Aracajú. De hoofdstad van de Staat Sergipe. Ik was daar (voor het werk weeral) uitgenodigd geweest door een kranteigenaar, om samen met mijn vrouw, een weekeinde in een aan hem toebehorend strandhotel, door te brengen. We slenterden wat op het strand, over en 't were en er was niets speciaals of iemand te bespeuren. Op een bepaald ogenblik waagde Lígia zich in het water en besloot ik haar te volgen. Altijd een voorzichtig mens geweest zijnde, zelfs eerbiedig, ten opzichte van de geheimen van de natuur, verkoos ik achter een enorme steenrots te blijven plassen, een twintigtal meter in het water. En dan nog wat dieper, met de bedoeling te trachten die rots te bereiken en er óp te kruipen, alhoewel ze uiterst steil en glad was. Ik verwachtte eigenlijk dat de golven daar minder hoog zouden zijn en dat was wáár. Wat ik echter niet besefte, was dat er een diepe put, in het zand achter die steen, verscholen zat. En daar ben ik opeens in geraakt. Of beter, in gezogen. Er was geen tegenspartelen aan. Ik kon de grond onder mijn voeten niet meer vinden. Lígia, die zich wat verder bevond, had het wel zien gebeuren en kwam mij onmiddellijk te hulp snellen, alhoewel ze zelf ook niet kan zwemmen. Ik heb haar vingertippen nog kunnen voelen en kon er mij aan vastgegrepen hebben, had ik dat gewild. Maar als ik dan toch moest sterven, zweepte het door mijn hoofd, dan zou het beter zonder haar zijn en ik heb haar los gelaten. Gelukkig. Ik begon al redelijk veel water in te slikken en de grond bleef ongelooflijk diep en wervelend onder mijn voeten weg trekken. Tenslotte besloot ik nog eens een allerlaatste poging te doen om het zand met de tippen van mijn tenen aan te raken en me zó weg te stuwen, naar boven en vooruit, het strand op. En dat is me dan uiteindelijk gelukt. Wat een opluchting, want ik besefte dat ik de strijd, daarna, opgegeven zou hebben. Het was wel degelijk op het laatste nippertje gebeurd.
Dát tenminste, beweerde ook de veiligheidsagent van het hotel, die gehurkt en met een sigaret tussen zijn lippen, in de schaduw van een palmboompje, rustig mijn lijden had zitten observeren. Een beetje meer en ge waart er aan, hé, riep hij me grijnslachend toe. Ik had hem op zijn muile kunnen slaan. De smeerlap.
Maar eerst moest ik nog die drie liters zeewater uit mijn maag en mijn longen spugen
|