In feite wilde ik, een paar post's terug, verder in gaan op mijn vakantie periodes in Laarne, gedurende mijn jeugdjaren, maar andere anekdotes lieten het mij niet toe. Nu echter ben ik bereid en voel ik me verplicht er enkele, of beter, meerdere, lijnen aan te besteden, omdat ik daar, zonder de minste twijfel, de beste dagen van mijn leven heb door gebracht, zonder angst, zonder druk, zonder nerveusheid en zonder zware verplichtingen. Vooral Nonkel Marcel, de jongste broer van mijn moeder, was het type van mens dat mij aantrok. Hij straalde me rust, vriendschap en bescherming uit, alhoewel hijzelf erg dynamisch was. Hij had benul van de juiste verhouding tussen de plichten en de rechten; werk, ontspanning, slaap en verantwoordelijkheid. Hij herhaalde voortdurend dat er in het leven tijd was voor alles: een tijd om rustig te slapen (snorkend of niet), een tijd om hard te werken (in de grond scharten is een heilig werk), een tijd om zich goed te ontspannen (drinken, dansen en leute maken, zoals vele van de schilderijen, van onze voorouders, "De West-Vlaamse Schilders", zoals Pieter Bruegel, zo goed wisten te verbeelden) en ook een tijd om de toekomst te plannen (essentieel). Hij kon zo goed lachen als schreeuwen, maar had een duidelijke voorkeur voor het eerste. Een positief denkende mens die hier en daar een duw gaf om de karre in de juiste richting voort te stuwen. Als bloemist, met een vooruitstrevend zicht op de markt, de binnenlandse zowel als de buitenlandse, zonder evenwel hogere studies te hebben kunnen beëindigen, van vroeg af aan verplicht de verantwoordelijkheid op zijn stevige schouders te nemen, was hij een mens die de vrijheid echt heeft ná gestreefd.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Toch heeft hij zijn laatste dagen, gevangen in een oude-pekes-huis, tweehonderd meter van zijn bloemisterij, waarvan hij amper de hoge schouw van de stookolieketel kon onderscheiden, verborgen dat ze zich bevond achter een bocht in de weg, door moeten brengen, na van een hersenbloeding het slachtoffer te zijn geweest, die hem de linkse kant van zijn lichaam heeft verlamd. Niets echter dat hem niet zou toelaten nog vele jaren zijn ogen te laten rusten op zijn verwezenlijkte eigendom. Zijn vrouw echter, onze tante (ze hadden één dochter, ons nichtje Annie, die een post op zichzelf verdient en één zoon, George, die ergens verre weg, in Thailand, zijn toekomst aan het opbouwen is), heeft het hem, met duidelijke wreedaardigheid (gewoonweg omdat hij, zoals het past, er een hete minnares op ná hield) geweigerd zijn bloemen, zijn planten, zijn serren en vooral zijn vinkskes terug te zien. Ze verbood het hem, ronduit en definitief, zijn huis, zelfs maar te bezoeken.
Ik, voor de tweede of de derde keer in mijn leven, heb mezelf een lafaard gevoeld toen ik hem opzocht in zijn kamertje, in zijn rolstoel en hij me, vóór zijn vrouw, schreiend bekende háár gijzelaar te zijn, onbekwaam dat hij was zichzelf, alléén, naar zijn verleden te slepen. Ik, toen op een kort bezoek vanuit Brazilië, heb hem NIET in mijn armen opgepakt en hem er NIET naar toe gedragen. Ik heb NIETS gedaan tenware, ook schreiend, zijn handen en wangen gekust, als ware ik zijn Judas. Hij is enkele weken later gestorven, 't schijnt van een longontsteking. Deze heeft hij bewust opgepikt, aan zijn open venster, in de ijskoude wind, terwijl hij urenlang in de richting van zijn bloemisterij staarde. God vergeve het haar...
|