Deze anekdote is begonnen toen ik een vroegere vriend van de Vakschool in Roeselare onverwachts ontmoette in de haven van Oostende (waar hij in de machinekamer werkte van een Ferry Boat naar Doover) en hij me uitnodigde, diene zelfde avond nog, er één te gaan drinken op onze gezondheid. Één, was natuurlijk bij manier van spreken.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het had gesneeuwd gedurende de gehele dag, midden in de winter en naarmate het later werd in de avond, werd het kouder. Op den duur begon het zelfs te vriezen. Ik was pas toe gekomen vanuit Rumbeke, op mijn Belgische FN moto, uitgerust met een één cilinder motor van vierhonderd kubieke centimeter en gefabriceerd juist ná (of vóór?) de tweede wereldoorlog. Het was mijn persoonlijke trots, waarvan vooral het gebrom van de motor me enorm aantrok en andere mensen, van de andere kant, hevig afschrikte. Dat, ná hem eerst aan het draaien gekregen te hebben, met de voetkrick, die af en toe eens hevig terug kickte en gevaar betekende voor de kuit. De reis, ongeveer veertig kilometer, was op zichzelf al, een avontuur. Vallen in zon omstandigheden was uiterst gemakkelijk en ik was amper in staat twintig kilometer per uur te behalen, terwijl ik met beide voeten over de uiterst gladde baan schuurde. Toen ik uiteindelijk op mijn bestemming arriveerde, waren niet alleen mijn handen en voeten vervroren, maar ook mijn ogen, oren en neusgaten. We hadden af gesproken elkaar op een zekere straathoek te ontmoeten en volgden rechtstreeks naar een duister caféétje, daar dichtbij. Tot onze uiterste verrassing was er niemand, buiten een jong toogmeisje, in het cafeetje aanwezig. Ijskoud buiten, gezelleg warm binnen en weg waren we, aan het lollen, aan het lachen, aan het drinken natuurlijk en wie weet, aan het hopen op zonden, grotere of kleinere, afhangend van de medewerking van het verlaten meisje, dat duidelijk getroost moest worden. Ik herinner me nu niet meer wat we allemaal gezeverd hebben om haar op te kikkeren, moed te geven en haar van het leven te doen genieten, maar ik herinner me wel dat ze, op een zeker ogenblik, een trap achter een fijn gordijntje heeft beklommen, zonder iets te zeggen en dat hij, mijn collega, het niet kon weerstaan haar te volgen. En daar zat ik dan, alleen, op mijn barkrukje, de minuten tellend en me af vragend of ze aan het fucken waren of alleen maar aan het stoeien. Het duurde lang genoeg om verdacht te zijn, maar niet lang genoeg om een volledige daad te hebben kunnen voltooien, tenware natuurlijk, hij last had van vroegtijdige ejaculatie. En intussen bleef ik maar drinken: jenever om op te warmen en bier om af te koelen, tot ze beiden, gelukkig en blijkbaar verzadigd, de trap terug áf daalden. Ik zelf voelde me ook opgelucht, want dat alleen achter blijven was nikske grappig geweest. Kort daarna, ik bedoel, toen we al drie keer het allerlaatste pintje hadden besteld, besloten we afscheid te nemen en de deur open duwend, zetten we zorgvuldig eerst onze rechtervoet (om ongelukken te vermijden) over de drempel. Eerlijk, de deur openen had me prompt een geweldige thermische schok gegeven en mijn voet op het voetpad zettend, onmiddellijk een andere en ploft, ik tuimelde luidruchtig op mijn achterwerk. Het was daar zo glad als in de Kristallijn (in Gent) en ik had natuurlijk de vervroren sneeuw vergeten. Mijn maat kwam me onmiddellijk helpen maar hij was bekwaam nog rapper te vallen dan ik en daar lagen we alletwee, buiten, op het voetpad, want het meisje had het zich weinig aangetrokken en had de deur, achter ons, al dicht gegooid, voor dat we het beseften en de sleutel om gedraaid. We verrichten verwoedde pogingen recht te kruipen, maar een nieuw obstakel voegde zich bij het bestande. Allez, ik weet niet over zijn kop, maar de mijne begon te draaien zoals een pioen. Hij slaagde er in zich op zijn knieën te equilibreren en na me verward en met een dubbele tong gevraagd te hebben of alles in orde met me was, wat ik zelfs niet beantwoord heb, want ik was diezelfde positie aan het nastreven, wenste hij me nog een goede avond toe en weg kroop hij, de richting in van zijn woning. Gelukkig dat ik alleen was met mijn lijden, besloot ik, na verschillende pogingen ondernomen te hebben recht te staan, me naar de goot te sleuren. Op zijn minst, daar kon ik me aan de kasseien vast grijpen en me voort slepen, zonder gevaar, midden in de straat, terecht te komen. Mijn kot was ongeveer vijfhonderd meter verder weg en ik ben er in geslaagd die afstand te overbruggen, in de goot weliswaar, zonder ooit nog geprobeerd te hebben mezelf op te richten, in minder dan één uur tijd en vooraleer de ene of de andere goede ziel mij naar het hospitaal wilde voeren. De volgende dag heb ik, uitzonderlijk, gebrost. Ik geloof dat ik zelfs examens had, die dag. Maar ik durf het niet zweren.