Op een bepaalde dag, in de vroege jaren tachtig, was mijn geduld opeens teneinde geraakt. De toestand van het land was, op alle gebied, rap aan het aftakelen, sociaal, economisch en financieel en ik voelde dat de burgerlijke onrust heel waarschijnlijk nog meerdere jaren zou blijven aanslepen. Het zag er nochtans niet naar uit dat er een revolutie zou uitbreken. De militairen waren waakzaam en onderdrukten met virulent geweld alle sociale bewegingen en rellen. Maar de miserie vergrootte met de dag en werd bijgevolg vergezeld van alle soorten (geneesbare) ziekten, diefstallen, overvallen, martelingen, moorden en verder alles wat enigszins iets met lijden te maken had. t Was dagelijkse kost.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik geloofde toen al dat Rio de meest violente stad van de wereld was. Geweld gepleegd door mensen van alle sociale niveaus in het algemeen en door de politie, in het bijzonder. Ook door de militairen die niets anders te doen hadden dan aan hun kloten te scharten. Een mensenleven koste absoluut niets. Het was een waarlijke sneeuwbal en het maakte mij ziek. Weerloos.
Gedurende een weekeinde had ik, na veel piekeren, mijn beslissing genomen. Ik moest weg van dit land. Het had geen zin nemeer. Waarom nu niet? En zo diende ik, de volgende maandagmorgen, mijn ontslag in. Maar zoals de vorige keer werd het terug als een vals alarm van mijnentwege beschouwd. Argumenten van hier, overtuigingen van daar: het is aangeraden dat ge nog ne keer goed nadenkt, enzovoort en op den duur hebben ze mij er toch kunnen van overtuigen toch vol te blijven houden.
Hoe dan ook, het land oefende een enorme aantrekkingskracht op mij uit. Ik wist dat ik, in feite, de trein al lang geleden had gemist, dat ik enkele jaren eerder had moeten beslist hebben terug te keren naar mijn moederland. De toestand was onuitstaanbaar, maar zoals ik al eens heb laten blijken, ik was te zwak om met energie te reageren en tenslotte, ik hield van de firma en, van mijn werk.
Diezelfde maand nog ging de algemene manager (van Rio) op pensioen (68 jaar) en de directie weigerde een nieuwe te benoemen, of aan te werven. In zijn plaats werden de vier afdelingsverantwoordelijken uitgenodigd samen het filiaal (van Rio, dus) te beheren. Een invoerverantwoordelijke, een verkoopschef, een kantoorchef en ik (met een uiterst gespecialiseerde afdeling onder mijn rechtstreeks en exlusief toezicht). Het mag er op lijken dat ik een preutse mens ben, maar objectief gezien, als verantwoordelijke voor die speciale afdeling was ik de enige die de drie andere kon vervangen, gezamenlijk of afzonderlijk. De eerste had overigens geen enkele ambitie. De tweede (een Zweed) stond ook al op de (volgende) lijst, gereed om ontslagen te worden en de derde was nu precies ook de meest intelligente van de ploeg niet.
Door een samenloop van omstandigheden (de tweede was, gewaarschuwd, op vervroegd verlof vertrokken en de derde, onverwacht, geopereerd geworden van een maagzweer) werd ik opeens verantwoordelijk voor het gehele filiaal, gedurende de maanden juni en juli. Samen ongeveer 150 mensen en een zakencijfer van rond de driehonderd duizend dollars, maandelijks.
Toevallig was de invoer, op dat ogenblik, door restrictieve maatregelen getroffen vanwege de regering, ook praktisch onmogelijk geworden en dat hielp de zakencijfers te verlammen. De werklozen bedroegen toen 20% van de bevolking en in onze eigen firma waren er, enkele weken eerder, nogmaals twintig mensen ontslagen geworden.
Ik herinnerde mij met spijt dat, toen ik zelf aangeworven was geweest, in 1972, de firma over ongeveer 2000 bedienden beschikte, verspreid over het gehele land. Op dat moment waren er nog 600 over gebleven en ze spraken van dat getal te verminderen tot een kleine 300.
"Small is Beautyful" was de aangewende uitdrukking. Het Braziliaanse mirakel had zich omgevormd tot een "plof, van een lege zak". De inflatie, op dat moment, bereikte ongeveer 300% per jaar.
En om de psychologische druk op mij nog te verergeren kreeg ik, diezelfde maand, een vreemd telefoontje van mijn ex-huisbewaarder (die ik wat eerder had ontslagen). Ik had namelijk, samen met Guido, een huis gekocht aan de kust. Totaal afbetaald en volledig bewoonbaar. Wel, het was letterlijk in brand gestoken geweest. Dat was het besluit van de politie en de brandweermacht. Ik heb het zelfs niet meer willen bezichtigen, zo groot was de ontgoocheling. En zo gaat dan het resultaat van jarenlange inspanning, werk en zweet, in enkele minuten, in de vlammen op. Eerst had ik de helft van mijn bezittingen aan Hilma afgestaan en dan werd part van wat er nog over was gebleven, in brand gestoken. Niemand wist waarom en door wie. En dat zal wel een eeuwig vraagteken blijven.
In het leven moet men bereid (en voorbereid) zijn altijd opnieuw te herbeginnen, nooit op te geven, nooit te plooien, altijd te blijven voort ploegen. Ach Vlaamse boeren...!!
Ik geloof dat ik daar mijn deel wel van gekregen heb.
Terwijl ik dat allemaal aan het schrijven was hoorde ik op de radio een ontroerend muziekske en tussendoor, het gezang van een eenzame vogel, in de buurt. Dat deed er mij aan herinneren hoeveel ik wel aan vogels gehecht ben. Aan planten en aan dieren, in het algemeen. Aan de vrijheid, aan de natuur, aan het simpele, het schone. Daarom zorg ik voor zoveel planten thuis. Ik zou ook wel enkele vogels willen houden hier, maar dat zou niet eerlijk zijn. En een hond, of twee, maar dat mag nog minder, in een appartement..
En dan wendde ik mijn blik naar buiten: een oneindig ver gezicht over de oceaan van voren, maar beseffend dat men omringd is door betonnen gebouwen, vanachteren, waar de natuur praktisch geen kans heeft..
Zo is het nu eenmaal.
Misschien zou ik nog enkele andere kinderen gehad moeten hebben??