Heel in het begin nog, toen ik pas in Rio gearriveerd was, vanuit São Paulo, naar waar de firma had besloten mij over te hevelen, woonde ik in de alom befaamde wijk van Copacabana, terwijl hun kantoren gevestigd waren in São Cristovão, in de Rua São Luis Gonzaga, ongeveer twaalf km weg van het strand.
Een beetje verder in diezelfde straat werkte er een andere (ietwat oudere) Belg, in het verkoopkantoor van het Braziliaans filiaal van Agfa Gevaert, met name Jef Bertels en het duurde dus ook niet lang vooraleer we in levend contact werden gebracht.
Hij was effectief bezig met de samenstelling en was medewerker van het informatieblad "De Schakel", bestemd aan de Vlamingen in Brazilië. Regelmatig verstrekte hij mij enkele verloren gelopen exemplaren en toonde hij zich duidelijk trots op zijn initiatief. Zoals het past bij alle Vlamingen beheerste hij vloeiend de Franse en Duitse talen en liet zich ook niet doen in het Engels.
Ik weet nog altijd niet goed of hij van Joodse of van Palestijnse afkomst was, maar feit is dat hij zich wel degelijk Vlaams gezind gedroeg en dat hij er niet terug voor deinsde mij jaarlijks uit te nodigen op een avondmaal ter herdenking van de Elfde Juli, in tegenstelling met de zuinige "Cocktail", enkele dagen later, geofferd door het Consulaat van Rio om de Belgische Nationale Feestdag te vieren en waar er alleen maar een paar oude, tandloze, Franstalige kwezelaars opdaagden, allemaal al lang over de zeventig en die geen benul hadden van het feit dat er ook Vlaamstalige Belgen bestonden, veel jonger, schoner en dynamischer dan zijzelf, maar die toch niet weigerden hun deel bij te dragen om die Oude Belgen te ondersteunen in hun laatste dagen.
Na de hutsepot met bier, gedurende de samenkomst van de Vlaamse afgevaardigden van België, op de Elfde Juli, zongen we ongedeerd en met volle borst "Ze zullen hem niet temmen..."
Wat ik eindelijk altijd echt eigenaardig had gevonden, was dat hij me nooit van zijn familie had gesproken en ook niet van een eventuele vrouw en kinderen (hij was afkomstig, denk ik, van de streek van Hasselt) tot ik er mij langzamerhand bewust van werd dat hij misschien niet zodanig zot was van "schedes", maar wel aan lange "sabels". Toch zag hij er mannelijk uit, net zoals bijna alle Pasters.
Hij woonde ook in Copacabana, in een klein gehuurd studiootje, dat hij deelde (dat heb ik maar pas later ontdekt), met een zwarte neger die kok was in 't één of 't ander duister restaurantje en blijkbaar ook niet verkoos te rieken aan het sappig pruimpje tussen de benen van het ander geslacht. Hij heeft mij er eenmaal kunnen van overtuigen hem op te zoeken in zijn nestje, maar terstond vaststellend dat het daar nogal eng was en ook lettend op zijn gretige blikken op mijn maagdelijk achterwerk en het vele speeksel dat zijn mond overvloeide, heb ik het daar minder dan tien minuutjes kunnen uithouden en heb er hem dan verschrikt aan herinnerd dat ik mijn twee eieren kokend op het gasvuur had vergeten, op wat hij verlokkend antwoordde dat hij mijn vuur wel zou blussen, terwijl hij zijn dunne lippen aflekte...
Ik heb hem wat later definitief uit het oog verloren, maar toen ik terug over hem hoorde spreken was het om mij in te lichten dat hij de strijd tegen de Aids had verloren.
Een goede mens, nochtans!!