Hoofdstuk VII HEILIG-GEESTTAFEL OF ARMENZORG, 1360
De zorg voor de armen is zo oud als de kerk en behoorde van eerst af aan de kerk.
Bijna in alle haardtellingen sedert 1437 worden de huizen van de H. Geest of van armen afzonderlijk aangegeven, en in 1496 is een H. Geestmeester van Schriek bij name vermeld. De twee H. Geest- of armmeesters deden, zeker van voor 1560, samen met de kerkmeesters, op Lichtmis hun rekening in de aanwezigheid van pastoor en schepenen.
De ontvangsten bedroegen in 1611 : 107 Rijnsgulden, en 13 veertelen koren met een moken. De rekening van 1619 is de oudste die volledig bewaard bleef. (R.A.A. Schriek. H. Geestrek. 1-5).
De uitgaven aan de armen gebeurden in geld of in rogge. Ziehier enige voorbeelden.
In geld : voor een lijnwaden broek en wambuis, een paar schoenen, twee hemden, een paar holleblokken, een wollen hemdeken voor een kind, een linnen kiel, enige klederen voor de H. Geestkinderen, voor twee schoolboeken, want het onderwijs was kosteloos voor de kinderen der armen. Voor het houden van een kind, een jaar mondkosten voor een jongen. Een pond boter en wittebrood voor man en vrouw ziek liggende, aan klein vrouwken als Franske ziek was voor wittebrood, dertig pond brood, zes potten botermelk, aan de blinde vrouw van Blasius, om de ogen te meesteren van Maaike, aan de barbier van Keerbergen voor het kureren van Anna, aan meester Gommaar te Beerzel voor het genezen van Gillis, aan Anneken te Oosterwijk voor het dienen van Jan in zijn ziekte. Voor de kerkerechten van de uitvaart, drie doodkisten vanwege de H. Geest, voor een vaatje bier bij de begrafenis van het kind van Klaas. In koren : aan twee oude lieden die kreupel zijn en de kost niet kunnen winnen, aan Anna tot onderhoud van haar en haar kinderen, aan Jan tot onderhoud van vrouw en kinderen, en zo voorts; niet alleen een of meer mokens koren, ook wel een ton bier, en dit alles in verschillende keren, en herhaald zo dikwijls als 't nodig of nuttig was.
De Lazarij, 1574-1689.
Een bijzondere zorg werd vanwege de H. Geest besteed aan de lazarij, de melaatsheid en het melaatsenhuis. Daar zijn veel schriftelijke bewijzen van, wat Schriek betreft.
In 1574 werd de uitvaart van Marie N. lazarus gedaan in de kerk. In de kerkvisitatie van 1575 klaagt de deken erover, dat een leproos, die in Kontich geboren is en een leproze vrouw getrouwd heeft, op Sint-Jans-dag in de herberg onder het volk zit te drinken, en jaarlijks een prebende of onderhoudsgeld van 18 gulden opeist.
Vooral in de H. Geestrekeningen wordt dikwijls van lazarij en lazarus gesproken. In 1620, leem gestoken en gehaald tot de lazarij. In 1631, de lazarij verhuurd voor drie gulden; een grauwe mantel gekocht voor Jakob N. lazarus; aan Jakob voor 32 busselen stro om de lazarij te dekken. In 1637, betaald van de steen uit te breken aan de lazarij. In 1652, Jan van den Broeck, vanwege de lazarij een rente van twee mokens koren. In 1653, doen wegvoeren Anna N. om te laten visiteren of zij lazarus was.
In 1662. ontvangen van de heer pastoor, om Jakob mede te kleden, die lazarus geworden was, 9 gulden; gegeven aan Jakob lazarus, 17 gl. In 1664, betaald aan de mantel van de lazarus, 10 gl. Betaald, als de vrouw van Peter N. naar Leuven werd gevoerd om gevisiteerd te worden. In 1667, gekocht een paar schoenen voor Jaak de lazarus, 2 en half gulden. In 1668, voor de lazarus nog een paar schoenen. In 1669, gegeven aan de lazarus twee mokens koren. In 1673, gegeven aan de vrouw van de lazarus drie mokens koren; op 28 december 1673, een doodkist voor de lazarus; daarna, aan de weduwe van de lazarus gegeven vier mokens koren. In 1682, betaald voor het houden van Gillis, de zoon van de lazarus, 5 gl. Ten slotte, van 1689 af, wordt de lazarushof aan l gl. 10 st. per jaar verhuurd.
H. Geestgoederen, 1620-1686.
Worden als dusdanig opgegeven in de H. Geestrekeningen : de Drie-H. Geesten, Schriek, Putte, Beerzel, later de Vier H. Geesten, met Waver erbij; het H. Geest-Streepken aan de Bollodijk; het H. Geest-Beers; het Raapland; het Brouwersland, in de Hongerijstraat, waarop in 1686 voor de H. Geest een huis gebouwd werd van vijf gebinten, aan een zijde allemaal afhang, en aan een zijde gevel, voor de som van 32 gulden, dat dan verhuurd werd voor 31 gl.
Het bedevaartvaantje van Sint-Jan.
Op de voorgrond, van links naar rechts, een straat, met van weerskanten een huis en een afsluiting. Door het openstaande veken tussen de twee draaibomen, komt uit de kerk van Schriek de processie, waarin het beeld van Sint-Jan op een berrie wordt gedragen. Rechts van de stoet, staan de wildemans, de knots op de schouder geheven of erop steunend, gereed om de processie in orde te houden. In de diepte, tussen de kerk en het pastorijhuis, een beeld van het Kind Jezus op een verhevenheid met vereerders omringd, en daarachter, de kapel van de Zoete Naam Jezus te Grootlo. Sint Jan Baptista, tot Schriek, bid voor ons.
De afbeelding werd gedrukt op de oorspronkelijke grootte van het vaantje, 29 cm breed en 33.3 cm hoog, (Vergelijk: : Van Heurck, Les drapelets de pélerinages... Antwerpen, 1922, blz. 409).
Hoofdstuk VIII JUD. MERTENS PASTOOR, 1655-1703
Na de dood van pastoor Adriaensens, werd Judocus Mertens, door de aartspriester van Antwerpen als persoon van Heist en patroon van Schriek, voorgesteld aan de aartsdiaken van Mechelen, de 12 juni 1655; bekwaam bevonden « per concursum » en benoemd de 16 juni; en door de pastoor van Keerbergen als deken, aangesteld te Mechelen, de 18 juni. Geboortig van Puurs, had hij gestudeerd aan het Seminarie van Antwerpen, was toen rond de 54 jaar oud, en deed tegen Bamis zijn intrede te Schriek.
Intussen was de heer P. Brootcorens deservitor. Van het begin af ging de pastoor voort, toren en kerk na de brand te herstellen; de onkosten beliepen meer dan 1000 gulden.
De verering van Sint-Jan werd bijgehouden. In 1655 kocht men 432 vaantjes van Sint-Jan, en 550 in 1656. Van dit jaar af kwamen de ruiters van Betekom de processie vereren. De offer van Sint-Jans-Geboorte bracht 176 gulden op. De pastoor nam dadelijk het prediken der Passie op Palmzondag over. Hij stelde in 1658 een hondslager of kerkmeier, anders gezegd een suisse aan, om de orde in de kerk te handhaven; een vreemde priester kwam drie Missen celebreren in de Kerstnacht. Men kocht een nieuwe monstrantie. Het nieuwe kwam erbij, het oude bleef of moest verder hersteld worden. (K.A.S.503).
De pastorale tienden, 1575-1708.
De verplichting tot kerkelijke tienden, waarvan een deel voor de parochiepriester, een deel voor de kerk, en een deel voor de armen, werd veralgemeend onder Karel de Grote en zijn opvolger, rond 800. Maar in latere eeuwen geraakten ze meestal in ander handen, zelfs van leken.
In 1309, bij de stichting der parochie, was de tiende van Schriek in het bezit van Gillis Berthout, wiens grootvader ze ontvangen had van Nikolaas bisschop van Kamerijk. In 1575 werden de tienden verzameld door leken in 8 paarten; de pastoor zelf bezat geen enkel tiende, maar ontving alles bijeen 28 gulden van de genoemde tiendeheffers. Zes van die familienamen komen reeds voor in het cijnsboek van 1450, een als volgt : « Roelant de Wintere, van de tiende, 8 deniers ». De zevende was Hendrik Roelants. Zijn erfgenamen verkochten, op 20 augustus 1605, voor 278 gulden, aan Gommaar van Yetegem, het zesde deel der gehele tienden van Schriek, belast op vier gouden peters van negentien stuivers voor de kerk, en zeven stuivers voor de H. Geest. (K.A.S., 87, 451).
Op 30 oktober 1607 kocht de kerk een erfelijke rente van drie veertelen koren en drie gulden jaarlijks, als het zesde deel der tienden, dat aan Hendrik Roelants en Gommar van Yetegem toebehoord had.
In 1613 heeft de kerk twee zesdedelen, en de H. Geest een zesdedeel. Juffrouw Wagewijns bezit ook een zesdedeel, waarvan zij aan de kerk 17 gl. geeft. De pastoor krijgt 29 gl. en 10 stuivers. Tot de pastorijtienden behoren ook de lammertienden en de houttienden. De prelaat van Park haalt de tiende op van de Bollodijk, die hij beschouwt als een toemaat der tiende van Keerbergen, zonder iets af te staan.
De 24 november 1625 wordt een akkoord gesloten tussen pastoor Adriaensens ter ene zijde, en schepenen, dorpsmeesters, kerk- en H. Geestmeesters ter andere zijde, als volgt : de pastoor zal hebben al de tienden zo nieuwe als oude, de nieuwe op de 32e en de andere op de 16e schoof; daarenboven voor de kerkrevenuen, een rente van 5 gl. en een rente van 5 gl. en 1 st.; hij zal ook mogen gebruiken het land dat de kerkmeesters onlangs gekocht hebben, met een bemdeken van omtrent een half bunder in de Pachtheide; en dit alles gedurende de tijd van zijn residentie. (K.A.S., 91/b).
Vroeger werd hij aangenomen, boven zijn huishuur, voor de som van 300 gl. die de kerkmeesters hem jaarlijks uitbetaalden.
Maar in 1653, de 14 juli, verkondigt Ferdinand Antoon van Broekhoven, schout te Lier, dat hij, als bijzonderste gegoede, in de naam van meier, schepenen, dorpsmeesters, regeerders, gegoeden en ingezetenen der heerlijkheid van Schriek en Grootlo, publiek zal verkopen de oude tienden op de 16e en de novale op de 32e schoof, als aan het dorp kompeterende, alsook de Bollotiende van de prelaat van Park, om daarmede hun dorpslasten te betalen. De pastoor wordt in dit stuk niet eens vernoemd. (K. A. S., 93).
Deze aanslag, in 1653 onder de oude pastoor, gepleegd op het recht der tienden, kon de nieuwe pastoor in 1655 niet dulden. De kwestie kwam voor de Soevereine Raad van Brabant, het Vikariaat van Mechelen steunde de pastoor door brief van 30 juni 1657.(K. A. S., 99).
Het zou lang duren... Op 3 juli 1658 werd een voorlopig akkoord getroffen, tussen de pastoor enerzijds, schepenen en dorpsmeesters en oude eedslieden anderzijds : de tiende zal alle jaren door de gemeente verpacht worden in vijf partijen of anderszins, en daarna zal de pastoor de uitslag der verhuring ontvangen, om de penningen daarvan in 't geheel te innen; verder mag hij het land van de gemeente en al het overige blijven genieten gelijk zijn voorzaat. (A.A.M., Visit. 1666).
Van het jaar 1658 af, noteert de pastoor stipt in zijn register de verpachting der pastorijtienden, in 3 delen : de Schriektiende of Schriekstraat, de Hongerij of kerktiende, de Donken, de Lauwerijken, en de Langestraat of Koortiende. De tienden werden in 't openbaar verpacht voor geld, of door anderen ingehaald voor stro en kaf, of door de pastoor zelf die kar en paard en knecht had. (K.A.S., 97/bis).
Veel later komt de kwestie weer voor de Raad van Brabant, met toestemming van het Vikariaat; en in 1674 valt het definitief vonnis tegen de schepenen en regeerders der gemeente. (K.A.S., 115-119).
En pastoor Mertens kan rustig voortgaan de opbrengst der pastorele graantienden aan te tekenen tot het einde toe, in 1703, alsook de lammer-, vlas- en bostienden. (K.A.S., 109, 124, 133).
Evenals de tienden, dient ook het houtgeld tot onderhoud van de goddelijke dienst, pastoor en koster, alsmede tot reparatie van de kerk. Het wordt reeds vermeld in 1620, en de impost op de bieren 1618, tot hetzelfde doel. Zij worden de 15 mei 1675 vernieuwd door koning Karel II, op verzoek van de pastoor, kerkmeesters en ingezetenen van Schriek en Grootlo, die er sedert meer dan 70 jaar in bezit van zijn, namelijk 12 stuivers op elke ton bier die gesleten wordt, en op elk honderd hout dat gekapt of verkocht wordt één hout, hetgeen men gewoonlijk honderdgeld noemt. (K.A.S. 121).
Koster en schoolmeester, 1637-1701.
In 1617 had de deken er meermaals op aangedrongen, dat de koster zijn eed zou doen en als schoolmeester de geloofsbelijdenis afleggen, wat wel bewijst dat beide ambten onder geestelijk toezicht stonden.
De 6 augustus 1637 werd Lodewijk Elen tot koster en schoolmeester benoemd, op de kondities door de schepenen goedgekeurd. Hij deed voorts altijd goed zijn dienst, en was in 1655 omtrent 70 jaar oud. De 4 november schrijft de nieuwe pastoor op de aannemingsbrief van 1637 : «Alzo de regeerders mij aanzochten de koster om zijn ouderdom af te zetten, heb ik hem gehouden tot op zijn sterfdag. (K.A.S. 97).
In 1659 wordt door de pastoor Peter Mangelschots tot koster aangesteld, en gepresenteerd aan de schepenen en kerkmeesters, die de keus bijtreden. Hij was tevens een bekwaam openbaar notaris, waarvan veel akten zijn overgebleven. Zijn ambt van koster en schoolmeester wordt op Sinksen 1662 voor twaalf jaar verlengd, onder volgende voorwaarden door pastoor en schepenen in 't lange bepaald en met een wedde die in 1637 reeds bestond :
1. Meester Mangelschots zal de kosterij bedienen gelijk dat behoort; ‘s morgens, op de noen en ‘s avonds de beeklok luiden, ook wanneer het tempeest is van donder en bliksem, en tot alle Missen, gelijk net geplogen is.
2. Ook zal hij gehouden zijn, op zon- en heiligdagen de Missen te zingen naar gewoonte, en alle ander Missen te dienen of een bekwame dienaar te stellen.
3. Nog verplicht, de kerk net en schoon te houden, ten minste alle acht dagen eens uit te keren, de altaren te paleren, enz.
4. Altijd in het visiteren of kommuniceren van zieken medegaan.
5. De school zal hij moeten houden het geheel jaar, en niet alleen leren vlot te lezen en te schrijven, maar ook goede manieren, en van buiten de paternoster, weesgegroet, credo, tien geboden, zeven H. Sakramenten, vijf geboden der H. Kerk, enz.
6. Hiervoor zal hij hebben jaarlijks, eerst voor de kosterij zijn gewoon kosterskoren, van een ploeg een moken, van een paard of half ploeg een half moken, en van elk ander handwerker een brood van 10 pond of 3 stuivers.
7. Nog zal hij hebben jaarlijks uit net inkomen van de kerk 48 gl., maar zal moeten ophalen het honderdgeld.
8. Zal nog genieten uit de H. Geesttafel, voor het stellen van de horloge, jaarlijks 12 gulden; voor het leren van de arme kinderen, twee veertelen koren; en van de andere kinderen voor schoolgeld, 2 gulden.
9. Hij mag het huis bewonen, gelijk tot nu toe.
10. Hij zal vrij wezen van tocht, wacht, impost, en mag zonder lasten een bunder land gebruiken; de school moet gemaakt en hersteld worden om goed te kunnen leren, en de schepenen staan borg voor Let koren of broodgraan. (K. A. S., 104).
Op te merken, dat bier niet vermeld wordt, hetgeen de koster van ouds ontving over jaargetijden, gezongen Missen, uitvaarten en andere kerkelijke diensten; en dat de school en het kostershuis onderhouden werden door de kerk, aldus, in 1639 van reparatie aan de school 30 gl., en in 1698 van tien banken 7 gl.
Toen Peter Mangelschots op ‘t einde van zijn leven ziekelijk werd, rond 1698, heeft de pastoor hem een helper plaatsvervanger gegeven, Peter Van Hove, een weesjongen, van eerlijke ingezeten ouders, zeer bekwaam in muziek en orgelspel. Maar dan poogde de dorpsheer achtereenvolgens aan vier andere kandidaten hetzelfde ambt te bezorgen, waar telkens geld bij te pas kwam. In 1701 trekken de drie eerste kandidaten bun woord in, en komen twee ingezetenen en een schepene voor notaris hun handtekening herroepen, als beschonken of gedwongen geweest te zijn. (K.A.S., 105. 144).
Peter Mangelschots is gestorven de 8 januari 1701, en de 13 januari Peter Van Hove tot koster en schoolmeester definitief aangesteld. De 29 januari schreef de deken, dat geen enkele kandidaat, in strijd met de kerkelijke en burgerlijke wetten, koster en schoolmeester mocht worden, alvorens door de deken toegelaten te zijn. (K. A. S., 138-141).
Hoofdstuk IX STAAT VAN DE PAROCHIE, 1660-1703
In 1666 werd er door de pastoor een lang overzicht van de toestand der parochie, onder andere, kerk, pastorij, tienden, goederen van de kerk en van de H. Geest, enz., aan de bisschop toegezonden. Anderzijds ontbreken de kerkrekeningen van 1666 tot 1682 geheel, en zijn er tussen 1666 en 1708 slechts negen kerkvisitaties. Het bijzonderste wordt hierna in t kort samengevat.
Kerk en pastorij.
In 1664 wordt de kerk geheel gelambrizeerd, en een nieuw kruiskoor gemaakt.
In 1673, de kerk geplunderd door Hollandse soldaten, en de Paasviering gestoord door Fransen. Certificaties der schepenen van Keerbergen, Rijmenam en Putte vermelden eensluidend : de inwoners van Schriek en Grootlo, beroofd van al hun granen, meubelen en andere middelen, geplunderd de kerk, kapel, molen en huizen door het volk van oorlog. (R.A.A., 37, 38). Nieuwe zitplaatsen in het koor voor de zangers, 1681, een nieuw tabernakel in ‘t midden van het hoogaltaar. Een nieuwe preekstoel, door Frans Van Roey schrijnwerker, met vijf beelden, 1682. (A.A.M., Visit.).
Het opmaken van de toren begonnen in 1687, met veel arduin uit Kampenhout gehaald; en net volgende jaar de voorgevel hersteld; alsook twee nieuwe biechtstoelen, door meester Geraard Van Roey.
In 1690, vanwege de dorpsheer een zerk gehaald te Mechelen met twee stenen trappen, om in de kerk te leggen.
Twee zonnewijzers op de kerk gemaakt, 1693, en net volgend jaar de glazen gerepareerd die door de hagel geruïneerd waren op het hoogkoor.
Jubilee, in 1693, door drie paters Karmelieten gedurende vier dagen; en het jaar daarna, maken van het doksaal en de tuin, door Jan Van Roey.
De kerk in 1701 beroofd door dieven, die de glazen hadden uitgebroken, een nieuwe kelk gekocht; het jaar daarop een nieuwe sacristij gebouwd.
De kinderen van de Katechismus worden van 1695 af bijzonder bedacht : prijzen, boekjes, paternosters, en perkamenten beeldekens; ook vijgen en rozijnen te Half-Vasten en als ze te biechten komen voor Pasen.
Aan de pastorij bouwde de pastoor in 1670 een nieuwe kamer bij; en later ook schuur en stal, die hij op eigen kosten moest herstellen.
Verering van Sint-Jan.
Van het begin af werd de verering aangewakkerd :een volle aflaat op Sint-Jans-Geboorte in de kerk van Schriek, door de Paus verleend de 23 September 1638;een aflaat van veertig dagen op Sint-Jans-Geboorte en Onthoofding, de 11 juni 1663. (K.A.S., 4).
De pastoor getuigt in 1666 dat er grote devotie is tot Sint-Jan, en grote toeloop van pelgrims. Rond de 24 juni ontvangt de kerk van de offer gemiddeld 170 gulden, hierin begrepen de verkochte vaantjes; en uit die offer worden alle onkosten betaald voor degenen die in de Mis en in de processie helpen. Zo worden rond 1682 bijzonder vermeld : voor het trakteren van het koor, 30 gl.; aan de Heynen, dat zij de processie in orde houden, l gl. 10 st.; een half ton bier voor de jonkheid die de processie vereert, 4 gl. 10 st.; aan poeder voor de jonkheid, 4 gl. 10 st.
In 1693 bedraagt de offer op Sint-Jans-Geboorte nog 104 gl. In 1694, slechts 33 gl. mits de logering van de Engelse dragonders. Maar in 1693 weer 127 gl. en in 1697 zelfs 170 gl. Men spreekt van grote en kleine Sint-Jansdag.
In 1698 vereert de jonkheid van Betekom de processie, te paard met volle montuur; in 1699, de jonkheid en schutters te voet beschonken met een ton bier, de kleine jonkheid met een vierendeel, en ineens duizend vaantjes gekocht; in 1706, aan de weduwe Bouttade 9 gl. 13 st. betaald, voor 500 vaantjes en voor 't verhelpen van de plaat.
Kapel van Grootlo.
De kapelmeester was in 1655 niet min dan 40 jaar ten achter om zijn rekening te doen. En voor en na, is er slechts een enkele bewaard... spijtig vooral voor ons I
De 7 juni 1662 verhuurt men aan Hendrik Meeus de plaats, waar diens huis en brouwerij staat op het Kapelhof te Grootlo, met nog twee of drie roeden, voor l gl. 10 st. tot behoef van de kapel. (K.A.S., 14).
In 1673 is de kapel te klein om de naburige bevolking te bevatten, en wordt ze vergroot, op kosten van de pastoor, die van de bisschop daar op zon- en heiligdagen mag bineren. In 1688 bineert hij er nog, onder grote toeloop van volk, en zelfs in 1702.
Het kapelleken, van. Sint-Bernardus bestond minstens al in 1684, en wordt dan vermeld als volgt : Adriaan vanden Broeck heeft er bij testament 10 gl. aan gemaakt; uit de offerblok ervan gelicht, 2, 6, en 6 gl.; en zo in t vervolg alle jaren.
Jaargetijden en testamenten.
Stichtingen zijn er in de parochiekerk altijd gedaan, van 1560 af, zover de documenten reiken. Ziehier meer bepaald enkele voorbeelden sinds 1650.
1. Jonker Marcus Roussel stichtte een Mis met inschrijving op het Zondagsgebed, verpand op een bosken onder Putte. Hij overleed de 31 oktober 1650, volgens grafsteen met wapen en kenspreuk : Mel post Fel. Zijn familie werd meermaals genoemd onder de weldoeners der kerk, en bepaald in schepenbrieven, meester Andries Roussel in 1559, en Andries Roussel schout van Heist in 1653. Op de zilveren breuk der Sint-Sebastiaansgilde staan de namen met het jaartal : M. Roussel, And. Roussel, 1644.
2. Jan de Winter voerde in 1657 het testament uit van zijn oom Dionijs de Winter, die kerkmeester was in 1632, en in 1641, 1644 en 1650, schikkingen trof om een gezongen Mis te stichten, tot behoef van de H. Geest, verpand op de helft van het Raapland.
3. Dimpna Wouters, voor de notaris, meester Peter Mangelschots, een jaargetijde in 1664, op huis en hof geheten het Kwade land, noord aan de Kapelheide. De tekst van zulk testament is te treffend om niet aan te halen :
« In de naam Ons Heren. Amen... Overdenkende dat er niets zekerder is dan de dood, en niets onzekerder dan het uur der dood, beveelt zij hare ziel aan God almachtig, aan Maria zijn gebenedijde Moeder en heel het hemels heir. Zij vermaakt tot sieraad van Onze Lieve Vrouw in de kerk, haar zwarte rok, zwart lijfken en twee van naar beste voorschoten. En laat aan de Zoete Naam Jezus te Grootlo, drie gulden voor een jaargetijde... » — In 1666 voegt zij erbij : «Twee gulden aan de H. Geest, en aan de kerk twee gulden, en aan Onze Lieve Vrouw twee gulden, eens. Zij legateert drie kaarsen elk van een pond, te weten, aan Sint-Jan, aan Onze-Lieve-Vrouw, en aan de Zoete Naam Jezus. En begeert dat er hier gecelebreerd zal worden een betamelijke uitvaart met twaalf Missen voor de lafenis van naar ziel. » (K.A.S., 64).
4. Jan vanden Broeck, in 1672, voor notaris Brumeels te Herentals, sticht een jaargetijde, verpand op de windmolen en de Schrans : « Overdenkende de broosheid der menselijke natuur... beveelt zijn lichaam ter gewijde aarde, en begeert begraven te worden in de kerk van Schriek; en zullen zijn twee broeders gehouden wezen, te doen celebreren honderd zielmissen, met nog honderd gulden eens te geven aan de kerk voor een jaargetijde, en samen te doen bakken zes veertelen koren voor de armen in twee jaren ». (K.A.S.. 63).
Volk en bedrijf.
Er waren te Schriek en Grootlo, in 1655, 270 Kommunikanten, 350 in 1666, 400 in 1681, om in 1695 tot 1711 te dalen op 380.
Volgens schatting van de pastoor in 1666, alle jaren 6 à 7 uitvaarten van volwassenen, 3 à 6 kinderlijken, 4 à 5 huwelijken.
Van 1614 tot 1650, de dopen gemiddeld 17 per jaar; van 1655 tot 1685, 19 dopen-; van 1685 tot 1705, dopen 20, huwelijken 5, overlijdens 5. Uitzonderlijk hoog zijn de overlijdens : 30 in 1693, 28 in 1694, 20 in 1705, en 25 in 1710.
Het Kohier voor Schriek en Grootlo geeft in 1684 samen 518 bunder 3 dagwand en 30 roeden. In 1686, de zaailanden, weiden, euzels en uitgerooide bossen, 309 bunderen en 100 roeden; de bossen, 244 bunderen, samen 555 bunderen en 100 roeden. (K.A.S., 123).
In 1684 zijn er een smid, een schoenmaker, een timmerman, twee kleermakers. Twee brouwerijen, de een genaamd de Ploeg, gestaan aan de kerk, en de andere de Wildeman, gestaan onder Grootlo aan de kapel; bovendien nog vier tappers. Ook een windmolen van Gillis Vanden Broeck. (R.A.A., 37-38).
Dominicus Provinciael heeft in huur een huis, genaamd Sint-Jan, toebehorende aan de pastoor. Daarvoor werd van het kerkhof een stuk van 4 roeden genomen om een gracht te vullen, en eens geëffend op kosten van de kerk het erf, gelijk het gelegen was west de plaats van 't dorp en zuid de pastorijstraat, verkocht op konditie er een huis van fraaie vorm te bouwen met een stenen muur tot aan het dak naar het westen tegen de straat van het dorp. De pastoor kocht het in de 4 januari 1662. (K.A.S., 14).
De oude pastoor, bijna 80 jaar oud in 1703, die nog preekte, bineerde en kranig bestuurde, heeft dan naar de gewoonte van de tijd, zijn pastorij geruild met heer Gerardus Bogaerts onderpastoor te Haacht. Van februari 1704 af, betitelt deze zich officieel als « pastoor in Schriek », al wordt bij in de kerkrekeningen « kapelaan » of helper genoemd.
In 1707, de 20 januari, maakte Jud. Mertens, « oud-pastoor van Schriek en Grootlo » zijn testament. Zijn lichaam zal begraven worden op het hoogkoor in de gang van de sakristij naar het hoogaltaar. Na zijn dood moeten honderd zielmissen gedaan worden. Hij schonk een legaat aan de kerk en aan de H. Geest, en aan de gilde van Sint-Sebastiaan een ton bier.
Hij overleed de 29 September 1708. Na zijn dood stonden zijn erfgenamen een stuk land af, omtrent de kerk, tegen de hof van de pastorij en het Roeksleiken, met last voor pastoor Bogaerts van een jaargetijde.
Op zijn grafsteen staat gebeiteld : Memorie van de E. H. Judocus Mertens, 33 jaar pastoor dezer gemeente, waarachtige vader der armen, trooster der zieken, onderwijzer der ongeleerden, weldoener van kerk en armen, die onvermoeid in het woord Gods te verkondigen, 30 jaren en keren gepredikt heeft de passie, stierf oud zijnde 86 jaar, anno 1708 op de dag van Sint-Michiel. Dat ruste in peis zijn ziel !
Hoofdstuk X DRIE PASTOORS BINNEN 23 JAAR, 1704-1731
De twee voorgaande pastoors samen hadden het bijna honderd jaar volgehouden. Na 1700 komen er drie, die gezamenlijk amper 33 jaar halen. Geen mens bepaalt de lengte van zijn dagen. (K.A.S., 504).
Ger. Bogaerts pastoor, 1704-1721.
Hij was geboortig van Dessel, en verkreeg telkens van de deken de vermelding van stipte plichtsbetrachting. Zijn onderpastoor was Jan-Bapt. Wils, die tot in 1720 bij hem bleef.
De 24 oktober 1713 wordt Ferdinand van Hove, tot koster en schoolmeester aangesteld, door de pastoor en de heer van Schriek en Grootlo, mitsgaders de schepenen, de kerk- en H. Geestmeesters. De voorwaarden zijn dezelfde als in 1662, behalve hier en daar een nadere bepaling. Aldus : 5. Hij zal de school houden het geheel jaar of zo lang als tien of twaalf kinderen ter school komen; zal ook enige kinderen, die de beste stemmekens hebben, in de kerk leren zingen; 6. Hij zal zoveel half mokens koren hebhen, als er werkende paarden jong of oud zijn; 8. Voor het stellen van de horloge, twaalf gulden, waarvan het dorp en de H. Geest betalen elk de helft; 10. De school zal onderhouden worden half van het dorp en half van de kerk. (K.A.S., 159).
Devotie tot Sint-Antonius.
De 3 oktober 1708 stemde de aartsbisschop van Mechelen toe in een rekwest van pastoor Bogaerts : Vermits de edele mevrouw Marie Françoise van Grotendael, weduwe van Hieronymus Zeti, een bijzondere devotie heeft tot Sint-Antonius, tot wiens eer zij in de parochiekerk een altaar wil oprichten, zo verzoekt de pastoor om een aflaat van 40 dagen op de dag der instelling van het altaar, alsook op al de dinsdagen van het jaar, wanneer aan dit altaar wordt Mis gelezen. (K.A.S., 110).
Ook door de paus worden in augustus 1710 verschillende aflaten verleend aan de Broederschap van Sint-Antonius, hoofdzakelijk op de tweede zondag van September, en bijkomstig op 0. L. V. Onbevlekte Ontvangenis, Lichtmis, Boodschap en Hemelvaart. (K.A.S., 8).
Het hoofdaltaar, zo luidt het in 1715, is toegewijd aan Sint-Jan, en de zijaltaren aan Onze Lieve Vrouw en aan St. Antonius, dit laatste hersteld op kosten van mevrouw Zeti. Een relikwie van St. Antonius kreeg men in 1718.
Dezelfde mevrouw Zeti had, in 1713, vijf bunderen bos, genaamd de Koudhalzen aan de Puttestraat onder Grootlo, gekocht, zijnde een erfelijke rente van 1200 gulden kapitaal ten laste der schepenen sedert 1667; de persoonsnaam Kouthals staat in het Cijnsboek van 1539. De 18 januari 1714 schenkt zij dat uitgerooid bos aan de onderpastorij, met last daar een huis te bouwen, en daaraan een kamer die de onderpastoor mag gebruiken of verhuren. Daarvoor zal de onderpastoor alle dinsdagen een Mis moeten doen ter eer van St. Antonius tot haar zielelafenis; maar sterft er een lid van de broederschap, dan geschiedt daarvoor de eerstvolgende zondagmis. De onderpastoor zal ook de Minderbroeders van Mechelen moeten bijroepen en ontvangen op de tweede zondag van September. Dit alles werd door het Vikariaat en door de schepenen goedgekeurd. (K.A.S., 46).
Wat de Sint-Jansprocessie betreft, de 22 juni l713, kwam vanwege het Vikariaat van Mechelen, het bevel de processie te houden, uit de kerk tot de kruisweg van Grootlo, en dan door de Langstraat achter de molen naar de kerk, met verbod te schenken of te drinken tijdens de processie. (K.A.S., 138).
In 1714 werd de kleine klok hergoten voor 341 gulden, en het beeld van Sint-Bernardus in ‘t kapelleken verguld.
In 1717 maakt de gemeente, die in 1662 van Katarina De Cleyn 21.000 gulden had geleend, en ze niet kon betalen, een overeenkomst met de erfgenamen, de familie Ullens, mits terugbetaling van slechts 7.000 gl., en mits een wekelijkse Mis en een jaargetijde te laten celebreren. (K.A.S., 57).
In 1721 sticht Barbara Verthennen drie Missen voor de Zoete Naam Jezus en drie voor St. Antonius. (K.A.S., 47).
Voor zijn dood stichtte de pastoor, bij testament van 3 april 1720, een jaargetijde bezet op een stuk land van rond de 36 roeden; alsook een studiebeurs, ten voordele der bloedverwanten of inwoners van Dessel, voor twee jaar wijsbegeerte te Leuven en vijf jaar seminarie te Mechelen, op huis en landen onder Grootlo aan de Puttestraat, een heide genaamd de Sprinkstokken, aan Rijmkensbos.
Hij overleed de 8 december 1721, en werd begraven in de kerk. « Bidt voor de ziel », zo vermaant de zerksteen.
Ant. Franc. Blockx pastoor, 1722-1726.
Ook geboortig van Dessel, meester in de Kunsten en Baccalaureus in de godgeleerdheid, onderpastoor van het gasthuis te Leuven, toen hij door de Fakulteit benoemd werd tot pastoor te Schriek, en aangesteld op 12 juni 1722. Hendr. Huypens, onderpastoor.
De parochie ging haar gewone gang. Hij deed een zerksteen plaatsen op het graf van pastoor Bogaerts zaliger. In 1726 liet bij nog 3000 vaantjes drukken voor Sint-Jan.
Vier jaar is bij pastoor geweest : het was slechts een komen en gaan. Hij overleed de 3 september 1726, 54 jaar oud, en liet aan de kerk 100 gulden voor een jaargetijde. Wat moeten de parochianen bij 't aflezen van bet zondagsgebed gedacht hebben, als ze aan 't hoofd van de 218 leden, - zoveel waren er nooit geweest, - de namen hoorden van drie pastoors die zij nog levend gekend hadden.
Al sterft de pastoor, toch staat de parochie niet stil. Hendr. Huypens werd deservitor, en Joan. Bapt. Van Orshagen onderpastoor.
Georg. Franc. Wendelen pastoor, 1727-1731
Geboortig van Beringen in de Limburgse Kempen, werd hij door de aartspriester van Antwerpen voorgesteld de 13 juni 1727, en de volgende dag aangenomen.
Zijn onderpastoors waren : in 1727 Joan. Bapt. Prevost, en sedert 1728 Petr. Vranckx.
In 1560 reeds is er spraak van een vroegmisheer; in 1574, van een kapelaan te Schriek, die driemaal per week Mis leest in de kapel van Grootlo voor een gift van 30 Rijnsgulden, en als koster tien veertelen koren heeft; rond 1666, van een onderpastoor, met 30 gulden van de pastoor, 100 gl. van de kerk, 25 gl. van de kapel. Maar dit alles is blijkbaar onvolledig.
Uitdrukkelijker is het akkoord van 24 mei 1729, tussen pastoor en schepenen enerzijds, en de onderpastoor anderzijds. De onderpastoor moet de vroegmis doen in Schriek op alle zon- en heiligdagen, behalve 17 heiligdagen in Grootlo. Daarvoor zal hij hebben :
van de gemeente 70 gulden, van de kerk 15, de offer van Grootlo geheel mits de kapel te onderhouden, de offer van St. Antonius half en de ander helft voor de kerk, boven de fondatie van zijn huis en landen, die rendeert jaarlijks 82 gl. mits behoorlijke reparatie,- niet inbegrepen zijn verdiensten in de kerk. (K.A.S., 162).
Voor de feestdag van Sint-Jans-Geboorte liet men, in 1727, 400 aflaatbrieven drukken bij Vander EIst te Mechelen. Dergelijke exemplaren van 1792 zijn bewaard : Sint-Jan-Baptist wordt er de bijzondere patroon genoemd tegen alle vallende ziekten en besmetheden, alsook tegen alle kwalen van het vee. Op 24 juni, hoogmis te 9 uur, met sermoen, daarna processie; 's namiddags lof.
De 15 juni 1731 ruilde pastoor Wendelen zijn plaats met zijn opvolger, en trok naar Bonheiden.
Hoofdstuk XI KAR. LARDENOY PASTOOR, 1731-1770
Hij was vroeger kapelaan van het H. Kruisbeneficie in Sint-Pieterskerk te Mechelen, pastoor van Zemst, en werd als pastoor van Schriek aangesteld de 20 juli 1731.
Onderpastoors waren achtereenvolgens : Nikl. Marchant van Brussel, 1731; Anton. Pantecras ook van Brussel, 1732-; Petr. Vloeberghs van Putte, 1744-; Am. Br. Helsen van Zoerle, 1756-; Petr. Fr. Broeckx van Sint-Pieters-Rode, 1766-; Jan Bapt. Luytens, 1770-;
In 1744 kwam er een nieuw akkoord over de onderpastorij. In hoofdzaak zoals in 1729, behalve slechts 30 gl. van de gemeente, maar 120 van de pastoor en 5 van de H. Geest.
Vooreerst aangaande de verering van Sint-Jan. Men ontvangt, in 1733, een relikwie van zijn schedel. Die relikwie wordt voortaan, met zijn beeld, omgedragen op de grote en de kleine Sint-Jansdag. De kerk is dan telkens met meien versierd. De offer uit de schaal op 24 juni bedraagt nog rond de 40 gulden.
In hetzelfde jaar levert meester Karel Lodewijckx van Mechelen, een zilveren monstrantie met stralen, wegende het zilver 82 onsen, voor de prijs van 375 gl., waarvan het dorp er 300 betaalde van oude schuld, en de kerk 75. Daarbij een nieuwe hemel geschilderd, en een nieuwe troon gemaakt voor het Hoogwaardig. (K.A.S., 505).
Wederom bij K. Lodewijckx gekocht, in 1739, een zilveren Kommuniekop of ciborie, voor 145 gl. En tevens elf ellen kant tot een nieuwe albe en tot een rood kleed op de Kommuniebank. Zo wordt het H. Sakrament in hoge eer gehouden. Het zangkoor werd jaarlijks getrakteerd op Sint-Ceciliadag.
Het volgend jaar liet men de Lieve Heer, Onze Lieve Vrouw en het beeld van Sint-Jan repareren en schilderen. Er kwam ook een nieuw Krucifix aan het hoogaltaar. Het moet er fris uitgezien hebben in de kerk.
Rond die tijd, nog bij K. Lodewijckx, gekocht een zilveren kroon voor het O. L. Vrouwebeeld, in ruil voor het goud en zilver dat vroeger geofferd was. Daardoor aangewakkerd heeft de kerkmeester, zo getuigt hij zelf, een zilveren kroon voor het Kind Jezus, op eigen kost doen maken.
Nog in 1741 vereert de jonkheid van Betekom de processie; en de « heynen van Schriek en Grootlo » ontvangen 1 gl. 13 st. Maar de deken schrijft op de rand der rekening : « Het weze in 't toekomende achtergelaten, uit naam en order van de aartsbisschop ». Dit jaar ook de grote klok, die gebarsten was, hergoten door Augustijn Dumaine.
In een buitengewone rekening van 1746 worden vermeld : de beeldsnijder en de schrijnwerker voor de kas van Sint-Jan; het maken van negen grote banken in de kerk; en vooral duizend plaveistenen met het slijpen en bevloeren.
De pastoor vereerde aan de kerk, in 1749 een zilveren kelk, wegende 25 onsen en 8 engelsen, ter waarde van 134 gulden. (K.A.S., 199).
Een dekreet van de bisschop verbood, in 1750, de paarden en teaterklederen in de processie. (K.A.S., 203).
In 1751 wordt door de bisschop het verbod van slafelijke werken afgeschaft op 18 heiligdagen, waaronder de derde Paasdag en de derde Sinksendag, maar het Mishoren blijft verplichtend. Daarentegen blijven de slafelijke werken verboden, en het Mishoren verplichtend, op 13 heiligdagen, waaronder 2e Kerstdag, 2e Paasdag, 2e Sinksendag en Sint-Jan-Baptist, buiten de 4 hoogdagen en 52 zondagen. (K.A.S., 206).
Voor een nieuw altaar van Onze Lieve Vrouw betaalde men, in 1754, aan Henri Blondeau 607 gl.; aan J. Casier voor een nieuw kleed van O. L. Vrouw en een nieuw antependium, 91 gl.
Aan Jan Valckx, in 1757, voor het marbreren van O. L. Vrouwaltaar, 135 gl.; en aan M. Massaert, goudslager te Mechelen, 40 gl. voor het vergulden.
Nog aan J. Valckx, in 1761, voor het schilderen van het hoogaltaar, 94 gl., daarin begrepen het vergulden van de schilderij; daartoe had de pastoor 84 gl. gegeven.
Aan de weduwe Henri Blondeau, in 1762, voor een nieuwe biechtstoel, de patersbiechtstoel, 145 gl.; en in 1763, een nieuw baldakijn, 34 gl.
Pastoor Lardenoy heeft de pastorij, op eigen kost, van binnen gans hersteld, en in 1746 de buitenmuren en gevel, van leem en vervallen, vervangen door steen; daartoe werden rond de 30.000 kareelstenen en 166 busselen walmstro verbruikt. De onkosten beliepen meer dan 550 gulden. (K.A.S., 195).
Regelmatig hielpen in de parochie de Minderbroeders van Mechelen, de Kapucienen en de Dominikanen van Lier.
Tot koster en schoolmeester werd, in 1740, Jakobus Weyns aangesteld. Zijn voorganger sedert l713 Ferdinand Van Hove, was overleden de 4 oktober.
Onder de talrijke stichtingen, het jaargetijde van Gommar Tuytgans, zijn huisvrouw Maria Gijsemans, hun kinderen Kornelis en Jenneken, bezet op huis en land genoemd het Kromveld aan de Haagstraat; daarbij alle donderdagen een Mis voor het Venerabel; zij schonken al hun goederen aan de kerk. (K.A.S., 74-76).
Pastorale tienden, 1720-1791.
De erfgenamen Wagewijns verkochten in 1720 hun derdedeel aan de pastoor van Bonheiden, die het in 1721 voortverkocht aan kanunnik Engelgraeve te Antwerpen.
De pastorale tienden zijn, in 1658, nog over vijf wijken verdeeld, Schriekstraat, Hongerije, Donken, Lauwerijken en Langstraat. In 1749 omvatten zij, « gelijk ze van ouds door de pastoor en zijn voorzaten genoten, en nu ten huize van Joos Weyns in Sint-Jan verhuurd worden », de veertien volgende wijken :
l. Van aan het kapelleken van Sint-Bernard tot aan de Kruisstraat, naar de galg, langs de palen van Heist tot de Schriekse Draaiboom en naar het kapelleken.
(K.A.S., 193, 221).
2. Van aan de Schriekse galg, langs de straat in, tot aan de palen van Putte, en langs de steenoven en de Mechelse baan tot aan de galg.
3. Van aan het kapelleken, langs de straat in, langs de palen van Putte, de straat in, tot aan de Schriekse galg, naar het kapelleken.
4. Van aan de Borze, langs de Tuinendijk tot aan de Puttestraat, tot aan de Remmelerestraat, tot aan Sint-Bernards kapelleken, door het dorp tot aan de Borze (de singel of ring van het dorp).
3. Van aan het kapelleken door de Remmelerestraat, tot aan de Gommerijnstraat, en op de palen van Heist, langs de Schriekse Draaiboom tot aan het kapelleken (genaamd de Kwadeheide).
6. Van aan de Tuinendijk tot aan Grootlo-kruis, langs de Gommerijnstraat tot de Remmelerestraat, langs daar in de Puttestraat, tot aan de Tuinendijk.
7. Van Grootlo-kruis tot in de Wuytkensstraat, tot op de palen van Heist, wederom door de Gommerijnstraat tot Grootlo-kruis.
8. Van de Wuytkensstraat door de Langstraat, tot de palen van Heist, en zo rond langs het Goor, weder tot de Wuytkensstraat tot aan de Langstraat.
9. Van Grootlo-kruis tot de Perstraat, langs de Slootstraat tot de palen van Baal, en weder door de Langstraat tot Grootlo-kruis (genaamd de Rijpel).
10. Van de Perstraat tot voorbij de Kapel, langs de Bollo tot de palen van Baal, langs de Slootstraat en de Perstraat (genaamd de Donken).
11. Van aan de Borze langs de molen naar de oude dijk, langs de palen van Keerbergen, langs de Hoogstraat naar de Borze.
13. Van de oude dijk langs de Lauwerijkstraat naar Grootlo-kruis, de straat in tot voorbij de Kapel, tot aan de Raam, alles tot aan de palen van Keerbergen.
13. Van aan de molen naar de Tuinendijk, naar het Horenkruis, en zo naar de molen.
14. Van het Horenkruis, en langs de Lauwerijkenstraat tot aan het Horenkruis. (K.A.S., 166).
De Gommerijnstraat is de oude Hongerijestraat, de naam is veranderd tussen 1700 en 1733, toen woonde er Gommer of Gommerijn De Bie. Hij staat ook in het Zetboek van 1734, waarin nog voorkomen : de Leibeek, de Krekelstraat, de Viswaters, de Nieuwstraat, de Krankenputten, de dreef van de heer van Schriek, het Heinen- of Hendrikstraatken
Van 1749 tot 1789 toe worden de tienden in 9 tot 17 onregelmatige partijen verpacht, waarbij nog de volgende plaatsnamen voorkomen : de Pachtheileie, de Hazenbergen, de Goorhanebossen, de Tommel- of later Trommelstraat.
Pastoor Lardenoy maakte zijn testament, « gezond van lichaam, gaande en staande », de 2 oktober 1770. Hij verkoos begraven te worden « op het achterste kerkhof omtrent de zeven stappen voorbij het Kruis achter het hoogaltaar naar het noorden toe », alhoewel hij betaalde voor een kerklijk. Hij stelde de H. Geest of armen aan, tot enige en algemene erfgenaam van zijn bezit, door hem zelf geschat op 2000 gulden, met last van een jaargetijde, en onder voorwaarde dat de arme kinderen, op de dag van hun eerste Kommunie, behoorlijk door de H. Geesttafel zouden gekleed worden. (K.A.S., 39, 460).
Hij overleed de 8 december 1770, 40 jaar pastoor en 74 jaar oud. Zijn grafschrift, in het Latijn, grotendeels uitgewist, vermeldt de armen, waarvan hij een groot weldoener is geweest. Zijn werken volgen hem.
Hoofdstuk XII ADR. SNOECKX PASTOOR, 1771-1791
Geboortig van Mol, magister in de Kunsten, baccalaureus in de godgeleerdheid, regent van de pedagogie de Burcht van 1769 tot 20 juni 1771, en dan door de Fakulteit van Leuven benoemd tot pastoor van Schriek, ingeleid de 25 juni 177l.
Onderpastoors ; J. B. Luytens, van Putte, tot 1777; Petr. Segers van Rotselaar, 1777-; Jan Fr. Wauters, 1780-; Lud. Ant. Arnauts van Neerlinter, 1785-; J. B. Luyten van Aarscbot, 1790; Petr. Dellemans, 1791.
In 1772 werd de grote klok, die gebarsten was, hergoten door Andreas Vanden Gheyn, van Leuven. Het volgende jaar, de kleine klok, voor 300 gl.; tot last van de kerk yiel alleen het wegvoeren naar Leuven en het terughalen; de oude woog 793 pond, de nieuwe 761.
Rond 1777 maakte P. Valckx, beeldsnijder te Mechelen, voor de kerk twee nieuwe beelden, die Onze Lieve Vrouw met het Kind Jezus en de H. Elizabet met Sint-Jan-Baptist voorstelden, en bij de ingang van het koor geplaatst werden. (K.A.S., 306).
In 1778 is net gebruik van trommel en vedel, overal in de processies met het H. Sakrament, zelfs als de gilden meegingen, door de bisschop verboden.
Andreas De Swert, schrijnwerker te Meerhout, leverde in 1779, een nieuw altaar voor Sint-Antonius, gelijkvormig aan dit van Onze Lieve Vrouw, voor de som van 530 gl. Joos Vinckx was toen « proost en deken der Konfrerie van Sint-Antonius van Padua ».(K.A.S., 336).
J. A. Avondtroot leverde nog een zilveren kelk in 1788.
Opbouw van de nieuwe pastorij, 1776.
In het begin van 1775 vroeg pastoor Snoeckx aan de bisschop, de oude en gans vervallen pastorij, die zeer vochtig en ongezond was, te mogen vervangen door een nieuwe, en daarvoor het nodige geld te lichten, dat door hem en zijn opvolgers gedeeltelijk zou afgelegd worden in interest en kapitaal. Het werd hem toegestaan, ook door de Souvereine Raad van Brabant op gunstig advies der schepenen van Schriek (K.A.S., 18).
Hij ontleent dan, de 29 juli 1776, van Eerw. Heer Vinc. Snoeckx, regent van het Castrum te Leuven, de som van 4400 gulden wisselgeld, of 5133 gulden 6 stuivers l oord courant.
Het plan der nieuwe pastorij is bewaard gebleven : een middengang, en aan ‘t einde de trap, met twee vensters aan weerskanten, zo voor- als achtergevel, en een verdiep. Men bouwde er twee jaren aan.
De rekening werd, op 21 oktober 1776, aan de landdeken voorgelegd. In de uitgaven valt vooral aan te stippen : betaald aan de schrijnwerker Motties te Aarschot, 523 gulden; aan de timmerman Convent te Leuven, 517 gl. (het is een van beiden die beneden aan de trap de twee snoeken heeft gesneden als het wapen van pastoor Snoeckx); aan de steenkapper Vrebosch te Kampenhout, van witte steen, 65 gl.; aan Sr Langheneus te Mechelen, blauwe steen, 78 gl.; aan Sr Steps te Lier, voor de waaiers, 34 gl.
De gehele uitgave bedroeg 5854 gl. 17 st. 1 oord, of 721 gl. meer dan de ontleende som. (K.A.S., 3l).
Korts daarna bouwde hij nog de bijgebouwen, namelijk de schuur aan de ene zijde en de houtschobbe, bak- en washuis aan de andere zijde, alsook de voormuur en de poort, waartoe de penningen uit de verkochte moer, schadden en rus van de kerkebeemd gebruikt werden. (K.A.S., 27, 231/bis).
Pastoor Raeymaeckers, die met de erfgenamen van pastoor Snoeckx, de nog overblijvende schulden moest vereffenen, vermeldt in 1793 de muurschilderingen in de pastorij door zijn voorganger aangebracht. (K.A.S., 28).
Grootlo.
L. A. Arnauts, onderpastoor van Schriek en proost van de kapel, verhuurde op 28 September 1789, een driekantig hoeksken erf, omtrent 3 roeden, genaamd de Altenaar, onder Grootlo tegen de Hongerijstraat, voor 99 jaar, aan 2 gl. 2 st. per jaar; de huurder moest er een huis op zetten van ten minste drie gebinten. (K.A.S-, 251).
Bevolking, 1700-1790.
Van 400 kommunikanten in 1688, en 380 rond 1700, klom daarna regelmatig het aantal : 550 in 1745, 650 in 1762, 750 in 1769, 830 in 1778.
In 1762 worden, buiten 650 kommunikanten of volwassenen, ook 400 kinderen opgegeven.
In 1784, nog meer bepaald : op 1240 zielen, 855 volwassenen, waarvan 425 mannen en 430 vrouwen, en 385 kinderen onder de 12 jaar, waarvan 190 jongens en 195 meisjes (volgens de pastoor).
Vergelijk daarmee. Volgens de volkstelling : 402 in 1693, 445 in 1709, 950 in 1755. En volgens het geboortecijfer berekend : 700 in 1709, 900 in l755, 1100 in 1784. (Cosemans, Bevolking van Brabant, 1939, blz. 134).
In 1741. de sterfgevallen uitzonderlijk hoog, namelijk 86, met 80 van rode loop, waaronder 50 kinderen in 7 weken van oktober tot november. Er werd toen veel aan schamele armen uitgedeeld.
In 1783, 52 sterfgevallen, 22 van rode loop in september tot november. In 1793, 65 sterfgevallen, waaronder meer dan 40 van rode loop. De begrafenissen gebeurden meest op het kerkhof. In de kerk werden, van 1731 tot 1781, begraven : enige pastoors, de dorpsheer Ch. vander Stegen, twee mannen, zes vrouwen, vier kinderen.
Keizer Jozef II, sedert 1780, begon zich volop met kerkelijke zaken te bemoeien. In 1786 werden alle verjaringen van kerkwijdingen of kermissen op een enkele dag vastgesteld; de plakkaten moesten onder de Mis voorgelezen worden; men mocht niet meer in de kerk begraven. De staat van bezit en lasten werd gevraagd van elke pastorij, onderpastorij, kerk, kosterij, en H. Geesttafel. Het was de beruchte « deklaratie van 1787 ». (K.A.S., 240, 250, 255).
Pastoor Snoeckx liet bij testament 500 gulden aan de armen van Schriek, en stichtte jaargetijden voor zichzelf, voor zijn vader en moeder. Hij was de eerste pastoor van Schriek, die niet meer mocht begraven worden in de kerk. Tot de 26 april, tien dagen voor zijn dood, had hij het overlijden van zijn parochianen ondertekend. Zijn grafschrift luidt : « Hier ligt begraven de Eerw. Heer Adrianus Snoeckx, gewezen pastoor dezer parochie ten tijde van 20 jaar, sterft de 8 mei 1791, oud 53 jaar. Bidt voor de ziel ».
J. B. Gerrebosch was deservitor tot de komst van de nieuwe pastoor.
wordt vervolgd
21-01-2021, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
20-01-2021
Parochiegeschiedenis (3)
PAROCHIEGESCHIEDENIS VAN SINT-JAN BAPTIST TE SCHRIEK EN DE H. NAAM JEZUS TE GROOTLO
Hoofdstuk XIII JOAN. FRANC. RAEYMAECKERS PASTOOR, 1791-1806
Geboortig van Dessel, magister in de Kunsten en baccalaureus in de Godgeleerdheid, subregent in de pedagogie van het Castrum te Leuven, onder het bestuur van Vinc. Seb. Snoeckx de broeder van de vorige pastoor te Schriek. In 1788, toen Jozef II het Seminarie-generaal oprichtte, werd hij, zoals velen, uit zijn ambt en huis ontzet, voor 18 maanden. Daarna de 14 mei 1791 door de Universiteit benoemd tot pastoor van Schriek, en aangesteld de 13 juni, 33 jaar oud.
Zijn onderpastoor was heel de tijd Pet. Van Elst. Hij is, naar zijn eigen aantekening, de derde inboorling van Dessel, die pastoor wordt te Schriek in de l8e eeuw. Ook aan de Latijnse school dankt hij het, dat er in 1793 niet minder dan tien geestelijken van Dessel elders priesterapostolaat verrichtten.
Het eerste dat hij op zijn parochie moest beleven was de rode loop, die van 5 September tot 16 december 1791, 40 à 45 mensenlevens wegrukte, zoals hij zelf optekent, in ‘t geheel 65 sterfgevallen, tegen 23 en 13 voor en na; maar in 1794 waren 't er wederom 65.
Restauratie van de kerk, 1794-1796.
Moedig zette hij zich aan zijn grootste onderneming. Nog voor de 31 augustus schreef hij aan de aartsbisschop van Mechelen :
« Veel inwoners van de omliggende parochies komen zondag en heiligdag naar de kerk van Schriek, omdat deze dichterbij ligt dan hun eigen parochiekerk; zo moeten te Schriek onder de Mis in de zomer een groot deel buiten blijven, en kunnen in de winter binnen nauwelijks plaats vinden om te knielen. Onze kerk is ten andere in slechte staat, met kleine en weinige vensters in de lage en smalle zijbeuken. Het beste middel zou zijn, de zijbeuken te verbreden en te verhogen onder een enkel dak, van de koorkens tot de toren toe ».
Intussen vielen de Fransen ons land binnen en verjoegen de Oostenrijkers de 6 november 1792. Doch de 19 maart 1793 werden de Fransen teruggedreven. De 29 mei daarop stemde de bisschop toe in de restauratie der kerk. De 11 juni was men al bezig met de aankoop van materiaal. Maar de 26 juni 1794 vielen de Fransen opnieuw ons land binnen, en ditmaal voorgoed.
De afbraak der kerk werd begonnen de 31 maart 1794, en de bouw voleindigd de 23 juni 1796. Geheel die tijd tekende pastoor Raeymaeckers breedvoerig en nauwgezet alles op : de giften, de gelichte penningen, de uitgaven. (K.A.S., 265).
De weldoeners worden ieder « vriendelijk bedankt ». Zo de prelaat van Park, bezitter van de Bollotiende, die gratis uit zijn bos te Scherpenheuvel voldoende dennebomen laat halen, voor 6.000 voet duimdik berd tot het schaliëndak. De parochianen doen, gratis en om de liefde Gods, vele en verre karrevrachten tot Mechelen en Leuven toe, geholpen door die van Putte, Heist en Keerbergen. De heer van Wuustwezel belooft een volle jaar opbrengst van zijn derdedeel der oude tienden, als opvolger van Kan. Engelgrave. Enzovoort, met een bijzonder hartelijke dank aan Jan Vanden Brande, Gilis Nijs en Adriaan Bogaerts, die als opzichters aanhoudend voor alles hadden gezorgd drie jaren lang.
De ontvangsten komen voort van de kerk, van terugbetaalde schulden, en van leningen waarvoor interest zal betaald worden.
De uitgaven beslaan 59 grote bladzijden. Materialen, als eikebomen, kareelsteen, kalk, lood en tin, witte steen, ijzerwerk en schalien. Daglonen aan werklieden : metsers en metserdienders, - Jan Gijs, meestermetser, wordt vermeld als « ingenieur van de nieuwe bouw », berdzagers, timmerlieden, steenkappers, loodgieters, smeden, schaliedekkers en glazenmakers.
De 13 juni 1794, nadat de laatste balk is gelegd, wordt het « balkbier » geschonken, aan elk van de 16 man een pot Diesters bier. De 2 oktober moeten de schaliedekkers ophouden met werken, bij gebrek aan schaliën, om wille van de oorlog. De 9 oktober, de kerk aan de noordzijde geheel, en aan de zuidzijde ten dele gedekt, en geen schaliën; daarom tegen de aanstaande winter genoodzaakt met stro te stoppen. Maar in de zomer van 1795, weer volop aan het werk : soms met tien karren tegelijk naar Kampenhout om dekstenen en kapitelen voor pilaren en pilasters aan te halen.
Met het afbreken van het oud en versleten plafond werd de 16 juli 1795 begonnen. De 11 september, drinkgeld aan plafonneurs en dienders, toen het schip voltrokken was.
De onkosten van het nieuw plafond beliepen rond de 1155 gulden. Voor de kroonlijst, die zeer fraai gemaakt was en zeer sterk, werden vijf oude balken gebruikt die te voren dwars door de kerk lagen.
Eindelijk een nieuwe vloer begonnen de 14 maart 1796. Op het koor, met nieuwe Naamse geslepen steen, ten dele blauw ten dele grijs, gelijk ook de middenbeuk en een deel der zijkoren; de rest, met de oude steen die vroeger in de kerk lag. Ook een geheel nieuwe, zwart gepolijste marmeren trap aan het koor, en dorpel aan de Kommuniebank. Onkosten ongeveer 810 gulden.
De gehele uitgaven voor de restauratie der kerk, gesloten op 25 juli 1796, bedroegen 6964 gulden, 11 stuivers, 2 oorden.
Uit de gedenkschriften van de pastoor.
Hij heeft zeer veel opgeschreven, meer dan wie ook. Van bijzonder belang zijn de uitgebreide « Gedenkschriften » uit de jaren 1794 tot 1805, in sierlijk Latijn, over alles wat er in Schriek, dichtbij en verre, in het bisdom, in het land, in Frankrijk, in Europa, op godsdienstig, staatkundig en militair gebied toen is voorgevallen; uiterst belangrijk ook voor zijn beoordeling van personen en feiten, als de Boerenkrijg. Wat hier volgt is slechts een handgreep uit een rijke schatkist. (Memoria pastoratus de Schriek et Grootlo, 222 blz. groot formaat, vroeger K.A.S., 314, thans A.A.M.).
Oorlogstijd 1794-1795.
Bij de tweede inval der Fransen, in juli 1794, te Schriek... De Fransen lagen op de oever van het kanaal Leuven-Mechelen, te Boortmeerbeek en in de omstreken. Zij lieten hun voorwacht oprukken naar Rijmenam, Keerbergen en Bonheiden, de aftrekkende vijand achterna. Zij plunderden en roofden en gingen er te werk als wilden en heidenen.
Ik besloot, zo schrijft de pastoor, ondanks het gevaar thuis te blijven, en het viel mee.
Uit Keerbergen kwamen bijna iedere dag enige Franse soldaten aan de pastorij bellen om wijn, op zekere dag zogezegd voor hun generaal; en toen ik later toevallig vernam, dat zij de wijn werkelijk aan hun overste hadden afgegeven, schreef ik hem, hij schreef mij terug, en stuurde me twee soldaten om mijn huis en geheel Schriek te bewaken. Zij deden het.
Toen begon heel het leger der Fransen voorbij te trekken. Op mijn verzoek, zond onze burgemeester de kwartiermeesters naar mij voort. Het waren twee jonge vleugeladjudanten, ik gaf hun te eten en te drinken, zij bleven bij mij heel de tijd dat het leger voorbij marcheerde. Niemand van ons had iets te lijden.
't Was gelukt, een tweede maal.
Ten slotte, als die twee moesten vertrekken, vroeg ik hun een laatste goede raad. Zij antwoordden : « Ten eerste, thuis blijven, niet vluchten; ten tweede, oppassen voor de achterblijvers, desnoods de inwoners bijeenroepen en de plunderaars gewapenderhand onschadelijk maken ». Zij lieten me nog een schildwacht achterna. Op drie dagen trokken 36.000 soldaten voorbij. Er overkwam mij of iemand geen kwaad. Een derde maal, God zij dank !
Maar korts nadien werd de pastorij als belegerd door een menigte van arme mensen, vooral in de jaren 1794 en 1795, uit Limburg, Luik en Luxemburg. Wat kan een mens doen dan geven totdat de schapraai ledig is. Voor de oogst van 1795 kostte een veertel koren 2O tot 25 Brabantse gulden, viermaal zoveel als gewoonlijk. Om onze armen bedeeld te krijgen, hebben wij, met de armmeesters, tot driemaal toe, opnieuw koren bij gekocht, eerst aan 6 gulden, nog eens aan 8, en eindelijk aan 15 gulden de veertel vóór de oogst. Van onze armen, het is zeker, heeft niemand honger geleden, zij waren tevreden.
De 21 augustus 1794 was overleden Elizabet Van Roey, die 600 gulden aan de armen overliet, genoeg om, met de vrijgevigheid der andere parochianen, in alle nood te voorzien. Zalig de barmhartigen !
Kerkvervolging 1796-1799.
Reeds was er een gedwongen lening van 1025 gulden opgelegd aan de pastorij, het goud en zilver van de kerk opgeëist, zodat er nog slechts een tinnen kelk en ciborie in de Mis gebruikt werd. Weldra wordt de eed aan de priesters voorgeschreven, de sluiting der kerken bevolen, de openbare eredienst verboden : geen Mis, geen doopsel, geen huwelijk, geen berechting, geen Sakramenten dan in 't geheim. Het zal een ongenadige godsdienstoorlog, tegen de priesters en tegen de gelovigen zijn.
In de maand december 1797, zo schrijft de pastoor, word ik uit de pastorij gezet, met militair geweld, door een commissaire en acht soldaten, nadat ze de deur hebben moeten openbreken.
De jacht op de priesters wordt ingezet. Onderduiken, anders gevangen, verbannen naar overzee, op het eiland Rhé of Oléron : daar zucht er al een, van onze parochie geboortig, Pater Vanden Eynde, bekwaam predikant in Sinte-Goelen te Brussel, van de orde der Kapucienen.
De Boerenkrijg is begonnen in oktober 1798. Zij kwamen hier aan uit de Kempen, sloegen de trommel der gilde, luidden de klokken, en kapten de boom der Franse vrijheid af. Zij trokken naar Mechelen en namen het in; maar werden door het Frans garnizoen overweldigd, en ten getale van 42 in 't midden van de nacht tegen Sint-Romboutskerkhof doodgeschoten. Daaronder geen een van onze parochie. Wel te Duffel, de zoon van Merten Rijmenants; Frans Van Tichelen is, naar men vermoedt, gesneuveld bij Hasselt; Jan Ceulemans is nog niet terug, men denkt dat hij nog leeft, maar weet niet waar.
Mij ook heeft men dikwijls gezocht. Eerst, de 22 december 1798, een commissaire met 40 soldaten, in het huis van de weduwe Verlinden, tegenover de grote poort van de pastorij, toen mijn zuster ziek was.
Dan de 7 februari 1799, rond middernacht, in 't koudste van de strenge winter. Ze aten en dronken tot ‘s morgens, en wierpen het kruisbeeld van mijn kamer in het vuur.
De derde maal, toen ik bij uitzondering vernachtte op de pastorij, met een dove waker als gezel. Zij kwamen, 100 soldaten, rond half elf in de nacht. Toen ze mij niet vonden, trokken ze recht naar de kapel van Grootlo, en sloegen er het beeld van Onze Lieve Vrouw het hoofd af.
Ik getuig, aldus de pastoor, dat ik van december 1798 tot midden augustus 1799, geen tienmaal 's nachts in mijn huis heb gerust, maar in stallen en schuren, tussen en boven de beesten, op zolders en schelften, in gevaren allerhande van vijanden en valse broeders. En zo is het ook met mijn onderpastoor gegaan.
Onze klokken, twee te Schriek en een te Grootlo, zijn op 17 februari 1799 met smishamers stukgeslagen door een troep van 100 soldaten. Een van de grote stukken heeft lang gediend, om er het torenuur op te slaan. Later is alles naar Duffel gevoerd.
Het kruis van de toren wilde niemand naar beneden halen; het staat er vandaag nog, de 12 augustus 1799.
Het kapelleken van Sint Bernardus wordt altijd veel vereerd en door koortslijders bezocht. Daar kwamen toevallig twee gendarmen voorbij. Zij hebben de tralies uitgebroken, het hoofd van Sint-Bernardusbeeld afgehouwen, en in een gracht vol water geworpen. Maar hoe de beruchte « zwarte gendarm » ook poogde met zijn paard het kapelleken omver te rammen, het is hem niet gelukt.
De 8 september 1799 wordt de begankenis van Sint-Antonius gevierd, maar zonder Mis. Er is zeer veel, vooral jong volk. Maar de kermis is met de oorlog een echte verwildering geworden. Niet beter is het gesteld met het feest van Sint-Jan.
Ook in 1800 kan de Mis van de Zoete Naam in de kapel van Grootlo niet gezongen worden, al is de toeloop aanzienlijk.
De 23 januari 1799 is overleden Jacobus Wijns, onze getrouwe koster sinds 1740. Hij bereikte de gezegende ouderdom van 97 jaren; deed de dienst van koster meer dan 70 jaar, 12 in de O.L.Vrouwkapel van Kortenbos en meer dan 58 in Schriek. Hij die voor honderden, wellicht voor duizenden, met de pastoor de lijkdienst had helpen zingen, mocht nu geen priester hebben om zijn lichaam ter aarde te bestellen, daar alle godsdienst door de Fransen verboden was.
En heel die besloten tijd, heeft pastoor Raeymaeckers, toen de oude parochieregisters gingen opgeëist worden, deze letterlijk overgeschreven, de dopen van 1661 af, en ze daarna bijgehouden, ook wanneer er enkel een vroedvrouw of buurvrouw als doopmeter, en een paar vrouwen als huwelijksgetuigen, altijd dezelfde, aanwezig waren.
Zo staat het voor altijd opgetekend. Het waren gevaarlijke tijden !
De godsdienst weer vrij 1800-1806.
Onze parochiekerk van Schriek wordt heropend de 5 februari 1800, en op die dag door vele mensen bezocht om de Rozenkrans te bidden.
De 10 februari, na twee jaar dat er niets te doen was, komt een godvruchtige vrouw van meer dan 40 jaar, een Derde-Ordelinge, in 't openbaar de Katechismus uitleggen in de kerk, wat zij tot dan toe in een schuur voor de kinderen gedaan heeft : het was Anna Elizabet Van Calsteren.
De 16 juli bidden de parochianen in de kerk te tien uur wederom de Rozenkrans, want het Mis lezen blijft nog verboden aan de onbeëdigde priesters.
En dan, op de zondag voor Kerstmis, wordt voor de eerste maal sedert drie jaren, in de sacristie de Mis gedaan, tot grote blijdschap van de parochianen.
In maart 1801 mag ik terugkeren in mijn huis, mijn pastorij, waaruit ik sedert drie jaar en enige maanden verjaagd was.
Op het feest van Sint-Jan en van Sint-Antonius ben ik bij alle herbergiers rondgegaan, om het spel te eindigen met zonsondergang : wat zij gedaan hebben en aldus veel kwaad belet.
De 11 november 1801 wordt door de maire, de notabelen, de heer Vander Stegen, en door mij, pastoor, tot koster en schoolmeester van Schriek gekozen Guibertus De Meutter, sedert 14 jaar schoolmeester in Heist.
Ten slotte is, op 2 mei 1802 in onze parochie, het Konkordaat tussen het Frans bestuur en de H. Stoel in 't openbaar door onze maire afgekondigd. In onze kerk hebben we voor 't eerst de plechtige Mis gecelebreerd aan het hoogaltaar de 7 mei 1802. Zo werden al de kerkelijke diensten in Schriek hernomen, nadat ze gedurende 4 jaren, 6 maanden, 11 dagen door de Franse wetten onderbroken waren, van 26 oktober 1797 tot 7 mei 1802.
Als een teken van verrijzenis wordt, de 30 oktober 1803, onze gebroken klok, op kosten der kerkfabriek, te Heist door meester Roelants hergoten, tot een gewicht van omstreeks duizend pond, waartoe de kapel van Grootlo 65 pond klokspijs geleverd had. De nieuwe klok werd op 14 november in onze kerk gewijd.
Het herstel was begonnen, het zou nog tientallen van jaren duren.
Napoleon was de nieuwe keizer geworden. Om hem onder de wapens te dienen heel Europa door, werden onze jongens voortaan jaarlijks door de loting aangeduid, gekeurd en desnoods gevangen. Onze pastoor heeft ze zorgvuldig opgetekend, en medelijdend gevolgd tot zijn einde toe.
Testament van pastoor Raeymaeckers.
« Door de Voorzienigheid des Heren geslagen met een langdurige ziekte... « Mijn rustplaats verkies ik op het kerkhof van Schriek, achter het hoogaltaar, omtrent het graf van mijn geliefde zuster.
« Daar zal gesteld worden een kruis met dit opschrift : Hier rusten, in hoop der verrijzenis, Joan. Franc. Raeymaeckers, Rooms priester, pastoor van Schriek ten tijde van (15) jaren, sterft de (1 mei 1806), en Maria Elizabet Raeymaeckers, zijne zuster, die sterft de 2O mei 1799. Zij verzoeken UE. gebeden voor de zaligheid hunner ziel ».
« Na mijn uitvaart moet er, zes weken lang, gezongen worden een H. Mis, met uitdeling van zes mokens koren in gebakken brood voor de armen der parochie.
« Ik wil en ik begeer, dat er een jaargetijde gezongen wordt tot lafenis van mijn ziel en die van mijn zuster, te betalen uit het jaarlijks inkomen van mijn achtste deel in de molen van Schriek.
« En nog driehonderd gelezen Missen, voor mijn menselijke vergetelheid of zwakheid, te lezen door die priesters bijzonder, die mij hulp en bijstand hebben verleend terwijl ik ziek was, alsook door de heer onderpastoor... »
Het testament is van de 6 maart 1806. Hij overleed de 1 mei.
Pastoor Raeymaeckers was een edel priester, begaafd in de goddelijke wetenschap, ondernemend als kerkbouwer, manmoedig in het oorlogsgevaar, geduldig in de vervolging, behulpzaam voor lijdenden en armen, ijverig in zijn parochieapostolaat, gevoelig van harte in wel en wee, voorzien van rijke talenten die hij kwistig heeft gebruikt en laten vrucht dragen. Hij was slechts 48 jaar oud; er zijn wel meer priesters geweest, die vroegtijdig bezweken, niet alleen door vreemd geweld, maar door eigen arbeid en zielezorg.
DEEL III
ONTWIKKELING EN BLOEI (1806-1956)
De Franse overheersing, uit de Franse Revolutie geboren, bracht in ons land een grondige omwenteling teweeg, nadien ten dele gemilderd door het Konkordaat van 1802, en door de Belgische grondwettelijke vrijheden van 1830. De armenzorg, met gods- en gasthuizen, ging uiteindelijk naar de Kommissie van openbare onderstand over. Het bijzonder kenteken van deze nieuwe tijd is de aangroei der bevolking, die aanleiding geeft tot de vergroting van de kerk in 1844, en tot de stichting der nieuwe parochie van Grootlo in 1906. Er zijn 1195 kommunikanten en 1535 zielen in 1830, 1566 zielen in 1840, 1852 in 1850, 1820 in 1860, 1864 in 1870, 1889 in 1880, 2014 in 1890, 2272 in 1900.
Hoofdstuk XIV
NAAR DE VERGROTING VAN DE KERK, 1844
Petr. Van Elst pastoor, 1806-1834.
Geboren in 1765, van 1791 af onderpastoor bij zijn voorganger. Sedert 1803 maakt Schriek deel uit van de dekenij Lier.
Onderpastoors : Petr. Van Egeren, 1811-; K. Boomans, 1814-; K. Gelens, 1824-; Petr. Opde Beeck, 1827-.
Wat men nog nooit gehoord had, men kreeg eindelijk een orgel. In 1793 schreef de pastoor : « Een orgel hebben we nog niet, maar we verlangen ernaar ». In 1801,-bij de aanneming van Guibertus De Meutter als koster, werd als toekomstige voorwaarde bijgevoegd : dat ingeval bij tijde er een orgel komt, de koster zal gehouden zijn het te spelen in alle goddelijke diensten, of daartoe te zijnen koste een bekwame plaatsvervanger te stellen. In 1807 dan kocht de orgelmaker Loret een orgel, dat vroeger toebehoorde aan de Lieve-Vrouwenbroeders te Aalst : in het secreet staat nog het jaartal 1761, en leverde het te Schriek. Petr. Boel, schrijnwerker te Mechelen maakte een nieuwe orgelkast, en een balustrade aan het doksaal. (K.A.S., 508).
De kerk wordt gewit en geschilderd, 1809. Blikken lampen met « peterolie » verlicht, 1815. Veel werken die in 1795 waren weggelaten, uitgevoerd aan de sacristij. Zes paar koperen kandelaars voor het hoogaltaar, ook een marmeren tombe, 1817.
Nieuwe kosters : Norbertus Stroobants, 1817; en Jozef Verlinden, 1818.
Een nieuwe Kommuniebank wordt besteld te Leuven, 1819. De troon van O. L. Vrouw en de relikwiekast van Sint-Jan geschilderd en verguld.
Regelmatig wordt er gewerkt aan het kapelleken van St. Bernardus, en in 1820 zijn relikwie bekomen.
Een nieuwe kerkdeur, en houten banken tegen de muur in de kerk, 1822. Nieuw ook, een koperen wierookvat, een koperen kruis met beeld, en een baarkleed uit Mols laken, 1823.
De koster sterft, Guill. Schools volgt hem op, 1824.
In 1825 levert F. Van Meerbeeck, steenkapper te Mechelen, een doopvont, en Sr De Bries, ook van Mechelen, een koperen deksel. Bovendien twee kelken verguld.
Een nieuwe koperen godslamp, drie lantarens, 1829. Een koperen lavabo met schelp, 1831. P. J. Tambuyser snijdt, voor de kast van Schriek, twee namen met stralen, twaalf rozetten, vier kapitelen, 1832. Nieuw het tabernakel op het hoogaltaar, het gestoelte op het koor, de lambrizering in de kerk.
Einde 1833 wordt G. Schools als koster vervangen door Jozef De Meutter.
Een inventaris van die jaren geeft op als zilverwerk : een monstrantie, ciborie, twee kelken, twee zilveren kronen voor het beeld van O. L. Vrouw geofferd in 1792; relikwieën van St Jan, St Antonius, St Bernardus, en een relikwieschrijn van de heiligen Barbara, Lucia, Hubertus en Kornelius bezorgd in 1797 door Petrus Wijns uitgedreven kloosterling geboortig van Schriek. (K.A.S., 326).
Als gewaad beschikte men over 5 witte kazuifels, 5 rode, 4 zwarte, 2 groene, 2 violet, twee kleden en drie mantels voor O. L. Vrouw.
Naast het hoogaltaar stond het beeld van Sint-Jan en van Sint-Antonius. Aan de een zijde, het altaar van O. L. Vrouw met haar beeld, en daarnaast St Bernardus. Aan de ander zijde, het altaar van St Antonius, en daarnaast het beeld van St Sebastiaan. Bij het uitgaan van het koor, de H. Elizabet en O. L. Vrouw. Als meubelen waren er een predikstoel en twee biechtstoelen, onder de Fransen gered, misschien niet verkocht ofwel teruggekocht voor de kerk, zoals een inwoner van Schriek deed voor de predikstoel van Keerbergen.
Kapel van Grootlo.
In 1821 verkocht de gemeente de bomen in de hof der kapel, evenals de aangeslagen goederen. In 1833 hielden de plechtige diensten op, en sedertdien ging de onderpastoor van Schriek er vrijdags de Mis doen. Alsdan werd ook de kapel hersteld, gedekt, gewit, geverfd en met vier beelden voorzien. (K.A.S., 333).
De kapel van Grootlo heeft vele tribulaties gekend.
Petr. Op de Beeck pastoor, 1834-36.
Wat hij als onderpastoor reeds gedaan had, en namelijk bij opdracht het beredderen en betalen der herstellingen in de kerk, werd door hem, na het ontslag van zijn voorganger, geregeld voortgezet.
Onderpastoor : Kar. Kerselaers, 1835-.
Een zeer belangrijke gebeurtenis was, in 1836, de grote Missie in de parochie en de oprichting van de Kruisweg in de kerk, waarvan een omstandig verslag bewaard bleef. (K.A.S., 337).
We kunnen er de Missie dag aan dag meeleven.
Weken op voorhand werd ertoe aangewakkerd en ervoor gebeden. Van zaterdag af stonden er 17 biechtstoelen gereed. De zondag, 5 juni, was de kerk binnen en buiten versierd met groen, met passende voorstellingen en spreuken. Recht over de preekstoel was een Kalvarieberg van vijf voet nagebootst. Te vier uur werd het Kruis, met de werktuigen der Passie, plechtig van buiten in de kerk gebracht, door zingende priesters en biddende gelovigen, en op de Kalvarieberg geplant, waarna het lof en sermoon. De leider en bijzonderste predikant der Missie was niemand minder dan de « heilige pastoor » van Tildonk, Eerw. Heer J. Lambertz, geholpen door meer dan twintig priesters uit de dekenij.
Van woensdag namiddag tot zaterdag avond werd biecht gehoord, donderdag morgen tot zondag de Kommunie uitgereikt.
De vrijdag, 10 juni, had de plechtige oprichting der 14 staties van de Kruisweg plaats, in de kerk van Schriek voor de eerste maal, gelijk rond die tijd ook elders.
De zaterdag, grote processie met het beeld van O. L. Vrouw, toewijding en sermoon.
En zondag, als besluit, plechtige Hoogmis, Lof met sermoon over de volharding, en vernieuwing der beloften van het doopsel.
Het moet een grootse Missie geweest zijn, met overweldigende bijval. Omtrent de negentienhonderd Kommunies werden uitgereikt. (Volledig verslag in Parochieblad Schriek, 1956, en in Sacerdos).
Lud. Pauwels pastoor, 1836-1865.
Geboren in 1794. Hij liet de kerk vergroten in 1844.
Kar. Kerselaers, onderpastoor sedert 1835, overleed de 15 februari 1839. Vóór zijn overlijden had hij de wil uitgedrukt, aan het armbestuur van Schriek 2000 F te schenken, met last van zes plechtige Missen en zoveel Loven in de oktaaf van Allerzielen, hetgeen door zijn broeder werd uitgevoerd. (K.A.S., 60).
Andere onderpastoors : Joan. Fr. Van Gorp, 1839-; Hier. Petr. Norb. Franck, 1863-.
Vergroting van de kerk,1844
Van 1840 af, denkt men er aan, de kerk te vergroten. Er worden daartoe houtkoopdagen gehouden, erfpachten gekweten, kapitalen ingetrokken. De heer Vander Stegen schenkt 1000 F, mits een familiebegraafplaats op het kerkhof.
Volgens het bestek der werken, opgemaakt door de provinciale bouwmeester E. Berckmans, bestond de vergroting der kerk van 1844 hoofdzakelijk in het aanbouwen van een kruisbeuk en hoogkoor. De bevloering, bepleistering en de twee laatste lagen der plafonnering bleven voorlopig buiten kwestie.
Op 13 mei werd de aanbesteding toegewezen aan P. J. Gramme, van Mechelen, voor 5600 F. Op te merken, dat alle materialen voor de aannemer moesten geleverd en ter plaatse gevoerd worden, op kosten van de kerkfabriek. Aldus steen, kalk, ijzer, schaliën, eikebomen, hout, zink, lood, enz. De ijzeren balusters en het Noors hout kwamen per schip van Antwerpen naar Mechelen.
De plafonnering werd, op 4 juli 1845, afzonderlijk aangenomen door J. Servais, van Antwerpen, voor 1400 F. Volgens artikel 4, moest hij in de nis van het hoogaltaar aanbrengen een oog met stralen, rond hetwelk een krans van wolken met stralen doorschoten, en daarin zes engelkoppen; in de nissen der zijkoren, ook een oog in een driehoek, symbool van de H. Drievuldigheid. De nieuwe bevloering, uitgevoerd door P. J. Jacobs, kostte 2460 F.
Om de onkosten der vergroting te dekken, kreeg de kerk een buitengewone onderstand toegekend vanwege de staat, de provincie en de gemeente. Daarenboven haalde de pastoor, voor 3368 F, vrijwillige giften rond.
In verband met deze giften, verklaarden, op 17 juli 1844, de leden der oude gilde van Sint-Sebastiaan, de eigendom af te staan der gildebreuk met al de daaraan toebehorende zilveren voorwerpen, en die gratis te geven aan de kerk van Schriek, om daarmee te doen en te handelen als haar eigendom, zodat deze voorwerpen, breuk, zilver, enz. door de kerkfabriek volgens haar goeddunken mogen verhandeld, verkocht of bewaard worden, even alsof zij nooit aan de te niet gedane gilde behoord hadden, renuntiërende zij, gildeleden, voorts aan alle wetten en rechten, welke aan deze afstand tegenstrijdig zouden kunnen wezen. (K.A.S., 351).
De gilde zelf van St. Sebastiaan bestond reeds vóór het jaar 1575. De zilveren breuk draagt nog twee opschriften van 1644, rechts het Latijnse : « Post Fel Mel, M. Roussel », en links het Franse : « Après Tristesse Liesse, And. Roussel ». De spreuk betekent zoveel als : Na zuur komt zoet, na droefheid vreugde. Die schone herinnering wordt op de pastorij met zorg bewaard.
Van de kapel van Grootlo werd de bouwvallige toren in 1839 afgebroken, door bevel van het gouvernement en order van de burgemeester, en het dak gerepareerd.
Na de vergroting der kerk volgde ook de nieuwe bemeubeling. De altaren werden hersteld, vernieuwd en geschilderd. Kerkstoelen bijgekocht, vermits er meer plaats was, zodat het ontvangen stoelgeld na één jaar tweemaal, en na vijf jaar vijfmaal meer bedroeg; het zou van 136 F in 1844, verhogen tot 750 F in 1865, mede door de stijging der bevolking. (K.A.S., 510).
Er kwamen nieuwe beelden : Onze Lieve Vrouw in plaaster, en twee Serafijnen in hout, van P. C. De Sylvestre; en nog vier beelden voor de altaren, ook van De Preter.
Aan dezelfde werd in 1848 een nieuwe predikstoel aanbesteed voor 4000 F, en de oude predikstoel, aan de kerk van Buken afgestaan.
Dan volgden twee biechtstoelen, de beelden door dezelfde; het schrijnwerk van predikstoel en van biechtstoelen door Francis Vanden Eynde.
Het doksaal verhoogd, orgel en orgelkast vergroot, 1855. Op de sakristij een platform in lood, 1857. Dan muren rond het kerkhof, en een ijzeren hek met dubbele poort, door Aug. Van Aerschot, van Herentals. Het houten beschot in de sakristij, 1862. Vier verzilverde processielantarens, processiekruis, lessenaar, en een nieuwe troon voor O. L. Vrouw, dit alles 1864, door Goeyers, van Mechelen.
Bij testament van l juli 1847, had Katarina Rijmenants, echtgenote Fr. Goossens, aan het armbestuur van Schriek een som van 4000 F gemaakt, met last van zes gezongen Missen onder het oktaaf van het Allerheiligste Sakrament. (K.A.S., 61).
De 5 november 1864 was te Schriek het genootschap van de H. Vincentius à Paulo gesticht, een kleine maar werkzame groep edelmoedige mensen van kristelijke liefdadigheid tot steun van de schamele armen. De laatste zitting had plaats op 14 februari 1915. (K.A.S., 554. 557. 558).
Hoofdstuk XV
NAAR DE STICHTING DER PAROCHIE GROOTLO, 1906
Kar. Vermijlen pastoor, 1865-1878.
Geboren te Booischot in 1819, benoemd de 22 september 1865.
In 1875 kwam Schriek onder de nieuwe dekenij van Heist-op-de-Berg.
J. A. Van Ourshaegen deed de dienst van onderpastoor, 1865-; Andr. Lud, Ruts, onderpastoor, 1868-.
Eerst moesten de twee klokken, waarvan de grote gebarsten was en de kleine een valse toon gaf, vervangen worden door drie nieuwe. De oude werden uit de toren gehaald de 18 september 1866, en wogen samen 1301 kilogram. De nieuwe waren door mr Severinus Van Aerschot te Leuven gegoten, in fa-sol-la oud orgeltoon en gewijd de 22 oktober 1866 : de eerste Sint- Jan, 1391 kilo, de tweede Onze Lieve Vrouw, 926, de derde Sint-Antonius, 616. Men had 8598 F moeten opleggen.
G. Goeyers van Mechelen leverde, in 1868, een zilveren ciborie. De kerk betaalde 200 F aan de gemeente voor het opbouwen der kapel tegen de steenweg naar Putte. Van dezelfde Goeyers, nog vier verzilverde kandelaars, 1869.
In augustus 1869 werd Hendrik De Meutter, zoon van Jozef, na het overlijden van zijn vader, tot koster benoemd. (K.A.S., 578, Verslagb. kerkfabriek).
Jozef Geefs, beeldhouwer te Antwerpen, leverde hetzelfde jaar, twee beelden : het H. Hart van Jezus, en het H. Hart van Maria.
Lodewijk Mortelmans, ook van Antwerpen, maakte, in 1871, een nieuwe Kommuniebank; in 1873, een beeld van Onze Lieve Vrouw, en twee houten beelden, namelijk O. L. Vrouw en de H. Joseph.
Ongeveer zestig inwoners van Grootlo, waaronder enige parochianen van Schriek, hebben begin 1872, een verzoekschrift gezonden naar de bisschop, voor de oprichting van een eigen parochie. Heist-Goor kwam tot stand in 1873.
Pastoor Kar. Vermijlen maakte, bij testament van 23 september 1873, aan de armen van Schriek, een land onder Heist, op last van een jaargetijde met uitdeling van brood 113 kilo verbakken meel; bij testament van 15 maart 1876, aan de kerk, twee stukjes bouwgrond en een stuk bouwland in het dorp, gekocht in 1875 door Joan. Andr. Van Ourshaegen, priester alhier. Hij nam ontslag in 1878, en overleed de 12 december 1879.
Ev. Lud. Truyts pastoor, 1878-1908.
Geboren te Heist de 13 september 1833, tot pastoor benoemd te Schriek op 20 december 1878.
Onderpastoors : Hendr. Van Pelt, 1879-; Ern. Delaet, 1897-; Frans Vermeerbergen, 12 november 1897-; Leop. Heymans, 1907-.
De 22 november 1879 werd door de Bestendige Deputatie bevestigd, dat de gemeente wettelijk verplicht is aan de pastoor een woonstvergoeding te verlenen, vermits de kerk eigenares is van de pastorij, als gebouwd op haar kosten, — hetgeen ten andere uit heel deze geschiedenis blijkt. (K.A.S., 43).
Drie Zusters van Vorselaar hadden, in 1878, zich hier gevestigd, en woonden in het schoolhuis van de gemeente, daar twee van hen als gemeenteonderwijzeressen waren benoemd. Toen de ongelukswet van 1879 de schoolstrijd ontketende tegen het katoliek onderwijs, namen de Zusters hun ontslag van de gemeente, twee kwamen erbij, en met vijf gaven zij les voor jongens-, meisjes- en bewaarscholen. Voorlopig in een gehuurd lokaal en vrijwillig afgestane achterplaats, weldra in een nieuw opgetrokken gebouw. Het katoliek schoolkomiteit, de pastoor en de liefdadige helpers moesten voor alles zorgen : banken, borden, kachels en kolen, boeken en leermateriaal; ook voor het geld om alles te betalen. Pastoor Truyts heeft heel wat rondgehaald, en de weldoeners ontbraken nooit, zelfs niet voor het bouwen van nieuwe klassen. (K.A.S., 550, 551). Sedert het einde van de schoolstrijd in 1884, geven de Zusters nog enkel les in hun aangenomen meisjesschool. Tot 1897 woonden zij kosteloos in een huis, door weldoeners ter beschikking gesteld, en kregen toen een eigen nieuwgebouwd klooster.
Wat nu de kerk betreft, in 1882 had gravin Julia Vander Stegen de 14 staties van de Kruisweg geschonken, op doek geschilderd door Jos. Van Aerschot, en door Fr. Vanden Eynde in eiken lijsten gevat. Zij overleed te Leuven de 13 maart 1898. Volgens een inventaris van 1883, stonden toen in de kerk, o. a. de grote beelden van O. L. Vrouw en van Sinte Elizabet, naast het hoogaltaar; de kleine beelden, Sint-Jan boven het hoogaltaar; elders St Antonius, St Bernardus, en St Sebastiaan, die doorgaan als de oudste. (K.A.S., 546). De houten trappen aan het altaar werden vervangen door witmarmeren platen, 1892; twee nieuwe glasramen, 1898, en grote herstellingen aan de andere door Grossé-De Herdt van Brugge, 1899.
Pastoor Truyts heeft zich verdienstelijk gemaakt door de « Beschrijving der parochie Schriek », als antwoord op de vragenlijst, aan alle pastoors voorgeschreven door Kardinaal Goossens in 1898. (K.A.S., 450).
In Schriek bestonden toen, onder andere :
1.De Broederschap van Sint-Antonius, sedert 1710. Het prachtig versierd naamregister en het gedrukt boekje zijn bewaard. Sedert 1890, bij een Missie door de Minderbroeders, lieten 400 nieuwe leden zich inschrijven. (K.A.S., 485, 486).
2.Het Allerheiligste Sakrament, sedert 1731; vernieuwd in 1792, en de Gedurige Aanbidding gesteld op l december ; in 1855, gesteld in juli.
3.Geestelijk verbond tot uitroeien der godslasteringen, 1835.
4 en 5- Apostolaat des Gebeds, en Kongregatie van O. L. Vrouw, 1869.
6.Gelovige zielen, 1877.
7.H. Kindsheid, 1879.
8.Derde-Orde, 1890; de beelden van de H. Elizabet van Hongarije en van St. Franciscus zijn een gift der Derde-Orde in 1892.
9 en l0. Eerste Vrijdag van het H. Hart, en H. Familie voor de Moeders, 1895.
11.Wekelijkse Kruisweg, 813 leden in 1899.
12.Het zondagsgebed, bestond reeds in 1604.
13.Sint-Vincentius à Paulo, 1864.
14.De Boerengilde, te Schriek gesticht de 9 mei 1890, als tweede van geheel België, na Heist-Goor.
In 1901 besloot de kerkraad tot de herstelling van het houten kruisbeeld, 2 m 30 cm hoog, dat sedert jaren op het kerkhof tegen de muur had gehangen, en volgens bouwmeester Careels te veel kunstwaarde bezat om buiten te blijven. Het maken van een nieuw kruishout, de restauratie en schildering van het beeld werden toevertrouwd aan Jan Gerrits, beeldhouwer te Antwerpen.
In 1903, een gebarsten klok, de tweede, toegewijd aan O. L. Vrouw, hergoten door Michiels te Doornik. In 1904, overleden de koster Hendrik De Meutter; Firmin Parmentier benoemd. In 1907 nam F. Parmentier zijn ontslag; nieuwe koster Karel Op de Beeck.
Pastoor Truyts, 75 jaar oud, nam eervol ontslag in 1908, en overleed te Schriek op 9 januari 1910.
Hoofdstuk XVI
DE LAATSTE VIJFTIG JAREN, 1905-1956
De nieuwe parochie van Grasheide, 1905-
Grasheide, onder de gemeente Putte, werd als parochie erkend bij koninklijk besluit van 1 september 1905, en toegewijd aan de H. Gerardus Majella.
Op de 2437 inwoners van Schriek werden er 202 aan Grasheide afgestaan, en op die voet is de verdeling met de moederkerk van Sint-Jan-Baptist door het hoger bestuur goedgekeurd. (K.A.S., 563).
Nog in 1827 is de naam « Gasheide ». Een « Jan Gas » is koster geweest te Schriek van 1560 af. In de cijnsboeken van Schriek en Grootlo wordt de persoonsnaam Jan Gas of Gast aangetroffen in 1539 en dan ook te Putte en Beerzel; en zelfs in 1447. InPutte zijn er drie stichtingen van Jan Gas, waarvan de oudste eveneens opklimt tot 1448. (Dr. Nauwelaerts, in 't Zwaantje, III, 1953, blz. 27).
De nieuwe parochie van Grootlo, 1906.
Dat Grootlo een nieuwe parochie werd, is ten slotte te danken aan de bisschoppen en aan bijzondere weldoeners.
Reeds ten tijde van Kardinaal Sterckx was de kapel zodanig vervallen, dat men ze meende af te breken, maar de bisschop verzette er zich tegen, als zijnde de enige in zijn bisdom toegewijd aan de H. Naam Jezus. In 1891 werd de kapel hersteld door de milddadigheid der familie Eng. Goossens, en sedertdien kwam de onderpastoor van Schriek er elke dinsdag de Mis lezen. In 1894 is door dezelfde familie de kapel vergroot langs de noordzijde, en een portaaltje met toren bijgebouwd; een professor van Aarschot deed er alle zondagen en heiligdagen voortaan de dienst.
In september 1905 stelde Kardinaal Goossens in eigen persoon ter plaatse een onderzoek in; en de oprichting der nieuwe parochie van Grootlo werd bij koninklijk besluit van 16 mei 1906 goedgekeurd. Natuurlijk was de parochie toegewijd aan de H. Naam Jezus. Tot de parochie behoorde een klein deel van Tremelo en Keerbergen, en een groot deel van Schriek. Van de 3293 toenmalige inwoners van Schriek werden er 424 aan Grootlo afgestaan. De afscheiding tussen Schriek en Grootlo geschiedde op het midden van de Lauwerijkstraat, de Langestraat en de Trommelstraat. De eerste pastoor, Frans Vermeerbergen, geboren te Vorselaar in 1873, sedert 1897 onderpastoor in Schriek, werd op 26 september 1906 benoemd en op 3 oktober aangesteld. De eerste koster, Al. De Meutter.
De parochiale werken ontstonden het een na het andere. De Kongregatie van O. L. Vrouw, 1906; de Gedurige Aanbidding, jaarlijks op 5 juni; de Derde-Orde van St Franciskus, 1907; de broederschap van de Zoete Naam Jezus, 1908; de mannenbond van het H. Hart, 1909, met vlaggewijding, « de schoonste godsdienstige plechtigheid die ooit in de parochie plaats had », zo schrijft de pastoor. (Handschrift Fr. Vermeerbergen, parochieblad Grootlo, J. Van Dyck).
Het nieuwe kerkhof werd de 12 juni 1910 gewijd. Na de vrede van 1918, begon het voornaamste werk. De grote weldoeners waren : Mevr. Eng. Goossens-Op de Beeck, overleden 2 juli 1909; de heer Engelbert Goossens, overleden 11 juli 1920; zijn zuster Jozefine, overleden 31 december 1925.
De pastoor bouwde een vrije meisjesschool, bediend door de Zusters van Vorselaar; verder een klas voor jongens, en de overige scholen tussen 1927 en 1930.
Aan de nieuwe kerk begon men, na veel moeilijkheden, te bouwen in 1936 : provinciale bouwmeester J. Careels, aannemer J. Ysermans van Mol. De kerk werd gewijd op 15 juni 1937 door Kardinaal van Roey, dorpsgenoot van de pastoor.
De kerk is 30 m lang, en 20 m breed; de toren 34 m hoog. Het hoofdaltaar, toegewijd aan de H. Naam Jezus, en de zijaltaren van O. L. Vrouw en van de H. Jozef, komen van het huis Gerrits te Antwerpen.
Twee biechtstoelen werden geleverd door Lud. Maes van Sint-Lenaarts. Twee klokken, geschonken door Eerw. Heer Alex. Vermijlen, gegoten door de klok-gieter Sergeys te Leuven, en gewijd de 8 augustus 1937. De grote klok, 990 kgr. is die van de H. Naam Jezus; de kleine, 738 kgr., die van de H. Aldegondis : deze heilige wordt er, van voor de stichting der parochie, bijzonder vereerd.
De eerste pastoor, stichter, kerkebouwer en inrichter der nieuwe parochie van Grootlo, nam eervol ontslag op 30 september 1939. Hij overleed, vol van verdiensten, de 3 november 1951.
De tweede pastoor was Lud. Vermeerbergen, broeder van de eerste, geboren te Vorselaar in 1884, en benoemd de 20 september 1939.
Hij moest de twee klokken van 1937 tijdens de oorlog geroofd, vervangen door nieuwe, van het huis Michiels, een grote van 1077 kgr. en een kleine van 622 kgr., op 15 oktober 1947 gewijd. Hij bouwde een vrije jongensschool met drie klassen, in 1951. Hij plaatste in de kerk ook een Kommuniebank van L. Maes, en een witstenen predikstoel. Hij had in 1940 gezorgd voor een orgel door H. Van de Loo te Leuven.
Nam ontslag de 30 augustus 1952.
De derde pastoor, Marc. Van den Bergh, tot 28 augustus 1953
De vierde pastoor, Jos. Van Dyck, geboren te Turnhout, 8 januari 1904, priester gewijd 23 mei 1931, en op 20 september 1953 te Grootlo ingehaald.
God geve hem een vruchtbaar apostolaat en lange jaren I
Grootlo telde ongeveer 750 zielen in 1906, 1031 in 1930, 1145 in 1940. In 1955 waren er 1489 inwoners, waaronder 541 van Keerbergen en 223 van Tremelo; in 1955 ook, 37 dopen, 24 plechtige Kommunie, 17 huwelijken, 7 overlijdens.
Parochiële werken : l. Bond van het H. Hart voor de mannen; 2. Bond van 't H. Hart voor de vrouwen; 3. Kristelijke werkliedenbond; 4. Kristelijke Arbeidersjeugd = Kajotters; 5. Boerengilde; 6. Boerinnengilde; 7. B.J.B. meisjes = Boerinnenjeugd.
Moge de nieuwe parochie verder groeien en bloeien.
De oude parochie van Schriek, 1908-1956.
Eerw. Heer Hub. Van Hoof, pastoor 1908-1931. Geboren te Mechelen in 1859, ingehuldigd als pastoor te Schriek op 17 september 1908.
In 1910, op de tweede zondag van september, werd het 200-jarig bestaan gevierd der broederschap van Sint-Antonius, en een vaandel geschonken door de parochianen. Vlaggewijding van de Bond van het H. Hart in 1912.
In 1914, bij de school van de Zusters, een grote zaal gebouwd voor de kristelijke sociale werken der parochie, en afgewerkt in 1915 en 1916.
Na de oorlog, in 1920, een gedenksteen van de gesneuvelden en burgerlijke slachtoffers geplaatst in de kerk. De 24 oktober van hetzelfde jaar, het beeld van het H. Hart geïntronizeerd op het plein vóór de kerk, met toewijding van de parochie.
Pastoor Van Hoof overleed de 22 december 1931.
Onderpastoors : J. Beyens, 1918-; Alb. Roosen, 1919-; Aug. Van Bremt, 1922-,
Eerw. Heer Petr. Joan. De Wachter, pastoor, 1951. Geboren te Malderen, tot pastoor benoemd te Schriek op 14 februari 1932, nam ontslag in 1951. In 1937 werd het nieuw kerkhof buiten de kom van het dorp in gebruik genomen. Onderpastoors : Joan. Verbruggen, 1933-; Fr. Van Santvoort, 1937-; Em. Van Riet, 1944-; Petr. Dries, 1946-; Herm. Beuger, 1948-.
Koster : Fel. Van Rompuy, 12 januari 1950.
Eerw. Heer Joz. Van Cuyck, pastoor 1951. Geboren te Winksele de 2 maart 1908, priester gewijd de 10 juni 1933, tot pastoor benoemd te Schriek de 2 juni 1951, ingehaald de 17 juni. God verlene hem een vruchtbaar apostolaat en lange jaren.
De parochie Schriek telde, na de stichting van Grasheide en Grootlo, nog ongeveer 1900 inwoners in 1907. In 1955 waren er 2.270 inwoners, 52 dopen, 45 plechtige Kommunies, 23 huwelijken, 24 overlijdens.
Parochiële werken : 1. Bond van het H. Hart voor de mannen; 2. Bond van het H. Hart voor de vrouwen; 3. Kristelijke werkliedenbond; 4. Kristelijke Arbeidersvrouwen; 5. Kajotters = Kristelijke arbeidersjeugd; 6. Boerengilde; 7. Boerinnengilde; 8. Boerenjeugd; 9. Boerinnenjeugd; 10. Chiro-jongens.
Moge de oude parochie altijd groeien en bloeien.
BESLUIT
Wanneer de bisschop een priester tot pastoor van parochie benoemt, verleent hij hem een brief in dezer voege
“ Op Uw ongerept leven, beproefde wetenschap en rijpe ervaring vertrouwend, dragen Wij U, als voldoende bekwaam en geschikt, de zielzorg op van deze kerk. en voorzien U van al haar rechten en toebehoorten, op persoonlijke last er vast te verblijven.
Daarom gelasten wij de Z. E. H. Deken, dat hij U in het bezit van de voornoemde parochie stelle en inleide. met de vereiste plechtigheid; en dat hij de parochianen aanspore, U voor hun ware herder en geestelijke vader te erkennen, U eer en gehoorzaamheid te bewijzen.
Wat U betreft, eens het bestuur der parochie aangevangen. Hoed de U toevertrouwde kudde zodanig door woord, voorbeeld, gebeden en H. Sakramenten, dat Gij op de dag van 't oordeel aan de Heer God rekenschap moogt geven, en het loon der eeuwige zaligheid verwerft ».
En dit boek is op de eerste plaats bedoeld als een nieuw moderne proeve van parochieapostolaat, dat alle parochianen, in hun huis, voortdurend, bereiken kan en blijft bereiken. God geve het !
20-01-2021, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
19-01-2021
St.-Jan Baptist kerk : Altaarsteen
Altaarsteen in de St.-Jan Baptistkerk te Schriek
door René Lambrechts
Wat is een altaarsteen?
Dit viel hierover te lezen in religieuse geschriften :
Een altaarsteen is een in het altaarblad opgenomen steen dan wel een geheel stenen altaarblad, waarin of waaronder de bij het altaar behorende relieken rusten.
De steen waaronder of waarin zich een reliekengraf bevindt, wordt altaarsteen genoemd. Het is bij voor de eredienst bestemde altaren inmiddels dwingend voorschrift dat een relikwie in of onder een altaarsteen wordt aangebracht (CIC, can. 1237, §2).
Bij afbraak van de kerk en ontmanteling van het altaar wordt de altaarsteen uit het altaarblad verwijderd en overgedragen aan het bisdom.
De altaarsteen heeft meestal de grootte van een plavuis en is voorzien van vijf wijdingskruisjes (deze herinneren aan de vijf kruiswonden van Christus). Oorspronkelijke was het een hardstenen altaarblad, dat de grootte had van een grafzerk, waarin een reliekengraf was uitgehouwen voor een reliek van de heilige of martelaar aan wie het altaar was toegewijd en waar ook een kerk werd rond gebouwd. Daar er meer kerken werden gebouwd dan er graven waren van heiligen of martelaren werd de altaarsteen ingevoerd.
Grote kerken als kathedralen, domkerken en ook wel abdijkerken hadden altaarstenen even groot als het altaarblad. Kleinere landelijke kerken kregen een altaarsteen van ongeveer 30 x 30 cm voor elk gewijd altaar in de kerk zoals op de onderstaande foto. In deze steen was een relikwie van de heilige ingewerkt waar het altaar was aan toegewijd.
Wat vinden we nu in Schriek terug?
Op het hoogaltaar toegewijd aan St-Jan de Doper vinden we een altaarsteen zo groot als het altaarblad. Dit is voor een landelijke kerk al heel uitzonderlijk, maar tot mijn grote verbazing vond ik een document waarin het volgende te lezen was :
De kerk van Schrieck is vergroodt in t jaer 1844.
Zij is geconsacreert geworden int jaer 1849 17 September door den Aartsbisschop Engelbertus Sterkx Cardinael boven den hoogen Authaer stont dit Cronicum ût surrexi in Ventre filio Dei sic Gaudio vitû Cardinalis
Den hoogen Authaer is toegeheiligt aen den Heyligen Joannes Baptista Patroon deezer kerke wiens Reliqui berust in den steen van den hoogen authaer als ook de Reliqui van Bernardus, van den H. Anthonius a Padua, van de H. Barbara en van Rumoldis
Getekend : L. Pauwels Pastoor
Met andere woorden : Deze altaarbladsteen bevat 5 relieken van 5 verschillende heiligen.
Sint Jan de Doper = patroonheilige van de parochie en van het hoogaltaar.
H.Bernardus = Schriek bezit een eeuwenoude kapel toegewijd aan Sint Bernardus, er was in die tijd ook nog een grote devotie tot deze heilige.
H. Antonius van Padua = heeft sinds het begin van de 18e eeuw een eigen zijaltaar en er was ook een groot Vennootschap opgericht in de kerk van Schriek door Mevr. Zety
H. Barbara = heeft van oudsher een zijaltaar aan haar toegewijd.
H. Rumoldus = patroon van de aartsbisschoppelijke kerk te Mechelen. De verbondenheid van Schriek met Mechelen zowel kerkelijk als wereldlijk is pas verbroken bij de heroprichting van het bisdom Antwerpen in 1961. Deze relikwie moet een symbool geweest zijn van deze verbondenheid want bij mijn weten is er nooit enige verering van deze heilige in Schriek genoteerd.
Foto 1 : Kleine altaarsteen uit het archief der kerk (foto Erik Ceuppens) Foto 2 : Altaarsteen met centraal onderaan de plaats waar de relieken zijn ingebouwd. (foto Fons Goovaerts) Foto 3 : Detailfoto van deze plaats. Het valt op dat er nog restanten van de rode zegellak zijn waar te nemen. (foto Fons Goovaerts)
19-01-2021, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
18-01-2021
Geschiedenis van het klooster te Schriek
Geschiedenis van het klooster te Schriek
geschreven door een zuster
De school van Schrieck is gesteld onder de bescherming van de goddelijke Voorzienigheid en heeft tot patronesse de H.Maagd Maria onder den titel van O.L.Vrouw van Gratie.
In het jaar 1876 kwam op zekeren dag de Eerw. Heer Ruts, toen onderpastoor te Schrieck, thans Prior der Trappisten te Westmalle, in het moederhuis van de Zusters der Christelijke Scholen te Vorselaar aan, waar hij door de Eerw. Moeder Aldegondis Z.G. zeer vriendelijk werd ontvangen. De Eerw. Heer Onderpastoor deed de reden van zijn bezoek kennen. Hij kwam namelijk twee zusters vragen voor de gemeentemeisjesschool van Schrieck met welker opbouw men alsdan begonnen was. Het oogenblik was niet gunstig om aan het verlangen van den Eerw. Heer Onderpastoor te voldoen, daar men pas eenige dagen geleden dergelijke aanvraag door eene andere belangrijke gemeente gedaan, had moeten van de hand wijzen. De Eerw. Heer Ruts na al de voorwendsels en opwerpingen die de eerw. Moeder Aldegondis tegen het aannemen der school van Schrieck inbracht, aanhoord te hebben, wist het zoo gevoelig en vroom hart van onze duurbare Overste te raken door de volgende woorden : “Eerweerde Moeder, gij kunt of moogt mijne vraag niet afslaan. Het H.Hart van Jezus, Dat ik op mijne reis onophoudelijk heb gesmeekt, zal mij niet laten wederkeren zonder dat gij mijne bede goedwillig aanhoord hebt.” Eerweerde Moeder was overwonnen en de heer Onderpastoor vertrok met de verzekering dat hij zusters van Vorsselaar voor de gemeenteschool zou bekomen. Dit gebeurde in het jaar 1876 ; doch het duurde ruim twee jaar eer de lokalen in orde gebracht waren.
Den 31 December 1878 vertrokken naar Schrieck : Moeder Ursula, Overste, Z. Odilia, hoofdonderwijzeres en Z. Domisilla Z.G. hulponderwijzeres.
De jaarwedde der hoofdonderwijzeres bedroeg 1500 fr. Die der hulponderwijzeres 1200 fr. De klassen werden den 2e Januari 1879 geopend. De eerste klas telde 92 meisjes ; de tweede 120.
In deze woning vooraan hebben de zusters slechts enkele maanden verbleven. (collectie Erik Ceuppens)
De zusters namen hun intrek in de woning der hoofdonderwijzeres. Met moed en iever zetteden de Zusters zich aan het werk, maar nauwelijks waren zij eenige maanden in Schrieck of de ongelukswet werd gestemd en zij haastten zich hun ontslag als gemeenteonderwijzeres in te dienen. Dit had plaats den 19e Juli 1879. Nog dien zelfden dag kwam hun een schrijven toe van wege hunne geestelijk Overheid, waardoor hun bevolen werd, dat zij voor den 21e Juli hunne woning en hunne school moesten verlaten. Gelukkiglijk hadden de zusters in de geachte en doorbrave familie Goossens – Rymenants milde beschermers gevonden, die eene gerieflijke woning nabij de kerk te hunner beschikking stelde. Nu, den 19e Juli 1879, droegen zij gansch hunnen inboedel, die zeker niet belangrijk was, naar hunne nieuwe woning. Gedurende de maanden Juli en Oogst 1879 gingen de zusters voort met onderwijs te geven aan de meisjes in de gemeenteschool.
Ondertusschen hadden onze geachte Stichters, gelijk wij met recht de familie Goossens – Rymenants noemen, den opbouw begonnen van twee ruime en luchtige schoollokalen, die reeds op het einde der maand October 1879 voltrokken waren. Na de afkondiging der schoolwet van 1879 werd ook het onderwijs der jongens aan de zusters toevertrouwd. Den 1e October werden twee klassen geopend voor jongens in een huis toebehoorende aan den heer Victor De Veuster. De eerste klas telde 75 jongens en had Z. Odilia voor onderwijzeres. De tweede klas telde 124 jongens met Z. Anselma voor onderwijzeres. Wat de meisjes betreft, deze werden toevertrouwd aan Moeder Ursula en Z. Edmonda ; zij vestigden zich in de twee nieuwe lokalen. De eerste klas telde 96 meisjes ; de tweede 132. De gemeentejongens en meisjesscholen selven nauwelijks een tiental leerlingen.
Het Komiteit der Katholieke School voorzag in de uitgaven voor schoolbehoeften en verwarming, den aankoop van meubels, enz… De zusters ontvingen jaarlijks ongeveer 1000 fr die hun door de milddadigheid der bevolking werden geschonken.
In het jaar 1881 werd er eene derde klas gebouwd naast de lagere katholieke meisjesschool, die dienen moest voor eene gemengde bewaarschool. Dit lokaal hadden de zusters te danken aan de vrijgevigheid van hunnen werkman J.B. B. Z.G., die zonder zelfs een ontvangstbewijs te willen aanveerden hun eene som van twee duizend frank ter hand stelde zeggende : “Niemand dan God alleen moet weten dat ik u dit geld, mijne spaarpenningen, gegeven heb. Ik vraag alleen dat O.L.Heer er mij in de eeuwigheid voor beloone.
De eerste drie klaslokalen samen met het klooster dat later werd gebouwd. (collectie Erik Ceuppens)
De edele Gravin, Jvr Julie Van der Stegen bekostigde de meubels voor de bewaarschool en schonk jaarlijks tot aan hare dood eene gift van 100 fr voor de benoodigdheden der school. Zuster Edmonda gaf onderricht aan de 120 kleinen der bewaarschool en zuster Clementina nam de plaats in van zuster Edmonda als onderwijzeres der lagere school. Zoo bleef de toestand van het onderwijs in deze school tot aan de afschaffing der ongelukswet.
Den 1e October 1884 keerden de jongens terug naar de gemeenteschool onder de leiding van de heeren Viskens en Op de Beeck, die hun ambt hadden blijven bedienen tijdens den schoolstrijd. Den 10e October 1884 werd de vrije meisjesschool door het gemeentebestuur in aangenomen school veranderd. Toen telde deze reeds drij klassen, daar in het begin van hetzelfde jaar nogmaals twee klassen bijgebouwd waren grootendeels op rekening van hunne geachte Stichters. Deze klassen waren beschikt om tot vrije jongensschool te dienen, doch daar de zusters van dit onderricht ontheven waren, werd een dezer lokalen gebruikt voor de leerlingen van den eersten graad. Het onderricht dezer meisjes werd gegeven door Zuster Celina, die van 1883 tot 1884 met het onderwijs der jongens was gelast geweest. De jaarwedde bedroeg alsdan 2800 fr.
De 15 eerste jaren van de wet van 1884 waren er slechts twee klassen aangenomen, doch in 1899 werd ook de derde klas gesubsidieerd, waarvoor 500 fr. Toelage werd verleend. De bewaarschool bleef vrij tot in 1901. Daar het aantal kleinen meer en meer aangroeide, was men verplicht eene tweede klas aan de bewaarschool te voegen. Beide klassen werden gesubsidieerd in 1901 met eene toelage van 57 f. In 1902 waren de drie klassen der lagere school al te zeer bevolkt en de zusters werden verplicht eene vierde klas te bouwen. Datzelfde jaar werd er aan het bevel der burgerlijke overheid voldaan, en thans geeft Zuster Adelarda er onderricht aan 60 leerlingen van den 1e graad.
Voor het schooljaar 1905-1906 zijn de klassen der meisjesschool van Schrieck ingericht, als volgt :
1e klas Onderw. Zuster Odilia Hogere graad 1e en 2e jaar 2e klas Onderw. Zuster Dyonisia Middelbare graad 1e en 2e jaar 3e klas Onderw. Zuster Adelarda Lagere graad 2e jaar 4e klas Onderw. Zuster Celina Lagere graad 1e jaar
Leerlingen : 1e klas 40 l. 2e klas 65 l. 3e klas 61 l. 4e klas 60 l. Totaal 226 l.
Bewaarschool 1e klas Zuster Edmonda 72 leerlingen 2e klas Zuster Valentina 122 leerlingen Totaal 194 leerlingen
Jaarwedde der onderwijzeressen der lagere school 4000 fr. Toelage voor de Bewaarschool 575 fr. Totaal 4575 fr.
Enige bijzonderheden over de woning der zusters.
Gedurende 17 jaar bewoonden de zusters het huis hun door hunne stichters geschonken. Deze nooit volprezen weldoeners verleenden hun niet alleen kosteloze huisvesting, maar gelasten zich tevens met het onderhoud en de nodige herstellingen, ja in 1888 lieten zij zelfs de kleine bidplaats der zusters tot een lief verblijf voor den goeden Jezus inrichten, zodat van op ’t einde van gemeld jaar de zusters den troost hebben, met den lieven Zaligmaker onder hetzelfde dak te wonen. Edoch, dewijl deze woning ruim 7 minuten gaans van de school gelegen was, hetgeen zoals men licht begrijpen kan, zekere moeilijkheden meebrengt, kwam er bij de zusters wel eens het verlangen op enen woonst bij de school te hebben, maar dewijl zij geen middel zagen om de kosten, die het bouwen van een huis veroorzaken, te kunnen dekken, leefden zij rustig en gelukkig in hunne kleine woning tot in het jaar 1896. Dit jaar had er een voorval plaats onbeduidend in schijn, maar waarin ons dunkens de tussenkomst van onze goede Moeder Maria al te klaar uitschijnt.
Ziehier wat er alsdan gebeurde : In de maand Juli 1896 kwam een jongeling der gemeente, oud leerling van de zusters, hen verzoeken een beeldje van O.L.Vrouw van Lourdes te willen versieren en in een houten kastje te plaatsen. Hij was ziek geweest en zou om O.L.Vrouw te bedanken voor zijne genezing haar beeldje ter verering plaatsen aan ene Kruisstraat van het dorp. Getroffen door het betrouwen en de dankbaarheid van deze jongeling werd het beeld netjes versierd en in zijn kapelletje op de aangewezen plaats gesteld. Het beeldje stond op de eigendom van enen inwoner der gemeente en deze deed hetzelve verwijderen. Vol spijt haalde de dienaar van Maria het beeldje weg en verhaalde de zaak aan de Zusters er bijvoegende dat hij niet wist waar hij het kapelletje zou kunnen plaatsen.
Ene wijl nagedacht hebbende zegde Moeder U ik heb ene goede plaats gevonden : Plant den paal met het kapelletje nevens de school, daar aan den weg zal Maria dikwijls door hare vrienden gegroet en vereerd worden. Dit voorstel werd door den braven Frans met veel blijdschap aangenomen, en reeds den volgenden morgen zagen de voorbijgangers met verwondering op naar het beeldje hunner Hemelmoeder.
Het spijt ons niet al de omstandigheden en gevolgen die het plaatsen en het wegnemen van het beeldje vergezelden, niet te kunnen verhalen, alleenlijk voegen we hierbij dat, wanneer het kapelletje naast de school geplaatst was, aan O.L.Vrouw verzocht binnen het jaar den zusters een klooster te bezorgen op de plaats zelve, waar haar beeld zich bevond.
En inderdaad, Maria voldeed aan het verlangen der zusters. Tot ieders verwondering werden alle moeilijkheden uit de weg geruimd, het plan van het klooster was al spoedig opgemaakt en door de Algemene Overste der Congregatie goedgekeurd; ene grote som geld, nogmaals door de stichters der school gulhartig geschonken, liet de Zusters toe onmiddellijk de bouw te beginnen en op 21 October 1898 verlieten zij hunne woning om zich in het nieuwe klooster te vestigen.
Let op het ingewerkte kapelletje op de hoek met het Mariabeeldje waarover sprake in deze tekst. (collectie Erik Ceuppens)
Ja, zij betuigen het met een hart vol liefde en erkentenis, O.L.Vrouw heeft hun meer gegeven, dan zij gevraagd hadden. Niet tevreden met hun ene gerieflijke, ruime en gezonde woning bezorgd te hebben, heeft zij haar werk willen voltooien met hun in het jaar 1902 de middelen te verschaffen hunnen schonen en groten tuin met ene muur te omsluiten, zodat zij thans een rustig en afgesloten beluik genieten.
Alvorens te eindigen willen we hier ook nog iets vermelden hetgeen de zusters uit goede bron weten, daar het hun door geloofwaardige personen werd medegedeeld en waarin klaar betoond wordt, hoe Gods Vaderlijke Voorzienigheid reeds lang vooraleer de school van Schrieck gesticht werd, in werking was om de zusters de best geschiktste plaats der gemeente voor hun klooster te bezorgen.
Deze plaats was over een zestigtal jaren een stuk akkerland aan den ingang van het dorp. Toen ter tijd hoorde het toe aan ene brave familie der gemeente, deze lieden geld nodig hebbende besloten den akker te verkopen. De eigenaar bewerkte zelf dit land niet, maar verhuurde hem aan ene landman uit den omtrek. Deze het inzicht van zijnen eigenaar kennende, spoedde zich naar Mevr; Goossens-Rymenants en maakte hun de zaak bekend. Jufvrouw Rymenants die toen nog leefde keurde het voorstel goed: men zou die grond kopen met het gedacht hem later tot een of ander goed werk te besteden, en na korten tijd was het stuk land het eigendom van de geachte familie Goossens-Rymenants. De landman door wier tussenkomst de verkoping gebeurd was, bleef den akker bebouwen tot aan zijne dood, die voorviel weinig tijds voor het klooster gebouwd werd.
In 1900 liet Moeder Overste de klas naast het huis en de keuken optrekken tot nieuwe slaapzaal; De 8 bedden werden rechts en tegen den achtermuur geplaatst.
Let op het verdiep boven de derde klas, het was in eerste instantie een slaapzaal, later werd het een klaslokaal. (collectie Erik Ceuppens)
Ten slotte kunnen we niet nalaten de hoge wijsheid van onze duurbare Eerw. Moeder Aldegondis die het klooster van Schrieck onder de hoede der Goddelijke Voorzienigheid stelde, en met diepe aandoening en innige erkentenis herinneren we ons nog de woorden die onze Eerw. Moeder ons bij ons vertrek naar Schrieck toestuurde.
Aangezien wij zulke droeve tijden beleven, kan ik niet beter doen dan uw huis en dese school stellen onder de bijzondere bescherming der Goddelijke en Minnelijke Voorzienigheid.
18-01-2021, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
17-01-2021
St.-Jan Baptist kerk : Het orgel
Het orgel van de Sint Jan Baptist kerk.
door René Lambrechts
HET ORGEL EN DOKZAAL.
Dat onze parochie 10 jaar langer heeft moeten wachten om een eigen orgel te bezitten is alleen te wijten aan de invallen van de Fransen in onze gewesten . Pastoor Raeymaeckers die de kerk in 1794 – 1796 volledig zou restaureren en vergroten had reeds in 1793 neergeschreven “ Een orgel hebben we nog niet maar we verlangen ernaar. “ Ook bij de aanstelling van Guibertus De Meutter in 1801 als koster, werd reeds rekening gehouden met de komst van een orgel in de nabije toekomst. De vroege dood van J.F. Raeymaeckers, amper 48 jaar, heeft wellicht de beslissing vertraagd. Gelukkig is zijn trouwe onderpastoor Petrus Van Elst hem opgevolgd, die waarschijnlijk als eerste belangrijke beslissing de opdracht tot het maken van een tekening van een orgelkast heeft gegeven. Of was het de laatste opdracht van zijn voorganger ? De archieven geven geen uitsluitsel. Het volledige historische overzicht van orgel en doksaal zoals het is terug te vinden in het kerkarchief.
05.01.1807 Ontvangt J.J.Loret de som van 6 guldens voor “het maeken van eene teekeninge der orgel-kasse”
27.01.1807 Ontvangt Martinus Huygens 29 guldens voor “vijf hondert voeten deneberth voor ’t hoogzael”
03.05.1807 Ontvangt Louis Tielemans, schrijnwerker, 12 guldens en 2 stuivers voor “11 dagen geholpen te hebben aan ’t hoogzael”
10.05.1807 Ontvangt Egidius Nijs, timmerman, 20 guldens voor “te hebben gewerkt aen ’t hoogzael”
1807 Aen Anthoon Verbeeck voor eenen boom noodig aen ’t hoogzael 3=3=0 Aen naegels voor ’t hoogzael 3=6=2 Aen Wijn Somers,smid, voor het maeken van eenige haeken 1=14=0
04.06.1807 Ontvangt Petrus Boel de som van 215 guldens voor “het maeken van een orgelkas” en de som van 200 guldens voor “ten deele verschotten aen haut, ten deele aen den beldhauwer”
05.01.1808 Ontvangt J.J.Loret de som van 700 guldens voor “het leveren en de stellen der orgel , voorteydts gestaen in de kerk der Lieve Vrouw broers tot Aelst”
29.04.1808 Ontvangt Egidius Nijs, timmerman, 8=10=0 voor “daghieren, bert en nagelen voor de cas der blaesbalken”
29.04.1808 Ontvangt Jan Francis Umbrechts 16=0=0 en 15=14=0 voor “eenen pot gront vernis en eenen pot vetten vernis en voor gevernist te hebben de orgelkas tot Schrieck”
22.06.1808 Ontvangt Guibert De Meutter 66=11=0 voor de mondkosten van P.Boel en J.J.Loret met zijner zoon ten tijde van d’orgelkas en d’orgel te stellen. “Loret met zijnen zoon alhier gekomen op 29 augustus 1807 ’s avonds en vertrokken op 9 oktober ’s middags is samen 41 daghen en eenen dag op 14 september nae Loven blijft 40 daghen aen 10 stuivers dags ider is samen 40=0=0 voor den caffe twee keeren dags aen twee stuivers ider keer per man is dags 8 stuivers, en vier keeren geenen gedronken, blijft 38 dagen en maekt samen 15=4=0 gedronken eenen pot bier dags maekt 6=0=0
1808 Aen Johannes Vincx voor verschotten en verteer als de pijpen gehaelt zijn van d’orgel 1=15=0
De kerkrekeningen van de jaren 1804-1810 vertoonden een tekort van 350=7=3 maar pastoor P.Van Elst schrijft :”Dees somme 350=7=3 is aan Jan Vincx behandigt van imand die eenen offer gedaen had voor d’orgel.”
25.06.1813 Petrus Franciscus Boel ontvangt 170 guldens voor “een balustradie aen d’orgel kas, daer hij het houd, vernis, dachueren soo voor de schrijnwerkers als beldhouwers bezorgt heeft.”
14.09.1814 Charles Rifftarl ( in de kerkrek. Riflart ) orgelmaeker, ontvangt 80 guldens voor “d’orgel gestelt te hebben”
28.03.1824 J.Smet, orgelmaeker, ontvangt 90 guldens Br.c. voor “het vernieuwen van dry blaesbalgen dienende aen de orgel der kerke als boven gemelt”
30.07.1825 J.Smet, orgelmaeker, ontvangt 120 guldens Br.c. voor “het kuysschen netonneeren en stellen van het orgel der kerke als mede voor eene vernieuwe fournituer”
20.05.1828 J.Smet ontvangt 6 guldens courant voor “het stellen der orgel staende in de parochiekerke geduerende ten tijden van een jaer”
08.01.1835 Ontvangt J.Smet de som van 82,55 francs voor “onderhouden en stellen der orgels staende in de boven gemelde kerke van Schrik van de jaeren 1828, 1829, 1830 nog te betaelen 17=10=0 Idem voor de jaeren 1831, 1832, 1833 en 1834 voor jaerlijkschen onderhoud der zelve orgels van stellen Voorzien van den Abrige van het positief en wat veerders noodig gevonden geweest is samen 28=0=0 45=10=0 in francs 82,55
04.10.1838 Ontvangt H.Van Overbeeck de som van 400 fr. voor “het repareeren, kuyschen en verandering van twee registers te weten in het groot orgel van de tiers gemaekt een veldfluyt en van de voux humana een clarinet”
22.06.1839 Ontvangt H. Van Overbeeck 12 fr. voor “het stellen van het orgel”
15.07.1840 Ontvangt F.Smets de som van 10 fr. voor “het stellen der orgel tot Schrike”
05.08.1840 Ontvangt F.Smets, orgelmaeker, 70,54 fr. voor “het leveren en het stellen van twee klavierren tot Schrik”
01.07.1841 Ontvangt F.Smets 10 fr. voor “het stellen der orgel”
04.07.1842 Ontvangt F.Smets 10 fr. voor “het stellen der orgel”
09.08.1843 Ontvangt F.Smets 10 fr. voor “het stellen der orgel”
25.09.1846 Charles Van Hoye, orgelmaeker te St.Nicolaes op de Kokkelbeek provincie Oostflanderen ontvangt 15 fr. voor “het decorderen der orgel”
18.03.1847 Charles Van Hoye ontvangt 7,50 fr. voor “het accorderen der orgel”
21.12.1848 Cappuyns en zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 46,5 fr. voor “het stellen der orgel en het stellen en maeken der blaesbalken”
13.05.1850 Cappuyns orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 14 fr. voor “twee mael de orgel te stellen”
21.05.1851 Cappuyns zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 7 fr. voor “het stellen der orgel”
26.05.1852 Cappuyns zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 7 fr. voor “het stellen der orgel”
28.12.1852 Cappuyns zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 7 fr. voor “het stellen der orgel”
22.04.1853 Cappuyns zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 7 fr. voor “het stellen der orgel”
17.12.1853 Cappuyns zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 7 fr. voor “het stellen der orgel”
08.05.1854 Cappuyns zoon orgelmaeker tot Mechelen ontvangt 7 fr. voor “het stellen der orgel”
In 1855 wordt het doksaal circa 1 meter verhoogd en tegelijk wordt het orgel vernieuwd en vergroot.
Betaeld aen Francis Van den Eynde schrijnwerker voor het hermaken en vergrooten der orgelkas en verandering van het oksael volgens specificatie* 269,42 fr. Betaeld aen Carolus Tielemans voor het verhoogen en hermaeken van het oksael, leveren van nagelen, enz… volgens specificatie* 111,56 fr. Betaeld aen Joseph Van Casteren voor eenen eiken boom voor het oksael 75 fr. Idem voor het verzagen deszelven 8,18 fr. Betaeld aen JB.Mertens voor eenen eikenboom 10 fr. Betaeld aen denzelven voor het leveren en verwerken van ijzer voor het oksael volgens specificatie* 88,89 fr. Betaeld aen de gebroeders Stas tot overschot voor eikenplanken voor de orgelkas 73,44 fr. Betaeld aen Van Hoof voor het zagen van berd en hout voor het oksael 31,59 fr. Betaeld aen Johannes en Joseph Van Rijmenam metsers voor 16 en een halve dagen en eenigen witkalk aen het oksael 33,75 fr.
• De specificaties ontbreken, zodat de juiste data der werken niet meer kunnen achterhaald worden. 08.10.1855 Ontvangt P.H.Anneessens, orgelmaker, 1000 fr. en in 1856 nog eens 1000 fr. “In voldoening van aen het orgel dezer kerk de vergrooting gedaen te hebben bestaende in eenen Dulsiana 16 voet, eenen Contrebasson Bas 8 voet, eenen Montre 8 voet waer van de fasade pijpen den voorkant in Engelsch tin, eene Viola de gemba Sup op het positief, een nieuw pedal, de twee orgels gekuyst en eenen montre Sup op het positief ermaekt van de oude affallende pijpen en verders het orgel opgemaek.”
08.10.1855 Ontvangt P.H.Anneessens de som van 8,6O fr. voor “transport van het orgelwerk.”
15.06.1856 Ontvangt P.H.Anneessens de som van 15 fr. “in voldoening van vragt van het werk der orgel van Ninove tot Brussel.
1856 Betaeld aen Fr. Van den Eynde, schrijnwerker, voor het maken van de leuning en consols aen het oksael, leveren van hout, nagelen, verv, lijm, etc…volgens specificatie 233,75 fr. Betaeld aen Joseph Busschots voor 12 busselen eiken plafondlatten 6,48 fr. Betaeld aen F.Van Soetendael voor het leveren van eiken planken 64,31 fr. Betaeld aen Jan Wouters voor eenen eiken boom 30 fr. Betaeld aen Jan Mertens voor het maken van ijzerwerk voor het oksael volgens specificatie 6,93 fr. Betaeld aen P.Vermylen voor 700 karreelsteenen 4,55 fr. Betaeld aen Jos en Jan Rijmenants, metsers, voor eenige metserij en plafonneren aen het oksael volgens specificatie 43,78 fr. Betaeld aen Wed. De Preter voor het leveren van kalk 10,43 fr. Betaeld aen Van Bouwel voor kalk 3,54 fr. Betaeld aen Daniël Liekens voor kalk 4,60 fr.
Juli 1857 JB.Van der Eycken, schilder te Aerschot, ontvangt 87,26 fr. voor “leveren van verv en vernissen van de orgelkas en hoogzael”
1861 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 23,39 fr.
1862 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 14 fr.
1863 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 15 fr.
1865 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 12,60 fr.
26.10.1866 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 12,69 fr.
24.09.1868 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 12,70 fr.
20.10.1870 Betaeld aen den orgelmaker Anneessens voor het stellen van het orgel 12,70 fr.
1871 Betaeld aen De Meutter, koster voor het stellen der orgel 12,70 fr. (die het waarschijnlijk had voorgeschoten voor orgelmaker Anneessens)
25.02.1873 G.Drijvers, orgelmaker, ontvangt van het kerkfabriek der gemeente Schriek de som van 127 fr. wegens kuischen en stellen der orgel voor 1872.
14.02.1874 Gewerkt aan het orgel der kerk van Schriek door G.Drijvers, orgelmeester te Rotselaer als volgt : door JB.Crosfeels 19 dagen door Emil Crosfeels 10 dagen door Henri Dammel 16 dagen door Alfons Dammel 8 dagen door Jan Smits 5 dagen door Prudent 1 dag door mij 5 dagen is samen 64 dagen aan 5 fr. … = 320,00 fr. (Op 15.10.1875 vermeldt de ordonnantie van betaling een som van 540 fr. wegens “reparatie, keussen en stemmen van het orgel hunner kerk”. Van 220 fr. is er geen specificatie voorhanden)
27.10.1876 Ontvangen van het kerkbestuur van Schriek de som van 14 fr. voor het stellen en onderhoud der orgel door Pr.Drijvers
04.11.1879 Ontvangen van het kerkfabriek van Schriek de som van 21 fr. voor het stellen der orgel in 1878 en 1879 door Pr.Drijvers.
21.10.1880 Ontvangen van het kerkfabriek van Schriek de som van 20 fr. voor het stellen en repareren der orgel door Pr. Drijvers.
15.12.1893 Charles Anneessens te Geeraertsbergen ontvangt 30 fr wegens onderhoud van het orgel :”pour deux accords faits à l’orgue en 1893”
28.12.1895 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen der orgel.
17.10.1896 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen en repareren der orgel.
27.11.1897 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen der orgel in 1897.
09.01.1899 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen der orgel in 1898.
28.12.1899 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen der orgel in 1899.
28.12.1900 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen der orgel in 1900.
In 1901 wordt De Meutter, koster, vergoed voor het onderhoud der orgel.
13.12.1902 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. pour les accords de l’orgue.
22.12.1903 Joseph Joris, orgelmaker te Sichem, ontvangt 25 fr. voor het stemmen der orgel.
21.02.1905 Koster F. Parmentier wordt vergoed voor het onderhoud der orgel.
05.01.1906 Koster F. Parmentier wordt vergoed voor het onderhoud der orgel.
07.01.1907 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1906
07.01.1908 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1907
06.01.1909 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1908
06.01.1910 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1909
07.01.1911 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1910
31.12.1911 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1911
06.01.1913 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1912
05.01.1914 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1913
16.12.1914 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1914
31.12.1915 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1915
31.12.1916 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1916
18.01.1918 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1917
31.12.1918 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1918
31.12.1919 J.Joris wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1919 en voor het vernieuwen van den blaasbalg der orgel 500 fr.
02.01.1922 Wed. Joseph Joris en zonen wordt vergoed voor het stemmen van het orgel in 1921
12.08.1922 Petrus Verhaegen , schrijnwerker te Schriek , heeft 8 uren gewerkt aan den blaasbalk der orgel leer en nagels, ijzer en vijzen, samen 32 fr.
29.12.1923 Van de Loo Victor en zoon van Rotselaer ontvangt 25 fr. voor de onderhoud der orgel.
31.12.1924 J. Van de Loo ontvangt 60 fr. voor het stellen der orgel.
29.05.1925 Van de Loo, orgelmaker te Rotselaer, heeft een motor Ventilateur Meidinger aan het orgel geplaatst, de onkosten beliepen 3200 fr. (KAS 553) (Deze betaling is niet terug te vinden in de kerkrekeningen, wel het betalingsbewijs, dus betaald door een milde schenker, misschien pastoor Van Hoof zelf.)
31.12.1925 J. Van de Loo ontvangt 60 fr. voor het stellen der orgel.
31.12.1926 J.Van de Loo ontvangt 535 fr. voor het stellen der orgel en het herstellen der blaasbalk
31.12.1927 Remy Meeus, loodgieter Dorp Schriek, ontvangt 60 fr. voor levering tin en lood.
31.12.1928 Remy Meeus, loodgieter ontvangt 60 fr. voor gewerkt te hebben aan de blaasbalk der orgel.
31.12.1929 V. Van de Loo ontvangt 60 fr. voor het stemmen der orgel.
31.12.1930 R. Meeus ontvangt 60 fr. voor reparatie aan orgel en blaasbalg.
31.12.1931 Een uitgave van 60 fr. is genoteerd maar de specificatie ontbreekt.
12.03.1935 Jos Stevens van Duffel ontvangt 4000 fr. voor “het kuisschen en herstellen van het orgel”
05.01.1938 Jos Stevens ontvangt 150 fr. voor “herstelling aan orgel C 404”
03.12.1941 Jos Stevens ontvangt 110 fr. voor onderhoud orgel.
28.12.1942 Gerard D’Hondt van Herselt ontvangt 180 fr. voor het stemmen en herstellen der orgel.
27.12.1943 Gerard D’Hondt van Herselt ontvangt 70 fr. voor het stemmen en herstellen der orgel.
06.12.1945 Gerard D’Hondt van Herselt ontvangt 360 fr. voor het stemmen en herstellen der orgel.
15.09.1947 Gerard D’Hondt van Herselt ontvangt 480 fr. voor het stemmen en herstellen der orgel.
22.02.1949 Gerard D’Hondt van Herselt ontvangt 480 fr. voor het stemmen en herstellen der orgel.
Dit zijn alle gegevens zoals ze zijn terug te vinden in het kerkarchief tot 1950.
17-01-2021, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)