Foto
Inhoud blog
  • verjaardagen
  • 2 juni
  • 2 juni
  • 2 jui
  • 1 juni
  • mei 31
  • vandaag jaren terug 13 sep tupac shakur
  • vandaag jaren terug 13 sep tupac shakur
  • vandaag jaren terug 13 sep 1942 lee dorman
  • vandaag jaren terug 13 sep 1942 lee dorman
  • vandaag jaren terug 12 sep 1992 anthony perkins
  • vandaag jaren terug 12 sep 1992 anthony perkins
  • vandaag jaren terug 12 sep 2003 johny cash
  • vandaag jaren terug 12 sep 2003 johny cash
  • vandaag jaren terug 12 sep 1926 paul janssen
  • vandaag jaren terug 12 sep 1926 paul janssen
  • vandaag jaren terug 12 sep 1944 barry white
  • vandaag jaren terug 12 sep 1944 barry white
  • WAT WEET JE OVER VOETBAL
  • vandaag jaren terug 11 sep 2001 new york
  • vandaag jaren terug 11 sep 2001 new york
  • vandaag jaren terug 11 sep 1883 asta nielsen
  • vandaag jaren terug 11 sep 1883 asta nielsen
  • vandaag jaren terug 11 sep 1987 lorne greene
  • vandaag jaren terug 11 sep 1987 lorne greene
  • vandaag jaren terug 11 sep 1987 peter tosh
  • vandaag jaren terug 11 sep 1987 peter tosh
  • WAT WEET JE OVER FRIET
  • WAT WEET JE OVER FRIET
  • vandaag jaren terug 10 sep 1989 eliabeth van beieren
  • vandaag jaren terug 10 sep 1989 eliabeth van beieren
  • vandaag jaren terug 10 sep 1935 paul van vliet
  • vandaag jaren terug 10 sep 1935 paul van vliet
  • vandaag jaren terug 10 sep 1938 karl lagerfeld
  • vandaag jaren terug 10 sep 1938 karl lagerfeld
  • vandaag jaren terug 10 sep 1945 jose feliciano
  • vandaag jaren terug 10 sep 1945 jose feliciano
  • WAT WEET JE OVER EIEREN
  • WAT WEET JE OVER EIEREN
  • vandaag jaren terug 09 sep 1901 toulouse loutrec
  • vandaag jaren terug 09 sep 1901 toulouse loutrec
  • vandaag jaren terug 09 sep 1828 leo tolstoj
  • vandaag jaren terug 09 sep 1828 leo tolstoj
  • vandaag jaren terug 09 sep 1924 rik van steenbergen
  • vandaag jaren terug 09 sep 1924 rik van steenbergen
  • vandaag jaren terug 09 ser 1941 otis redding
  • vandaag jaren terug 09 ser 1941 otis redding
  • WAT WEET JE OVER ETEN MET STOKJES
  • WAT WEET JE OVER ETEN MET STOKJES
  • vandaag jaren terug 08 sep 1946 richard strauss
  • vandaag jaren terug 08 sep 1946 richard strauss
  • vandaag jaren terug 08 sep 1830 frederic mistral
  • vandaag jaren terug 08 sep 1830 frederic mistral
  • vandaag jaren terug 08 sep 1925 peters sellers
  • vandaag jaren terug 08 sep 1925 peters sellers
  • WAT WEET JE OVER EEN VLIEGTUIGMAALTIJD
  • WAT WEET JE OVER EEN VLIEGTUIGMAALTIJD
  • vandaag jaren terug 07 sep 1979 rita hovink
  • vandaag jaren terug 07 sep 1979 rita hovink
  • vandaag jaren terug 07 sep 1936 buddy holly
  • vandaag jaren terug 07 sep 1936 buddy holly
  • vandaag jaren terug 07 sep 1930 koning boudewijn
  • vandaag jaren terug 07 sep 1930 koning boudewijn
  • WAT WEET JE OVER PLAKBAND
  • WAT WEET JE OVER PLAKBAND
  • WAT WEET JE OVER PLAKBAND
  • vandaag jaren terug 06 sep 1978 adolf dassier
  • vandaag jaren terug 06 sep 1978 adolf dassier
  • vandaag jaren terug 06 sep 1990 tom fogerty
  • vandaag jaren terug 06 sep 1990 tom fogerty
  • vandaag jaren terug 06 sep 2007 luciano pavarotti
  • vandaag jaren terug 06 sep 2007 luciano pavarotti
  • vandaag jaren terug 06 sep 1963 geert wlders
  • vandaag jaren terug 06 sep 1963 geert wlders
  • WAT WEET JE OVER PLASTIC
  • WAT WEET JE OVER PLASTIC
  • vandaag jaren terug 05 sep 1957 kerouac
  • vandaag jaren terug 05 sep 1957 kerouac
  • vandaag jaren terug 05 sep 1920 fons rademakers
  • vandaag jaren terug 05 sep 1920 fons rademakers
  • vandaag jaren terug 05 sep freddy mercury
  • vandaag jaren terug 05 sep freddy mercury
  • WAT WEET JE OVER DE VUILBAK
  • WAT WEET JE OVER DE VUILBAK
  • vandaag jaren terug 04 sep 1907 grieg
  • vandaag jaren terug 04 sep 1907 grieg
  • vandaag jaren terug 04 sep 1965 a sweitzer
  • vandaag jaren terug 04 sep 1965 a sweitzer
  • vandaag jaren terug 04 sep 1989 georges simenon
  • vandaag jaren terug 04 sep 1989 georges simenon
  • vandaag jaren terug 04 ser 1886 geronimo
  • vandaag jaren terug 04 ser 1886 geronimo
  • vandaag jaren terug 04 sep 1981 beonce
  • vandaag jaren terug 04 sep 1981 beonce
  • vandaag jaren terug 04 sep 1888 kodak
  • vandaag jaren terug 04 sep 1888 kodak
  • WAT WEET JE OVER VERKEERSBORDEN
  • WAT WEET JE OVER VERKEERSBORDEN
  • vandaag jaren terug 03 sep 1967 zweden
  • vandaag jaren terug 03 sep 1967 zweden
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    toen

    30-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 30 juli 1950 wim de craene

     

    30-07-2018 om 09:18 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 30 juli 1950 wim de craene

    30 juli 1950 Willem Marcel (Wim) De Craene (Gent, 30 juli 1950 – aldaar, 14 september 1990) was een Belgische zanger, tekstschrijver en componist, vaak ingedeeld onder kleinkunst, ofschoon hij ook met popmuziek en andere stijlen experimenteerde. Zijn bekendste liedjes zijn waarschijnlijk "Tim", "Rozane", "Breek uit jezelf" en "Mensen van 18", een duet met Della Bosiers. Wim De Craene werd geboren in een katholiek gezin met zeven kinderen. Op zestienjarige leeftijd begon hij rond te trekken. Hij studeerde verpleegkunde en toneel, maar brak zijn studie voortijdig af. Met de inkomsten die hij als schoorsteenveger en biertapper verdiende, kocht De Craene zijn eerste gitaar. Eind jaren 60 maakte hij deel uit van de Vlaamse folkgroep Ja en werd zo ontdekt door Miel Cools. Op achttienjarige leeftijd trok hij naar Amsterdam om dichter bij zijn mentor Ramses Shaffy te kunnen wonen. Shaffy liet hem optreden in het café chantant 't Cloppertjen en uit blijk van dank en bewondering noemde De Craene in 1974 zijn eigen zoon Ramses.
    Het jaar 1975 was zijn meest succesvolle jaar als artiest. "Tim" (van zijn album Alles is nog bij het oude), "Rozane" (uit zijn album Brussel) en zijn duet met Della Bosiers, "Mensen van 18", werden hits. De Craene liet zich voor de onderwerpen van zijn liedjes vooral inspireren door mensen die hij kende. Omdat hij vond dat mensen zich meer aangesproken zouden voelen wanneer hij veel voorkomende voornamen gebruikte, kregen veel van zijn nummers titels als "Tim", "Marieke", "Kristien", "Elke", "Rikky" of "Marcellino". Niet al deze nummers gaan over mensen die die naam dragen. "Tim" gaat bijvoorbeeld over zijn pasgeboren zoon, Ramses, maar omdat die naam minder goed in de melodie paste, gebruikte De Craene de voornaam van de zoon van één van zijn beste vrienden. "Rozane" werd geschreven voor ex-vriendin Chris Thys [1] , nu als actrice vooral bekend in haar rol van de ex-vrouw van Witse. In 1977 schreef De Craene zijn eerste musical, Help, ik win een miljoen.
    De Craene werd in de tweede helft van de jaren zeventig steeds minder populair. In 1978 organiseerde hij in Wetteren een prestigieus concert om zijn nieuwe album Wim De Craene is ook nooit weg te promoten, maar er kwamen amper 70 mensen op af. De zanger probeerde later steeds meer onder het stigma "kleinkunst" uit te komen en experimenteerde met andere muzikale stijlen zoals pop, rock, klassiek en disco. Op het album Perte Totale uit 1980 vermengde hij rock, ballads en elektronische muziek. Later in dat decennium liet hij zich ook door new wave inspireren. Helaas waren een groot deel van deze experimenten niet populair en veel ervan worden over het algemeen als mislukkingen gezien. De experimenten die echter wél werkten worden nog altijd gekoesterd door zijn bewonderaars. Toch voelde De Craene zich miskend. In 1981 scheidde hij ook nog eens van zijn vrouw. Op zoek naar erkenning en succes nam hij tweemaal deel aan de preselectie van het Eurovisiesongfestival: in 1981 met de groep Perte Totale en het nummer "Compagnie verliefd" en in 1983 als soloartiest met het nummer "Kristien". In de tumultueuze finale van 1983, gewonnen door Pas De Deux, werd hij derde. De hit "Breek uit jezelf" betekende in 1987 eventjes een nieuwe start, maar hij verkocht nadien nog steeds weinig platen. In 1988 schreef hij wel nog zijn tweede musical, Jan de Lichte. In september 1990 overleed De Craene in Gent aan de gevolgen van een overdosis antidepressiva. Algemeen wordt aangenomen dat hij zelfdoding pleegde uit liefdesverdriet vanwege een verbroken relatie.
    Ramses De Craene merkte op dat zijn vader nooit kerkelijk begraven wou worden, maar op verzoek van de familie en voor de fans gebeurde dit toch. Willem Vermandere was aanwezig en hield een toespraak. Dimitri van Toren, een vriend van De Craene, schreef onder de titel Wim De Craene een prachtig eerbetoon. Marijn Devalck maakte begin jaren 2000 het lied Voor Wim. Het graf van Wim De Craene bevindt zich in Melle op de begraafplaats bij de dorpskerk.
    Wim De Craene kreeg na zijn dood meer erkenning dan tijdens zijn leven. Zijn liedjes worden nog steeds veel gedraaid en nummers als "De kleine man", "Tim", "Rozane", "Mensen van 18" en "Breek uit jezelf" worden vandaag erkend als klassiekers. In de jaarlijkse eindejaarshitparade 100 op 1 op Radio 1, waarbij luisteraars hun favoriete Belgische muziek kunnen kiezen, staan "Rozane" en "Tim" al sinds de eerste editie uit 2002 hoog genoteerd. "Tim" heeft zelfs nog nooit de top 10 verlaten. In het najaar van 2010 verscheen de verzamel-cd Back to Back, met daarop liedjes van Wim en van Boudewijn de Groot. In december 2010 ontving Wims zoon Ramses De Craene een gouden plaat voor de verkoop van meer dan 10.000 exemplaren. In 2004 werd zijn nummer "Kristien" opgenomen in de eregalerij van de Vlaamse klassiekers van Radio 2. Op 4 februari 2016 werd zijn nummer "Rozane" opgenomen in de eregalerij van de Vlaamse Klassiekers van Radio 2. Op 23 april 2018 werd hij verkozen tot "Grootste Mellenaar"[2]
    In 2007, in het tweede seizoen van het VRT-programma Zo is er maar één, werd "Rozane", gezongen door Andrea Croonenberghs, uitgekozen tot "mooiste lied over vrouwen". Het lied won ook met voorsprong de eerste halve finale op 16 maart. In de finale moest "Rozane" de overwinning laten aan "Ik mis je zo", origineel van Will Tura en in het programma vertolkt door Udo. In 2009 werd "Tim" wederom uitgekozen tot beste Nederlandstalige nummer in de categorie 'Er Was Eens'. Hiphopartiest Maesland zette het nummer om in een rapnummer en kreeg door zijn originaliteit de Wildcard van Bart Peeters.





    30-07-2018 om 09:17 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.AUTOMOBILE
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    volg op deze blog de autogeschiedenis vanaf de eerste auto, veel plezier

    29-07-2018 om 10:42 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (8 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.EINSTEIN
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    blog einstein met vele kunstschilders.

    29-07-2018 om 10:39 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 29 juli 1964 radio noordzee

     

    29-07-2018 om 09:37 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 29 juli 1964 radio noordzee

    29 juli 1964 Na tien dagen testen beginnen de officiële uitzendingen van Radio Noordzee, vanaf het REM eiland. Twee weken later volgt ook de eerste televisie uitzending. Radio Noordzee Internationaal (RNI) was een zeezender die uitzond van januari 1970 tot en met 31 augustus 1974 Het station begon met uitzenden vanaf het zendschip MEBO II op 23 januari 1970, 5 km uit de kust van Noordwijk aan Zee. De eigenaren waren de Zwitsers Erwin Meister en Edwin Bollier. De naam van het zendschip is een samenstelling van de eerste 2 letters van de eigenaren MEister en BOllier. Het eerste schip werd gekocht in Noorwegen en MEBO I gedoopt. Bij inspectie door de Sleephelling Mij. te Scheveningen bleek het echter ongeschikt om als zendschip dienst te doen en het werd ingezet als tenderschip. De Silvretta, een Nederlandse coaster, voldeed wel en werd MEBO II gedoopt. Radio Noordzee was geen piratenzender, net zomin als Radio Veronica, omdat zeezenders tot 1 september 1974 wegens het ontbreken van wetgeving niet illegaal waren. Het enige illegale was dat men zich, tegen internationale afspraken in, een golflengte had toegeëigend, maar dit feit an sich was voor de politiek onvoldoende reden tot actie over te gaan. De zender week uit naar zee omdat volgens de Omroepwet commerciële radio niet toegestaan was. De officiële start had plaats op 28 februari 1970. De uitzendingen waren Engels- en Duitstalig. Maar adverteerders meldden zich nauwelijks. Besloten werd van ligplaats te veranderen. De MEBO II voer op 23 maart 1970, al uitzendend, naar de Engelse kust voor Clacton-on-Sea. De Engelsen waren niet blij met de komst van het schip en zetten een stoorzender in op de frequentie van RNI. Tussen 13 en 20 juni 1970 veranderde het station, volgens sommige bronnen in overleg met Ronan O'Rahilly van Radio Caroline, van naam en steunde als Radio Caroline International de conservatieven in hun verkiezingsstrijd. De conservatieven waren vóór vrije radio. Na de verkiezingen bleef de stoorzender echter in de lucht en vertrok de MEBO II weer naar Nederland en ankerde voor de Scheveningse kust. Radio Veronica, die in RNI een nieuwe concurrent zag opdagen, bood Meister en Bollier een groot bedrag om met uitzenden te stoppen en zeker geen Nederlandstalige programma's te verzorgen. Op 24 september 1970 om 11 uur 's morgens nam RNI afscheid van de luisteraars met het draaien van de laatste plaat: The long and winding roadvan The Beatles. Op 14 februari 1971 was RNI evenwel terug met testuitzendingen op 220 meter middengolf, nadat de door Veronica op het schip geplaatste kapitein van boord was gelokt en de afkoopsom cash bij Veronica was terugbezorgd. Op 6 maart 1971 begon men met het uitzenden van Nederlandstalige programma's verzorgd door de muziekuitgever Strengholt uit het Gooi, met dj's die rond 1969/1970 gestopt waren bij Radio Veronica, zoals Jan van Veen. Ferry Maat en Hans Hoogendoorn gingen ook voor de zender werken. Joost den Draaijer, die vanaf april 1971 zijn werk voor Hilversum 3 stopzette, zette in deze tijd de Radio Noordzee Top 50 op. Het was de enige zeezender die zowel op de middengolf (220 meter — 1367 kHz) alsook op de korte golf (49-meterband — 6.205 kHz en 31-meterband — 9.935 kHz) en de FM-band (Kan. 44 — 100,00 MHz) uitzond. Op de 49 meter- en 31-meterband waren er ook uitzendingen te horen van 'RNI World Service' en 'RNI Goes DX'. Men beschikte ook over een 2e middengolfzender waarmee na de frequentiewisseling van Veronica (van 192 naar 538) in september 1972 tijdelijk een tweede Radio Noordzee programma op 192 meter werd uitgezonden, dit om luisteraars naar de uitzendingen op 220 meter te lokken. Deze uitzendingen stoorden uiteindelijk de kustwacht (zo werd 'gezegd') en werden na verloop van tijd gestaakt. Op zaterdag 15 mei 1971 ontplofte een brandbom aan boord van de Mebo II.[1] Niet de olieleiding in de machinekamer zoals oorspronkelijk de bedoeling was, werd getroffen, maar de waterleiding van de MEBO II. Het achterschip vatte vlam. Dj Alan West, die op dat moment een live programma in het Engels - 's avonds was er een Engelstalige programmering - presenteerde, werd tijdens het draaien van de plaat Melting pot van Blue Mink opgeschrikt door de explosie en ging poolshoogte nemen. Hij zag nog net een kleine motorboot met buitenboordmotor wegvaren. Hij rende terug naar de studio en
    riep over de zender (hij was duidelijk in paniek) om hulp: Mayday, mayday, the Mebo II is on fire, SOS, SOS, we had an explosion on board, mayday, mayday, we need help! Deze oproep bleef hij verschillende malen herhalen in het Engels, later deed de Nederlandse kapitein nog een oproep. Er kwam hulp van blusboten die de brand snel wisten te doven. Het station ging uit de lucht. Er vielen geen gewonden. De schade aan de MEBO II bleef beperkt; het bovendeel van de kombuis en het achterdek waren grotendeels afgebrand. De volgende dag was de zender terug in de lucht. Hoewel er aanvankelijk verhalen in de pers verschenen dat de BVD achter de aanslag zat - Meister en Bollier zouden banden hebben met het bewind van de DDR of zelfs Libië, en de korte golfzender gebruiken voor het verzenden van gecodeerde geheime berichten[2] - bleek al spoedig, dat Radio Veronica de schuldige was: er werden drie duikers gepakt, aan wie Veronica 100.000 gulden (= € 45.380,-) had betaald om het schip binnengaats te krijgen, zodat men beslag op het schip kon leggen omdat RNI de onderlinge overeenkomst niet zou hebben nageleefd. Maar de aanslag bewerkte precies het tegendeel van wat Veronica beoogd had: het leverde Radio Noordzee veel sympathie van de luisteraars op en het station won enorm aan populariteit. Het prikkelde echter ook de Nederlandse overheid om de zeezenders nu eens definitief met wetgeving aan te pakken. Bull Verweij, een van de gebroeders Verweij, eigenaren van Veronica, en Veronicaaandeelhouder Norbert Jürgens werden, net als de drie duikers, tot gevangenisstraffen veroordeeld. In maart 1973 begonnen RNI en Radio Veronica een actie tot behoud van hun zenders en het verkrijgen van een zendmachtiging, toen steeds duidelijker werd dat de Nederlandse autoriteiten de anti-piratenwet, als vastgelegd in het Verdrag van Straatsburg, zouden ratificeren. Op RNI heette de actie Hou 'm in de lucht. Onder andere zong een gelegenheidsformatie, het Noordzeekoor[3], een ledenwerflied Geef ons een kans. Een onderdeel daarvan was de single Meer van Jan van Veen.De inspanningen van Radio Noordzee waren vergeefs, maar Veronica zou vanaf 1976 als Veronica Omroep Organisatie uitgroeien tot de grootste Nederlandse publieke omroep.[4] Het doek viel op 31 augustus 1974, zoals voor de meeste andere zeezenders. Om 20:00 werden de uitzendingen gestaakt, 2 uur later dan Radio Veronica. Als laatste daad werd Man of Action van het Les Reed Orchestra uit juli 1970 gedraaid, de herkenningsmuziek van Radio Noordzee, op de laatste tonen weggefaded met zeegeluiden en het geluid van meeuwen, waarna om iets na 8 uur de zender werd uitgeschakeld. Alleen Radio Mi Amigo en Radio Caroline vanaf de MV Mi Amigo zouden doorgaan. Op 13 juli 1992 startte Strengholt de zender Radio Noordzee Nationaal, het latere Noordzee FM, maar deze heeft - behalve dezelfde initiatiefnemer - weinig met Radio Noordzee Internationaal te maken.





    29-07-2018 om 09:36 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 29 juli 1925 mikis theodorakis

     

    29-07-2018 om 09:34 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 29 juli 1925 mikis theodorakis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Theodorakis componeerde al zeer vroeg, zijn vroegste werk stamt van voor de tijd dat hij een instrument kon spelen, hij vormde een koor en gaf zijn eerste concert in zijn zeventiende levensjaar. Hij studeerde eerst muziek aan het conservatorium van Athene en daarna dat van Parijs. Hij studeerde muziekanalyse onder Olivier Messiaen en directie onder Eugene Bigot. Zijn werk werd vanaf het begin enorm gewaardeerd.

    Met zijn terugkeer naar de Griekse muziek, begon een renaissance in de Griekse muziek. Nog steeds geldt de samenwerking met Maria Farantouri als het beste wat de Griekse muziek te bieden heeft. Theodorakis heeft veel muziek geschreven, symfonische muziek, opera, ballet, liederen, cantates en oratoria en filmmuziek. In de laatste categorie componeerde hij het nummer La danse de Zorba voor de film Zorba de Griek. Het werd één van de grootste Top 40 hits aller tijden.

    In 2007 ontving hij de Lifetime Achievement Award voor zijn volledige oeuvre in het World Soundtrack Awards-gala op het Internationaal Filmfestival van Vlaanderen-Gent.

    Vanaf 1980 houdt Theodorakis zich hoofdzakelijk met klassieke muziek - onder andere 5 opera's, requiem, 5 symfonieën - bezig, maar het componeren van liedcycli heeft hij niet geheel opgegeven. Zo componeerde hij in 2006 de liederencyclus "Odysseia" die in 2007 in een vertolking van Maria Farantouri bij het Griekse label Legend verscheen.

    Voor de openingsceremonie van de Olympische Spelen in China componeerde hij een rhapsodie voor trompet en orkest, na al eerder een rhapsodie voor cello en orkest en een voor gitaar en orkest gecomponeerd te hebben.

     

    29-07-2018 om 09:31 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 29 juli 1890 vincent van gogh

     

    29-07-2018 om 09:27 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 29 juli 1890 vincent van gogh

    29 juli 1890 Vincent Willem van Gogh (Zundert, 30 maart 1853 – Auvers-sur-Oise, 29 juli 1890) was een Nederlands kunstschilder. Zijn werk valt onder het postimpressionisme, een kunststroming die het negentiende-eeuwse impressionisme opvolgde. Van Goghs invloed op het expressionisme, het fauvisme en de vroege abstractie was enorm en kan worden gezien in vele andere aspecten van de twintigste-eeuwse kunst. Het Van Gogh Museum in Amsterdam is gewijd aan het werk van Van Gogh en zijn tijdgenoten. Van Gogh wordt tegenwoordig gezien als een van de grote schilders van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat. Tijdens zijn leven werd er waarschijnlijk maar één schilderij verkocht: De rode wijngaard (Poesjkinmuseum in Moskou). Anna Boch, een Belgische kunstenares en zus van zijn vriend dokter Eugène Boch kocht het voor 400 frank op de expositie van de Brusselse Les XX in 1890, een paar maanden voor Van Goghs dood.[1] Voordien had de Belgische mecenas Henri Van Cutsem(18391904) twee tekeningen gekocht van Vincent van Gogh, waaronder Olijfbomen in Montmajour (door hem geschonken aan het Museum voor Schone Kunsten in Doornik), een der eerste tekeningen gemaakt door Van Gogh in de Provence. Er verliepen maar drie jaar tussen zijn zwaarmoedige De aardappeleters (1885) en de kleurenexplosie in het zuidelijke Arles(1888). Van Gogh produceerde al zijn werk in slechts tien jaar, voordat hij begon te lijden aan een zenuwziekte en, naar men algemeen aanneemt, zelfmoord pleegde. Zijn roem groeide na zijn dood snel. Van Gogh werd geboren in het Brabantse Zundert, een dorpje vlak bij de Belgische grens, als zoon van de predikant Theodorus van Gogh en Anna Cornelia Carbentus. Precies een jaar voor zijn geboorte hadden zij ook al een zoon gekregen die zij Vincent noemden, hoewel hij doodgeboren was. In totaal kreeg het echtpaar drie meisjes en drie jongens, onder wie Theo, die vier jaar na Vincent geboren werd. Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Op zijn achtste ging hij naar de dorpsschool, maar het jaar daarop werd hij alweer van school gehaald en kreeg hij thuisonderwijs. Per 1 oktober 1864 ging Vincent naar de kostschool van Jan Provily in Zevenbergen waar hij twee jaar verbleef. Hij leerde er Frans, Engels en Duits. Op 15 september 1866 werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS Koning Willem II te Tilburg gevestigd in het voormalige paleis van Koning Willem II en het huidige Paleis-Raadhuis van Tilburg, waar hij tekenles kreeg van de schilder Constant Cornelis Huijsmans (1810-1886). In het tweede jaar werd hij weer van school gehaald, mogelijk omdat zijn vader de school niet kon betalen. Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij het Haagse filiaal van de internationale kunsthandel Goupil & Cie op de Plaats. Oorspronkelijk was dit de kunsthandel van zijn oom Vincent van Gogh, die vervolgens partner was geworden van de kunsthandel Goupil in Parijs. In 1872 begon Vincent te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze correspondentie zou hij zijn hele leven volhouden en vormt een bron van informatie over Van Goghs leven en zijn artistieke ontwikkeling. Op voorspraak van zijn oom kwam Theo per 1 januari 1873 ook in dienst van Goupil & Cie, in het filiaal te Brussel. In juni van dat jaar werd Vincent in het filiaal te Londen geplaatst. Hij werd verliefd op de dochter van zijn hospita, maar ze was al verloofd met een andere kostganger en Vincent maakte een depressieve periode door. In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs, en vervolgens weer op het filiaal te Londen. In 1874 werkte Vincent nogmaals korte tijd op het hoofdkantoor. Hij bezocht in Parijs musea en kunstgalerijen en maakt er kennis met de poëtische boerentaferelen van Jean-François Millet en de realistische plattelandstaferelen van Jules Breton. Zijn depressie hield aan, zijn belangstelling voor de kunsthandel verflauwde en per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Zijn oom Vincent was diep teleurgesteld in zijn neef en trok zijn handen van hem af. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate en vervolgens onderwijzer aan een kostschool en hulpprediker in Isleworth. Op 4 november hield hij zijn eerste preek. Vanaf januari 1877 was hij weer in Nederland. Hij werkte korte tijd in een boekhandel te Dordrecht en in mei verhuisde hij naar Amsterdam om zich voor te bereiden op het staatsexamen, dat hem toegang zou verschaffen tot de studie theologie. Tussen mei 1877 en juli 1878 verbleef hij in het Poortgebouw
    op het Marineterrein bij zijn oom Johannes van Gogh, die daar commandant was van de Amsterdamse marinewerf[2]. Vincent haakte in 1878 af, zonder staatsexamen te hebben gedaan, onder meer te wijten aan zijn desinteresse in de Latijnse en Griekse taal. Hij volgde een korte opleiding op een zendelingenschool te Laken bij Brussel.
    In december 1878 werd Van Gogh naar Petit-Wasmes in de Borinage (Henegouwen) gestuurd, waar hij op 1 februari 1879 aan een proefperiode als lekenprediker tussen de mijnwerkers begon. Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crises zouden het verder verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan. Hij wilde zich met hen vereenzelvigen en in april 1879 daalde hij af in een kolenmijn van de Charbonnage de Marcasse tot op 700 meter diepte.[3] Toch bleef hij, zelfs al had hij slachtoffers van een mijngasontploffing verpleegd, voor hen maar een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt. In de zomer van 1879 kreeg hij een waterverfdoos opgestuurd door zijn vroegere overste bij Goupil & Co in Den Haag. Hiermee bewerkte hij een eerdere potloodtekening over de cokesfabriek in Flénu waarop hij de kleuren met potlood had aangeduid. Eveneens in 1879 werd hij na zes maanden afgewezen als lekenpredikant door de protestantse gemeenschap in Petit-Wasmesomdat hij te fanatiek en te moeilijk in de omgang was. In augustus van dat jaar ging hij te voet naar Brussel om raad te vragen aan dominee Abraham van der Waeyen Pieterszen. Daarna probeerde hij het als Bijbelcolpolteur in Pâturages en legde hij ziekenbezoeken af in Wasmes. Ten slotte was hij ten einde raad en zijn familie was diep teleurgesteld in hem. Het idee begon te rijpen dat hij zijn zoektocht naar kennis van God kon ombuigen in een zoektocht naar zelfkennis. Hij voelde dat hij toch ergens goed voor was en wilde ontsnappen uit deze ellendige periode. Hij las veel in het Frans, onder meer Les temps difficiles (Parijs, 1869) door Charles Dickens, L'Imitation de Jésus Christ van Thomas a Kempis, William Shakespeare (Parijs, 1864) door Victor Hugo; in het Engels las hij The Pilgrim's Progress (Londen, 1877) door John Bunyan en Uncle Tom's Cabin (Londen, 1852) door Harriet Beecher Stowe. Dergelijke lectuur toont duidelijk aan dat hij intellectueel op een hoog peil stond. Tijdens de periode in de Borinage voelde hij dat hij een kunstenaarsroeping kon hebben. Hij leerde, als autodidact, het tekenen aan de hand van handboeken over perspectief en anatomie, zoals die van Armand Cassagne (Traité d'Aquarelle (1875), Traité pratique de perspective (1866) en Éléments de perspective) en twee tekencursussen door Charles Bargue. Hij maakte veel expressieve en eigenzinnige, maar toch wat stuntelige, schetsen en tekeningen van het buitenleven, mijnwerkers en mensen van eenvoudige komaf. Hierbij liet hij zich inspireren door meesters als Rembrandt en Millet, van wie hij tijdschriften met kopieën had gekregen van zijn broer Theo, zoals De maaier met sikkel (1880) (collectie van museum in Japan).
    In de zomer van 1880 maakte hij een voettocht van 70 kilometer van Cuesmes naar het NoordFranse Courrières. Hij wilde er de barbizonschilder Jules Breton ontmoeten om er zijn tekeningen te tonen, maar toen hij voor zijn deur stond durfde hij niet aankloppen. Op de terugweg zag hij mooie "weversdorpen", een motief dat later vaak zou terugkomen in zijn werken. Hierna beschouwde hij de meeste van zijn tekeningen als mislukt en gooide ze weg. Hierdoor zijn er niet veel werken uit deze periode overgebleven. De Spitters (naar Millet) (collectie van de stad Bergen) is een van de weinige tekeningen die uit die tijd bewaard zijn gebleven. Een ander werk is de houtskooltekening Maison Magros, geschonken aan Charles Decrucq, zijn huisbaas in Cuesmes bij wij hij drie maanden woonde (nu in het National Gallery of Art, Washington).
    Op aanraden van zijn broer Theo vertrok hij hierna naar Brussel met het voornemen kunstenaar te worden.
    In oktober 1880 verhuisde Van Gogh naar een atelier in Brussel. In november schreef hij zich in aan de Académie Royale des Beaux Arts voor de studie "tekenen naar gipsen afgietsels van antieke beelden" van de historie- en genreschilder Joseph van Severdonck, maar het werd een onbevredigde ervaring. In december nam hij deel aan een examen, maar werd als laatste gerangschikt. Mogelijk werd hij niet verder toegelaten of hield hij er spoedig mee op. In elk geval nam hij niet meer deel aan het volgend examen, in februari 1881. Hij had heel slechte herinneringen aan deze leraar. Hij achtte hem en Joseph Stallaert (een andere leraar) "geen dubbeltje waard" en hij wilde over deze hele academie "geen syllabe meer horen of zeggen".[4] Toch had deze opleiding gevolgen voor zijn verdere vorming; hij had nu een bepaald idee hoe het er in de kunstwereld aan toegaat. Hij begon zichzelf als avant-gardist te beschouwen en hield een wrang gevoel over aan de Academie, het kunstonderwijs en kunst in het algemeen. Door een introductie van zijn jongere broer Theo raakte hij bevriend met de jonge schilder Anthon van Rappard, die al een opleiding had gekregen aan de Rijksacademie in Amsterdam, aan de kunstacademie van Brussel en in het atelier van Jean-Léon Gérôme in Parijs. Zij werkten tezamen in Rappards atelier in Sint-Joost-ten-Node en maakten schetsen in de omgeving. Hoewel Van Gogh veel van Rappard opstak, kan men toch niet spreken van een meester-leerlingrelatie. Toch zou het gebruik van de vele streepjes in het werk van Van Rappard in het latere werk van Van Gogh doorslaggevend zijn. Uiteindelijk hadden ze bittere uiteenzettingen over de academische techniek. Toch zouden ze nog vele jaren bevriend blijven. Van Gogh kreeg nu ook geld van Theo. Hij volgde begin 1881 korte tijd lessen in perspectief. Hoewel Van Gogh de naam van zijn leraar niet vermeldt, neemt men aan dat het de Nederlands-Belgische schilder Adriaan-Jan Madiol betreft. In elk geval, Van Gogh kende deze kunstenaar en had waardering voor zijn werk. Hij vroeg zelfs aan zijn broer Theo om deze schilder aan te bevelen bij het Salon van Brussel. In een van zijn brieven is hij lovend over een schilderij dat hij bij Madiol thuis gezien had.[5] [6] Van Goghs explosief karakter maakte hem spoedig tot een "persona non grata" in zijn omgeving. Nu eerst begon zijn explosieve maar dramatische odyssee, die nauwelijks tien jaar zou duren. Aan de vriendschap met Van Rappard kwam na een ongelukkig misverstand tijdelijk een eind, waarna Vincent nog een half jaar in Brussel verbleef.
    Na terugkeer in Nederland woonde Van Gogh aanvankelijk in bij zijn ouders, die inmiddels via Helvoirt naar Etten waren verhuisd. Hij bleef zich in deze periode toeleggen op de kunst en maakte talloze – steeds beter uitgevoerde – tekeningen en schilderijen. Aanvankelijk werd hij nog erg getrokken door het plan om voor tijdschriften te tekenen en op die manier zijn geld te verdienen en het duurde lang voordat hij dit ideaal losliet. Vervolgens woonde hij zelfstandig in Den Haag en in Nuenen. In Den Haag worstelde hij met een problematische relatie met Christine "Sien" Hoornik. Het was een arme vrouw met een alcoholprobleem en een verleden als prostituee. Zij baarde in 1882 een zoon, maar er zijn nooit bewijzen gevonden dat Van Gogh de vader was. De relatie verslechterde spoedig en Sien pakte haar oude beroep van prostituee weer op. Van Gogh ging eind 1881 op 28-jarige leeftijd voor ongeveer drie weken bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve (die getrouwd was met zijn nicht Jet Carbentus) in diens Haagse atelier werken. Via hem kwam hij in contact met het werk van onder anderen Jacob en Matthijs Maris, Weissenbruch, Mesdag, Breitner en Israëls. Mauve gaf Vincent schilderles. Zijn invloed op Vincent was groter dan doorgaans wordt aangenomen. Thema’s als spitters, aardappeleters en houtverkopers heeft hij van Mauve overgenomen.
    Door zijn relatie met Sien Hoornik kwam Vincent in conflict met Mauve en Tersteeg, zijn vroegere chef bij Goupil. Toen Anton Mauve op 5 februari 1888 op nog geen vijftigjarige leeftijd plotseling te Arnhem overleed, droeg Vincent in Arles zijn Souvenir de Mauve, roze bloeiende perzikbomen, aan hem op.
    In 1883 verbrak Van Gogh de relatie met Sien en vertrok vanuit Den Haag naar Drenthe, waar hij op 11 september arriveerde te Hoogeveen. Deze keuze was ingegeven door zijn broer Theo die op de Parijse Salon van 1882 een landschapsschilderij van de Duitse schilder Max Liebermann zag. Liebermann bezocht elk jaar gedurende de zomer Drenthe (Zweeloo) om daar te schilderen. Ook Anton Mauve (getrouwd met een nichtje van zijn moeder) en zijn schilder- en studievriend Anthon van Rappardadviseerden hem Drenthe te bezoeken. Theo financierde de reis per trein van station Den Haag HS naar Hoogeveen. Van Gogh verbleef 18 dagen bij logementhouder Albertus Hartsuiker te Hoogeveen. In deze periode maakte hij uitstapjes in de omgeving en legde zich toe op het schilderen van landschappen en figuren. Op 2 oktober van dat jaar vertrok hij per trekschuit naar Nieuw-Amsterdam. Daar nam hij zijn intrek in het logement van Hendrik Scholte. Op 4 december 1883 vertrok Van Gogh weer naar Hoogeveen om de volgende dag de trein te nemen naar zijn ouders in Nuenen. In zijn schilderijen uit deze tijd legde Vincent vaak het hardvochtige boerenleven vast; aan deze tijd herinneren onder andere Het Weefgetouw, Twee boerinnen, spittend, zeven afbeeldingen van windmolen De Roosdonck en vier van de Genneper Watermolen in Eindhoven. In Eindhoven gaf hij ook les aan enkele kunstenaars, onder wie Antoon Kerssemakers. Eind april 1885, een maand na het onverwachte overlijden van zijn vader, schiep hij zijn eerste, sombere, maar uitermate expressieve meesterwerk De aardappeleters. In november van datzelfde jaar vertrok Van Gogh naar Antwerpen. Verschillende tekeningen en schilderijen die hij bij zijn familie achterliet, zijn verloren gegaan toen zijn moeder en zuster Willemien begin 1886 naar Breda verhuisden.
    Na zijn verbitterd en onplezierig vertrek in november 1885 uit Nuenen naar Antwerpen, betrok Van Gogh aldaar een kleine kamer aan de Lange Beeldekensstraat, die hij inrichtte als atelier. Gedurende zijn kort verblijf in Antwerpen kwam Van Gogh onder de indruk van de Japanse prenten en houtsneden, die hij zag bij antiquairs en in boekhandels. Hij begon ze gretig te verzamelen en hing de goedkope Japanse kleurenprenten langs de muren van zijn verblijf. Hij werd geboeid door het decoratief en esthetisch kleurgevoel van deze prenten en dit zou dan ook een invloed hebben op zijn latere werken. Hij voelde zich spoedig thuis in deze levendige stad met zeemanscafés, kroegen en bordelen. Eerst probeerde hij tekeningen en schilderijen te maken met romantische stadsgezichten en pittoreske straattaferelen en die vervolgens te slijten als souvenirs voor toeristen, maar hij verkocht er geen enkele (Kasteel Het Steen, Onze-Lieve-Vrouwekerk, De Grote Markt, Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). In feite had hij echter maar een doel: een zoektocht naar vrouwelijk schoon. Hij bezocht de musea en kerken in Antwerpen, waar meesterwerken van grote Vlaamse Meesters hingen, maar was slechts erin geïnteresseerd hoe zij vrouwen uitbeeldden. Hij beschreef dit "vrouwelijk vlees" in onbedekte wulpse termen in brieven aan zijn broer Theo. Niet meer gehinderd door de preutsheid in zijn vorig verblijf, zocht hij als een gedrevene naar modellen die naakt wilden poseren. Hij ging hiervoor naar variététheaters, danscafés en bordelen, maar vond, bij gebrek aan geld, bijna niemand die hieraan wilde meewerken. Hij moest zich meestal beperken, gezeten aan een bar, tot vluchtige notities in een schetsblokje in zakformaat op zijn schoot (Dansende vrouwen (december 1885), zwart en gekleurd krijt op velijnpapier; Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). Gedurende zijn eerste maand in Antwerpen kreeg hij slechts enkele bezoekers in zijn atelier. Dit resulteerde in de schilderijen Kop van een oude man en Kop van een vrouw (december 1885, beide in Van Goghmuseum, Amsterdam). In december wilde er toch een vrouw voor hem
    poseren, dankzij wat extra geld dat Theo had opgestuurd. Het werd een schilderij met felle kleuren, een stijlbreuk met zijn voorgaande donkere werken: Portret van een vrouw met rode haarband (verzameling Alfred Wyler, New York). Rond Kerstmis 1885 voelde Van Gogh zich zwaar neerslachtig en zocht hij troost in cafés en bordelen en vervloekte iedereen die hem had afgewezen. In januari 1886 vroeg Theo aan Vincent om Antwerpen te verlaten, maar Vincent weigerde koppig. Op 18 januari 1886 liet hij, in tegenspraak met zijn vroegere voornemens, zich inschrijven aan de prestigieuze Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij was toen 32 jaar. Hij wilde er nieuwe vrienden maken zodat hij zich kon bevrijden uit zijn artistieke eenzaamheid, maar hij hield het er geen drie maanden vol. Hij kreeg ruzie met zijn docent Karel Verlat die een avondtekenklas "Antiek" gaf. Hoewel hij het tekenen naar gipsen afgietsels van antieke sculpturen verafschuwde, gedroeg hij zich aanvankelijk voorbeeldig. Dit resulteerde onder andere in Gipsen torso, De discuswerper en Gipsbeeldje van een paard (alle in het Van Goghmuseum, Amsterdam). Verlat liet hem echter niet schilderen en hij mocht evenmin werken met levende modellen, de hoofdreden waarvoor Van Gogh naar de Academie gekomen was. Toch probeerde Van Gogh dit in het schildersatelier, maar hij werd door de leraar minachtend teruggestuurd naar de tekenklas. Deze klas "Antiek" werd gegeven door Frans Vinck. Van Gogh schreef zich nadien in voor een tweede tekenklas, 's middags gegeven door Eugène Siberdt, een leraar van de cursus "Tekening figuur naar het leven". Siberdt was een soort drilsergeant, iemand die streefde naar klassieke perfectie. Een botsing met de rusteloze aard en koortsachtige werkmethode van Van Gogh was onvermijdelijk. Van Gogh noemde, in het bijzijn van de leerlingen, de methodes van Siberdt volstrekt verkeerd. Hij tekende een gipsen afgietsel van een Griekse godin als een stevig gebouwde naakte Vlaamse matrone, tot afschuw van zijn leraar. Dit was het begin van het einde van zijn opleiding aan de Academie. Toen hij een tekening als eindwerk instuurde, verwachtte hij er al niet veel van, maar hij werd zelfs vernederd door de jury; hij moest terug naar een cursus op beginnersniveau bij leerlingen van tien jaar. Van Gogh verliet verbitterd de Academie. Pas een maand later beslisten de leraren dat Van Gogh zijn jaar moest overdoen. In tegenstelling tot hardnekkige beweringen in de literatuur, werd hij dus niet door Siberdt weggestuurd: hij was al vertrokken.[7] Nadien sloot hij zich nog even aan bij een chaotische tekenclub in een café op de Grote Markt van Antwerpen. Deze bestond uit studenten van de Academie, die zich hier beter konden uitleven. Zij konden hier naakte modellen tekenen en vrouwen werden hiertoe luidruchtig aangemoedigd. Ook hier werd Van Gogh met zijn vreemde tekeningen en schilderijen door hen bespot en afgewezen. Hij bleef er nog even hangen als eenzaat en maakte vluchtige tekeningen met potlood en krijt. Hij poseerde er zelfs voor een vluchtig aquarelportret door de jonge Engelsman Horace Mann-Livens (1862-1936). In Antwerpen was Vincent ziek geworden. Bovendien was er syfilis bij hem geconstateerd. Dit, het armoedig leven, slechte voeding en te veel roken bezorgden hem koorts, kuchhoesten, maagkrampen en mondpijn. Zijn tanden begonnen te rotten en af te breken. Eind februari 1886 liet hij, ten einde raad, een derde van zijn tanden uittrekken door een tandarts, en dit zonder verdoving, behalve wat sterkedrank. Hij stuurde nog steeds geruststellende brieven naar zijn broer Theo, maar in feite waren zijn fantasieën over het Antwerpse leven aan het instorten. Hij geraakte uitgeput en overwerkt en had doodsgedachten. Uit die tijd stammen enkele schilderijen van naaktmodellen, gezichten vanuit zijn raam op achterhuizen en vooral de olieverfschilderij Kop van een skelet met brandende sigaret (februari 1886), in het Van Gogh Museum, Amsterdam. Dit is in feite zijn eerste zelfportret, want zo zag hij zichzelf toen. Hij verlangde meer en meer naar Parijs en probeerde een uitnodiging van zijn broer uit te lokken. Zijn smeekbrieven werden beantwoord met uitvluchten en verzoeken om terug te keren naar Nederland. Toen Theo ten slotte weigerde, stapte Vincent resoluut op de nachttrein naar Parijs, zonder zijn schulden in Antwerpen (huur, verf, tandarts) te betalen. Het korte verblijf in Antwerpen had wel een beslissende en bevrijdende invloed op zijn latere kunstrichting. Het was een breuk met de calvinistische strengheid in Nederland, die resulteerde in een
    zwaarmoedige en duistere weergave van zijn omgeving. Nu kon hij experimenteren en zijn eigen artistieke mogelijkheden ontdekken. In maart 1886 verliet Van Gogh onverwachts België. Hij ging inwonen bij Theo in Parijs, Rue Lepic 54 in Montmartre, waar hij een eigen atelier kreeg. Hier werkte hij verder aan zijn artistieke doorbraak. Hij raakte bevriend met Henri de Toulouse-Lautrecen met Émile Bernard, terwijl hij bewondering had voor de bloemstillevens van Adolphe Monticelli, de romantische Eugène Delacroix en de allegorische Pierre Puvis de Chavannes.
    Belangrijker nog was zijn contact met het Franse impressionisme, tien jaar na het ontstaan. De reeks "Salons des Impressionistes" waren voorbij en Paul Signac, met wie hij vaak ging schilderen in Asnières, worstelde als post-impressionistmet het divisionisme. Georges Seurat, Paul Gauguin, Camille Pissarro en Armand Guillaumin behoorden tot zijn kennissen. De relatie tussen Vincent en Theo kwam enige tijd onder druk te staan toen bleek dat Vincent voortdurend met Jan en alleman ruzie maakte. Pas tegen het eind van Vincents verblijf knapte de relatie weer op en kregen de broers weer een zeer innige band. Ook gedurende deze periode werkte Vincent onvermoeibaar hard, ten koste van zijn gezondheid.
    Het Parijse leven was erg druk voor de zwakker wordende Van Gogh, en vaak ook grauw en koud. Hij was 34 jaar oud toen hij Parijs verliet in februari 1888. Hij ging naar Arles in het zuiden van Frankrijk in de Camargue. Het was er echter al even koud: het vroor er en er lag sneeuw. In mei 1888 betrok Van Gogh vier kamers in een huurhuis (het "gele huis"), in het rechterdeel van een huis aan de Place Lamartine in Arles. Op het schilderij dat hij van dit plein maakte, is zijn woning herkenbaar aan de groene luiken. Eindelijk had hij een plek gevonden waar hij niet alleen kon schilderen maar ook vrienden kon laten logeren. Hij wilde van dit gele hoekpand een kunstenaarshuis maken, waar schilders samen konden wonen en werken. Vlak nadat Van Gogh in het gele huis was getrokken, stuurde hij Theo een beschrijving en een schets van zijn schilderij van het huis "onder een zwavelkleurige zon, onder een lucht van zuiver kobalt. Het motief is zo moeilijk! Maar juist daarom wil ik het onder de knie krijgen. Want het is ontzagwekkend, die gele huizen in de zon en dan de onvergelijkelijke helderheid van het blauw." Die indrukken vertaalde hij in zijn atelier treffend naar deze compositie in contrasterende kleuren. Van Gogh heeft in dit schilderij, dat hij zelf De straat noemde, zijn naaste omgeving weergegeven. Links is het restaurant te zien waar hij vaak ging eten. Het huis van zijn vriend, de postbode Joseph Roulin, lag voorbij de tweede spoorbrug. Het was zijn droom hier een kunstenaarsgemeenschap op te richten, maar uiteindelijk kwam alleen Paul Gauguin erop af. Deze relatie duurde slechts enkele maanden en eindigde op een klinkende ruzie. Onder de Franse zuiderzon maakte Van Gogh zijn opzienbarendste werken in een koortsachtig tempo, soms meerdere op een dag. Het werden echter zijn laatste twee levensjaren, met dramatische crises. Hij werd gekweld door, wat hijzelf noemde, "de stem van de verschrikkelijke luciditeit". Hij behaalde in die periode zijn grootste artistieke triomfen door de intense weergave van het licht van het zuiden in door hitte geteisterde doeken. Zijn beroemdste werken dateren uit deze periode. Het is een hoogtepunt in zijn korte loopbaan. De Twaalf zonnebloemen in een vaas (augustus 1888; Neue Pinakothek, München) werd (zoals de Mona Lisa van Leonardo da Vinci) een der populairste schilderijen in de kunstgeschiedenis. Hij wilde de Middellandse Zee ontdekken en trok voor een vijftal dagen naar het nabijgelegen SaintesMaries-de-la-Mer, waar hij onophoudelijk schetsen en tekeningen maakte van de omgeving. Terug in Arles zette hij zijn bekende Vissersboten op het strand op het doek en Brug van Langlois.
    Ook zijn kenschetsende portretten ontstonden in deze periode, zoals van de twee schilderijen van de zoeaaf (juni 1888), van Roulin en Eugène Boch. In 2013 werd in Noorwegen een verloren gewaand werk gevonden: Zonsondergang bij Montmajour (juli 1888), waarvan er enkele pentekeningen bestonden.
    Van Gogh huurde het "gele huis", schilderde het indrukwekkende Nachtcafé en verwerkte uitzonderlijke motieven van oogst, wijngaard en cipressen. Op 23 oktober 1888 kwam Paul Gauguin bij hem logeren, maar nauwelijks twee maanden later volgde de breuk, tijdens een hoog oplopende ruzie over de plaatselijke cafébazin. Beiden waren verliefd op haar zodat ze haar al vele malen geschilderd hadden. De Duitse kunsthistorici Hans Kaufmann en Rita Wildegans onderzochten gedurende tien jaar politierapporten, getuigenverklaringen en brieven van de beide schilders. Volgens hen zou Paul Gauguin van plan zijn geweest het gele huis in Arles na een verblijf van twee maanden te verlaten. Van Gogh zou hem boos achterna de straat op zijn gelopen, waarop een ruzie zou zijn ontstaan en Gauguin uithaalde met zijn degen en daarmee een deel van Van Goghs oor afhieuw. Daarna zouden ze hebben afgesproken hierover te zwijgen: Gauguin om strafvervolging wegens het toebrengen van letsel te ontlopen en Van Gogh om de vriendschap te behouden. De Duitse kunstwetenschappers vinden steun voor hun stelling in de laatste brief van Van Gogh aan Gauguin. Daarin schreef hij: "Jij bent stil, ik zal het ook zijn." Ook in brieven aan zijn broer Theo menen zij impliciete verwijzingen naar het incident te kunnen herkennen. In 2008 publiceerden zij hun bevindingen in een boek (zie onder Literatuur). [8] Curator Leo Jansen van het Van Gogh Museum wijst hun conclusie af. De aangevoerde bewijzen zijn volgens hem voor een groot deel uit hun verband getrokken.[9] Vaker wordt beweerd dat Van Gogh zelf een stuk van zijn oor sneed en dat de tinnitus waaraan hij leed hier de aanleiding toe was. Vervolgens zou Van Gogh zijn oor aan een prostituee hebben gegeven en terug naar huis zijn gegaan. Lange tijd werd gedacht dat Van Gogh alleen zijn oorlel afsneed. Dat was gebaseerd op een verhaal van Van Goghs schoonzus, die echter niet in Arles was toen het gebeurde. In 2016 werd een onderzoek gepubliceerd waarbij onder meer gekeken was naar een brief van Félix Rey, de arts die Van Gogh na het incident behandelde. Uit een bijliggende schets blijkt dat Van Gogh vrijwel zijn hele oorschelp afgesneden had.[10] In januari 1889 was Van Gogh hersteld en ging hij opnieuw driftig aan het werk aan herhaalde versies van La Berceuse, waarvoor Madame Roulin model zat. Verder schilderde hij nieuwe variaties Zonnebloemen. De buurtbewoners maakten zich echter zorgen om de "vagebond" in het gele huis.[11]
    Vincent van Goghs broer Theo trouwde in april te Amsterdam met Johanna Gesina Bonger. Het ging weer minder goed met Vincent en hij liet zich vrijwillig opnemen te Saint-Rémy-de-Provence, in de instelling Saint-Paul-de-Mausole aan de voet van de Alpilles. Men richtte er zelfs een klein atelier in, waarin hij kon schilderen tijdens de steeds zeldzamer momenten zonder zenuwcrisis. In dat jaar maakte hij er ongeveer 150 schilderijen. Het was de tijd van de Irissen, de Seringen, gele korenvelden, olijfbomen en cipressen. De zenuwinzinkingen volgden elkaar op. Tijdens een crisis in augustus 1889 had hij giftige verf ingeslikt. Toch bleef Van Gogh doorwerken, zij het in deze korte periode uitsluitend met tekeningen. Omdat hij op bepaalde momenten niet meer naar buiten wilde, uit vrees voor een nieuwe crisis, maakte hij, vanaf oktober 1889, enkele kopieën naar werken van Rembrandt (De opwekking van Lazarus), Delacroix (De barmhartige Samaritaan), Millet (De houthakker, Avond, Twee spittende boeren, De zaaier, Middagdutje), Honoré Daumier (De drinkers) en Gustave Doré (De gevangenisbinnenplaats). In april 1890 toonde Theo tien werken van zijn broer op de Salon des Indépendants in Parijs, waaronder Sterrennacht boven de Rhône.
    De naam Van Gogh was intussen doorgedrongen tot België en in januari 1890 werd hij uitgenodigd op de expositie van Les XX te Brussel. Hij nam eraan deel met zes schilderijen. Hij kreeg er gunstige reacties en op deze tentoonstelling werd De rode wijngaard gekocht door Anna Boch. Vincent verliet de instelling van Saint-Rémy-de-Provence in mei 1890 en reisde naar Auvers-sur-Oise, in de buurt van Parijs, waar dokter Gachet woonde. Op doorreis bezocht hij Theo en diens vrouw in Parijs.
    In mei kwam Van Gogh in Auvers aan en huurde er een zolderkamer in de herberg van Ravoux. Weer schilderde hij portretten, onder meer het bekende portret van Dr. Gachet. De eindeloze gele korenvelden met de donkerblauwe, vaak wervelende hemels rond Auvers werden nu zijn herhaalde motieven. Broer Theo en zijn vrouw Jo kwamen nog eens een dag doorbrengen bij hem, in juni en in juli liep hij zelf nog eens naar Parijs om bij hen op bezoek te gaan. Lange tijd was niet bekend welk schilderij Van Gogh als laatste maakte. Aanvankelijk werd gedacht aan Korenveld met kraaien. Uit de donkere onweerslucht en opvliegende kraaien concludeerde men dat dat schilderij mogelijk een aankondiging van de schilder zou zijn geweest van zijn aanstaande zelfmoord. Deze stelling werd niettemin weerlegd door brieven van Van Gogh, waaruit bleek dat het schilderij al aan het begin van de maand juli was geschilderd terwijl hij op 29 juli overleed.[12] In 2012 bracht een onderzoek door Louis van Tilborgh (Van Gogh Museum) en Bert Maes (ecoloog) aan het licht, dat Boomwortels Van Goghs laatste schilderij moet zijn geweest. Dit abstract ogende schilderij is enerzijds niet afgemaakt, terwijl van Van Gogh bekend is dat hij een ambachtsman was die een eenmaal begonnen schilderij altijd afmaakte. Dat het dit schilderij moet zijn geweest, en niet een ander schilderij dat hij niet had afgemaakt, bleek uit een briefje van de zwager van Theo van Gogh, waarin hij dit schilderij beschreef waaraan Vincent de dag voor zijn dood was begonnen.[12]
    Algemeen wordt aangenomen dat Van Gogh zichzelf op 27 juli 1890, 37 jaar oud, in de borst verwondde met een revolver. Hij wilde zich door het hart schieten, maar maakte een klassieke fout door te denken dat het hart zich ter hoogte van de linkertepel bevindt. Daardoor stierf hij pas op 29 juli aan inwendige bloedingen, met Theo aan zijn zijde. De Amerikaanse kunstkenners Steven Naifeh en Gregory White Smith, die tien jaar onderzoek naar de schilder hebben gedaan, concluderen echter in hun biografie Van Gogh: The Life[13] (oktober 2011) dat Van Gogh geen suïcide heeft gepleegd, maar dat het dodelijke schot moet zijn gelost tijdens een onduidelijk voorval met een groepje opgeschoten jongens die Van Gogh al dagen hinderlijk volgden. De oudste van hen zou een pistool van zijn vader hebben gehad. Zij wijzen er in dit verband op dat het vuurwapen nooit is gevonden, en uit het medisch rapport blijkt dat de schootsafstand minstens 5 meter moet zijn geweest. Verder werd het pistool van schuin boven de linkerborst afgevuurd, wat een onwaarschijnlijke positie is voor een (rechtshandige) zelfmoordenaar. Hoewel vooralsnog nog steeds wordt uitgegaan van zelfdoding, kan het nieuwe scenario uit de biografie niet worden uitgesloten, omdat de omstandigheden die tot Van Goghs dood leidden nooit helemaal zijn opgehelderd. Vast staat wel, dat van Gogh in de dagen die verliepen tussen zijn verwonding en overlijden, de hoop heeft uitgesproken dat de kogel zou worden verwijderd. De plaatselijke artsen echter waren geen chirurgen en durfden de kogel niet uit zijn buik, waar ze terecht was gekomen, te verwijderen. Dat werd Vincent fataal: hij overleed aan de wondinfectie, niet aan inwendige beschadiging van organen. Een half jaar later overleed ook Theo. Deze liet een zoon achter, Vincent Willem, de grootvader van de bekende cineast en columnist Theo van Gogh. Vincent en zijn broer Theo liggen begraven op de begraafplaats van Auvers-sur-Oise.
    In Nederland zijn vele van zijn werken te bezichtigen in het Van Gogh Museum in Amsterdam. Ook het Kröller-Müller Museum in het Nationaal Park De Hoge Veluwe in Otterlo bezit een behoorlijke collectie Van Goghs.
    Op 21 juli 1962 werd een overeenkomst ondertekend tussen de Staat der Nederlanden en de Vincent van Gogh Stichting. De familie Van Gogh droeg voor 15 miljoen gulden de resterende verzameling, bestaande uit 200 schilderijen van Vincent van Gogh en Paul Gauguin, 400 tekeningen, en alle brieven van Vincent, over aan de staat. Hiermee werd de grondslag gelegd voor het Amsterdamse Van Gogh Museum, dat op 2 juni 1973 werd geopend.
    Na de dood van haar zwager Vincent van Gogh op 29 juli 1890 en haar echtgenoot Theo van Gogh in 1891 keerde Johanna van Gogh-Bonger met haar zoontje Vincent Willem van Gogh en een groot aantal als waardeloos beschouwde schilderijen van Vincent van Gogh definitief terug naar Nederland. Ze vestigde zich in Bussum. Om in haar levensonderhoud te voorzien begon zij daar een pension en maakte een begin aan de verkoop van het werk van haar zwager. Haar beste klanten waren de kunsthandel van Paul Cassirer in Berlijn en kunsthandel J.H. de Bois (voorheen C.M. van Gogh) in Amsterdam waaraan ieder 55 schilderijen of tekeningen werden geleverd. Alles werd door Johanna keurig bijgehouden in haar kasboek, ofschoon er van de verkoop van een klein aantal werken van Vincent geen aantekening werd gehouden. Ook werd een gering aantal werken geschonken aan familie of zeer goede relaties. Behalve het grote aantal werken dat Johanna van Gogh bezat, hadden de volgende familieleden van Vincent werk in hun bezit: E.H. du Quesne-van Gogh tien stuks, Willemien van Gogh zeven stuks, Cornelia van Gogh-Carbentus één, Anna van Gogh-Carbentus drie en Andries Bonger (broer van Johanna) vijf stuks. Tussen 1890 en 1923 werden door haar 247 schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh op de markt gebracht. Van Gogh en zijn leven zijn door de jaren heen een inspiratiebron geweest van diverse culturele uitingen. De Vlaamse schrijver en beeldend kunstenaar Louis Paul Boonbaseerde zijn roman Abel Gholaerts (1944) op het leven van Van Gogh, al verplaatste hij de handeling naar Vlaanderen. Over het leven van de kunstenaar zijn diverse films gemaakt, waaronder de film Lust for Life uit 1956 met Kirk Douglas als Vincent van Gogh. Vincent en Theo, een film van Robert Altman, werd geproduceerd in 1996. In 2009 kwam de IMAX-film Van Gogh, een kleurrijk portret uit. Don McLean schreef het bekende lied Vincent (starry, starry night) over hem, gebaseerd op het schilderij De sterrennacht. In 2009 kwam de film Vincent van Gogh, een zaaier in Etten in omloop, de regisseur was Vincent Oudendijk. Aan de animatiefilm Loving Vincent (2017) werkten meer dan 100 kunstschilders mee, die voor elk frame een schilderij in de stijl van Van Gogh maakten. In Nederland is Vincent van Gogh opgenomen in de canon van Nederland. De commissie-Van Oostrom heeft Vincent van Gogh erkend als een van de vijftig essentiële onderwerpen voor de Nederlandse geschiedenis in het voortgezet onderwijs. In Brabant, de geboorteprovincie van Van Gogh, zijn verscheidene instellingen aan de schilder gewijd. In Nuenen is er documentatiecentrum over Vincent van Gogh en in Etten-Leur staat het Informatie-centrum Vincent van Gogh. In Zundert, de geboorteplaats van Van Gogh, staat het Van Goghhuis. Daarnaast zijn er in de loop der jaren vele tentoonstellingen en boeken over zijn werk verschenen, naast andere uitingen als liederen en bloemencorso's.





    29-07-2018 om 09:26 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28 juli 1952 monique van de ven

     

    28-07-2018 om 09:36 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28 juli 1928 jcq bouvier

     

    28-07-2018 om 09:28 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28 juli 1928 jcq bouvier

    28 juli 1928 acqueline Lee Bouvier (Jackie) Kennedy Onassis, bekend onder vele namen, onder andere Jackie Kennedy, Jackie Onassisen Jackie O., (Southampton (New York), 28 juli 1929 – New York, 19 mei 1994) was de Amerikaanse first lady van 1961 tot aan de dood van haar toenmalige echtgenoot, president John F. Kennedy in 1963. Ze zat naast hem in de auto toen hij werd doodgeschoten. Ze hertrouwde in 1968 met Aristoteles Onassis, een Griekse zakenman. Jacqueline Bouvier werd geboren in het Easthampton Hospital in Easthampton, New York. Ze was de oudste dochter van John Vernou Bouvier III (1891-1957) en Janet Norton Lee (1906-1989). Om hun aanzien te verhogen overdreven beide families over hun afkomst. De Bouviers vertelden dat ze afstamden van de koninklijke Fontaines uit Frankrijk en de Lee's zeiden dat ze van de Virginia Lee's afstamden. Jacqueline was voornamelijk van Ierse, Schotse en Engelse afkomst. Haar laatste Franse voorouder aan vaders kant was Michel Bouvier, haar overgrootvader die naar Philadelphia verhuisde. Ze had één zusje: Caroline Lee, die bekendstond als Lee, geboren in 1933. Haar vader, die de bijnaam "Black Jack" had, was een playboy; het feit dat hij altijd achter de vrouwen aanzat, leidde uiteindelijk tot de scheiding met Janet toen Jackie nog een jong meisje was. Tot ze 12 jaar was, verbleef ze elke zomer op het domein Lasata van haar grootouders in East Hampton waar ze leerde paardrijden op haar favoriete paard Danseuse. Nadat haar ouders officieel gescheiden waren in 1942 en haar moeder hertrouwd was, bleef ze paardrijden op de Hammersmith Farm van de Auchincloss familie. Ze hield van lezen, schilderen, gedichten schrijven en had een goede relatie met haar vader. De relatie met haar moeder was vaak afstandelijk.
    1935-1942 The Chapin School - New York - kleuterschool en lagere school 1942-1944 Holton Arms School - Bethesda, Maryland - lagere school en eerste jaar middelbaar 1944-1947 Miss Porter's School - Farmington, Connecticut - Middelbaar 1947-1949 Vassar College - Poughkeepsie, New York - College 1949-1950 Universiteit van Grenoble en de Sorbonne - Parijs, Frankrijk - uitwisselingsprogramma 1950-1951 George Washington University - Washington, D.C. – behaalt een graad in de Franse literatuur 1954 Georgetown University- Georgetown, Washington D.C. Amerikaanse geschiedenis Toen Jackie op Vassar College zat, werd ze "Debutante van het jaar" in 1947/48. In 1951 had ze haar eerste baan voor de krant Washington Times-Herald. Haar werk bestond erin vragen te stellen aan mensen die ze ontmoette in Washington. De vragen en amusante antwoorden verschenen dan in de krant. Hierdoor leerde ze senator John F. Kennedy kennen.
    In december 1951 was Jackie verloofd met de jonge effectenmakelaar John Husted. Jackie pendelde tussen New York en Washington om John te ontmoeten. In New York verbleef ze in het appartement van haar vader, Black Jack Bouvier, die erg gesteld was op John. In maart 1952 werd de verloving echter verbroken, op advies van haar moeder. Zij vond dat Husted die $17000 per jaar verdiende niet rijk genoeg was hoewel zijn familie in hoog aanzien stond, ze vond hem ook onvolwassen. Jackie ontmoette John Kennedy (bijnaam Jack) voor het eerst op het huwelijk van een gemeenschappelijke vriend in 1948. Drie jaar later kwamen ze weer met elkaar in contact in mei 1951 op een etentje bij Charles en Martha Bartlett thuis. Kennedy vergezelde haar naar de auto, maar ontdekte dat Husted haar opwachtte. In de winter van dat jaar zagen ze elkaar op een evenement in Palm Beach, Florida. Nadat de verloving van Jackie verbroken werd hielden de Bartletts een nieuw etentje op 8 mei 1952 waarop de romance tussen Jack en Jackie ontlook.
    Ze trouwden op 12 september 1953 in Newport, Rhode Island. Haar bruidsjurk en die van de bruidsmeisjes werd ontworpen door Ann Lowe, een bekende modeontwerpster. De receptie werd op Hammersmith Farm gehouden met ruim 2000 gasten. Na de bruiloft keerden ze na een korte huwelijksreis terug naar Washington. In het begin van hun huwelijk ondervond senator Kennedy erg veel hinder van zijn rug door een oorlogsblessure; hij werd twee keer geopereerd. Terwijl hij herstelde van de operatie moedigde Jackie hem aan om een boek te schrijven, Profiles in Courage dat gaat over senatoren die hun carrières riskeerden om te vechten voor zaken waarin ze geloofden. Het boek kreeg de Pulitzer-prijs voor biografie in 1957. Het huwelijk verliep niet probleemloos, deels door Johns gezondheidsproblemen maar evenzeer door zogeheten verhoudingen - beide werden voor het publiek verborgen gehouden. De eerste vijf jaar van hun huwelijk woonden ze in een huis op de N Street in Georgetown, Washington. Jacqueline spendeerde in deze eerste huwelijksjaren veel van haar tijd en geld aan het herinrichten van het huis en het kopen van kleren. In 1956 werd ze voor het eerst zwanger; het zou een meisje worden dat ze Arabella noemden maar ze kreeg een miskraam. Een jaar later zou ze een dochter krijgen, Caroline. Jacqueline was erg gesteld op haar schoonvader, Joseph P. Kennedy die op zijn beurt ook op zijn schoondochter gesteld was. Hij zag dat zij veel PR-potentie had als vrouw van een politicus. Haar relatie met Rose Kennedy was meer afstandelijk. Ze kon het ook goed vinden met haar zwager Bobby. Ze kon echter niet zo goed omgaan met de competitieve en sportieve eigenschap van de Kennedy clan; ze was stiller en meer gereserveerd. Liever bracht ze de tijd alleen met John door dan met de hele familie erbij. De Kennedy zusters noemden haar "de deb" (debutante) en Jackie was er nooit happig op om mee te doen aan de familiale touch-football wedstrijden. Eén keer brak ze haar been in een honkbalwedstrijd met de familie Naam Geboren Overleden Opmerking Arabella Kennedy Jr. 23 augustus 1956 23 augustus 1956 doodgeboren dochter, begraven naast haar broer Patrick en hun vader nadat hij in 1963 vermoord werd en in 1967 in de Kennedy graftombe. Caroline Bouvier Kennedy 27 november 1957 Getrouwd met Edwin Schlossberg; heeft twee dochters en een zoon. Ze is het laatst overlevende kind van John en Jackie. John Fitzgerald Kennedy Jr. 25 november 1960 16 juli 1999 Getrouwd met Carolyn Bessette; stierf samen met haar in een vliegtuigcrash in 1999. Patrick Bouvier Kennedy 7 augustus 1963 9 augustus 1963 overleed twee dagen na zijn geboorte.
    In januari 1960 kondigde senator John Kennedy aan dat hij zich kandidaat stelde voor het presidentschap en begon lange dagen te werken en door het hele land te reizen. Jackie had ook een actieve rol in de campagne. In Appleton, Wisconsin deelde ze handtekeningen uit aan leerlingen van een lagere school en zei erbij dat haar handtekening leesbaarder zou zijn dan die van haar man. De campagne in West Virginia was het zwaarste voor Jackie, ze had niet verwacht dat de regio zo arm was. Toen ze later in het Witte Huis nieuw glaswerk nodig hadden, stelde Jackie voor om het glaswerk bij Morgantown Glassware uit de verarmde staat te bestellen. Enkele weken voor het begin van de presidentiële campagne werd Jacqueline zwanger, en vanwege haar eerdere miskraam zeiden de dokters dat ze het best thuis kon blijven. Ze hielp haar man van huis uit door duizenden brieven te beantwoorden, reclamespotjes voor de televisie op te nemen en door een wekelijkse column te schrijven in een krant, Campaign Wife, die door het hele land verspreid werd. Ze werd bijgestaan door haar persoonlijke secretaresse, Mary Barelli Gallagher, die ook in het Witte Huis haar post bleef verzorgen. Ze bleef voor Jackie werken tot enkele maanden na de verhuizing van
    Jackie naar New York. Datzelfde jaar publiceerde Gallagher nog de bestseller My Life with Jacqueline Kennedy. In de uiteindelijke verkiezing op 8 november 1960 versloeg John F. Kennedy nipt de Republikein Richard Nixon en werd zo president.
    Mevrouw Kennedy, de president, André Malraux, Marie-Madeleine Lioux Malraux, Lyndon B. Johnson en Lady Bird Johnson komen net van de grote trap in het Witte Huis af op weg naar een diner met de Franse minister van cultuur in mei 1962. Jackie droeg een jurk die ontwerpen werd door Guy Douvier van Christian Dior. Jackie beviel, via een keizersnede, van John F. Kennedy Jr. twee weken nadat zijn vader werd verkozen. Kort daarna kreeg Jackie een rondleiding door het Witte Huis van Mamie Eisenhower die haar niet zei dat er een rolstoel was om te gebruiken. Toen ze thuiskwam stortte ze in en had nog steeds geen goede gezondheid toen ze het Witte Huis betraden in januari 1961. Ze was een van de jongste first lady’s in de geschiedenis, net na Frances Cleveland. Jacqueline vond de titel first lady niet zo prettig, ze vond dat het klonk als een paardennaam. Ze vroeg om aangesproken te worden als mevrouw Kennedy. Zoals elke First lady kwam haar leven in het publieke oog. Ze vond het zelf niet erg om interviews te geven of om gefotografeerd te worden maar ze maakte zich wel zorgen over welk effect het zou hebben op de kinderen. Ze was vastbesloten hen te beschermen zodat ze een normale kindertijd zouden hebben. Ze liet maar weinig foto’s van hen nemen, maar als ze weg was liet de president wel foto’s nemen van de kinderen door fotograaf Cecil Stoughton. Mevrouw Kennedy plande vele culturele evenementen, ze inviteerde artiesten, schrijvers, wetenschappers, dichters en muzikanten op het Witte Huis. Ze sprak vloeiend Frans en kon ook Spaans en Italiaans. Ze was ook erg handig in het aangenaam bezighouden van mensen waardoor ze een uitstekende reputatie kreeg als gastvrouw. Haar sociale vaardigheden waren legendarisch, zoals kan worden opgemerkt uit de manier waarop ze omging met president De Gaulle in Parijs en Nikita Chroesjtsjov in Wenen. Het bezoek van de president aan Wenen bleek een ramp te zijn maar Jackie maakte vele dingen goed. Toen aan Chroesjtsjov gevraagd werd om Kennedy een hand te geven voor een foto, zei de communistische leider dat hij liever eerst haar een hand zou geven.
    Door haar Franse afkomst, voelde ze een sterke band met Frankrijk. Dit reflecteerde in vele aspecten van haar leven, bijvoorbeeld voor de menu’s op staatsdiners, haar kledingsmaak en liefde voor ballet. Ze koos voor de Franse binnenhuisarchitect Stéphane Boudin van Maison Jansen om de privéfamilievertrekken op de tweede en derde verdieping opnieuw in te richten. Ze koos een Franse kok, die in Vietnam (voormalige kolonie) geboren was om chef-kok te worden in het Witte Huis.
    De restauratie van het Witte Huis was het eerste grote project van Jacqueline. Ze vond de eerste rondleiding in het huis, gegeven door Mamie Eisenhower, maar niets omdat er weinig historische dingen terug te vinden waren. In de kamers stonden meubelen die volgens haar geschiedenis misten. Haar inspanningen begonnen al op haar eerste dag in het Huis, met de hulp van decorateur Sister Parish. De familievertrekken moesten aantrekkelijker gemaakt worden en meer geschikt voor een familieleven, er kwam een nieuwe keuken en meer plaats voor de kinderen. De fondsen die beschikbaar gesteld werden voor dit project waren al snel uitgeput. Ze richtte een comité op om het restauratieproces te financieren. Ze vroeg ook meubelexpert Henry du Pont om raad. Haar beleid werd in die tijd bijna niet opgemerkt, behalve in roddels dan die ontstonden over de hoge kosten. Later werd wel duidelijk dat ze de verschillende stijlen van Parish, du Pont en Boudin goed had aangepakt. Ze startte ook de publicatie van een handleiding over het Witte Huis. Met de opbrengsten
    daarvan betaalde ze de rest van de restauratie. Door haar kwam er ook een wet die vastlegde dat meubels uit het Witte Huis eigendom werden van de Smithsonian Institutionen dat ze niet konden meegenomen worden door vertrekkende ex-presidenten. Ze schreef ook persoonlijke verzoeken aan degenen die stukken van historische waarde hadden om ze terug te schenken aan het Witte Huis. Op 14 februari 1962 gaf Jackie een rondleiding in het Witte Huis op de televisie samen met journalist Charles Collingwood van de CBS, daar zei ze onder andere dat ze wou dat alles in het Witte Huis het beste was. Samen met Rachel Lambert Mellon liet ze ook de rozentuin van het Witte Huis opnieuw aanleggen en de oostelijke tuin, die na de moord op haar man werd omgedoopt in de Jacqueline Kennedy Garden. Haar inspanningen voor restauratie en behoud van het Witte Huis zorgde voor een permanente nalatenschap in de vorm van de White House Historical Association, het Committee for the Preservation of the White House, een permanente curator, het White House Endowment Trust en het White House Acquisition Trust.
    Alvorens de Kennedy’s Frankrijk bezochten kwam er een televisiespecial in het Frans met Jackie op het gazon van het Witte Huis. Toen ze het land bezochten had ze al de harten van de Fransen veroverd, haar vloeiende Franse uitspraak maakte ook indruk op de Gaulle en de Fransen. Na het bezoek schreef het tijdschrift Time, dat erg opgetogen was over de first lady, "er was ook nog een man die bij haar was". Zelfs de president grapte erover en zei "Ik ben degene die Jacqueline Kennedy naar Parijs vergezelde, en ik heb ervan genoten!"
    Op aandringen van John Kenneth Galbraith, de Amerikaanse ambassadeur in India ondernam Jackie een reis naar India en Pakistan, samen met haar zuster Lee, de reis werd goed gevolgd door de pers. Galbraith viel een merkbare scheiding op tussen haar eigenzinnige kledingsmaak en andere frivoliteiten enerzijds en haar goede intellect anderzijds. In Lahore gaf de Pakistaanse president Ayub Khan zijn paard Sardar aan Jackie cadeau. Later ontmoette ze ook nog de Iraanse keizerin Farah Pahlavi.
    Jackie kreeg op 7 augustus 1963 een zoontje Patrick Bouvier Kennedy, dat te vroeg geboren werd via een keizersnede. Doordat zijn longen niet volledig ontwikkeld waren kon Patrick niet ademen en stierf na twee dagen tot Jackies groot verdriet. Na het verlies van haar zoontje hield Jacqueline zich op de achtergrond in het Witte Huis. De president stelde voor dat ze haar zuster in Europa zou bezoeken om te herstellen van Patricks dood. Ze bracht heel wat tijd door in de regio rond de Middellandse Zee tijdens de vroege herfst, waarbij zij en haar zuster onder andere te gast waren op het jacht Christinavan Aristoteles Onassis. Midden november 1963 maakte ze weer haar eerste publieke optreden in het Witte Huis.
    In november 1963 ging het koppel op campagnereis naar Texas. Op 21 november begonnen ze in San Antonio en gingen dan door naar Houston waar ze de NASAbezochten. De laatste halte die dag was Fort Worth. Na het ontbijt de volgende dag vlogen ze naar Dallas. Hij werd begeleid door een motorbrigade terwijl hij met Jackie in een limousine zat met een open dak. Vicepresident Johnson en zijn vrouw Lady Bird zaten in de wagen achter hen. Tijdens het rijden door de menigte werd de president neergeschoten. Jackie klom uit de achterzit, niet om uit de limousine te vluchten (zoals regelmatig is beweerd), maar om een deel van de hersenen van haar net beschoten man vast te grijpen. Het bewijs daarvoor werd ontdekt in onder meer de roemruchte Zapruder film, maar ook in verklaringen die later zijn afgelegd. De limousine reed in volle vaart naar het Parkland Hospital alwaar de president overleed.
    Na zijn dood weigerde ze haar kleren, die onder het bloed zaten, weg te doen en had er spijt van dat ze het bloed van haar gezicht en handen had afgewassen, omdat ze wilde laten zien aan de mensen wat ze haar hadden aangedaan. Ze had het beroemde roze pakje aan in het vliegtuig toen Lyndon B. Johnson de eed aflegde als nieuwe president. Nadat Jaqueline het pakje had verwisseld voor andere kleding, werd het door haar kamermeisje -ongewassen- in een doos gedaan, waarna het bij de moeder van de weduwe terechtkwam. Die zette de tekst "22 november 1963" op het deksel van de doos, waarna die in haar kelder verdween. Jaren later werd de doos aan The Nationale Archives geschonken, waar hij nog steeds ligt; 'unexposed to the public', zoals in een tv-reportage over de inmiddels historische kledingstukken wordt gesteld.
    Jacqueline Kennedy in Givenchy, Robert Kennedy, John Jr., Caroline, en Peter Lawford verlaten het Capitool na de ceremonie van John Fitzgerald Kennedy op 24 november 1963 De hele natie was in de rouw na het overlijden van de president. Hij lag eerst opgebaard in het Witte Huis en daarna in het Capitool. De staatsbegrafenis werd gehouden in de St. Matthews Cathedral. Hij werd begraven op het Arlington National Cemetery en Jackie was de eerste om de eeuwige vlam aan te steken bij zijn graf. Reporter Lady Jean Campbell vertelde aan de Engelse krant Evening Standard: "Jacqueline Kennedy heeft de Amerikanen iets gegeven wat ze altijd misten: een koningin." Na de moord trok ze zich terug uit het publieke leven. Ze werd gespaard bij het proces van de van de moord verdachte Lee Harvey Oswald, die kort daarop doodgeschoten werd door nachtclubeigenaar Jack Ruby. Ze maakte wel een kort optreden in Washington om geheim agent Clint Hill te eren, die in de limousine klom om haar en de president te beschermen Een week na de moord werd de weduwe van de president geïnterviewd in Hyannisport voor het tijdschrift Life. Daarin vergeleek ze haar jaren in het Witte Huis met die van Koning Arthurs mythische Camelot, ze zei dat John vaak de titelsong van de musical Camelot van Lerner en Loewe draaide voor ze gingen slapen. Ze citeerde ook koningin Guinevere uit de musical om zich uit te drukken hoe ze haar verlies aanvoelde: "Nu is hij een legende, terwijl hij verkoos om een man te zijn." Door haar gedrag tijdens de moord en begrafenis won ze de bewondering van velen over de gehele wereld. In het geheim kampte ze met gedachten over zelfmoord, maar ze vertelde haar vrienden en familieleden dat het haar kinderen waren die haar op de been hielden. Na de dood van John bleven Jackie en de kinderen nog twee weken in het Witte Huis. Oud-president Truman moedigde Lyndon Johnson aan om Jackie aan te sporen eerder te vertrekken dan gepland, omdat het nu zijn presidentieel vertrek was. Nadat ze Lady Bird Johnson had rondgeleid zei ze: "Wees niet bang van dit huis, ik heb hier mijn gelukkigste jaren gehad.".
    Na de winter van 1964 nog in Washington te hebben doorgebracht besloot ze een luxueus appartement te kopen op Fifth Avenue in New York, in de hoop meer privacy te krijgen. Ze verkocht het huis dat in Virginia gebouwd was en waar zij en John met pensioen zouden zijn gegaan. Ze rouwde een jaar lang, trad niet in de openbaarheid en was erg op haar privacy gesteld. Haar dochter Caroline vertelde in die tijd tegen haar schooljuffrouw dat haar moeder vaak huilde. In mei 1965 wijdden Jacqueline Kennedy en Koningin Elizabeth II een officieel gedenkteken in voor de president in het Engelse plaatsje Runnymede. Het gedenkteken omvatte naast een steen enkele aren grond die door het Verenigd Koninkrijk aan de Verenigde Statenwerd gegeven op de weide waar de Magna Carta werd ondertekend door Jan zonder Land in 1215. Ze was ook betrokken bij de plannen voor de John F. Kennedy Library, een bewaarplaats voor alle officiële documenten tijdens de ambtstermijn van de president. De bibliotheek zou eerst
    in Cambridge, Massachusetts komen, dicht bij de universiteit van Harvard maar om verscheidene redenen kwam hij uiteindelijk in Boston. De bibliotheek heeft ook een museum en werd in 1979 ingewijd door president Carter, bijna 16 jaar na de moord. Regeringen van vele landen schonken geld om de bibliotheek te bouwen.
    Op 20 oktober 1968 trouwde Jacqueline met Aristoteles Onassis, een Griekse scheepsmagnaat, op het Griekse eiland Skorpios. Vier en een halve maand eerder werd haar eerdere zwager senator Robert F. Kennedy vermoord in Los Angeles. Op dat moment vond Jackie dat de Kennedy’s een doelwit waren en dat zij en haar kinderen weg moesten uit de Verenigde Staten. Een huwelijk met Onassis was zinvol: hij had het geld en de macht om haar de nodige bescherming te geven terwijl zij het sociale cachet had waar hij naar hunkerde. Hij beëindigde zijn relatie met operadiva Maria Callas om met haar te trouwen. Jackie gaf de bescherming van de geheime dienst op en het privilege om gratis brieven te verzenden, een privilege waar weduwen van presidenten recht op hebben. Het huwelijk kreeg een tijdje negatieve publiciteit en leek haar imago van rouwende weduwe aan te tasten. Anderen zagen het huwelijk echter als een positief symbool voor de moderne Amerikaanse vrouw die niet bang was om voor haar eigen financiële belangen te zorgen en haar familie te beschermen. In het begin leek het huwelijk een succes maar al snel werd duidelijk dat dit niet zo was. Het koppel bracht samen weinig tijd door. Onassis kon wel goed opschieten met Caroline en John Junior, zijn zoon Alexanderintroduceerde John in de vliegkunst (ironisch gezien zouden ze later allebei in een vliegtuigongeluk omkomen). Jackie kon niet opschieten met haar stiefdochter Christina Onassis en besteedde veel tijd aan reizen en winkelen. In de jaren 70 wilde Jackies zuster Lee een documentaire opnemen met Albert en David Maysles over de jeugd van Jacqueline in East Hampton. Rond dezelfde tijd kregen haar tante langs vaders kant Edith Ewing Bouvier Beale (Big Edie) en diens dochter Little Edie ongewilde nationale aandacht toen de krant National Enquirer de betreurenswaardige levensomstandigheden bekendmaakte waarin de familie zich bevond in hun landhuis in East Hampton, Grey Gardens. Hierna beval de gezondheidsinspectie om het huis op te ruimen nadat het in verval was geraakt en overspoeld werd door wilde katten. Jackie en Aristoteles schonken $32000 om het huis op te ruimen, het opnieuw te bemeubelen, nieuwe leidingen te laten aanleggen en 1000 zakken vuilnis weg te brengen. De gebroeders Maysles interviewden de Edies en lieten de beelden aan Lee Radziwill zien, die de film in beslag nam. Uiteindelijk werd er toch een documentaire gemaakt die zich focuste op de Edies in plaats van de first lady. Onassis was in het eerste stadium voor het aanvragen van de echtscheiding toen hij overleed op 15 maart 1975; Jacqueline was met haar kinderen in New York. De erfenis was beperkt door een voorhuwelijks contract en door het feit dat Onassis de Griekse regering ervan overtuigde dat er een limiet moest staan op hoeveel een niet-Griekse weduwe kon erven. Jacqueline aanvaardde het aanbod van $26.000.000 dat Christina haar deed.
    Toen een paparazzo Jackie naakt fotografeerde op Skorpios, kocht Larry Flynt, uitgever van het pornografische magazine Hustler, de foto’s op en publiceerde ze in de editie van 1975. Dit tot grote schaamte van Jackie en de Kennedy familie, hoewel haar schoonmoeder Rose geamuseerd was door de foto’s.
    De dood van Aristoteles Onassis in 1975 maakte haar op 46-jarige leeftijd voor de tweede keer weduwe. Nu haar kinderen ouder waren, besloot ze werk te zoeken dat haar voldoening kon geven. Aangezien ze altijd al gesteld was geweest op schrijven en literatuur nam ze een aanbod aan als uitgever voor Viking Press. Een paar jaar later stapte ze over naar Doubleday. Ze deed grote moeite om Frank Sinatra, de Hertogin van Windsor en koningin Elizabeth II toe te voegen aan de lijst van auteurs voor Doubleday, maar telkens zonder succes. Ze woonde in Martha's Vineyard en in New York. Vanaf het midden van de jaren 70 tot aan haar dood was haar levensgezel Maurice Tempelsman, een in België geboren en al jaren gescheiden diamantair. Jacqueline Onassis waardeerde de bijdragen van Afro-Amerikaanse schrijvers aan de Amerikaanse literatuur. Ze moedigde haar buurvrouw in Martha’s Vineyard, Dorothy West, aan het boek The Wedding af te maken: een verhaal over rassen, klassen, rijkdom en macht in de Verenigde Staten. De novelle kreeg grote literaire waardering nadat ze in 1995 door Doubleday werd gepubliceerd. Oprah Winfrey introduceerde in 1998 het verhaal aan miljoenen Amerikanen met een eveneens The Wedding getitelde televisiefilm, waarin Halle Berry een hoofdrol speelde. In het voorwoord van haar boek vermeldt Dorothy West de steun van Jacqueline Onassis. Jacqueline Onassis zette zich ook in voor het behoud en de bescherming van Amerika’s culturele erfgoed. In haar tijd als first lady protesteerde ze tegen de sloop van historische huizen op Lafayette Square in Washington, omdat ze van mening was dat deze gebouwen een essentiële rol speelden in de geschiedenis van de stad. Later voerde ze campagne om het station Grand Central Terminal in New York te renoveren. In de Terminal is een gedenkteken geplaatst, dat haar prominente rol bij het behoud memoreert. In de jaren 80 protesteerde ze tegen plannen om bij Columbus Circle in New York een wolkenkrabber te bouwen, die een grote schaduw zou werpen over Central Park. En vanuit haar appartement op Fifth Avenue in New York had ze uitzicht op de vleugel van het Metropolitan Museum of Art waarin de tempel van Dendur stond. Dit was een geschenk van Egypte aan de Verenigde Staten, om het land te bedanken voor de generositeit van de Kennedy’s, die hadden meegeholpen bij het redden van enkele historische tempels die anders overstroomd zouden zijn na de bouw van de Aswandam. In januari 1994 werd bij Jacqueline Onassis non-Hodgkin vastgesteld, een vorm van kanker. De diagnose werd in februari bekendgemaakt. De familie was aanvankelijk optimistisch. Haar dochter stond erop dat ze zou stoppen met roken. Jacqueline Onassis bleef werken bij Doubleday, maar deed het wel rustiger aan. In april bleek de kanker zich te hebben uitgezaaid en werd ze opgenomen in een ziekenhuis in New York. Op 18 mei ging ze voor het laatst naar huis. Een grote menigte sympathisanten, toeristen en verslaggevers verzamelde zich buiten haar appartement op straat. Jacqueline Onassis overleed op vrijdag 19 mei 1994 om 22.15u in haar slaap, op 64-jarige leeftijd. De begrafenis vond plaats op 23 mei in de rooms-katholieke kerk Saint Ignatius Loyola, dezelfde kerk waar ze in 1929 gedoopt was. Ze werd naast president Kennedy begraven, dicht bij hun zoon Patrick en dochter Arabella, in Arlington, Virginia.
    Net zoals bij haar echtgenoot wordt Jackie herinnerd: De Jacqueline Kennedy Onassis High School, werd ingewijd in 1995 in New York en is de enige school in Amerika met die naam. De grootste vijver in Central Park werd in 2006 omgedoopt in het Jacqueline Kennedy Onassis Reservoir. In de George Washington-universiteit is een hal die de Jacqueline Kennedy Onassis Hall heet.
    In het Witte Huis is een tuin die, kort na de dood van haar man, werd omgedoopt in de Jacqueline Kennedy Garden. In 2016 kwam er een biografische film over haar uit over de periode voorafgaande, tijdens en na de moord op haar man, getiteld Jackie.





    28-07-2018 om 09:26 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28juli 1741 vivaldi

     

    28-07-2018 om 09:24 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28juli 1741 vivaldi
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    28 juli 1741 Antonio Lucio Vivaldi (Venetië, 4 maart 1678 – Wenen, 28 juli 1741) was een Italiaans violist, priester en componist. Hij is vooral bekend van De vier jaargetijden, een cyclus van vier vioolconcerten Antonio Lucio Vivaldi werd geboren in Venetië, mogelijk tijdens een aardbeving. Zijn vader, die kapper en violist was, hielp hem met zijn carrière in de muziek en meldde hem aan bij de Cappella di San Marco, waar vader Vivaldi zelf een vooraanstaand violist was. In 1703 werd Vivaldi priester. Hij kreeg al snel de bijnaam Il Prete Rosso ("de rode priester"), vermoedelijk vanwege zijn rode haar. Vanaf 1704 hoefde hij niet meer deel te nemen aan de heilige mis in verband met zijn slechte gezondheid: hij leed aan astma. Maar volgens sommigen mocht hij de mis niet meer opdragen omdat, als hij inspiratie kreeg voor een nieuw muziekstuk, hij dat gewoon ging opschrijven tijdens de mis. Vivaldi werd violist in een meisjesweeshuis in Venetië, het Pio Ospedale della Pietà. De musicerende wezen stegen snel in aanzien, ook in het buitenland. Omdat meisjes eigenlijk geen muziek mochten spelen, gaven zij concerten van achter een doek. Voor hen schreef Vivaldi de meeste van zijn concerten, cantates en gewijde muziek. In 1705 werd de eerste verzameling (raccolta) van zijn werk gepubliceerd en er zouden er nog vele volgen. Als hij niet op een van zijn vele reizen was, vervulde Vivaldi verschillende taken in het weeshuis. In 1713 kreeg hij de verantwoordelijkheid voor alle muzikale activiteiten in het instituut. Hij overleed in 1741 op 63-jarige leeftijd.
    Vivaldi was een zeer productieve componist. Zijn werk omvat onder andere: meer dan 500 concerten (waarvan 223 voor viool en 27 voor cello); 46 opera's; 14 sinfonia's voor strijkers; 73 sonates; kamermuziek; gewijde muziek (het oratorio Juditha Triumphans, geschreven voor de Pietà, twee Gloria's, een Stabat Mater, de psalmenNisi Dominus en Beatus Vir, het Magnificat, Dixit Dominus en andere); zijn beroemdste werk is Le Quattro Stagioni (De vier jaargetijden). Weinig bekend is het feit dat het grootste deel van zijn werk in de eerste helft van de twintigste eeuw werd herontdekt, maar pas in de tweede helft uitgegeven. Sommige fluitsonates, zoals Il Pastor Fido, worden ten onrechte wel aan hem toegeschreven in plaats van aan Nicolas Chedeville. Tijdens zijn leven werden er al verschillende werken gepubliceerd. Zij kregen allen een opusnummer (van opus 1 tot opus 13). In de 20ste eeuw werden er verschillende pogingen ondernomen om een volledige catalogus van zijn werk op te stellen. De volledigste catalogus is die van Peter Ryom, genaamd de Ryom-Verzeichnis, gepubliceerd in 1973. De afkorting RV met nummer wordt meestal gebruikt om een werk te identificeren. Vivaldi's muziek is vernieuwend. Zijn composities waren helder, met harmonische contrasten, en Vivaldi slaagde er vaak in vernieuwende melodieën en thema's te bedenken. Van belang is ook dat zijn muziek bedoeld was om ook de massa aan te spreken, in plaats van alleen de intellectuele elite. Het vrolijke karakter van zijn muziek weerspiegelt Vivaldi's eigen plezier in het componeren, en is een belangrijke reden voor de enorme populariteit van zijn werk. Vivaldi werd hierdoor ook snel beroemd in Frankrijk, een land dat toentertijd muzikaal gesproken erg opgesloten zat in bestaande structuren. Hij wordt wel beschouwd als één van de componisten die ervoor zorgde dat de Barokmuziekeen impressionistische stijl kon ontwikkelen. Daarmee wordt hij soms gezien als voorloper van de componisten van de Romantiek. Johann Sebastian Bach werd sterk beïnvloed door zijn concerten. In latere tijden waren
    niet alle componisten even enthousiast: Igor Stravinsky zei chargerend dat Vivaldi niet honderden concerten had geschreven, maar slechts honderden variaties op één en hetzelfde concert. Vandaag de dag worden ook zijn opera's langzamerhand herontdekt, zoals Dorilla in Tempe, Ottone in villa en Orlando furioso. Hoewel Vivaldi priester was, wordt hij verondersteld vele liefdesaffaires gehad te hebben, onder meer met de zangeres Anna Giraud. Met haar werd hij ervan verdacht plagiaatgepleegd te hebben ten aanzien van enkele oude Venetiaanse opera's die hij een beetje aanpaste aan haar stem. Dit bracht hem in conflict met Benedetto Marcello, die een pamflet tegen Vivaldi schreef.

    28-07-2018 om 09:23 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28 juli 1750 bach

     

    28-07-2018 om 09:21 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28 juli 1750 bach
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    28 juli 1750 Johann Sebastian Bach (Eisenach, 21 maart 1685 – Leipzig, 28 juli 1750) was een Duitse componist van barokmuziek, organist, klavecinist, violist, muziekpedagoog en dirigent. Hij wordt door de meeste muziekwetenschappers beschouwd als een van de grootste en invloedrijkste componisten uit de geschiedenis van de klassieke muziek vanwege de inventiviteit waarmee hij melodie, harmonie en ritme, maar ook diverse muziekstijlen uit zijn tijd en dansvormen combineerde, wat vele componisten na hem inspireerde en wat ze ook trachtten te evenaren. Zijn omvangrijke oeuvre, dat door Wolfgang Schmieder thematisch voor het eerst werd gecatalogiseerd en gerubriceerd, aanvankelijk slechts ten behoeve van de Duitse muziekuitgeverij Breitkopf & Härtel als uitleen- en publicatiecatalogus, in de Bach-WerkeVerzeichnis (BWV), valt met name op door groot componeertechnisch vakmanschap en – voor velen – een sterke emotionele zeggingskracht [bron?]. Het is een unieke synthese van de verworvenheden van de meerstemmige, polyfone muziek met die van de eenstemmige, de monodie. Bach wordt, met Claudio Monteverdi en Jean-Philippe Rameau, als hoogtepunt van de muzikale barok (ca. 1600 - ca. 1750) beschouwd. Zijn overgeleverde muziek, die pas vanaf circa 1800 in grote oplagen gepubliceerd werd, is ook van grote betekenis gebleken voor vele componisten na hem. In zijn behandeling van polyfonie en harmonie bereikte Bach een kwaliteit waarin hij de grenzen van wat tot dan toe gerealiseerd was in de klassieke muziek verre overschreed. Bachs oeuvre omvat vrijwel alle stijlen en vormen die in zijn tijd gangbaar waren, met uitzondering van opera
    Bach werd geboren op 21 maart 1685 te Eisenach in de huidige Duitse deelstaat Thüringen als telg van een oud muzikaal geslacht (over 7 generaties telde het meer dan 120 musici). Hij werd gedoopt op 23 maart in de Sankt Georgenkirche, gelegen op het centrale stadsplein van Eisenach waaraan ook het stadskasteel van de vorsten van Sachsen-Eisenach is gelegen. Als tweede naam kreeg de dopeling de naam van zijn peetoom, Sebastian Nagel, stadsblazer uit Gotha. Hij kreeg al op zeer jonge leeftijd vioollesvan zijn vader Johann Ambrosius Bach.
    Op negenjarige leeftijd werd hij wees en kwam hij terecht in het gezin van zijn oudste broer Johann Christoph Bach III, die kerkorganistwas in het stadje Ohrdruf. Hij merkte het bijzondere muzikale talent van de jonge Johann Sebastian op en bracht zijn jongste broer de beginselen van het muziekmaken in extenso bij, vooral wat betreft het bespelen van het orgel en het klavier. In deze periode begon Bach, voornamelijk op eigen kracht, met componeren. Hierbij dienden composities van andere meesters – afkomstig uit de muziekverzameling van zijn oudste broer – als voorbeelden. Een belangrijk deel van de zogeheten Neumeister-koralen die in 1985 in Yale University ontdekt werden – een verzameling van enkele tientallen korte koraalvoorspelen voor orgel – dateert grotendeels uit deze vroege periode. Rond 1700 werd de gezinswoning van zijn broer, waar de jonge Johann Sebastian woonde, te klein. Zijn broer was getrouwd en had inmiddels twee kinderen met een derde op komst. Johann Sebastian kreeg een beurs om gedurende drie seizoenen op het Michaelisgymnasium in Lüneburg in NoordDuitsland te studeren. Op deze school kreeg Johann Sebastian Bach vermoedelijk muziekles van cantor August Braun en van organist F.C. Morhard. In de periode dat Bach op deze school verbleef werd het orgel gerenoveerd en de renoveerder, J.B. Held, logeerde in de school, wat Bach de mogelijkheid moet hebben gegeven om zich diepgaand te informeren over orgelbouw. In Lüneburg was destijds Georg Böhm organist van de Sankt Johanneskirche. Johann Sebastian Bach was een bewonderaar van het spel en de composities van Böhm en bestudeerde deze ijverig. Ondanks het feit dat de relatie tussen het koor van de Johanneskirche en het koor van het Michaelisgymnasium niet goed was, hadden Bach en Böhm in deze tijd meermalen contact. Een later door Bachs tweede zoon Carl Philipp Emanuel Bach gesuggereerde leraar-leerlingverhouding tussen Georg Böhm en de jonge Johann Sebastian Bach blijkt sterkere papieren te hebben dan tot recent werd aangenomen. Dit blijkt uit een door Bach zelf in 1700 ten huize van Georg Böhm vervaardigde kopie van het
    orgelwerk An Wasserflüssen Babylon van de Hamburgse meesterorganist en geboortige Deventernaar Johann Adam Reincken. Na de slotmaten staat de volgende door Bach gedateerde en naar Böhm verwijzende tekst: â Dom. Georg: Böhme | descriptum aõ. 1700 | Lunaburgi. Het documenteert de nauwe band in die tijd tussen Georg Böhm en zijn jonge 'meesterleerling' Bach. Uit Forkels Bachbiografie blijkt evenwel dat Bachs zoon in 1775 de verhouding Böhm-Bach als meester-leerling relativeert. C.P.E. Bach noemde Böhm aanvankelijk Bachs leraar, maar sprak daarna meer neutraal over de Lüneburgse componist Böhm.[1]
    In zijn 18e levensjaar vond Bach tijdelijk werk aan het hertogelijke hof in Weimar als lakei zoals rekeningen dit vermelden. Veel waarschijnlijker is het dat hij toen reeds, onder bescherming van de toenmalige Weimarer hoforganist Johann Effler (een oude relatie van Bachs vader Johann Ambrosius), aldaar voor het eerst als beroepsmusicus is opgetreden, als plaatsvervangend hoforganist. Niet lang daarna, op 13 juli 1703, wijdde hij het nieuwe orgel in van de Neue Kirche (thans Bachkirche) in Arnstadt. Vermoedelijk deed hij dit onder andere door het vertolken van een van zijn orgelcomposities, de Toccata con Fuga in d-moll, waarvoor de briljante Noord-Duitse orgelspeelstijl van Johann Adam Reincken en Dietrich Buxtehude – hun composities en improvisatietalent had hij tijdens zijn verblijf in Lüneburg onder andere bij Böhm en tijdens excursies naar het nabijgelegen Hamburg leren kennen – model hebben gestaan. Bach werd in de kasregisters van de Neue Kirche niet geheel ten onrechte als hoforganist uit Weimar genoemd. Vrijwel zeker ontving hij voor het inwijden van het orgel een riante financiële vergoeding. Een maand later werd Bach tot organist van de Neue Kirche in Arnstadt benoemd. Ook voor deze functie werd Bach – gezien zijn leeftijd en staat van dienst op dat moment – royaal betaald (hij verdiende ongeveer het dubbele van wat zijn opvolger zou krijgen). Niet ondenkbaar is dat hij bevoordeeld werd door de invloed van een prominent familielid, de ziekenhuisdirecteur en vroegere burgemeester van Arnstadt Martin Feldhaus. Feldhaus moest zich enkele jaren later voor het gerecht verantwoorden wegens geldverduistering en werd uit al zijn ambten ontheven. Volgens zijn contract moest Bach de zondagse kerkdienst, een gebedsuur op maandag en de vroege preek op donderdag op het orgel begeleiden. Verder had hij contractueel geen verplichtingen. Bach weigerde – mede op grond van dit contract – dan ook regelmatig met het schoolkoor van zijn kerk te musiceren. Waarschijnlijk speelde hierbij een rol dat Bach het koor en het orkest te matig van kwaliteit vond. Dit leidde tot enkele conflicten, waaronder een serieus treffen met de student Johann Heinrich Geysersbach die, nadat Bach tijdens een repetitie beledigende opmerkingen zou hebben toegevoegd over diens muzikale kwaliteiten, Bach in het gezicht sloeg, waarna Bach zich met een degen verdedigde. Nadat deze zaak onderzocht was, werd Bach aangeraden toch met het koor te musiceren. In plaats hiervan nam Bach voor vier weken verlof op en vertrok te voet naar de Noord-Duitse stad aan de Oostzee Lübeck. Bach wilde zich hier, zoals hij later zou verklaren, bij Dietrich Buxtehude, de organist van de Sankt Marienkirche (tevens componist en concertondernemer), in zijn kunstzinnige vaardigheden gaan verdiepen. Bach bleef veel langer weg dan de overeengekomen vier weken en kwam pas na vier maanden (in januari 1706[2]) terug in Arnstadt. Hij werd hiervoor door het consistorium berispt. Tegelijkertijd werd hem meegedeeld dat zijn begeleidingen op orgel van de massaal gezongen kerkliederen ‘te ingewikkeld waren’ waardoor de gemeente in de war raakte, dat zijn voorspelen bij binnenkomst te lang waren en dat hij nog steeds weigerde om met het schoolkoor te musiceren. Bach reageerde op het verwijt dat zijn koraalzang-inleidingen te lang waren, door voortaan alleen veel te korte begeleidingen te vertolken; op de andere punten reageerde hij niet of met maanden vertraging. Ondanks conflicten was Bachs 'Sturm und Drang'-periode in Arnstadt wel de tijd waarin hij, zoals zijn zoon Carl Philipp Emanuel Bach later zou schrijven, 'de eerste vruchten van zijn vlijt' toonde: in
    Arnstadt ontstonden namelijk zijn eerste cantates (in relatief kleine bezetting), alsook de eerste representatieve orgelwerken in grote vorm.
    Een jaar nadien, in 1707, werd Bach organist van de Blasiuskirche in de vrije rijksstad Mühlhausen. In vergelijking met zijn vorige baan betekende deze aanstelling voor Bach een vooruitgang. De 'vrije rijksstad' Mühlhausen was een veel grotere stad dan Arnstadt en de functie van organist in de Blasiuskirche stond in de stad in hoog aanzien, in tegenstelling tot de functie van organist in de Neue Kirche in Arnstadt. In het contract was overeengekomen dat Bach een jaarsalaris van 85 florijnen zou ontvangen (hetzelfde salaris als hij in Arnstadt had ontvangen, maar twintig florijnen meer dan dat van zijn voorganger) en daarnaast een salaris in natura (brandhout, aanmaakhout en graan). Als tegenprestatie werd van Bach verwacht dat hij zich loyaal tegenover het stadsbestuur zou opstellen en dat hij "zich bereid zou tonen om de taken die van hem werden verwacht uit te voeren en te allen tijde beschikbaar zou zijn en zich met name oprecht en ijverig in zou zetten voor diensten op zondagen, feestdagen en andere heilige dagen, dat hij het orgel dat hem was toevertrouwd op zijn minst in goede conditie zou houden, dat hij de daartoe aangewezen personen op de hoogte zou brengen van enig defect en dat hij zorgvuldig zou toezien op de reparaties en de muziek".[3] Verder werd – stilzwijgend – van Bach verwacht dat hij zou samenwerken met de stadsmusici en met koorzangers en instrumentalisten van het plaatselijke gymnasium. Op 1 juli 1707 trad Bach in dienst. In Mühlhausen ging Bach voor het eerst in zijn leven zelfstandig wonen. Korte tijd na zijn indiensttreding (op 17 oktober) trouwde hij met zijn achternicht Maria Barbara Bach, dochter van de gerenommeerde componist Johann Michael Bach. Ze trouwden in de dorpskerk van Dornheim, 3 km ten noordoosten van Arnstadt. Begin februari 1708 voerde Bach daar zijn eerste cantate in zeer grote vocaal-instrumentale bezetting uit: Gott ist mein König, dat hoogstwaarschijnlijk gemodelleerd is naar twee grote oratoriumcomposities van Dietrich Buxtehude, bij wie Bach ruim twee jaar eerder in Lübeck op bezoek was geweest. De cantate – officieel met 'Motetto' aangeduid – werd geschreven ter gelegenheid van de (jaarlijkse) verkiezing van het nieuwe stadsbestuur van Mühlhausen. De autoriteiten waren dermate onder de indruk van de compositie dat zij besloten om het muziekstuk in gedrukte vorm, in aparte stemboeken, uit te geven (een eer die eertijds reeds beroemde componisten als Georg Philipp Telemann en Georg Friedrich Händel nog niet was toegevallen). In juni 1708 vertrok Bach naar Weimar, alwaar het orgel van de hofkapel net was gerestaureerd. Bachs beschermer, de hoforganist Johann Effler, was ziek en vond zichzelf niet in staat om het gerestaureerde orgel te keuren en in te wijden. In plaats hiervan vroeg hij Bach over te komen om deze taak uit te voeren. Dit deed Bach en zijn orgelspel viel bij hertog Willem Ernst van SaksenWeimar dermate in de smaak dat Bach een aanbod kreeg hoforganist te worden tegen een jaarsalaris van 150 florijnen. Bach ging onmiddellijk akkoord met dit aanbod en tekende op 20 juni 1708 het contract. Vijf dagen later, op 25 juni 1708, diende hij in Mühlhausen zijn ontslag in. In zijn ontslagbrief schreef Bach dat hij door dit salaris een "aangenamer leven kon leiden" (zijn vrouw was net zwanger van hun eerste kind) en daarnaast dat hij in Weimar alleen met professionele musici hoefde te werken. Ondanks het feit dat het snelle vertrek van Bach werd betreurd, bleef de verstandhouding tussen Bach en Mühlhausen goed. De volgende jaren zou Bach nog tweemaal een cantate bij de verkiezing van het nieuwe stadsbestuur van Mühlhausen componeren en persoonlijk overkomen om de uitvoeringen te leiden. Beide cantates zijn verloren gegaan. Later, in 1735, zou Bachs derde zoon Johann Gottfried Bernhard Bach in Mühlhausen organist worden in de Marienkirche, de lutherse hoofdkerk van Mühlhausen. Bij de auditie van zijn zoon werd Johann Sebastian Bach als eregast ontvangen en inspecteerde hij gratis het orgel van deze kerk.
    In 1708 werd Bach hoforganist en kamermusicus, later concertmeester van Willem Ernst, hertog van Saksen-Weimar, een streng gelovig, vrij autoritair regerend, maar kunstminnend vorst. In deze
    periode componeerde Bach het overgrote deel van de orgelwerken waarmee hij later beroemd geworden is. Hij maakte in deze periode furore als orgel- en klavecimbelvirtuoos, briljant kamermusicus en componist. Het verhaal deed de ronde dat Bach op het orgelpedaal loopjes kon uitvoeren die de meeste organisten niet eens met de handen gespeeld kregen. Ongeveer halverwege zijn ambtsperiode in Weimar werd Bach benoemd tot concertmeester van het hoforkest. Ten gevolge van de ziekte van de hofkapelmeester kreeg hij, als lid van een team van vooraanstaande componerende hofmusici, de opdracht om voor een duidelijk bepaalde vaste zondag van elke maand een kerkelijke cantate te schrijven ten behoeve van kerkdiensten in de hofkapel, de 'Himmelsburg'. Bach onderhield in deze periode nauwe collegiale betrekkingen met Georg Philipp Telemann, toen werkzaam als hofkapelmeester aan het hertogelijke hof in Eisenach, die peetoom zou worden van zijn tweede zoon Carl Philipp Emanuel. In Weimar werden zes van Bachs kinderen geboren. Door interne conflicten in de hertogelijke familie, die het hofleven sterk beïnvloedden, keek hij gaandeweg uit naar een post elders. Het vorstenhof in Köthen bood hem die kans en Bach greep deze kans, maar pas nadat hij een maand lang in de gevangenis van het hertogelijke slot had moeten verblijven, omdat hij het had gewaagd bij regerend hertog Willem-Ernst – die Bach uit respect voor zijn grote talenten ongewoon goed betaalde – zijn ontslag aan te bieden. In 1717 werd Bach kapelmeester aan het hof van de muziekminnende vorst Leopold van AnhaltKöthen (1694-1728) in diens vorstendom Anhalt-Köthen. Tegenover Weimar betekende dit een verdubbeling van zijn salaris. Zijn salaris was even hoog als dat van de hofmaarschalk, de op een na hoogste functionaris aan het hof. De aanstelling betekende een radicale breuk met de functies die Bach tot dan toe had uitgeoefend. Het hof te Köthen was calvinistisch, zodat er geen plaats was voor een 'gereguleerde' kerkmuziekpraktijk naar lutherse opvatting. Van hofkapelmeester Bach werd verwacht dat hij zich toelegde op wereldlijke muziek als concerten, feesten en speciale gelegenheden zoals de verjaardag van de prins. Bach kreeg de leiding van een klein (uit 17 musici bestaand) beroepsensemble van een zeer hoog muzikaal niveau. De kern ervan werd gevormd door acht kamermusici, van wie er vijf solist waren geweest in de Pruisische hofkapel in Berlijn en Potsdam, die in 1713 ontslagen waren door Frederik Willem I van Pruisen bij diens aantreden als regerend vorst. In de zes jaar die Bach in Köthen werkte, schreef hij voornamelijk stukken voor kamerorkesten en solo-instrumenten; 'pour le divertissement et le plaisir' van vorst Leopold, diens hof en hovelingen. Bachs hofmuziekrepertoire moet vrij omvangrijk zijn geweest. Toch is daarvan maar een beperkt deel bewaard gebleven, dat dan voornamelijk in versies is overgeleverd van latere datum. Zelfs zijn 'Six Concerts avec Plusieurs instruments' (de zogeheten Brandenburgse Concerten) zijn als verzameling niet voor het hof van Köthen bedoeld, maar zijn door Bach samengesteld uit ouder en nieuw materiaal bij wijze van 'sollicitatie' naar een functie aan het hof van de markgraaf van Brandenburg. Wat uit Bachs Köthener-periode is overgeleverd zijn onder andere vioolconcerten, drie sonates en suites voor viool solo (waarvan een de beroemde Chaconne bevat), zes suites voor violoncello solo en zes Franse suites en zes Engelse suites voor klavecimbel. Met zijn zes sonates voor concerterend klavecimbel en solerende viool uit deze tijd realiseerde hij iets nieuws. In plaats van een compositie waarin het klavecimbel (eventueel met violoncello of viola da gamba erbij) slechts een becijferde baspartij weergeeft voor te improviseren akkoorden en andere notenfiguren in de rechterhand, waardeert hij de klavierpartij op tot gelijkwaardige partner van het eigenlijke soloinstrument (in de oorspronkelijke titel van deze sonatecyclus staat het klavecimbel zelfs vóór de viool vermeld). Bachs eerste vrouw, bij wie hij zeven kinderen had, stierf in 1720. Hij hoorde pas van haar overlijden op de stoep van zijn woonhuis bij terugkeer van een dienstreis met zijn adellijke broodheer. Het jaar daarop trouwde Bach, weduwnaar met kleine kinderen, met de zangeres Anna Magdalena Wilcke bij wie hij dertien kinderen zou krijgen. Van de in totaal twintig kinderen die Bach verwekte, zijn er tien op jonge leeftijd overleden.
    Bach besteedde veel aandacht aan didactische werken. In Köthen legde Bach enkele muziekboekjes aan voor zowel zijn vrouw als voor zijn kinderen. Daarvan zijn onder andere de twee 'Clavier-Büchlein' voor Anna Magdalena Bach bewaard gebleven. Die voor Carl Philipp Emanuel Bach helaas niet, alhoewel belangrijke delen ervan in de vorm van afschriften wel de tand des tijds hebben doorstaan. Ook in Köthen rezen voor Bach problemen die de drang naar het zoeken van een nieuwe betrekking deden toenemen. Allereerst huwde prins Leopold in 1721 een vrouw met een beduidend andere, 'lichtere' muzikale smaak. Dit deed de belangstelling van de vorst voor Bachs kunst afnemen. Bovendien moest het vorstendom – dat formeel onder Pruisen viel – bijdragen aan de financiering van het Pruisische leger. Daarom werd er gesnoeid in de kosten van onder andere de hofcultuur. Bovendien begon Bach uit te kijken naar een geschikte plek voor het voortgezette en universitaire onderwijs van zijn opgroeiende zonen Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel. Aan Bachs aspiratie tot het vinden van een nieuwe baan heeft het nageslacht vier belangrijke compositiecycli te danken. Allereerst de 'Brandenburgse Concerten' (zie boven). Nadat hem in 1722 het overlijden ter ore was gekomen van Johann Kuhnau, de Thomascantor (= de verantwoordelijke voor de kerkmuziek in de twee hoofdkerken van Leipzig; de Nikolaikirche en de Thomaskirche, tevens de muziekleraar aan de Thomasschule en leider van het Thomanerchor, het schoolkoor), besloot hij naar deze vacant geworden positie te solliciteren. Omdat Bach weliswaar een gymnasiumopleiding had genoten maar geen universitaire (noodzakelijk voor zo'n functie), stelde hij toen bij wijze van 'sollicitatiepapieren' drie compositiecycli samen als onderbouwing van (vereiste) pedagogische kwaliteiten. Zijn persoonlijke koraalvoorspelenboekje voor orgel uit Weimar voorzag hij toen pas van een pedagogisch-toepasselijk titelblad, met daarboven de titel Orgel-Büchlein. Daarnaast ordende hij een verzameling van betrekkelijk losse, korte twee- en driestemmige klavecimbelstukken uit het muziekleerboekje voor de oudste zoon Wilhelm Friedemann tot een aparte dertigdelige cyclus. Het is bekend geworden als 'de inventies (15 tweestemmige inventies) en sinfonia's (15 driestemmige sinfonia's)'. En tot slot bracht hij reeds bestaande Praeludia en Fuga's – al dan niet bewerkt – met nieuwe samen tot het eerste deel van zijn beroemde klavecimbelcyclus Das Wohltemperierte Klavier, waarin 24 preludia en even zovele fuga's in alle grote- en kleineterts-toonsoorten de revue passeren.
    Bachs aanstelling volgde en in 1723 verhuisde hij naar Leipzig, destijds een belangrijk cultureel en handelscentrum met vooraanstaande boek- en muziekuitgeverijen, een gereputeerde universiteit en de alom bekende Leipziger Messe (beurs). J.S. Bach stelde voor zijn zoon Wilhelm Friedemann Bach een reeks samen van zes triosonates voor orgel (BWV 525-530), die tot zijn beste orgelcomposities behoren. Hier vonden de eerste uitvoeringen van de Johannes- en Matteüspassie plaats, respectievelijk 1723 en 1727 of 1729. Bach schreef hier ook het overgrote deel van zijn cantates, in totaal vijf (bij elkaar opgeteld) volledige jaargangen, waarvan vermoedelijk 60% (circa 200) bewaard is gebleven.
    In 1731 bedacht Bach voor de installatie van de nieuwe stadsraad van Leipzig een meesterlijke cantate (BWV 29 Wir danken Dir, Gott, wir danken Dir), met een indrukwekkende instrumentale bezetting, compleet met pauken en trompetten. In Leipzig was hij Thomascantor, muzikaal leider van het Thomanerchor, verantwoordelijk voor de muziek in de Thomaskirche en de Nikolaikirche en leraar aan de Thomasschule. Zijn relatie met het stadsbestuur was slecht en men zag hem als een wat vreemde koppige oude man die met verouderde contrapuntische muziek bezig was. Bovendien werd Bach meer gezien als organist dan als componist. Bach was dan ook niet bepaald de eerste keus van het gemeentebestuur. Uiteindelijk werd Bach pas benoemd nadat de componisten Georg Philipp
    Telemann en Christoph Graupner hadden bedankt. Bach kreeg in deze periode veel steun van graaf Hermann Carl von Keyserlingk, die als diplomaat werkzaam was aan diverse hoven. De bekendste werken die Bach hier componeerde waren de Matthäus-Passion, de Johannes-Passion, het zogenoemde Weihnachtsoratorium, het tweede deel van het Wohltemperierte Klavier (eveneens 24 preludes en fuga's), de Mis in b klein (Hohe Messe), de motetten, het Magnificat (voor Kerstmis 1723) en de vier delen van de zogenoemde Clavierübung, waaronder deel één met zes Partita's voor klavecimbel en deel vier met de Goldbergvariaties. Zijn bezoek in 1747 aan Carl Philipp Emanuel, die hofklavecinist was bij Frederik de Grote in Potsdam, leidde tot het 'Muzikale offer'. Frederik, die goed fluit speelde, gaf de oude Bach een thema op, dat hij thuis uitwerkte tot het Muzikale offer (BWV 1079). Bach trok zich de laatste jaren steeds meer terug en besteedde veel aandacht aan het perfectioneren van zijn meesterwerken, want hij was zich ervan bewust goud in handen te hebben. In 1747 trad hij toe als veertiende (!) lid van de Societät der musicalischen Wissenschaften. Ter gelegenheid hiervan werd door Elias Gottlieb Haussmann het enige portret van Bach gemaakt waarvan de authenticiteit vaststaat (zie bovenaan). In zijn hand houdt Bach hierop de 6stemmige tripelcanon BWV 1076. Bach stuurde 'Einige canonische Variationen auf "Vom Himmel hoch" (BWV 769) als inauguratie.
    Bach had vanaf 1747 een oogziekte, gevolg van ouderdomsdiabetes. Aan het eind van de lente van 1749 kreeg Bach een beroerte. Daarna ging zijn gezichtsvermogen sneller achteruit. Tegen de zomer was hij al vrijwel blind geworden. Begin 1750 besloot Bach zich te laten opereren. De operatie mislukte echter, waardoor Bach uiteindelijk volledig blind werd. Desondanks werkte hij hard aan de voltooiing vooral van de drukvoorbereidingen van Die Kunst der Fuge, een reeks fuga's en canons voor klavecimbel op een en hetzelfde thema waarin de grenzen van alle mogelijke stijlen en vormen zijn aangesproken. Het verhaal gaat dat Bach, toen zijn gezondheid verder achteruitging, vanaf zijn ziekbed een laatste koraalvoorspel – Vor deinem Tron tret'ich hiermit – aan zijn schoonzoon Johann Altnikol dicteerde. Op 18 juli 1750 kreeg Bach volkomen onverwacht zijn gezichtsvermogen weer terug, maar een paar uur later werd hij getroffen door een beroerte. Hij overleed tien dagen later aan de gevolgen daarvan. Bach werd drie dagen later anoniem begraven op het kerkhof van de Johanneskerk van Leipzig. De precieze plek van zijn graf werd al snel vergeten. In 1894 werd de Johanneskerk uitgebreid en gerenoveerd, waardoor een deel van het kerkhof moest worden geruimd. Er werden pogingen gedaan Bachs stoffelijke resten terug te vinden. Uiteindelijk werd er in de buurt van de locatie een skelet gevonden, dat in de kerk werd herbegraven. Nadat de Johanneskerk in de Tweede Wereldoorlog was verwoest, werd Bach in 1950 opnieuw herbegraven in de Thomaskerk. Tot op heden bestaat er echter twijfel of de stoffelijke resten werkelijk van Bach zijn. De graveerfase van Die Kunst der Fuge was op de dag van Bachs overlijden niet voltooid. Om de achtergebleven familie van verdere geldzorgen te vrijwaren, bracht Bachs tweede zoon Carl Philipp Emanuel, die als hofmusicus werkzaam was in Berlijn en Potsdam, het uitgaveproject zo goed en zo kwaad als dit ging tot een zeker einde. Al in 1751 werd Bachs publieke zwanenzang 'in de verkoop' gebracht. Op 7 augustus 1750, ruim een week na de dood van de componist, kwam het stadsbestuur bijeen om een nieuwe cantor te kiezen. Bachs naam werd nauwelijks genoemd, behalve door een raadslid dat met kennelijke wrok het vertrouwde cliché herhaalde: De school heeft een muziekleraar nodig, geen dirigent. De burgers van Leipzig vertrouwden de lastige cantor toe aan de vergetelheid. Bachs vrouw, Anna Magdalena, bleef met haar vijf kinderen achter zonder bestaansmiddelen. Ze was 48 jaar oud toen Bach stierf, en weigerde te hertrouwen, zodat ze het voogdijschap niet zou verliezen over haar minderjarige kinderen. Al in 1752 was de erfenis helemaal op en kreeg zij van de gemeenteraad veertig daalders in ruil voor een aantal onverkochte exemplaren van "Die Kunst der Fuge" en van de zang- en instrumentale partijen van kerkelijke cantates van haar overleden echtgenoot. Samen met haar twee
    jongste dochters van 8 en 12 vond zij onderdak bij vrienden. Ze stierf in 1760 op 59-jarige leeftijd als 'Almosenfrau', wat in die tijd betekende dat zij een (bescheiden) kerkelijke uitkering kreeg.
    Een van de bijzondere aspecten van Bachs composities is het complexe en ingenieuze gebruik van het contrapunt. Meer dan andere componisten wordt Bach geassocieerd met de fuga. Het bekendste fuga-album is wellicht het Wohltemperierte Klavier; dit werk, in twee delen van elk 24 duo-composities, bevat in totaal 48 preludes en fuga's, twee voor elke majeur en mineur toonsoort. Aan het eind van zijn leven schreef Bach Die Kunst der Fuge, bestaande uit veertien fuga's (die Bach zelf 'Contrapuncti' noemde) en vier canons, alle op hetzelfde thema gebaseerd. Veel van zijn muziek schreef Bach voor de Lutherse Kerk. Vanaf 1723 tot aan zijn dood was hij cantor van de Thomaskerk in Leipzig. Van de overgeleverde motetten zijn vooral Der Geist hilft unsrer Schwachheit auf (BWV 226) en Jesu, meine Freude (BWV 227) bekend. Zijn vele cantates (lijst) componeerde hij voor de reguliere zondagsdiensten buiten de vastentijd; de Johannes-Passion (BWV 245) en de Matthäus-Passion (BWV 244) waren bedoeld voor speciale diensten op respectievelijk Witte Donderdag en Palmzondag. De Matthäus Passion werd voor het eerst uitgevoerd in 1727. De barokke Passion is een zeer uitgebreide cantate (ook wel oratorium genoemd), met als basistekst het lijdensverhaal van Christus als genoteerd door een van de evangelisten en aangevuld met eigentijdse gedichten en kerkliederen. De barokke passies worden soms wel vergeleken met de opera, met dit verschil dat er geen sprake is van dramatische enscenering.
    De werken van Bach werden genummerd door Wolfgang Schmieder en kregen alle een BWVnummer waarbij Schmieder niet chronologisch te werk ging maar een systematische ordening naar genre invoerde.
    Sinds de scheiding van Duitsland (door 'de Muur') bestonden twee instituten in Duitsland die zich bezighielden met de studie van Bachs partituurhandschriften (autograaf), papiersoorten en watermerk. Dit waren de Bachinstituten te Leipzig (o.l.v. Werner Neumann) en te Göttingen (o.l.v. Alfred Dürr). Dit laatste hield op 1 januari 2007 op te bestaan. De instituten stelden zich tot doel te werken aan de publicatie van de Neue Bach Ausgabe (NBA), een tweede integrale uitgave van de werken van Bach die de fouten moest rechtzetten van de eerste uit de 19e eeuw. Dit project is midden 2007 officieel voltooid. Nadien zullen delen van de NBA (vooral uitgaven uit de jaren vijftig) die de toets der kritiek reeds lang niet konden doorstaan, in herziene vorm opnieuw worden uitgegeven. Het Bach-Archiv Leipzig zelf heeft, in samenwerking met Carus Verlag, een aparte uitgavenreeks opgezet van door Bach bewerkt repertoire van andere meesters. Zo is in 2008 een verzamelband verschenen met Bachs bewerkingen van missen en misdelen van Palestrina. De Bachonderzoekers hadden tot de val van de Berlijnse Muur in 1989 te kampen met grote praktische, maar niet geheel onoverkomelijke problemen. De partituur van de Matthäus Passion bijvoorbeeld bevond zich in Oost-Berlijn, de handgeschreven partijen waren echter in WestBerlijn. Alfred Dürr slaagde er toch in op basis van grafologischeen watermerkstudies van de muziekhandschriften aan te tonen dat Bach zijn cantates in het begin van zijn Leipziger tijd nagenoeg 'op voorraad' schreef. Daarna bleef hij teren op het bestaande, aangevuld met cantatecomposities van onder anderen Telemann en Stölzel. Barthold Kuijken promoveerde eind 2007 aan de Vrije Universiteit Brussel in de musicologie met een onderzoek naar hoe Bachs muziek klonk in zijn tijd. Of, met andere woorden, een zoektocht naar de klank achter de notennotatie. De auteur stelt dat de notatie niet overeenkomt met de muziek of dat bij barokmuziek de partituur slechts in beperkte mate samenvalt met de muziek, hoewel die vandaag soms
    het enige houvast is. Daartoe legde hij een portfolio aan dat Bachs gehele uitvoeringspraktijk omvat. Ook inventariseerde hij alle opnames, een discografie en een bibliografisch overzicht. De musicoloog Andrew Parrott is een van de vele onderzoekers rond de "authentieke uitvoeringspraktijk" van Bachs cantates. In zijn publicatie The Essential Bach Choironderzoekt en beargumenteert hij de theorie van onder anderen Joshua Rifkin, dat Bachs cantates oorspronkelijk slechts uitgevoerd werden met enkelvoudig bezette stemmen en niet met een uitgebreid koor. Dit in tegenstelling tot authentieke bronnen uit Bachs tijd, waaruit blijkt dat het vocaal-instrumentale uitvoeringsapparaat van Bach 30 tot 40 musici telde. Bovendien zijn enkele speellijsten van Bachs eigen hand opgedoken, waaruit blijkt dat elke koorpartij van bijvoorbeeld een cantate voor minstens vier stemmen was bedoeld. Parrott stelt in zijn studie ook dat de viola da spalla in Bachs tijd tot het vaste instrumentarium behoorde.
    Na zijn dood raakten Bach en zijn werken in vergetelheid, met uitzondering van zijn orgel- en klavecimbelwerken die, al was het dan in beperkte kring van beroepsmusici en gevorderde muziekamateurs, altijd repertoire hebben gehouden. Een andere uitzondering was de omvangrijke compositie, de "Mis in b" (Hohe Messe) die, in de vorm van een handgeschreven kopie, zelfs bij Joseph Haydn en Ludwig van Beethoven in Wenen bekend werd als 'leervoorbeeld'. Na driekwart eeuw, in 1829, werd ook de andere vocale muziek van Bach herontdekt, dankzij de inspanningen van Felix Mendelssohn-Bartholdy die een uitvoering van de Matthäus Passion in de Berlijnse Singakademie organiseerde; het werd het begin van de definitieve erkenning van de enorme waarde van Bachs muziek.
    Bachs reputatie ging in zijn latere jaren als componist en na zijn dood achteruit. Zijn stijl werd als ouderwets beschouwd in vergelijking met de opkomende klassieke stijl. Hij werd evenwel herinnerd als musicus, pedagoog, componist en vader van zijn eveneens musicerende en componerende kinderen (met name Carl Philipp Emanuel en Johann Christian). De direct na zijn dood nog bekende composities waren klavierwerken, waarvan vele componisten een exemplaar bezaten. Van onder anderen Mozart en Beethoven is bekend dat ze het werk van Bach bewonderden. Tijdens een bezoek aan de Thomasschule in Leipzig hoorde Mozart een motet-uitvoering (BWV 225). Hij zou hebben gezegd: "Kijk, dit is nu iets waarvan men kan leren!". Nadat hij delen van het motet in handen had gekregen ging hij op de grond zitten met de koorpartijen om zich heen, waarbij hij alles vergat, en niet eerder opstond dan nadat hij alle stukken uitgebreid bestudeerd en in partituurvorm overgeschreven had. Beethoven oefende al als kind op Bachs Wohltemperierte Klavier en noemde Bach later in zijn leven: Urvater der Harmonie (Grondlegger van de harmonie). Van Beethoven is ook de woordspeling: nicht Bach, sondern Meer (geen beek maar een zee, gebruik makend van de letterlijke betekenis van Bachs naam). De wederopbloei van Bachs reputatie als componist bij het brede publiek werd mede mogelijk gemaakt door de publicatie van Johann Nikolaus Forkels biografie (1802), die onder anderen door Beethoven werd gelezen. Philipp Spitta's biografie van 1873 was er een aanvulling op. Goethe maakte relatief laat in zijn leven kennis met het werk van Bach door een serie optredens van klavier- en koorwerken in Bad Berka in 1814 and 1815. In een in 1827 geschreven brief vergeleek hij de ervaring van het luisteren naar Bachs muziek met "oneindige harmonie in dialoog met zichzelf". Vermoedelijk heeft Felix Mendelssohn-Bartholdy de grootste bijdrage geleverd aan het herwaarderen van Bachs nalatenschap door in 1829 de Matthäus Passion opnieuw uit te voeren in Berlijn. Georg Wilhelm Friedrich Hegel, die aanwezig was bij deze uitvoering, noemde Bach later een 'groot, oprecht protestant, robuust en erudiet genie', dat we pas sinds kort weer op volle waarde schatten.
    Mendelssohn continueerde zijn promotie van Bach in de hieropvolgende jaren en Bachs reputatie groeide evenredig. De Bach Gesellschaft werd opgericht in 1850 om zijn werk verder te promoten. Deze organisatie vervulde een belangrijke rol in de herwaardering van Bach door het publiceren van de bladmuziek. Ook Johannes Brahms werkte eraan mee. Voor 1871 en kanselier Bismarck probeerde men het opkomende Duitse nationale gevoel via culturele kanalen aan bod te laten komen in taal, literatuur, geschiedenis en bovenal in muziek uit heden en verleden. Deze hele onderneming werd ondersteund door de Romantiek, die zich afzette tegen het rationalisme (Bach zelf was een sympathie voor de oecumene bepaald niet vreemd, hetgeen in zijn dagen een aspect van de Verlichting was). Ook het enthousiasme voor de muziek als enige kunstvorm die direct tot de ziel spreekt, speelde een rol. Bach werd door de Duitse componisten gezien als hun grote voorloper en voorvader. Vandaar het groeiend reveil.
    Gedurende de 20e eeuw zijn verschillende stukken van Bach herontdekt. Ook zag men steeds meer hun artistieke en educatieve waarde. Toen ontstond ook een beweging die streefde naar uitvoeringen op hedendaagse kopieën van instrumenten uit de tijd van de componist, en geïnterpreteerd zoals men denkt dat de componist het bedoeld zou kunnen hebben. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van klavecimbels in plaats van concertpiano's en het gebruik van kleine koren of louter solisten. In de twintigste eeuw werd het werk van Bach bewerkt en herwerkt in verschillende stijlen: van Stravinsky tot Schnittke, van Schönberg tot Kagel. Sinds Bachs dood zijn er rond de 300 werken geschreven met Bach als bron. Fünf Sätze für Streichquartett opus 5 van 1909 van Anton Webern is een bewerking van Bachs Musikalisches Opfer BWV 1079. Sjostakovitsj schreef in 1950 zijn 24 preludes en fuga's. Andere voorbeelden zijn de Chaconne in d mineur door Ferruccio Busoni en Stravinsky's versie van de Canonische Variaties. Ook bekend is het muzikale eerbetoon van de Noorse componist Knut Nystedt met als veelzeggende titel Immortal Bach. Met dit werk wist de componist traditionele elementen te verbinden met essentiële nieuwe ontwikkelingen. In 1950, op de 200e gedenkdag van zijn overlijden, kreeg Bach officieel eerherstel toen zijn (vermeende) stoffelijke resten overgebracht werden naar het koor van de Thomaskirche. Daar rusten ze nu onder een eenvoudige gedenkplaat.
    Willem van Ekeren is bekend van zijn Bach-Bukowskiproject. Hij verweefde hierin 22 gedichten uit The Last Night of the Earth Poems van de Amerikaanse dichter-schrijver Charles Bukowski met de 22 delen van Bachs Wohltemperierte Klavier. Daarbij wordt het Bach-spel op de piano gecombineerd met het bluesy-jazzy zingen van de tekst.
    Over Bachs methode om les in compositie te geven beschikken wij over verschillende getuigenissen, waaronder die van hemzelf; hij verwees ernaar aan het slot van het Clavier-Büchlein, dat hij voor zijn tweede vrouw Anna Magdalena schreef. Ook Carl Philipp Emanuel maakte er tegenover Forkel opmerkingen over. Evenals bij zijn klavierlessen vormden een vaste methode en toewijding de sleutels van zijn aanpak. De leerlingen begonnen met het schrijven van een vierstemmige harmonie naar het model van Bachs eigen koralen. Zij kregen bijvoorbeeld een of meer van de partijen – sopraan, alt, tenor en bas – en moesten de rest aanvullen. Elke partij moest op een aparte lijn of notenbalk worden genoteerd zodat men de vorm van de melodie kon zien, want Bach duldde geen saaie meerstemmigheid; zonder de regels te overtreden moest elke partij haar eigen melodische lijn hebben. Bach herinnerde zijn leerlingen eraan dat elke partij als het ware een sprekende stem was die zijn zinnen grammaticaal juist moest vormen en niets mocht zeggen tenzij hij echt iets te zeggen had. Leerlingen mochten pas met eigen composities beginnen als ze deze
    vierstemmige polyfonie en het elementair contrapunt onder de knie hadden. En als ze ermee begonnen, vertelde hij hun niets te noteren tot ze het hele stuk doordacht hadden. Improviseren op het klavierals een manier om te componeren werd afgeraden; Bach sprak met minachting over wie hij noemde de 'klaviercavaleristen' die hun vingers op zoek naar ideeën over de toetsen lieten gaan.
    Bachs muziek geldt als hoogtepunt van Lutheraanse kerkmuziek en als “muzikale uitdrukking van de Reformatie”. Naar Bachs mening had muziek twee wezenlijke doelen: muziek behoort “tot Gods eer en tot zielsverrukking (Gemüthsergötzung)” te zijn, schreef hij. Al in 1708, toen Bach ontslag vroeg uit zijn dienstbetrekking in Mühlhausen, motiveerde hij dat verzoek door te wijzen op zijn “einddoel, namelijk een gereguleerde kerkmuziek tot Gods eer”. Uiteindelijk zou hij pas vanaf 1723 in Leipzig over de uitvoeringsmogelijkheden beschikken die nodig waren om deze omvangrijke Lutheraanse kerkmuziek te componeren. In Bachs nalatenschap bevonden zich theologische boeken en stichtelijke werken van Maarten Luther en van orthodox-lutheraanse theologen zoals Abraham Calov, Johannes Olearius, Heinrich Müller, August Pfeiffer en Erdmann Neumeister, maar ook geschriften van de piëtisten Philipp Jacob Spener en Johann Jakob Rambach. De weinige overgeleverde schriftelijke uitingen van Bach over zijn religieuze opvattingen, meestal aantekeningen in zijn theologische boeken, tonen hem als een gelovige lutheraan. In tegenstelling tot de toenmalige strenge lutheraanse orthodoxie in Leipzig lijkt hij het contact met andere stromingen niet te hebben geschuwd: al in Köthen had Bach een nauwe persoonlijke band met zijn, calvinistische, hertogelijke dienstheer, en zijn Hohe Messe componeerde hij in zijn Leipzigse tijd voor het katholieke Dresdener hof. Bachs vocale geestelijke werken tonen hem als uitlegger van de Bijbel, ze zijn opgezet als “klinkende verkondiging” en weerspiegelen een doordachte theologische duiding.[4]
    De architecten Zaha Hadid en Patrik Schumacher ontwierpen in 2009 een tijdelijk concertzaaltje voor de uitvoering van Bachs solocomposities voor het Manchester International Festival. De constructie heeft de vorm van een grote witte krul als een afgepelde sinaasappelschil om de eindeloze stroom van Bachs muziek te vangen

    28-07-2018 om 09:20 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 28 juli 1952 monique van de ven

    28 juli 1952 Monica Maria Theresia (Monique) van de Ven (Zeeland (Noord-Brabant), 28 juli 1952) is een Nederlandse actrice. Van de Ven werd geboren in het Noord-Brabantse Zeeland en groeide op in Rijswijk. Haar vader overleed toen ze vijf jaar oud was. Na succesvolle pogingen om haar moeder op te vrolijken, besloot Van de Ven om actrice te worden.[1] Ze volgde één jaar de Toneelschool in Maastricht en werd daar in 1972 vanaf geplukt voor haar filmdebuut in Turks fruit. Van de Ven was zeventien jaar getrouwd met cameraman Jan de Bont, met wie ze vanaf het midden van de jaren zeventig tot 1987 in Los Angeles woonde. Ze is daarna getrouwd met acteur/scenarioschrijver Edwin de Vries, die ze ontmoette bij de opnames voor Een Maand Later (1987). Samen hebben zij twee kinderen gekregen. De oudste, Nino, overleed op de zeer jonge leeftijd van 20 maanden aan een hersenvliesontsteking. De jongste, Sam, speelde in 2018samen met zijn vader Edwin de Vries in het toneelstuk Westerborkserenade over de verzetsdaden van zijn opa, Rob de Vries, in de Tweede Wereldoorlog. Van de Ven ontving twee keer een Gouden Kalf. In 1985 voor haar hele oeuvre en tien jaar later voor haar optreden in de film Romeo (1990). In een interview uit 2010 vertelde ze dat het script en de opnamen fysiek en mentaal zo veel van haar eisten, dat ze nadien, net zoals haar personage in de film, te kampen kreeg met postpartumdepressie.[1] In 1999 werd ze uitgeroepen tot Nederlandsactrice van de eeuw. Met de verfilming van het boek Zomerhitte van Jan Wolkers maakt zij in het voorjaar van 2008 haar regiedebuut.[2] Niettemin had ze in 1996 al een korte film geregisseerd, Mama's proefkonijn. Op 30 januari 2012 begon televisiezender MAX met de 10-delige serie Dokter Deen, spelend op Vlieland waar het echtpaar De Vries-Van de Ven een huis bezit. Monique en haar man Edwin bedachten samen het idee om een serie naar aanleiding van de bestaande geschreven verhalen van deze dokter Deen, oud-huisarts op Vlieland, te maken. In april 2016 was ze gast bij De Kwis. Behalve actrice en regisseuse is Van de Ven sinds 1996 ambassadeur voor UNICEF Nederland. Haar grootvader Jos van de Ven was burgemeester van Zeeland.





    28-07-2018 om 09:16 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-07-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 27 juli 1940 bugs bunny

     

    27-07-2018 om 10:00 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vandaag jaren terug 27 juli 1940 bugs bunny

    27 juli 1940 Het tekenfilmfiguur Bugs Bunny maakt zijn officiële entree in de cartoon A Wild Hare Bugs Bunny is een personage uit de tekenfilmserie Looney Tunes/Merrie Melodies. Bugs is een van de bekendste tekenfilmfiguren ter wereld. Vooral bekend is zijn in een New Yorks accent gestelde vraag: "What's up doc?", die voor het eerst op 27 juli 1940 te horen was in A Wild Hare. Bugs verscheen echter al in 1938 in een filmpje van Porky Pig: Porky's Hare Hunt. Het bekendst is hij echter geworden met zijn tegenspelers Elmer Fudd en Daffy Duck. Bugs is een antropomorf konijn of haas (de discussie over wat hij nu werkelijk is, gaat tot op heden door) met een grijs-witte vacht. Hij draagt doorgaans geen kleren, met uitzondering van witte handschoenen. Wel verkleedt hij zich geregeld. Bugs raakt in vrijwel elk filmpje waarin hij meespeelt betrokken bij een conflict met een ander personage, maar dit is slechts zelden zijn eigen schuld. Meestal probeert hij conflicten te vermijden, maar als iemand hem echt kwaad maakt, deinst hij voor niets meer terug om die persoon terug te pakken. Wanneer hij zijn geduld verliest en openlijk het conflict aangaat, maakt hij dit altijd kenbaar met de zin: "Of course you realize, this means war!" (een zin waarvan regisseur Chuck Jones later toegaf dat hij die van Groucho Marx in Duck Soup had geleend). In de filmpjes van de jaren dertig en veertig werd Bugs neergezet als een wild konijn. Zo woonde hij onder de grond in een konijnenhol. Ook gedroeg hij zich erg kinderlijk. In de latere filmpjes werd hij kalmer en volwassener in zijn gedrag. Bugs vertoont qua gedrag enkele overeenkomsten met oudere literaire personages als Broer Konijn en Anansi. Hij houdt ervan zijn slachtoffers op het verkeerde been te zetten met practical jokes. In tegenstelling tot andere tekenfilmfiguren trekt hij zelf maar zelden aan het kortste eind.
    Volgens historici zou Bugs gebaseerd zijn op een Walt Disney-personage genaamd Max Hare. Dit personage was ontworpen door Charlie Thorson voor het Silly Symphonies-filmpje The Tortoise and the Hare. Een prototype van Bugs Bunny was al te zien in het filmpje Porky's Hare Hunt uit 1938. Dit konijn werd in dat filmpje niet bij naam genoemd. Bugs maakte zijn officiële debuut in het filmpje A Wild Hare uit 1940. De reden dat dit als Bugs' eerste officiële optreden wordt gezien, is omdat hij in dit filmpje voor het eerst lijkt op de Bugs Bunny zoals mensen hem tegenwoordig kennen. Zijn naam werd pas vermeld in het erop volgende filmpje, Elmer's Pet Rabbit. Beide filmpjes waren een groot succes, en Bugs werd een van de bekendste personages van de Looney Tunes. Rond 1942 was Bugs de ster van de Merrie Melodies-serie geworden. Nadien is hij in veel filmpjes te zien geweest. Bugs werd ook buiten de filmpjes populair. Hij werd de mascotte voor Warner Bros, zoals Mickey Mouse de mascotte van Disney was. Van 1943 tot 1946 was Bugs Bunny ook de mascotte van het Kingman Army Air Field in Arizona.
    Mel Blanc is de acteur die het bekendst werd als de stem van Bugs Bunny. Hij vertolkte de rol vanaf Bugs' debuut gedurende 51 jaar. Na zijn dood in 1989 nam Jeff Bergman de rol over. Andere acteurs die de stem van Bugs hebben gedaan, zijn





    27-07-2018 om 09:58 geschreven door rami

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief
  • Alle berichten

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Archief
  • Alle berichten

    Hoofdpunten blog blankenbergsstadsbeeld
  • fotowandeling 20
  • HARMONIE
  • WORDING
  • fotowandeling 20
  • LIPPENS & DE BRUYNE

    Hoofdpunten blog einstein
  • ACHT EN TWINTIG
  • ACHT EN TWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • VIJFENTWINTIG
  • DRIE EN TWINTIG

    Hoofdpunten blog mijnroots
  • Van al diegenen die niets te zeggen hebben, zijn de meest aangename mensen diegenen die zwijgen
  • Ik heb geconstateerd dat mensen van gedachten houden die niet tot denken dwingen.
  • Tijd hebben alleen diegenen, die het tot niets gebracht hebben en daarmee hebben ze het verder gebracht dan alle anderen.
  • Depressies kan je bestrijden door op je arm geleund in het niets te staren. Bij zware depressies van arm wisselen.
  • Een kus is een mooie truc van de natuur om het praten te stoppen als woorden overbodig zijn.

    Hoofdpunten blog automobile
  • 2020
  • 2020
  • 2020
  • 2020
  • mclaren


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!