Aan de rechterkant kan je het Egidiuslied lezen van Jan Moritoen. Jan overleed te Brugge eind l416 of begin 1417 als lid van de gilde van de bontverwerkende lamwerkers. Hij was zelfs een bepaald moment schepen van de stad Brugge. In het Egidiuslied spreekt hij zijn overleden vriend en rivaal in de liefde lyrisch toe. Egidius en Jan Moritoen waren beiden verliefd op Mergriete. Na Egidius' dood trad zij in het klooster en liet de liefde van Jan Moritoen onbeantwoord.
P.S. Egidius was een gewaardeerd zanger en musicus. Egidius is het latijn voor Gillis.
Zoeken in blog
Zoeken met Google
Op de foto (1) zien we hoe Jan de tekens van een witchdoctor in Z.-Afrika intving. Op de 2de foto Jan en zijn vriend Norbert in Venetië
Bij bovenstaande foto: waar is de tijd ? Rustpauze tijdens de blok van 1959...Op de achtergrond het kerkje van " 't Vewt"...!
Bij de start van de tekst over het boek van Dirk Musschoot staat een foto van het dorp waar Jan woont, Nkodusweni...
Na de strijd door Pieter Nicolas Van Eyck
't Abrupt geratel zwijgt in 't duin Vreemd-stil is 't. Luwte en vogelzang; En 't kalm gedruis uit gindse tuin Van maaien, heel de middag lang.- De strijd beslecht, ligt alles neer. Maar toch, dit diepe hunkren weer:
Of 't hart,o, éénmaal voelen kon De milde, lieflijke zoen Van alle strijd in avondzon Door ceder-, roos- en berkengroen, En wolken, drijvend als een vlucht Van witte vogels door de lucht.
Loon door Hélène Swarth
Ik zong en zie! de beek gaf mij een dronk tot loning, De wijnstok, wijn, het koren, brood, Geen struik die mij geen bloem, geen bloem die mij geen honing, Geen boom die mij geen schaduw bood.
De zon gaf mij haar goud, de morgen haar juwelen En de avond, al zijn hemelrood. Maar wie mij had beloofd, zijn ziel met mij te delen, Gaf haar voor liefde en steen voor brood.
Jacqemijne Bolats werd te Leuven begraven in 1520 naast haar man en haar kind. Ze had bei met dezelfde liefde bemind, al haar dagen.
Ik heb haar zerksteen gevonden, op een regennoen, onder wat mos en veel gele blaren. Kinderen spelen er rond, en bij zomernacht paren geliefden hier hun bevenden mond.
Zij werd in Antwerpen geboren, - o mijn sterke stad, - wie voerde haar de Brabantse heuvelen over? Daar vond zij een man en won zij een kind, en de rust, onder mos en wat herfstig lover.
Want, toen God zag hoe volmaakt deze drie stonden in 't licht van rustig geluk, het jubelende kind,en dees vredige beiden, toen was hij als David, die wenend zijn zoon overwint. Hij kon deze kalme zielen niet scheiden en brak alle drie hun hulzen stuk.
Zie, zo lange tijd is aan elk mens gegeven, dat zijn woord rijpe tot lied voor Gods aangezicht. Hoe vaak het hernomen , geaarzeld, getracht, tot duidlijk en klaar klinke het rhytme dat door elk leven vleit; God luistert en wacht, de zanger verdwijnt, maar het zingen ruist uit in Gods wezenheid.
De morgenlucht is een bezoedeld kleed een bladzij met een ezelsoor een vlek
de stad een half ontverfde vrouw
maar schokkend steigert zij den hemel in als een blauw paard van Marc in 't luchtgareel
Berlijn
de zon is geel
Vader door Michel van der Plas
Vader, wat zou ik ervoor willen geven als je er af en toe nog eens kon zijn en een zondag kwam zitten in mijn leven bij mijn werk en mijn boeken en mijn wijn.
Soms zie ik mannen van vijfentachtig (je weet wel waar) met een gezicht vol zon en zin, en dan denk ik godallemachtig als ik hem zo nog eens meenemen kon.
Want op de een of de andere manier leeft ik toch ook nog steeds voor lou: louw ogen wil ik, met hun aandacht, pret en mededogen bij mijn geploeter, mijn huis en mijn hier: en ik zag ze zo graag en keer genieten van al wat ze vol tranen achterlieten
Gij wast aan mij gelijk de winde... door Karel van de Woestijne
Gij wast aan mij gelijk de winde die wentelt om een koren-aar; dra zal ik aan mijn wang bevinden de zomer streling van uw haar.
Dra zult gij 't glanzend voorhoofd beuren tot waar mijn slapen komm'rend staan: zo ziet men, wild, een winde geuren naast 't wegend rijpen van het graan.
o, 'k Ben geen sterke: moe-gedragen, verzwaart vaak de angst mijn levens-last; maar 't is mij waar 'k uw wasdom schrage, of blijde een échte steun me omwast
Zo reikt de liefde, o mijn beminde, verrijkt me uw liefde in vreze en vaar, - gelijk een geur'ge wentel-winde die sterkt en loont heur koren-aar.
Paradise Regained door Hendrik Marsman
De zon en de zee springen fonteinen bliksemend open: waaiers van vuur en zij; langs blauwe bergen van den morgen scheert de wind als een antilope voorbij
zwervende tussen fonteinen van licht en langs de stralende pleinen van 't water, voer ik een blonde vrouw aan mijn zij, die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een held're, verruk'lijke wijs:
'het schip van den wind ligt gereed voor de reis, de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen, de morgen en nacht twee blauwe matrozen - wij gaan terug naar 't Paradijs'
Ida Gerhardt (1905-1997)
De gestorvene door Ida Gerhardt
Zeven maal om de aarde gaan, als het zou moeten op handen en voeten; zeven maal, om die éne te groeten die daar lachend te wachten zou staan. Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan, schraal in de kleren, wat zou het mij deren, kon uit de dood ik die éne doen keren. Zeven maal over de zeeën te gaan -- zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
De Zwerver door Jan van Nijlen
Ik ben vermoeid. Toch ben ik nog gestegen Tot op de heuveltop in het late licht, en voor mij kronkelen de duistere wegen Van 't avonddorp, dat daar verlaten ligt.
Is nu de wereld zoveel eeuwen ouder? Alles lijkt mij zo vreemd en toch bekend. Ik mis alleen een vriendelijken schouder, Een lichaam, dat mijn lust voelt en herkent.
Ik ben alleen voor gans mijn verder leven, Er is niets meer dat me aan deze aarde bindt. En toch, ik voel mijn hart onstuimig beven: Dààr staat een boom, dààr speelde ik als kind.
Jan van Nijlen (1908-1975)
De klok ( zie boven rechts) tikt gestaag verder...Mijn teller staat reeds op 72...!
Om alle teksten op het BLOG te lezen klik je onderaan de laatste tekst op de naar links gerichte pijl...
De Axa-man met twee gezichten en dit na meer dan 50 jaar, toen hadden we de Krüger-man...! Wat goed is blijft dus goed...
Haiku
De zon brandde fel
op het wit berijmde gras.
Ver is de lente... (WVO)
Dropbox
Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.
Luister naar mijn woorden, maar kijk niet naar mijn daden...
Eigenlijk zouden alle politici een mooi ingekaderd beeld van de spreuk, de titel van onz-s stukje, in hun werkkamer moeten ophangen...Zoals gewone mensen spreuken van de Bond zonder Naam ophangen om tot een beter leven te komen...wellicht zouden de heren dan wel tot beter bestuur komen. Alhoewel...Vandaag de dag is er weer heelwat te doen. De minister van financiën had nog maar even de naam Arco laten vallen of de hele christelijke zuil ging alweer op de achterste poten staan., want er dreigde gevaar. Nochtans zou dat goed zijn, want één van de kopstukken van die christelijk zuil, Marc Leemans , kan nogal te keer gaan als ie van leer trekt dat de regering het steeds bij de minst bedeelden zoekt. Zelf mag Marc niet klagen, want hij toucheert een aardig loon met gratis wagen als nationaal secretaris van het ACW ( nu de beweging.net), maar Marc cumuleert ook ( bij Greg en de Nationale Arbeidsraad). Wellicht gratis of niet? We zijn zo vrij te vragen waarom we naar Marcs woorden dienen te luisteren als ie over de zwakken spreek tegenover de regering, maar niet naar zijn daden dienen te kijken als hij de Arcogedupeerden moet helpen. Hoe zou dat dan alweer komen...?Nu iets helemaal anders...of toch niet. Ene Mevrouw Beata Szydio kwam in het Europees parlement de beperking van de persvrijheid in Polen verklaren en/of verdedigen...Onze grote tafelspringer, Guy Verhofstadt , stond alweer op de achterste poten en was niet te houden, want de persvrijheid is heilig. Nu lazen we ooit het boek van Derk Jan Eppink, " De Avonturen van een Nederbelg" en daar leerden we dat "onze " ( alhoewel...) Guy een heel vreemd idee heeft over persvrijheid. Naar het schijnt weet de Ierse journalist Jamie Smyth daar ook over mee te spreken. Luc van der Kelen, hoofdredacteur van "Het laatste Nieuws" ( toch een beetje liberaal) heeft hard moeten echten, want de heren Verhofstadt en De Gucht haalden alles uit de kan ( verdachtmaking, dreiging,) om Luc tot zwijgen te brengen. Het is niet gelukt, maar er is toch een notoir iemand die schreef na deze gebeurtenissen : " Als de heren Verhofstadt en De Gucht nu nog praten over democratie en persvrijheid dan krijg je een heel, heel vieze smaak in de mond..." Was Guy gisteren in het Europees parlement, toen ie de Polen de levieten las, de spreuk omtrent woorden en daden alweer vergeten...? Om te eindigen: John Crombez had tot gisteren al 34 eindejaarsreceptie "gedaan"... Vraag aan John, waar haalt ie nog de tijd voor het ernstige werk...Zoals die mensen die hoopten dat hij iets zou doen aan een slepende erfeniskwestier , zoals beloofd. Na maanden niets meer over gehoord ...toch alweer iets van woorden en daden...Hop naar de volgende receptie en is dat besturen en/of oppostie voeren?
We stelden vast dat het niet alleen politici zijn die onzin vertellen, maar ook sommige brave burgers durven het wel eens, maar politici zijn wel de besten, dus zijn ze toch ergens goed in...Al dient gezegd dat sommige omhoog gevallen burgers ook aardig hun best doen...Vele politici van de oppositie trekken steeds van leer tegen de regering en verwijten die dat ze het geld gaan zoeken bij degenen die er geen hebben...Ze vergeten steeds te zeggen dat ze zelf voor de crisis ofte schuldberg hebben gezorgd, maar zoals een lid van de oppositie zei: " Dat is nu precies politiek..." Bedoelde ie : putten maken en de andere ze laten opvulen? Terloops begin januari inden we ons pensioen van december ( een uitvinding van de grote staatdman Guy "Keunetand" verhofstadt - géén hoofdletter uit minachting - ) en wat stelden we vast: het was gestegen met ca 30 euro...Als de regering op die manier bij ons geld komt halen...doe maar of m.a.w. waarover lult de oppositie? We gaan verder...De zoon van de hulptrainer van de Rode Duivels zit in de bak...Eind november heeft ie met nog dertig andere helden ( ze noemen zich wel Clubsupporter) op de Eiermarkt in Brugge 5 Italianen in mekaar geslagen . Komt de hulptrainer aan het woord: " Wat is dat voor een onzin, het was toch maar een vechtpartij ( met 5 tegen 30) het had toch niets met terrorisme te maken. Hij heeft zijn leven nu in handen, vroeger heeft ie drugs gedeald en ooit eens iemands oogkas kapot geslagen, maar is dat nu een reden om hem manu militari thuis op te pakken en zijn zwangere vriendin opzij te duwen..." We willen niet antwoorden, alleen zeggen waarom bleef ie die wonderennacht niet bij zijn zwangere vriendin...? Na de politici, de omhoog gevallen burger ...komt de gewone man...In de streek van Luik zaten ze uren, om niet te schrijven dagen zonder stroom. Het doet toch iets met een mens want wat zei een Luikenaar?: " Nu we zonder stroom zitten, konden we het toilet niet meer doorspoelen"...Wie zegt er nu dat Walen geen comfort hebben...? Ten slotte een Luikse Vlaming aan het woord: " Zo'n panne zou in de 29ste eeuw toch niet meer mogen gebeuren, nietwaar". Natuurlijk niet, maar dat een Vlaming denkt dat de Walen een voorsprong hebben van 8 eeuwen is toch erg...Zal de N-VA het ooit nog goed krijgen, maar ja, Babyface De Croo zal het wel in orde brengen. Hij verweet de minister van landsverdediging dat het onnozel was raketten te kopen. Babyface heeft gelijk, wapens kopen vinden we steeds absurd...Maar dat een politicus het woord onnozel gebruikt, kan niet, want ooit kocht ene minister van Landsverdiging, Vreven ( notoir liberaal) voor miljoenen obussen voor het Belgisch leger. Spijtig voor Vreven, maar het ABL had geen kanonnen noch tanks om de granaten af te vuren...Hoe zou De Croo jr. zo'n aankoop noemen? Terloops bij de aankoop werd dan nog gefoefeld en Vreven moest aftreden , maar daar bestaan dan wel weer woorden voor: "...dat is politiek zeker..."
P.S.Toppunt van cynisme? De reclamespot van Rabobank... Spaarboekjes brengen NIETS meer op, maar Rabobank zal wel voor onze spaarcenten zorgen...
Vooral tijdens het weekend dachten we vaak aan die "goeie " ouwe Louis Quatorze, vooral toen we onze oh zo slimme politici bezig zagen en hoorden...Bovendien Louis is weer actueel dankzij de Frans-Canadese TV-reeks: "Versailles" Terloops, de tijden zijn wel veranderd, want in die Franse reeks spreken ze ENGELS. Dat volgens Louis degenen die besturen, vooruit moeten kijken wisten we reeds, maar in de reeks leren we ook dat Louis toch niet zo'n "brave" kerel was. We weten het wel, brave is geen gave, want de boeren slaan een brave hond dood, maar toch... Dat onze politici niet steeds vooruit kijken hebben we nog maar eens geleerd...De beslissing om alle kinderen zo maar samen in een klas te deponeren moest slecht aflopen...Vandaag spuit een juf die les geeft in het vijfde studiejaar haar kritiek over het nieuwe systeem . Ze heeft dertig leerlingen in de klas, waarvan negentien een beperking hebben...Ga er maar tegenaan. Haar kreet: " Ik kan de leerlingen niet geven waar ze recht op hebben....!!!!" Ze heeft er het beste van gemaakt. Ze legt iets uit en daarna doet ze een schriftelijke test en volgens de resultaten deelt ze de klas in drie groepen: één: de groep die het begrepen heeft, twee: de groep die er nog niet mee weg is en extra aandacht nodig heeft en drie: de groep die het wellicht nooit zal begrijpen. Groep-1 krijgt aanvullende taken, groep-2 krijgt extra uitleg en groep-3 mag zich nuttig bezig houden ( bv tekenen...wat ze willen)...Wat stelt de juf vast dat er in de klas een soort wrevel ontstaan is, de slimmen tegen de dommen... en kinderen kunnen hard zijn voor mekaar. We herinneren ons nog uit onze prille jeugd. Vlak voor de kerstvakantie schreven we in het eerste studiejaar nieuwjaarsbrieven. De juf vooraan met de aanwijsstok woord per woord aanduidend, maar het liep zo traag, want steevast waren er leerlingen die een fout schreven en de juf moest het komen corrigeren...en wij wilden verder...Dus we schreven verder, maar dat vond de juf dan weer niet goed...Het is toch nog allemaal goed gekomen, maar we willen slechts zeggen dat je weinig :" prévoir" hebt als je niet inziet dat kinderen volgens kwaliteiten samen in de klas horen. We zouden graag de dame die ooit een paar maanden geleden met verve in "de zevende Dag" dit project kwamen verdedigen na het lezen van het artikel in de krant aan het woord horen...Ze zegde: " Ik het een onderwijsopleiding, wel nooit les gegeven, dus weet ik waarover ik spreek"...Je had moeten zwijgen madame, want je hebt inderdaad een beetje theorie over lesgeven gekregen, maar de praktijk is helemaal anders...Wij vermoeden dat je een kind hebt die naar BO moest, maar je wou het steevast in AO krijgen..., want niets is te goed voor je kind. Al had je een onderwijsopleiding toch dwaalde je en dat had je moeten weten.Minsiter Crevits had gezegd dat er één "apart" kind in een klas zou komen, hier waren het er negentien...Hallo , mevrouw Crevits, werk aan de winkel, maar had je een beetje vooruit gekeken als Louis, dan was er geen vuiltje aan de lucht...Nog één vraag: wat gaat er van die derig leerlingen uit het vijfde studiejaar...worden? We vrezen, wellicht zal madame met de onderwijsopleiding het redden...!
We hebben januari steeds een onaangename maand gevonden...Eigenlijk is ie er maar later bijgekomen, want aanvankelijk hadden de Romeinen maar tien maanden en het nieuwe jaar begon steeds met de maand maart...Het zou de tweede Romeinse Koning Numa Pomilius (716-673)( 1) geweest zijn die twee maanden aan de kalender toevoegde, maar het was wel wachten tot in 456 om januari als eerste en februari als tweede man te kennen. Om het "makkelijk" te maken veranderden de Romeinen de namen van de maaden niet en bleven ze spreken over de zevende maand als september ( septem: zeven) en zo voort octo: acht, novem: negen en decem :tien... Januari zou afgeleid zijn van Janus de bewaker van poorten en toegangen en februari komt dan weer van februa: het boete doen...Een zuivering als het ware na de donkere winter. Eigenlijk is januari de officiële naam in de volksmond gebruikten ze andere namen: louwmaand, ijsmaand, wolfsmaan of harde maand. Meest gebruikt was louwmaand...Louw komt van het middelnederlandse werkwoord louwen of te looien...De huiden van de gevelde dieren in de herfst waren in januri klaar om verder tot leer te worden bewerkt...Vandaag de dag is het echter vorstmaand geworden ...We weten niet welke geleerde het nodig vond om het mooie,oude woord te vervangen...Nu de aarde opwarmt mag ie strakkies alweer een ander woord gaan zoeken...Al het voorgaande is uiteraard niet de reden waarom we de eerste maand minder leuk vonden om eens niets erger te schrijven...We vonden het steeds niet prettig als de feestdagen voorbij waren...Na kerst lukte het soms nog wel, want ouwejaar kwam er aan, maar na nieuwjaar was het hek van de dam...We werden overvallen met een soort "spleen" dat het niet mooi meer was. Het werd alleen maar erger toen we op kostschool waren. Met Drie Koningen was het weer zo ver. Met een koffer vol vers ondergoed en een beetje snoep trokken we op weg. De dagen gingen met moeite open, het was bitter koud en niets om de eenzaamheid en ongezelligheid te breken. Steevast werd in diezelfde januarimaand een vier daagse retraite gehouden...en dat was helemaal niet leuk...Viermaal per dag zat vanop de katheder in de studiezaal een rood aanlopende Jezuiët ons de levieten te lezen. We deden blijkbaar niets goeds en wij daarentegen vonden dat we niets verkeerds deden. Voeg daarbij dat we nog geregeld de kapel in moesten voor een gedialogeerde mis ( wat is me dat..) (2) en als er nog tijd over was, dan moest er "geestelijk" gelezen worden. Meestal biografieën over heiligen: Pater Damiaan, pater Lievens, pater Verbiest, pater Desmedt...We lazen ooit het boek " De engel der Slaven". Een braaf meisken, dochter van een rijke vader, die zijn zwate slaven onheus behandelde, kwam de ongelukkigen ter hulp...etc...Het boek was zo krammikkig dat de kaft los liet en die losse kaft gebruikten we dan om de romans die we dan lazen veilig te maken. We lazen dan Graham Greene, Elsschot, Walschap, Streuvels, Buysse...Toch bleef die lange maand januari duren...Met lichtmis kwam er klaarte in het leven en geen mens die zal geloven dat zo'n kerkelijk feest een invloed op ons had...en toch is het waar...Straks kwam de lente...en Gorter had gelijk: " Een nieuwe lente,een nieuw geluid..." Om te eindigen, de maand januari laat tot vandaag de dag nog een vies spoor in ons gemoed na...
(1) Hoewel we in de 5de latijnse "De Viris illustribus " van Cornelius Nepos ( geschiedschrijver uit de eerste eeuw en tijdgenoot van Caius Julii Caesar en Marcus Aurelius Cicero) lazen weten we weinig over Numa Pompilius
(2) Bij een gedialogeerde mis zegden alle aanwezigen alle gebeden luidop samen met de celebrant...Ze dialogeerden als het ware...
Vandaag de dag dachten we vaak aan Herr Kammer...Wie mag die Herr Kammer dan wel zijn? Via vrienden van de Bouworde hadden we zijn zoon Joseph leren kennen en zo kwam het dat vader en zoon in het gezegende jaar 1958 een week vakantie bij ons thuis kwamen doorbrengen...Terloops de foto op onze Blog tijdens de rustpauze in de blokperiode nam Joseph Kammer...Kammer senior kon aardig vertellen en vooral de oorlog kwam aan bod: de jaren in Rusland, op tijd terug in het Westen om door de Amerikanen gepakt te worden en zijn gruwelijke afkeer voor de oorlog en zijn mening: " "Religion Soldaten sind sehr gefärlich"..." Het is vooral deze uitspraak die ons vandaag nog steeds bezig houdt en ons vooral vragen doet stellen...W e vragen ons af waarom de naam van God steeds misbruikt wordt...en zou die God dan wel bestaan...Wij moderne mensen denken dat de twee wereldoorlogen alle wreedheden overtroffen hebben, nochtans de Godsdienstoorlogen (16de eeuw) konden er ook wat van en daar deden de strijdende partijen ook een beroep op dezelfde God...Om even dichter bij huis te blijven, in Wereld Oorlog II stond op de koppelrien van de Amerikaanse GI :" In God we trust" en bij de grijsgrauwe opponenten " Gott mit uns".. Hoe zou dat geweest zijn in de Hemel , voor wie was God...? Het doet ons denken aan de Griekse Goden in de Trojaanse Oorlog. Wie herinnert zich niet de scène op de berg Olympos hoe de goden beslissen wie het duel tussen Hektor en Achilleus zal winnen...Ze waren met velen de Griekse goden en ze hadden allemaal partij gekozen , maar de grote chef, Zeus besliste en kkos van Achilleus...Hoe ging in WO II? God was alleen en koos voorde geallieerden...omdat ze de besten waren? Ook de Russen...? Vandaag de dag is het even erg: vvogens de Islam is er maar één God en dat is ene Allah, maar er zijn de Soennieten en de Sjiieten. Beiden kunen mekaars bloed wel drinken en staan geregeld met messen of krom zwaarden desnoods tegebnover mekaar...Wat doet Allah; Voor wie kiest hij...voor de besten? Wie zijn dat, want naar onze bescheiden mening zijn geen van beiden lieve broertjes...Besluit: God heeft het reeds van in de Oudheid over de middeleeuwen naar de hedendaagse tijd lastig. Bestaat God eigenlijk wel? We weten het niet al deed prof Gerard Verbeke in de cursus Metafysica in onze eerste kan er alles aan om te bewijzen dat God bestaat...We herinneren ons niets meer van zijn colleges, aleen dat de Prof van West-Vlaamse origine overigens de hele aula op stang joeg door de sch steeds als goede Kortrijkzaan als SK uit te spreken...
Meestal zijn juli en augustus de komkommertijd voor de nieuwsgaarders, vandaag de dag echter niet: er zijn de Tour de Zwans, Egypte, Turkije, de zesde staatshervorming ( waar geen mens een bal van begrijpt...!) en het Paleis ( waar zich dan geen mens iets van aan trekt...!) We zijn dus gelukkig, want er is altijd wel iets om in te hakken...en niet altijd de Open VLD...Spijtig! Neem nu de Tour de Zwans. Eén Brits spurtwonder kwakte een mederenner tegen de grond. Roept zijn madam: " Mijn man doet zoiets niet...!" Liefde is toch mooi, nietwaar, zo mooi dat je begint door te drammen. Nog erger, ploegleider van het " spurtwonder" zegt: " Mark ( het wonder) deed niets verkeerd, want hij reed steeds rechtdoor. Het is duidelijk te zien dat het slachtoffer naar links keek en elkeen weet dat wie naar links kijkt automatisch naar rechts helt en zodoende hinderde hij Mark..." Wat blijkt...en duidelijk te zien op de foto: dat het slachtoffer naar rechts keek en dus naar links helde van Mark weg, maar dat Mark zeer duidelijk op het slachtoffer ging leunen!!! Waarom liegen ze altijd in de wielersport en waarom mogen ze liegen...omdat de mensen dat graag hebben, misschien????? Er is ook nog Egypte...Reynders vindt dat de Belgen daar best wegblijven, maar Belgen zeggen in de krant dat ze daar niet wegblijven...Als er dan iets gebeurt, dan zullen diezelfde Belgen wel vinden dat de staat hen moet komen evacueren...Wellicht kan ene Philippe dat wel met zijn straalvliegtuig of toch zijn helikopter. Strafste uitspraak van een Belg: " Omdat er in enkele achterlijke buurten iets gebeurt, moeten we toch onze vakantie niet opschorten. Caïro, Alexandrië, achterlijke buurten? De eerste stad heeft meer inwoners dan België. Wat is België dan? Wie doet zo'n uitspraak? Is de man dom of arrogant of alle twee...? Meelijwekkend alleszins...!
De wet dient gehoorzaamd te worden, hoe hard ie ook is...Dat vinden we met zijn allen meer dan redelijk, maar er zijn echter een horde (...) afvocaten die daar vandaag de dag anders over gaan denken.Het gaat er niet meer om of een bepaald iemand al of niet de wet overtreden heeft, neen, heeft men geen fouten gemaakt bij het vaststellen van de wetsovertreding... Iemand die de hele bevolking in gevaar bracht door smeerlapperij te verkopen, dient niet gestraft, want één of andere politieagent heeft toevallig een telefoongesprek afgeluisterd...Vandaag de dag zijn er advocaten die zich daarin gespecialiseerd hebben en zijn dan ook peperdure vogels...Wat wij ons dan afvragen hoe het kan dat notoire wetsovertreders, die blijkbaar geen duit bezitten, want ze kunnen geen boete betalen, toch door die peperdure vogels kunnen verdedigd worden...?De Franse gangster van Algerijnse afkomst was de goedheid zelve, althans volgens zijn familie in Frankrijk...Wapens heeft ie niet of misschien slechts een proppenschieter tegen spreeuwen...( De tv-beelden, gemanipuleerd, wat dacht je...) Zijn vrouw is nog onschuldiger...Ze woonde in een huis met wapens om Decrem jaloers te maken en ze vroeg : " Welke wapens...?" We moeten toegeven het is mode , nietwaar, dat madammen niet weten wat hun vent uitspookt...De Gucht en zijn madamme, weet je nog...De groot verdieners van de advocaten staat al in rijen om de dode Algerijn te verdedigen...Wat is er hier te verdedigen? Eigenlijk is de vraag: " Wat is er hier te verdienen...." We leven in de verkeerde wereld...Een treinbegeleider die zwartrijders van de trein zet, wordt met alle zonden van Israël beladen en afgemaakt in de kranten...De twaalf zwartrijders die een treinbegeleider molesteerden konden in de kranten op begrip rekenen, want ze worden gediscrimeerd, hebben een moeilijke jeugd, geen werk, vader drinkt...Dezelfde horde staat alweer klaar...Wie betaalt dat allemaal? We walgen...!
Een vriend stuurde me per email een prachtge video over de winter van 1963...Dat was me nog 's een winter! Hoe we het allemaal zo goed weten...? We waren nog maar een paar maanden getrouwd en de barre winter zorgde voor heelwat problemen, die in het geheugen gegrift bleven...Reeds van midden december sloeg Koning Winter toe en we herinneren ons nog dat op 28 maart 1963 de reinigingsdienst van de stad Oostende de laatste sporen van de winter kwam wegwerken...Om 11 uur werd die dag de vice-directeur van het Oostendse VTI begraven en na de dienst kregen leraars en leerlingen vrij. We zaten voor het raam van de woonkamer te kijken naar de ruimingswerken...Het was me de winter geweest. De zee was bevroren wat veel kijklusigen meebracht en daar wij dus aan zee woonden vele gasten voor ons...De binnenscheepvaart lag stil, zelfs de spoorweg , want vele bovenleiding vroren stuk...en uiteraard het wegverkeer kende grote hinder...Steenkool was praktisch niet te krijgen bij gebrek aan aanvoer.We woonden nog maar pas in Oostende en waren dus nergens echt klant en de kolenhandelaars bedienden eerst de echte klanten...Vader en moeder voerden kolen aan vanuit het dorp...en dat was een hele klus. We waren met veel moeite in het dorp geraakt om de feestdagen te vieren en op zeker moment was het dorp van de wereld afgesloten, want vele leveranciers belden op dat ze het dorp vanuit St.-Joris of Beernem niet binnenraakten...Ze zetten de waar dan maar af ergens in een café...en vader en ik tjoolden dan maar om de waar op te halen. Eigenlijk was dat wel best prettig! Toen kwam de dooi en we hoorden op de radio: de dooibarelen zijn gesloten. Wat zijn dooibarelen? Ze bestaan al een lange tijd, want op 28 februari 1839 werd ene Karel D'Hondt in Eeklo tot een boete van 50 frank veroordeeld omdat ie de dooibarelen niet gerespecteerd had...50 frank ,was toen veel geld want het dagloon bedroeg nauwelijks één frank..Dooibarelen zijn wegafsluitingen na een periode van vorst ( vooral van kasseiwegen). Tijdens de dooi na lange vorst smelt het ijs onder de kasseien , die dan los komen te liggen en bij het erover rijden ontstaan putten in de rijbaan...Vroeger werd effektief barelen gesloten, maar na de winter van 1963 werden slechts de wegen vermeld in kranten en op de radio waar de barelen gesloten waren...Had Crevits niet beter weer de dooibarelen gesloten, dan hadden ze geen putjes dienen te vullen...
Wie van zijn herinneringen kan genieten, leeft tweemaal (M.V.Martialis)
We zien er elk jaar naar uit: het Jaarboek van de Heemkundige kring van mijn geboortedorp...Het is dus wel waar wat Marcus Valerius Martialis zei: het is zo leuk de herinneringen weer te beleven...al zit het soms wel vreemd met die herinneringen...! Ernest Claes schreef het reeds in "Jeugd" toen ie zich afvroeg hoe ver gaan eigenlijk de herinneringen? Zelf vond ie dat zijn verste herinnering liep naar een dag waarop zijn moeder hem een nieuw hemd aanpaste. Nestje stond boven op tafel, moeder deed het paswerk en plots zwaaide de deur open en een oom kwam binnen met een mooie blinkende pet op. Het was een zondag, schrijft Claes , maar wellicht heb ik dat later bij mijn herinnering toegevoegd, want moeder had in de week geen tijd om te naaien en de oom kwam zeker niet op bezoek...Ook de het college " Historische kritiek" van Prof. Desmet in de eerste kandidatuur schoot me te binnen..." Je moet zo voorzichtig omspringen met bronnen en vooral met mondelinge overleveringen ". We hebben het dan vlug ondervonden toen we één of andere Vita van een heilige op het bord kregen...Daar durfden "de schrijvers" nogal 's vreemd uit de hoek komen...Zo zou Sint-Bavo reeds in de wieg de moederborst op vrijdag hebben geweigerd. Zo vroom was ie al en daar kon de andere heiligen uit de streek een punt aan zuigen en zouden wellicht meer pelgrims naar de St.-Baafsabdij in Gent komen, wat nu precies de bedoeling was.
We dwalen af, maar we willen alleen maar schrijven dat in het Jaarboek een prachtig stuk over de Vreselijke Meidagen van 1940 in mijn geboortestreek staat, maar we hebben wel vragen met mondelinge verklaringen van personen die jonger zijn dan ons en in die beroerde dagen slechts twee jaar oud waren...Waarschijnlijk vertelden ze wat hun ouders steeds vertelden, maar dat moet er worden bijgezegd, want een bron uit tweede hand is al iets minder geloofwaardig dan een bron uit eerste hand...Zelf ( we waren vier jaar) beleefden we die trieste dagen...We herinneren ons flitsen:, Belgische soldaten stelen de fiets van mijn vader, een Duits soldaat trapt de voordeur in, een Duits soldaat eist de fiets van mijn moeder op...Maar later hoorden we de aanvullingen. Zo herinneren we ons bitter weinig van de vlucht naar veiliger oorden . Een flits: ik hoor iemand roepen: " ze schieten nog" , maar later komen de aanvullingen: de hele weg heb ik geweend, we moesten door de sloten lopen, want de Duitsers marcheerden op straat, overal lagen lijken van mensen en dieren, op de eerste boerderij werden we geweigerd.
We vonden het ontroerende verhalen, maar gaan dan twijfelen en dat is spijtig,vooral daar we de vertellers zo goed kennen en ze hun verhalen in der tijd nooit meedeelden...
We weten het, beste familie en vrienden, het klinkt een beetje vreemd om niet te zeggen oneerbiedig, maar zo spraken wij, de twee boezemvrienden, mekaar steeds aan...Waarom zou het dan in dit ultieme moment niet mogen?
Het was op een frisse 11 november 1971 op het voetbalveld van camping de Kalkaart dat we mekaar de eerste keer ontmoetten, want we speelden onze maiden match bij S.K.Wagons-Lits. Er zouden er nog veel volgen met vooral zeer belangrijke en interessante après-matches... en we werden vrienden en we mogen wel stellen dat we desnoods voor mekaar door het vuur zouden gaan...We zouden de wereld verbeteren, de mensheid tot betere inzichten doen komen, de politici de les lezen en we zongen uiteraard vaak : Ontwaakt, verworpenen der aarde!... Geef toe allemaal heerlijke doelstellingen, maar ja, tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, nietwaar!
Het leven heeft Norbert niet gespaard, want als 16-jarige verloor hij zijn moeder , maar hij sloeg er zich doorheen. Hij engageerde zich in zijn werk en wat hij aanvatte deed hij goed...Hij verliet zijn geliefkoosde Mariakerke om met zijn Jeannine in Mechelen te gaan wonen...Neen, we verloren mekaar niet uit het oog...Bij de grote momenten des levens, zoals het zo mooi klinkt, waren we er steeds om mekaar te steunen, te troosten en ook wel 's om te vieren. We verkenden de Zwinvlakte en kregen een plensbui over ons heen tot woede van de vrouwen , maar tot vreugde van de kinderen, we reisden samen naar Monaco, naar Venetië, vierden geboortes van de kinderen en het liep soms wel uit de hand, maar rouwden ook samen bij het afsterven van geliefden, broer Roger, vader Louis, schoonvader Stan en Bonneke Cois
Hier sta ik nu, ik kan het nog niet begrijpen dat mijn beste vriend van mij heen gegaan is. Hij die groots en meeslepend wou leven, zoals Marsman, één van zijn lievelingsdichters uitriep. Ik weet het niet meer en daarom zal ik het zeggen met de woorden van Jan Moritoen, de 15 eeuwse Brugse schrijver van Egidius, van wie Norbert vond dat hij het mooiste liefdesgedicht in onze taal schreef...Ik ben zo vrij geweest om de tekst enigszins aan te passen en voor ons West-Vlamingen klinkt het als muziek in de oren
Norbert , waer bestu bleven
Mi lanct na di, gheselle mijn,
du coors die dood, du liets
my tleven,
je was gheselscap goet ende fijn...
Vaarwel, Sneu, ik zal je nooit vergeten. Jeannine, Sven, mijn petekind Vicky, Roger en Jana, veel sterkte in deze harde en kille dagen. Laten we 's luisteren naar de luidbruisende zee en we horen: Er is een Mariakerkenaar heengegaan, het was een onbeschrijfelijke goed mens...en het was mijn beste vriend!
Hier eindt de tocht langs de verschroeide stenen ( J.C. Bloem)
Twee vrienden hebben hun eigen leven verteld, want ze waren op weg naar hun eigen, doch ander, paradijs... Norbert, één van de vrienden, vocht verbeten tegen de ziekte -- een klein gevaar, dacht hij, -- dat hij nauwelijks achtte, maar hij stierf drie maanden later , hij was te jong, maar acht en vijftig jaar.
twee meeuwen hebebn in dat uur het nest verlaten...
Hij had nog zoveel plannen in zijn hutje bij de zee. De kinderen hadden al het nest verlaten...Zij vlogen zeewaarts het leven tegemoet en ze konden niet meer keren en zijn hart, dat echter al zo moe was en altijd maar luider sloeg, rust nu voor goed...!
Vader, wij hebben nooit gesproken over het leven met elkaar. gij had het uwe, ik het mijne en beiden wisten wij, 't is zwaar te leven met een weerloos hart... Zo hadden bêi we ons toegesloten en gingen zwijgend naast elkaar: ik heb den weg niet kunnen vinden, al lag uw hand steeds voor de mijne klaar. En nu gij heen gegaan zijt naar dat vreemde en voor mij geen levende bereikbaar land. nu breekt mijn vuist eerst hunkrend open en zoekt vergeefs uw trouwe hand. (Roel Houwink)
In memoriam Filip... Het was eens in de vakantiedagen, weet je nog wel oudje Dat wij dat foto-album zagen, weet je nog wel oudje We kiekten ons kind toen het in slaap was gezakt En hebben dat voor in de album geplakt Weet je nog wel, oudje
We kiekten hem haast alle weken, weet je nog wel oudje Het was of dat album haast kon spreken, weet je nog wel oudje Er was er ook 1 in matrozenpak bij En die leek precies op een jeugdkiek van mij Weet je nog wel, oudje
We kiekten al zijn leuke dingen, weet je nog wel oudje Dat boek zat vol herinneringen, weet je nog wel oudje We zeiden wel eens als ie zeven zal zijn En we gaan zo door wordt het album te klein Weet je nog wel, oudje
Toen werd ie van ons weggenomen, weet je nog wel oudje Er is nog 1 kiek bijgekomen, weet je nog wel oudje Die kiek van het grafje die jij van me kreeg De rest van het album bleef leeg Weet je nog wel, oudje
Jij stond die dagen steeds te dromen, weet je nog wel oudje Wat in dat album was gekomen, weet je nog wel oudje Wanneer ons dat ongeluk niet was gebeurd Toen hebben we het blad uit het album gescheurd Weet je nog wel , oudje (Wim Sonneveld)
Filip is begraven...op een koude, toch blauwe najaarsdag...de 17de november vlak voor zijn feesdag.Zijn vrienden zorgden voor een unieke afscheidsdienst, onvolgbaar mooi...hij duurde meer dan twee uur, want er was zoveel over Filip te vertellen en de rij van familie, vrienden , collega's, kennissen was uitermate lang...Het bleef maar duren. Voor ons, zijn moeder en zijn vader was het ontroerend, soms hartverscheurend mooi. In de titel van dit stukje vinden we door Hendrik Marsman in zijn gedicht de Grijsaard en de Jongeling de levensstijl van Filip, want hij wou groots en meeslepend leven, maar ie deed het ook. De ziekte had Filip reeds in de greep, maar hij glimlachte nog naar het leven...
Niet dat we de viering van Filip willen 'verbeteren' , maar er alleen een meer persoonlijke toets aan geven. De ijverige vingers had ie van zijn grootvader, hij heeft handen van goud placht men te zeggen. Bovendien was hij een echte verzetsgeld...die de Slag om de Moerbrugge in september 44 meemaakte.en Filip luisterde met open mond naar de verhalen! Van zijn moeder had Filip dan de feeling voor het fijne koken wat hij dan ook uitermate veel toegepast heeft. De vele boeken die hij in mijn bibliotheek aantrof, maakten hem warm voor de literatuur en geschiedenis. Hoewel hij een oprechte pacifist was , toch ging zijn aandacht naar de twee Wereldoorlogen, maar ook de Griekse Oudheid met als voorkeur voor Sparta genoten zijn aandacht... Filip was een zeer emotioneel mens. Zijn eerste cavia stierf toen ie nog bitter jong was en Filip lag er weken overhoop mee... Een jaar heeft Filip gevochten voor HET LEVEN en om met Marsman te eindigen, citeren we uit Lex Barbarorum: Geef mij een mes, ik wil deze zwarte zieke plek uit mijn lichaam wegsnijden. Filip wou nog zo graag leven, want er was nog zoveel te doen! We eindigen met een zin van een bevriend koppel dat ons het volgende mailde: " Je mag fier zijn zo'n kind te hebben gehad!" Inderdaad, maar is het verdriet dan niet des te groter er afscheid te moeten van nemen . Wellicht wel!
Wie van zijn herinneringen kan genieten, leeft tweemaal...
We herinneren het nog als vandaag de dag...Het was nochtans in september 1949, dus al een hele tijd geleden, dat we voor de eerste keer naar kostschool moesten. Moeder had voor ons een paar nieuwe sandalen gekocht...Vooraleer te vertrekken had den we nog eens overal waar grote delen van 7onze jeugd hadden plaats gehad , " bezocht". Toen we voor de eerste keer met Allerheiligen ( twee nachten slapen...) naar huis kwamen, vertelde moeder dat vader een paar dagen na ons vertrek had gezegd: " Hij is overal in de moestuin geweest!" Vader had de afdrukken van de zool van onze nieuwe sandalen achterna gelopen...De herinnering is mooier dan het ding wist Herman Gorter. We herinneren ons nu dit voorval, nu onze zooon gestorven is. We spreken er met niemand over, want hoe kunnen anderen ons verdriet inschatten? Filip is niet meer en afdrukken van zijn sandalen vinden we niet meer in de tuin..., maar och zoveel andere dingen. Onbenulligheden, die we koesteren in onze herinneringen. Normaal? Op de deur tussen de garage en het washok is er een gele strook kleefband. Filip had het eraan gebracht om de lichten van zijn auto af te stellen voor hij de eerste keer naar de autoinspectie moest. In de prviandkast op de overloop in de hoek is er nog een belknop...Daar moest Filips moeder drukken om hem te melden op zijn kamer dat het eten klaar was, of dat ie een boodschap moest doen... Kleine dingen, telkens als we erbij staan, denken we eraan, hoe heerlijk het was toen ie thuis was en van alles uitprobeerde, zijn treintjes in de garage, zijn speciale fietsverlichting... Het is allemaal voorbij en morgen wordt Filip begraven en dan gecremmeerd. De streep op de deur en de belknop in de kast zullen er nog zijn...tot iemand na onze dood het huis zal slopen en zich geeneens zal afvraegn waartoe beiden dienden, maar wij weten het wel: de herinnering aan Filip!
Vanavond om 18u05 stierf mijn oudste zoon Filip.Ik schreef het volgende in memoriam: Doof nu maar de lamp, ma want Filip is niet meer... Hij wou ze steeds brandend houden, doch wat baten optimisme tegen valse overmacht
Schuif nu de gordijnen dicht, ma want Filip is niet meer... Hij schoof ze steeds open om de wereld te zien, doch zoveel hard onrecht is onrechtvbaardig!
Leg de kaarten in de schuif , ma want Filip is niet meer. Hij vond het een sociaal gebeuren, doch de laatste slag haalde hij niet
Kom maar naast me zitten, ma want Filip is niet meer Hij was de eerste die ons leven opvrolijkte doch hij laat ons nu doodbedroefd achter ...
Filip, woorden schieten te kort, maar we missen je oneindig...!
- Hallo, antwoordde ik terwijl ik diep in mijn geheugende steekkaarteen probeerde te ordenen, maar de opgekleefde foto's waren zo onduidelijk bruin geworden. - Hoe ben jij hier verzeild?, vroeg hij vertrouwlijk alsof we mekaar al jaren kenden. - Rijden en omzien , dacht ik en zijn vraag volledig negerend vroeg ik: - Kennen we mekaar? - Godverdomme, Wim en terwijl ie verder kwetterde duwde hij zijn gezicht zo dichtbij datik ervan schrok, maar hem niet herkende, we gingen samen naar het leger. Het gelaat had niks van de plattelandsbewoner. Wel waren er de blozende koontjes , maar de huis was zo rimpeloos glad dat het een voorbeeld van een babyface leek. - 'tLeger, dacht ik luidop. - Maar, godverdomme, ja. Ik had nog nooit van mijn leven een trein gezien, laat staan ermee gereisd en de avond voordien ben ik jethuis komen opzoeken en wees in de schemering naar de plaats waar nu de doodskisten staan, maar zover kon ik niet meer kijken. Het werd een beetje pijnlijk, want ik vond geen naam bij het gezicht en dan plots, lap daar was het... - Joris Derijke... - Zie je wel, glunderde hij. We waren inderdaad indertijd samen naar de kazerne getrokken. De koddebeier van het dorp had alle rekruten naar mij gestuurd, want Wim kent overal de weg en naar het schijnt wisten sommige ongeruste moeders dat er maar al te goed, maar ze hadden geen andere keuze. De veldwachter grijnsde. Als kuikens achter mijn gat liepen ze. Samen gaan pissen. Samen koffie gaan drinken in het stationsbuffet. Ik voorzichtig slurpend, zij rammelend met het filterdeksel. - Het was me dat, 't leger, zei Joris. Hij lachte geheimzinnig .
Het bataljonsfeest was achter de rug, want je kon het zeker weten , daar de pisbakken in het toilet van de mess vol kreeft, zalm, kaviaar en andere delicatessen gebraakt waren. We stonden verschrikkelijk te zuipen aan de tap en Chef Gevaert zou het vaderland redden, de koningin ontvoeren, alle Russen castreren en Amerikaans leren. Godverdomme. - Krijg de ziekte, zei Doms en de chef begon te tsjiepen. Doms en ik met Wouters, als een natte vaatdoek tussen ons slingerend, lieten de chef alleen bij de tap staan. We raakten de biljart zonder ongelukken voorbij . Vanuit een luie stoel probeerde een jong Zedelgems product, dat TV keek, grappig te zijn en stak onverwacht het been vooruit. Doms struikelde Wouters boven zich meetrekkend terwijl ik de meest komische bewegingen in de lucht beschreef om toch overeind te blijven. In de wazige verte van mijn duizelende gedachten hoorde ik een onherkenbare bekakte TV-stem onsympathiek zijn: - De orde hoeft gehandhaafd, desnoods zetten we het leger in! Wouters lag nog op de grond en plots richtte hij zich, verbazend vitaal nog, op en met een belerend vingertje naar de televisie: - Eyskens, jij Leuvens krapuul, jij kan de pot op en bovendien speel hem thuis af...Wouters viel weer op de grond alsof die lange inspanning al zijn adem uit zijn longen geperst had. Ondertussen had Doms de grapjas een lel op het smoel verkocht. Zonder aarzelen scharreelden we Wouters vast en liepen naar dedeur, want de chef een een paar andere gefrusteerde sabelslepers kwamen reeds opzetten om het Zedelgems voortbrengsel assistentie te verlenen. - Godeverdomme, ik moet pissen, lalde Wouters. Op het paradeplein naast de vlaggenmast hielden we hijgend halt. We pompten als versleten blaasbalgen. - Ik pis tegen de vlaggenmast , sprak onze passagier met dubbele tong en hij probeerde zo waar zijn gulp open te knopen. - Godverdomme, Wouters, je pist straks boven in het toilet. Kom, Wim, zei Doms en we laadden de vracht weer tussen ons in. Alhoewel Wouters nu tussen ons hing te zingen van : - Ik ben zo...blij, godverdomme, hihihihi... Ik ben zo ...blij olala... Dat mijne piet van, hoehoehoehoe, voren staat en niet op zij, raakten we zonder kleer scheuren op de eerste verdieping. Doms duwde Wouters het toilet in. We bleven wat verder wauwelen op de overloop en langzaam begonnen we in de richting van onze kamers te lopen. - Wouters, riep Doms - Ja, antwoordde hij. - We gaan slapen, zei Doms, tot morgen.
Ik schoot wakker en dacht dat mijn kamer in brand stond...hoorde ik geen Stuka's rakelings voorbij scheren? - Uit bed , schreeuwde iemand, maar die knipperende , verblinde ogen, want iemand had het licht aangestoken, zag ik geen lul ver. - Godverdomme, riskeerde ik maar, want ik dacht alweer aan één of andere grapjas, want het leger produceert ze aan de zelfs niet zo traag lopende band. - Uit bed! Het is een bevel! Ik rilde eventjes van de nog te veel alcohol in mijn lijf en voelde dat het ernstig was. Ik zag voor mij een onbekende kapitein van de R.P. staan. - Heb jij Wouters uit het raam geduwd? Ik verstijfde en dacht dat ik moest braken... - Kleed je aan en meekomen. Ze vertelden me dan op hun suntiele manier dat Wouters dood was en Doms, de stoere bink, zat in een hoekje te schreien!
- Vond je het niet leuk in het leger, Wim? Ik negeerde de vraag en probeerde de duisternis in te kijken en zag dat op de voetpaden enkele gele vlekken lichtten van nog niet gesloten ramen. De straatverlicvhting floepte aan en nu zag ik het gelaat van Joris veel duidelijker. Alwist ik wie hij was, toch kon ik hem moeilijk thuiswijzen of beter hij had blijkbaar geen plaats op de diskete van mijn verleden. Ik wist niet meer wat vertel en zei toen maar om er eigenlijk vanaf te raken, maar dat zal onze vriend en kunstkenner en kalotenjong Geo Van Deksele ook wel begrijpen... - Ik ga nu maar. - Maar je gaat, godverdomme, toch niet zeggen dat de troep je de kloten uithing? - Och, ik weet het niet meer zo goed, weifelde ik een beetje en ik wist dat het verkeerd was en inderdaad: - Kom mee naar mijn huis, zei Joris terwijl hij de fiets op de trottoir omkeerde en in de richting van zijn huis reeds. Ik had nog steeds - hoe lang eigenlijk reeds ? - het valiesje in mijn hand dat pijnloos koud begon te worden en drentelde Joris achterna. - Waar woon je?, vroeg ik. - In Doois huis. Heb je Dooi gekend? Dooi schuifelde door de dorpssetraat. Hij liep altijd kaarsrecht en daarom tikte hij nu en dan eens met de wandelstok op de plavuizen. Dooi was rijk. - Godverdomme, zei Toon, Dooi veegt zijn kerf altijd let een lap van vijfhonderd schoon. Je moest wel rijk zijn om het op die manier te doen, want de meesten in het dorp gebruikten stuk gescheurde pagina's van 't Getrouwe Maldegem , waarin Meneer Victor indertijd met Kinderpoeper de Vrières kloten gerammeld had. Over zo'n strontaffaires werd er in het dorp vaak gelachen: - Als de Dikke Meire de krant wil lezen dan legt hij zijn kinderen in hun blote flikker op tafel. In de zomer gebruikten we niks, want we vraten zoveel bruine kriekperen dat Frans eens, toen we op het kerkhof grafopschriften ontcijferden , in een grote froetbeweging een immense hoop stront naast de zerk deponeerde en de pijpen van zijn , toegegeven wijdhangende, broek waren niet eens besmeurd! - Frans, godverdomse smeerlap en we liepen de poort uit. Dooi was rijk. Voor de andere oorlog had Dooi, 't was altijd een rappe geweest, de dochter van een rijke boer volgedraaid...of hoe moet je dat netjes zeggen, meneer Van Deksele? De boer met al zijn knechten, allemaa de riek in de klauwen, had Dooi tot voorbij Flabbaertbuize, buiten het dorp dus, achtervolgd . Dooi was met al zijn vodden aan het sop ingedoken en kunnen ontkomen. De zaak kwam nooit meer goed en het jonge paar - wat moet een mens anders doen..., - was naar Canada getogen. We liepen door het tuinhekje dat Joris openduwde, maar de ligusterheg, die Dooi zo mooi in sierlijke bochten knipte, was door een houten afrastering vervangen. De moderne tijd slaat overal toe. Ongestraft! - Wacht, zei Joris en hij duwde de fiets in het schuurtje, waarin Tseten Dooi, zoon van zijn vader, ooit nog eens fietsen probeerde te repareren.
De tijd was blijven stilstaan. In het midden van de kamer tegen de lange buitenmuur stond de schouw met de langebuiskachel. De tafel, waarop een stuk gespikkelde linoleum gelijmd was , stond voor het venster. Aan de tafel stonden enkele gammele stoelen en naast de kachel twee doorgezakte fauteuils. Het behangpapier was ooit mooi geweest met hertjes, roodborstjes, waterputjes en de wrede jager erop. Naast enkele pêle-mêles met bruine familiefoto's hingen Wie-Werkt-Voor-Vrouw-En-Kind-'t Is-Vader en De-Morgenstond-Heeft-Goud-In-De-Mond . Voor de langebuiskachel stond een vrouw - ik vermoedde Joris' echtegenote - in een grote braadslee aardappelen teroeren. - Das mijn vrouw, zei Joris terwijl hij de schoenen uitschopte en aan tafel ging zitten. - Dag, mevrouw, probeerde ik beleefd te zijn en stak mijn hand uit, maar ze bleef ijverig in de braadaardappelen roeren . Ze zag er zo oververmoeid uit in haar vormeloos lichaam. Het haar hing sluik naast haar gezicht, waarvan de huid matgeel was. Haar voeten staken in mohairen pantoffels en de grijze, wollen kousen zaetn vol gaten. - Wie heb je nu weer meegebracht?, vroeg de vrouw met een monotone stem, waaruit zelf geen afkeer klonk. - Dat is Wim van Oostveld, probeerde Joris opgewekt te zijn. Wim is een oude schoolmakker ( Joris knipoogde eventjes...), want zijn moeder dreef indertijd een winkeltje waar nu de doodkistenzaak is. Wim is la lang uit het dorp weg, hé, Wim? - Ja, antwoordde ik maar. De aardappelen begonnen lekker te ruiken. - Dek jij de tafel, Joris , klonk weer die matte, egale stem, waarin ook maar geen greintje leven te bespeuren was. Ik zag dat Joris drie diepe borden op tafel neerpootte. Een zeker gevoel van gêne deed me van tafel wegkijken en in het fotoraam zag ik plots een foto, die ik duidelijk herkende. Het kiekje moet op een kermisdinsdag gemaakt zijn, want ze stonden er allemaal op. Bol in de hand, Mossel, Siere, de Dikke Meire, Smet Doore, Celle Naalde. - Kom, zr de dorre stem. Ze wees naar een met aardappelen opgeschept bord. Joris stond bij de tafel met een grote, gerookte ham in de armen en viggelde er grote plakken van. Hij smeet ze één voor één op de aardappelen in de borden. Ik zette het valiesje naast een stoel en ging aan tafel zitten. Ik nam de vork en zocht naar het mes, maar toen wist ik het weer en nam een plak rozige ham met breedgele vetrand in de rechterhand en scheurde er met de tanden een lap van en stouwde er een vork aardappelen achter. . We aten en zwegen. Toen schoof Joris plots zijn bord van zich weg, stond op en ging naar de schapraai waar hij een grote kom nam en vol koffie uit de pot op de langebuiskachel schonk. - Jij ook, Wim?; vroeg hij. - Neen, antwoordde ik. - We hebben geen bier, zei de vrouw. Joris negeerde haar aanmerking en begon weer met de vragenregen zoals daar juist op de straat. - Waarom keerde je terug, Wim? Ze wilden het allemaal blijkbaar weten, want de veldwachter, Bert, de pastoor ( voor hem is dat wel een tweede natuur...) en nu Joris, ze vroegen het allemaal. Bovendien wisten ze allemaal dat ik uit de bak kwam en ik vroeg me af of ze er ook zovele problemen zouden mee hebben, indien ik, laat zegegn als toerist, was teruggekomen. - Ik wou ze nog even terugzien. - Ze zijn er niet meer en het dorp is dood, antwoordde Joris. - Dood?, vroeg ik en keek de kamer rond. De vrouw bloosde en Joris sneerde: - Ja, op die manier, maar dat is een heel verhaal!
Het Verhaal van Joris: Ikben wel een paar jonger dan jou, Wim, maar ik heb je goed gekend. De bende: Tuur, Bert Toon, Wim, Lowie, doch ik hoorde er niet bij. - Je was zoveel jonger... Dat was de reden niet. We - vader , moeder en ik - woonden in de Kitteldreef, je weet wel de slag die voorbij de school naar de velden liep. Eindeloos. We hoorden er niet bij, bovendien mijn vader was meer ziek dan hij werken kon en mijn moeder had niet zo'n beste naam. Ik heb ze allemaal de revue weten passeren. Alle bezoekers van mijn moeder gaven me repen chocolade. Ik moest soms minuten persen om het eerste stipje stront uit mijn aars te duwen. Allemaal kwamen ze: Neuker Chaf, Smet, Dooi...wie niet? De tram? ( Hier ademde Joris eventjes). Ik zeg je, Wim, ik hoorde er niet bij en ik wou er zo graag bij horen. Maar plots...was het voorbij. Iedereen was weg. Jij, Wim naar de kostschool. Tuur en Bert liepen school in de stad en fietsten elke dag heen en weer. Toon werkte op het ouderlijke bedrijf en ik stond er weer, alleen. Mijn vader werd al maar meer ziek en moeder kreeg al maar meer bezoek van de vette heren met vuistgrote bobbels in hun broek. Op een dag kreeg ik ruzie op de speelplaats met Tseten Hoethooft, niettegenstaande we boezemvrienden waren, want we waren beidende uitgestoten sukkels, zeg maar niet Wim dat je het niet weet.
Je hoorde het ijs kraken in de sloot, zo hard vroor het. De lucht was staalblauw en hoog, onbereikbaar ver roeide een eenzame meeuw - godverdomme , een zeevogel zei Tuur - ,aar de horizon. We lagen met zijn allen teegn het taluud van de drenkput van Smet. Het waterpeil was ,toen het begon te vriezen, niet al te hoog, zodat de helling, waarlangs de koeien in de zomer naar het waterd afdaalden, langer was dan gewoonlijk en veilig langs het taluud tegen de snijdend winterbriesje en met de zuiderzon in het smoel, lagen we, moe van het baantje glijden te vertellen over alles en iedereen. Mossel, de Dikke Meire, Smet, Teut, over de dochter van Klerk, op wie iedereen verliefd was, maar Giel Kalkoen had gezegd dat is mijn lief en de zaak was afgedaan. - Smet heeft een nieuwe stier gekocht. Oost-Vlaams blauw, maar met een beurs tot op de grond. - Godeverdomme, Bert, je liegt. - Toch dicht tegen de grond. - Kijk, riep Toon. We loerden over de taluudrand en zagen Tseten Hoethooft dwars door de velden vanuit het dorp in onze richting komen. We lieten hem naderen en sprongen eindelijk recht. - Wel, Tseten, wat doe jij hier? - Ik kom van de bakker, antwoordde Tseten en toonde een brood. - Godverdomme, bakekn de boeren zelf niet meer?, vroeg Tuur en ritste het brood uit Tsetens handen en liep een stuk de wei in met Tseten achter de vodden. Tuur was hem te vlug af en bovendien werd het brood van de ene naar deanderegeworpen. Tseten droop af, wij scheurden het brood in hompen en aten ervan.
Tseten en ik vochten dus een partijtje...en Tseppen ,de lesboer, kwam er tussen en wij dadelijk naar Moeder Overste gestuurd. Godverdomme, wat er daar gelamenteerd werd.We waren nog maar eens het uitschot, mijn vader werkte niet en over mijn moeder zou ze geen woorden vuil maken...en dan dat vechten. Ik moet toegeven, Wim, wat ze over het vechten zei, weet ik niet precies, want ik flapte er plots uit: - Over mijn moeder hoef je niks te zeggen, maar over Smet, Neuker Chaf, Roker ben je toch ook niet vlug uitgepraat... Dat moet er te veel aan geweest zijn, want ik werd stante pede van school gestuurd en dat was mijn minste zorg, daar ik toch bijna veertien was. Tseten werd ook doorgestuurd. Bij mij thuis zeurden ze daar niet al te veel over, maar 't schijnt dat Tseten thuis deskundig afgetouwd werd. Bij mijn bleef het bij: - Ga jij nu maar werken... Ik ging werken. Bij al de parochiestiers, bij wie ik me aanmeldde, bleken ze nog nooit van mij gehoord te hebben. - Waar woon je,zeg je? - In de Kitteldreef. - De Kitteldreef , hier in het dorp? Laat me niet lachen... Ik vond eindelijk werk bij de meelkoper, maar hoe die met mijn eieren gerammeld heeft, was niet mooi meer, laat staan christelijk. Ik heb er vier jaar gewerkt, wat zeg ik, afgezien. Gezwoegd tot Ik heb daar vier jaar lang met mijn ballen laten rammelen mijn ballen gelijk hingen. Om zes uur de paardenstal uitmesten. Godverdomme, 't sop liep langs mijn kanis van de amoniak. Joris stopte eventjes het verhaal en wierp een schop kolen in de mond van de plattebuiskachel. De vrouw, die de hele tijd aan de tafel was blijven zitten, begon nu de boel op te ruimen. Ze duwde de gerookte ham in een geruit zakje en knoopte het daarna dicht aan de krop. Joris likte het vloeitje van de gerolde sigaret , hij had een bastos geweigerd, dicht en: - Het ochtendeten was van halfnegen tot kwart voor negen, maar dan moest ik wel eerst de wagen geladen hebben. Meel dat gaat vlug, vijftig kilogram, maar meststoffen...zakken tot aan de krop, zodat je ze met moeite kon dichtstroppen, laat straan dragen. Je zeulde je te barsten en kwam tien voor negen in de keuken...Het wijf van de meelhandelaar , met een grijns op haar smoel van hier tot in Kleit, ruimde de tafel reeds op en de handelaar , hij was de voorzitter van de Dis, zei: - Inspannen...We zijn er mee weg ! Met een lege maag kon ik dan al die zakken op zolders, vlieringen of dilten, de boeren konden het niet gek genoeg bedenken, torsen. Ik heb daarvier jaar met mijn ballen laten rammelen, maar plots was het af...Het moet omtrent Pasen zijn geweest, dat het plots mijn kloten begon uit te hangen. Ik stond op met een kop als een stationstoilet , want de dag voordien was ik naar de maandagkermis geweest. Vader lag te kreunen en te hoesten. Moeder was nog niet thuis van de kermis. Het laatst had ik haar gezien in de danstent van Zanne Seppetter aan de nek van een jonge bok, die de stiel nog moest leren. Ik liep de prille lentemorgen in en vlak voor de poort van het huis van de meelhandelaar braakte ik nog een laatste gulp te veel bier op de kassei. - Godverdomme, loop naar de mokkenmarkt en ik liep terug naar huis en kroop in bed. Een uur later of waren het er twee?, ik weet het niet meer, maar ik lag te woelen en te keren met zo'n paal tussen mijn benen. Als je d'er een emmer water had moeten aanhangen, dan kwamen mijn hakekn zeker van de grond. Ik soesde dan voor enkele ogenblikken weg en droomde en telekns kwam Mossel te voorschijn. Niet te verwonderen natuurlijk, want we hadden de dag voordien uren aan een stuk staan hijsen in Den Hoorn. - Joris, je bent een klootzak, stond Mossel voortdurend te wauwelen. - Godverdomme, Mossel en ik greep hem bij de revers, ik zwier je achter de tap. Toen neep Mossel de ogen tot spleetjes en sliste: - Waarom smijt je die meelhandelaar niet achter de tap? Ik liet Mossels kraagomslag los en sloeg met de vlakke hand op de tap in een vlek bier en riep: --- Berten, geef ons nog iets en toen wist ik het: voor de meelhandelaar zou ik niet meer werken. Plots hoorde ik stommelen beneden en dacht aanvankelijk dat moeder weer bezoek kreen, maar de dinsdag was poetsdag bij de pastoor ( verdomme, zou die ook...,) en met die niet al te leuke gedachte sprong ik uit bed. - Joris, hoorde ik reeds roepen. - Ja, ik kom. Ben je van een haas gepopt? De meelhandelaar stond al beneden aan de trap. - Oh, deed ik verbaasd. - Godverdomme, Joris, waar zit je? Er is werk aan de winkel... - Oh, loop naar de kloten en laat een mens slapen. - Wat ?, vberbaasde hij zich en liep een klein beetje purper aan met allemaal van die kleine, leuke adervertakkingetjes op zijn bolle, goeddoorvoede wangen. - Je bent toch niet doof, Stonne? Ik zei: loop naar de kloten. Hij wist blijkbaar niet wat te antwoorden. Dit gebeurde niet zo vaak. Joris hield hier eventjes op met vertellen en schonh zich uit de koffiepot op de kachel een kom koffie in. Het was nu betrekkelijk donker in de kamer en de vrouw was uit het vertrek verdwenen. Het valiesje stond nog bij mijn voeten. Nadat Joris een lauwe slok koffie gedronken had, kuchte hij even en spuugde een klad op het kacheldeksel waar ze op en neer danste in de warmte. Ik ben er nooit meer gaan werken, maar toen begon het circus. Moeder maar drenzen, doch dat was klein bier met de rest. Ik dacht namelijk makkelijk werk te vinden, het sjiek volk dacht er nochtans anders over en had de rangen gesloten. Zelfs vanuit de moederlijke sponde hielpen de aanwervingstechnieken niet.
De wereld was onenidig stil, want het was september. Over de oneeindig vlakke velden trilde een aangenamen warmte en overal kropen lange rijen graaiende mensen tussen de lijnen uitgeworpen aardappelen. - Madeleine zit ook weer vol, zei Angèle die op het einde van de root de aardappelen bij elkaar zocht. Ik voelde als een knazl weer een stijve lat in mijn broek rijzen. - Van wie is 't nu? - Zeker niet van de tram, maar anders hebebn er veel kans. De Groten van Oostveld stond met een ruk op en gromde: - Schijten en hij loep een eind het rapenveld in. - Toch niet van de Groten?, vroeg Toon met pretoogjes. Hilariteit. - De Groten? Een waterfluit, ja! - Joris krijgt er dus een broertje bij?, vroeg ik. - Of een zusje, verbeterde Toon, maar of de vader dezelfde zal zijn...wie zal het ooit weten? - Wie is Joris' vader? - Wie niet? - Joris lijkt , godverdomme toch als twee druppels water als Smet. - Hij trekt precies met het rechterbeen als Smet. De Groten had gedaan met schijten en stond recht uit het rapenveld, maar toen het klokje op de nok van de boerenwoonst. Etenstijd. - Juist op tijd gescheten, grijnsde de Groten.
Het vlammetje van de lucifer verlichtte eventjes het gezzicht van Joris en de gerolde sigaret begon rood te gloeien en toen blies Joris een wolkje rook naar buiten. - Ik ben dan maar in de Steenoven gana werken, Wim, en godverdomme 't was lastig. Elke dag om vijf uur uit het nest en dan met de fiets naar de steenoven. De hele dag met een plank op je schouder en maar stenen de oven indragen. Tot je kloten gelijk hingen. Dan weer met de fiets naar huis. Kan je geloven, Wim, dat ik blij was toen de oproep voor de dienst in de bus viel... De vrouw was de kamer weer binnengekomen. Ze plaatste een maandje met wasknijpers op tafel, pookte in het vuur in de langebuiskachel en zei: - Zijn jullie hier nog? - Zie je niet, misschien, bitste Joris terug en ik hoorde duidelijk de wrevelige ondertoon. - Ik ga naar de boer, zei de vrouw, want er moet een zeug biggen en hij vroeg of ik wilde de wacht houden. Ze trok de deur achter zicht dicht. - De boer?, vrieg ik. - Je kent hem niet, zei Joris. Hij is van achter je tijd. Hij woont in de Magere Rozen, maar hij heeft zich zo diep in de schulden gewroet...Er is geen uitkomen aan, want Wieten van de Boerenbond is staalhard en hij moet ook zijn jongen kweken, althans zegt Wieten, zodat het wijf van de boer van de ene depressie naar de andere huppelt...en... - En? - Ik heb al lang afgeleerd om jaloers te zijn, mijn vrouw bovendien ook, dus gaat ze regelmatig met de boer een nummertje maken en ze dent dat ik het niet weet. Stilte. Ik nam het valeisje en wou weggaan, want ik voelde de rillingen van ontmoediging en eenzaamheid over mijn glijden. - Ga je al?, vroeg Joris. - Waarom zou ik blijven? - Vlak voor ik naar de troep vertrok, was vader gestorven. Een kwalijke griep. Je weet wel, Wim, de Aziatische...Hij stikte in een te felle hoestbui en moeder was niet thuis, want er was te sierens een uitvaart en ze was alweer gaan helpen.Het kon me allemaal geen kloten schelen, want mijn vader dat zei me niks , alsof de band, die er toch tussen vader en zoon is, met het zaad meegegeven wordt . Stilte. Ik voelde een warmte in mijn buik ontstaan en het beeld van mijn vader, hier in het dorp dan nog..., ontstond weer op de beeldbuis van mijn geheugen. - Het kon me allemaal niks schelen, zei Joris en hij snorrelde wat snot in zijn mond en spuwde het in de kolenbak onder de langebuiskachel. Och, Wim, hier heb ik, godverdomme afgezien. 't Leger, Wim, dat was zaligheid. Boef genoeg. Geen gesappel. Nu en dan de pijp uitkloppen met het soldijgeld. Mieledju! Maar nadien? Vader was dood, maar dat zegde ik reeds. Terug naar de steenoven, maar het was veranderd. Niet dat we niet hoefden te werken, maar de sfeer. Je moest kleur bekennen. Je kon katholiek met je kloten laten spelen of socialistisch. Zelfs de blauwen kwamen op de proppen, maar die rammelden al eeuwen met de eieren van de brave luiden, dus wat maakte het uit. Op zekere morgen, 'k val dood als het geen maandag was, want mijn tong leek een rasp, stond Berten Been me bij de fietsenbergplaats op te wachten. Rijen en pmzien, Joris, dacht ik, want Berten met zijn ganzensmoel is geen haar te betrouwen. Of ik in de vakbond wou komen? Ik werk, ik zeik niet, antwoordde ik teegn Berten en Fien was gekleed. Later werd ik communist, maar dat was Mossels schuld, maar verder dan het zingen van de Internationale aan de tap in Den Hoorn om de femelaars een kloot af te draaien heb ik het niet gebracht. Moeder drensde nog een paar keer over Berten Been en dat hij zoveel te zeggen had en kind aan huis was bij de pastoor, de burgemeester, de baron...en in haar bed, maar dit tussen haakjes. Joris nam het ronde deksel van de kachel, keek in de vuurgloed en zei: - 't Zal nog gaan...Been was inderdaad een bezige bij. Bode bij het ziekenfonds. Schrijver bij de vakbond. Kantoorhouder van de BAC. Penningmeester van de voetbalclub...Hij is zelf nog schepen geworden, van Openbare Werken, godverdomme, Wim, hoe kan je het raden. Maar dat ventje heeft me toch een keer lelijk bij de kloten gepakt. Het was in de tijd van School en Gezin.
Leuven leek een versterkte stad, want Zijne Excellentie de Eerste Minister kwam spreken. Hij kwam het socialistisch beleid van de regering uit de doeken doen, maar studenten aan een katholieke universiteit balen van sociallisten , want dat is werkvolk en werkvolk slechtvolk. Geef toe, dus de studenten zouden betogen, want weg met het rode gespuis, straks willen ze nog betaalde vakantie in plaats van serieus te werken. De rijkswacht waakt, dus de orde zou gehandhaafd worden en hoe: vrachtwagens, jeeps, paarden en waterkanonnen. - Het kan nog leuk worden, zei Buk in de Fleur , waar de elite onverstoord zat te whisten, want alles op zijn tijd. - Jeannot, vier stella's. Spiek speelde er zich, godverdomme, toch wel in zeker en smeet de kaarten op tafel. - Ga je de straat op?, vroeg Pulle, terwijl Jeannot het bier op tafel plaatste. - Ik weet het nog niet, antwoordde ik. - Ik wil me niet moeien, mengde de bemoederende Jeannot zich, maar waarom blijven jullie niet kaartspelen tot alles voorbij is. Straks worden jullie nog door de gendarmes in elkaar geslagen. Stilte. - Moet ik een grote eierstruif bakken?, wou Jeannot weten. - Godverdomme, Jeannot, we gaan vanavond in stad eten en dan zien we wel. We zijn niet bang voor paarden, hé, Wim? Giel Hulsschout had alweer het woord genomen. Bovendien, ging hij verder, we zullen dat rood gebroed , de aardappeleters eens mores leren. We grijnsden , allemaal. We buiten kwamen we in de belegerde stad met rijkswachters in gevechtskledij. De brave, eigen pandoeren waren niet meer te bespeuren. Gevechtswagens. Waterkannonen . Friese ruiters. We raakten nog net op de markt en daar was de poeha volledig. Het gotische stadhuis was door dichte drommen rijkswachters afgegrendeld, maar aan de overkant van het plein stonden roten studenten stoer te doen. Vooaan de verbondswachters. Pet op de blonde ( natuurlijk...) kuif. De Schillerkraag open op de revers van het colbert, waarvan de mouwen tot aan de ellebogen opgestroopt en traag, maar toch ritmisch werd de verbondsknuppel in de palm van de rechterhand geslagen. Achter hen stond het gemeen, kanonzat, te schreeuwen: - Weg met Collard en de gendarmes. Kom hier , ik schop tegen je beiers... Allemaal slogans van die strekking, maar de teegnpartij had het niet zo onverstandig bekeken, want overal hingen luidsprekers, waaruit stevige marsmuziek of schreeuwerige boodschappen klonken. - Kameraden, we hebebn het recht onze eigen scholen op te richten! - Woewoewoewoewoe...Speelt hem thuis af! Het werd een kakafonie, maar onder het geduw van Giel raakten we toch nog op de Oude Markt en vandaar in de Lion d' Or , waar we gebraden tond met friet aten. Bij de terugweg ziekte Giel nog in een leeg achtergelaten jeep en de Ziel van het Kind was gered en we gingen kaartspelen in de Fleur. Na een tijdje kwam Spiek de Fleur binnengewaggeld en zwaaide met een Walentoque en riep: - Goedverdoeme, Waal buit.
Ik stonad nog steeds met het valiesje in mijn hand bij de kachel, waarvan de rode, ronde opening een cirkeltje tekende op het groezelige plafond. - Wat sta ik hier nog te wachten ?, dacht ik. - Berten Been was uiteraard ook de man om de maandelijkse bijdrage voor school en gezin op te halen, want de Ziel van het Kind hoefde dringend gered , je weet wel, Wim. Maar godverdomme als je elke dag je dingen afdraait wat kan je de Ziel van het Kind schelen. Op een dag is het dan gebeurd. We staan met zijn allen, 't sjiek volk, zeg maar, aan de tap bij Waele, godverdomme, wat was Jona, de dochter, een schoon wijf, te hijsen dat het niet mooi meer was. Wim, je raadt nooit wie d'er binnenkwam? Ik schokschouderde. Joris dronk een slok aan de teut van de koffiepot, spuwde in het rode cirkeltje en : - Berten Been. 't Was of madame al op de bijdrage, je weet wel, soms gedacht had en of madazme het eveloppetje wou afgeven...We keken allemaal met open mond naar Berten en Mossel, natuurlijk, trok ten aanval. - Madame, geloof ik, zei Mossel.µGegiechel op alle banken en de Dikken Meire liep heupwiegend zoals dikke matrones plachten te doen, terwijl hij de halfvolle pint boven het hoofd hield en lalde : - Foelee-Foe , dansee, Medame. Waele , die ook niet van gisteren was en bovendien middenstander, had het dadelijk begrepen en teegn Berten: - Wat zal het zijn? Berten kleurde. - Een biertje. Mossel greep de tweede kans: - En wij...hebben wij een houten kop en drinkt meneer alleen? De Dikken Meire laveerde nog steeds heupwiegend, althans de Dikken dacht het toch, rond de biljart al was de pint nu leeg en sliste: - Mooie film: " De man die alleen drinkt" - Godverdomme, fulimeerde Mossel, Berten, als je één enveloppetje leegmaakt dan zal daar toch geen haan naar kraaien en wij kunnen zwijgen als vermoord. - ...als vermoord, echode den Dikken. - Mieldju, Dikken, hou jer wauwel. Kom, Berten één enveloppetje en we drinken allemaal iest op de Ziel van het Kind. Berten liep rood aan. We dachten dat hij iest ging zeggen, maar hij bedacht zich, dronk zijn glas leeg: - Goede avond, mompelde hij en vertrok zonder enveloppe. Bulderend gelach. Joris hield op met vertellen en ik wou juist zeggen - We zijn ermee weg, maar... - Enkele dagen later, werd ik des morgens door de Zwarte Workel, de ploegbaas op de steenoven, gemaand om direct naar het buro te gaan. Ik kon niet vermoeden waarom de baas me wou zien, maar ik wist het rap. Ik stak de deur van het buro open en Meneer Roger zat achter de schrijftafel een kop koffie te drinken. - Natuurlijk, hoorde ik hem zeggen, dus was er nog iemand in de kamer...en er was inderdaad nog iemand, want ik zag Berten Been naar voor komen. Berten grijnsde eMeneer Roger nam het woord. - Derijke zoals je weet ( Godverdomme wat wist ik...?) er is bijna geen werk, daarom kunnen we je diensten niet meer gebruiken. Hier is je C-4. Als van de hand Gods geslagen nam ik het ontslagbrieje aan en meneer Roger voegde er nog aan toe: - Wil je Jozef inlichten, want de vakbond hoeft niet. - Jozef? Berten Been fluisterde iets in het oor van Meneer Roger. Hij glimlachte en zei: - De ploegbaas. - De Zwarte Workel? - Ja, antwoordde meneer Roger en op dat moment wist ik het, Berten Been had me deerlijk bij mijn kloten. Het werd beklemmend stil in de huiskamer waar Joris en ik rond de dovende kachel stonden. - En toen?, vroeg ik en ik was verbaasd over mezelf, want ik had allang weg willen gaan en Joris met zijn levensverhaal willen laten voor wat het was. - Ik ging mee met Mossel in de mijnen werken. Wim als je wil weten wat sappelen is, dan moet je mijnwerker worden. De steenoven dat was kinderspel, maar we verdienden goed. - Bleef je in het dorp wonen? Ik schrok me te barsten, want plots baadde de kamer in een fel licht. Daar ik met de rug naar de deur stond, had ik de vrouw van Joris niet zien binenkomen eb ze had onmiddellijk het kicht aangedraaid. - Jezus, staan jullie hier mog? - Ik wou net weggaan, zei ik. Joris negeerde alles: het licht, de vrouw, mijn antwoord. - Ik bleef in het dorp wonen, ja. Prettig was anders, want ze haalden ons af met beestenwagens, des avonds, want we deden de nacht. Heel de dag voerde Vanheyste varkens rond. Als ie tijd had spoot hij de stront van de plankenvloer en reeds ons dan naar de mijn. Ik bleef in het dorp wonen, ja. Waarom? Om met hun ballen te spelen? Ik weet het niet. De vrouw lei het deksel op de kachel en zei: - 'k Ga slapen, want 't is morgen weer vroeg dag, bovendein klopt de boer me misschien uit bed, want die verdomde zeug wou d'er maar niet aan beginnen... - Weet jij, Wim, waarom je terugkwam? Ik zweeg. - Mossel is dood, zei Joris en liep naar de deur. Ik zei het reeds ze zijn allemaal dood, maar de klootzakken blijven altijd leven. Ik nam het valiesje, Joris schoof even op zij in het deurgat om me te laten passeren. - Heui, probeerde ik vrolijk te zijn. - Er zullen altijd en overal klootzakken zijn, want het is erfelijk. Joris sloot de deur en ik liep met het bungelende valiesje in de hand het tuinpad af. De gele vlek op het pad verdween en ik begreep dat Joris' vrouw het licht op de dlaapkamer uitgetrokken had...en dus niet op Joris wachtte. Het was spelonkdonker op straat, want de straatlampen waren nog steeds even dunnetjes gezaaid als voorheen, doch ik kende elk huis. Ik sloop langs de gevels en voelde de warmet uitde huiskamers die in mijn buik binnenkroop en zich verder in mijn benen liet zakken zodat ze loom werden. - De klootzakken zijn er nog, dacht ik. Ik bleef eventjes staan vlak voor het huis waar Cesee zijn bakkerij had. Die klootzakken spookten door mijn hoofdd. Waar moerst ik heen? - Ik neem de bus, maar de gedachte spoelde vlug weg uit mijn hoofd, want zo laat zou er geen bus meer rijde. Maar bij de halte aan de Hoorn kon ik misschien een kamer huren... - Hoeveel geld heb ik eigenlijk nog?, dacht ik luidop. Het moet nog meer dan negenduizend zijn, want meer dan een pak friet, een koffie en spoorkaartje had ik niet gekocht, dus een kamer zou ik nog kunnen huren. Berten was natuurlijk al alng verhuisd en wat zat ik hier nog te mememn, maar jezelf hoef je niet te beklagen want dat staat niet en bovendien Geo Van Deksele heeft er geen boodschap aan, laat staan één of ander ophooggevallen in steen kappende klootzak, die denkt dat ie de wereld en het sperma uitgevonden heeft. Maar ondertussen zat ik daar voor het huis van Cesee het geld te tellen. Een onbeschrijfelijke eenzaamheid, die in mijn ziel kneep, rilde langs mijn rug en ik kreeg angst, want al mijn darmen knepen samen en waar zou ik die hoop stront moeten schijten? Ik kroop recht, ik liet het geld achteloos in mijn jaszakje glijden, nam het valiesje en liep de dorpsstraat verder in langs de school, waar ik mijn eerste waggelende stapjes in het leven gezet had en meer dan eens met mijn smoel op de grond terechtkwam. Ik kroop voort langs de huisgevels en het valiesje begon loodzwaar te wegen en het handvat sneed rode pijnstrepen in mijn handpalm. Toen zag ik het plots, er schoof steeds iets voor mij uit. Ik liep er onverwacht naar toe, maar het schoof voor me uit. Ik tilde mijn rechterarm op, maar hij kroop langs de smidse van Stove, waar de hoefstal in elkaar gezakt antiek stond te zijn. Ik stond stil en draaide op mijn as en grote, gedrochtelijke lijnen liepen over Dabeits slagerij. Ik liep achter mijn schaduw, maar ze sprong weg over de huizen, waar de mensen uit mijn jeugd gewoond hadden, maar nu al alng lagen te stinken tussen de meidoornhaag van het kerkhof. Ik werd bang en rende met het bungelende valiesje in de hand en er was geen mens op straat en ik viel kop over kloten over een tuinmuurtje en bonsde met de slaap teegn iets hard en ik meende een aangename warmte door me te voelen stromen, maar aan mijn vingersd kleefde bloed.Tuur , de pastoor en ik stonden bij het graf samen met Doof, de grafdelver. Maar anders niemand, of toch, godverdomme wie stond er nog bij? , want de kist was toch niet alleen gekomen? De kist geloof ik? - Mieledju, zei Tuur, wat een bak. Ik stond te huiveren in het witte rochet dat boven het wapperende, zwarte koorkleed flapperde. Mijn handen kleimden koud, het was augustis en niet meer zo warm. Augustus of toch september, ok wist het echt niet meer zeker. Het handvatjes van het koperen wijwateremmertje tekende een blauwe streep in mijn hand. De kwispel slingerde ik heen en weer, maar mijn hand werd niet warm. Tuur hield het processiekruis vast of eigenlijk hij pootte het zo neer - eoals altijd - dat hij het kruis als rustend steunpunt kon gebruiken. - Pater noster, reciteerde de pastoor en zwiepte met de kwispel over de kist. Ik hoorde hoe tuur een voorzichtige scheet langs de dijen liet glijden en terwijl hij genietend grijnsde zei hij stilletjes: - Voilà! De pastoor hield op met kwispelen, boog het hoofd voor het processiekruis, waarbij Tuur geweldig stond te stinken en zei tegen Doof: - Ja Doof schoof met zijn voet langzaam de achterkant van de kist in de gleuf en toen ze daar een beetje op de boord hing te bengelen, duwde hij met zijn zwaar bespijkerde schoen teegnde voorkant en de kist plofte naar beneden. Het stof warrelde op en de pastoor begon al tussen de linden het kerkhofpad af te lopen, maar Tuur en ik bogen voorover om in de grafspleet te kunnen kijken en de kist was opengebarsten . De soldaat , in het veldgrauwe uniform, lag op de rug. Aan de linker slaap liep een streepje gestold bloed dat donkerrood gekleurd was. Hij sperde de mond open en liet een uitermate gaaf, sneeuwwwit gebit bewonderen. - Godverdomme, hij lacht, zei Tuur. Ik keek opnieuw in de spleet en wist het niet, maar de ogen van de soldaat waren open en de blauwe bollen keken star naar boven zodat je de indruk kreeg dat hij loenste. Rond de nek hing met een gevlochten rood wollen draadje een groezelig lederen zakje. - Kom, zei Tuur en hij trok aan het rochet en we liepen terug naar de pastoor die ongeduldig bij het scheefgezakte kerkhofhek stonde te wachten en waar Rietje, de timmerman, stond te drenzen hoe ie aan het geld van die kist zou raken. Doof was reeds begonnen met aarde op de kist te werpen. - Plof, plof, plof... hoorden we. Der aarde zal in zijn mond gevallen zijn.
Ik bleef eventjes achter het tuinmuurtje liggen en voelde me warm en veilig en het beetje bloed aan de vingertoppen was opgedroogd. Ik voelde aan de slaap en er had zich reeds een korstje gevorm. Ik keek van op mijn rug naar de lucht waar enkele sterretjes schitterden. Het valiesje lag naast me. - Zou ik hier niet blijven slapen ?, dacht ik bij mezelf en stelde dus vast dat het luidop denken zich alweer aan de "gewone" maatschappij had aangepast. Ik richtte me op om over het tuinmuurtje te kijken en kon me niet oriënteren. Ik liet me ontmoedigend terug op de rug neerzakken. Mijn slaap begon lichtjes te bonzen en ik voelde de moeheid in mijn lenden via pijnlijke rugscheuten in mijn linkerbeen verder trillen. - Kom, zei ik, we moeten verdere en krasselde recht terwijl ik het valiesje zocht. Plots hikte ik - het kwam zo onverwacht - zoals peuters na een fikse huilbui. - Godverdomme, sprak ik me moed in, we gaan naar waar het leven nog te leven was...
Het Koor der Betweters: Lesboer Seppen ( vanachter het opengeslagen luik van de lessenaar): Die Wim van Oostveld zal het nog ver brengen, dus hij is gevaarlijk. De pastoor ( terwijl hij met het grote vleesmes dikke plakken ham afsneed): Marie, waar is de mosterd? Wim van Oostveld? Een gevoelig ventje en onbetrouwbaar, want hij wil van alles het naadje van de kous weten. Saperstie, Marie, die ham is oosters... Eerwaarde Moeder Overste ( teegn Toon Mulders die juist een paar soepkippen gebracht had...): Die Wim van Oostveld zal ooit nog in de gevangenis terecht komen, want hij is veel te slim en altijd met die neuw in de boeken, waarvoor kan zoiets goed zijn? ( Toon knikte, uiteraard!) De Kwakkel ( vanop de hoge lessenaar alias het troontje en streng de studiezaal inkijkend): van Oostveld Wim? Een hitsig ventje en zal eraan ( je weet wel) ten onder gaan. Zou beter een beetje meer over Joannes Berchmans lezen dan al die Streuveliaanse rommel. Moeder ( met twee brillen op de beus en het contoboek op de schoot): Wim had het ver kunnen brengen, maar werken, mijnheer, dat was wat anders! De schoolarts ( stak de stethoscoop in het artentasje): van Oostveld? Is dat een kostleerling, zuster? Hoeveel interne leerlingen zijn er , zuster? Hebben we ze allemaal gehad? van Oostveld, vroeg je? Die phimosis zal hem wel parten spelen, maar dat is zijn zaak! Mossel ( " Berten , geef ons nog eens iets, want het vreten is ook duur"): Wim jongen, wij zullen de wereld nooit begrijpen, maar de wereld ons ook niet en dat is, godverdomme, het ergste! Geo Van Deksele ( met het Brood des Herens in de mond): Dat dieVan Oostveld maar oplet! De Horecaffer ( schuifelend door de lege gang): Wat gaat er met "onze" Wim nog gebeuren? Waarom vaagt dat aan alles zijn kloten niet? Vader ( in de verte kijkend en hoofdschuddend): Zweeg!
Ik liep verder met het valiesje in de hand naar het einde van de dorpsstraat en in de lichtcirkels van een naderende auto, hij vertraagde eventjes ( " Wie loopt er hier nu godverdomme zo laat op straat met een valiesje in de handen...?" ), kon ik het witte huis van Smet herkennen. Het was nog niks veranderd en ik kon het allemaal goed waarnemen, want de auto was met brandende koplampen blijven staan ( " Ken je hem?" - " Neen") en verlichtte de zijgevel van het huis. Boven was het venstertje van Smets slaapkamer. Het was beroemd, het kamertje. Hert was een snikhete zomerdag. Smet zat op zijn gat in de schaduw van de hoefstal samen met Pier van 't Kot een faro te drinken, toen Tuur van de Sportvriend fietsend voorbijsnelde en riep: - De commiezen, godverdomme! Pier van 't Kot dronk de faro leeg, maar Smet stormde de hyuiskamer binnen en riep: - Deme, de commiezen, godverdomme, Tuur als het ware herhalend. Waar is de jenever? Deme en Smet dreven naast de smederij ook nog een herberg, In 't Kruiske. Eigenlijk herberg en geen herberg, maar vroeger dronken de boeren , wachtend op het paard dat werd beslagen , het bier dat Deme in huis had, daarna moesten ze betalen. Bij de kermis liep liep Smets café azls een trein, aangezien Smet bugel blies in de fangfare en de andere leden zopen er ook niet naast. Zodoende! - In de kelder, zei Deme, die met haar honderdtien kilo niet te verstoren was... Ik had het verhaal honderden keren gehoord. Smet was met kruikjes jenever in bed gedoken, zo maar, zoals hij met Pier faro had zitten drinken. Toen de commiezen op de slaampkamer kwamen, zagen ze de punten van Smets klompen aan het voeteinde van onder de sprei piepen. Daarna heeft Smet een novene gedaan van de ene herberg in het dorp naar de andere en d'er waren er nondedju maar dertien, bobendien kon hij sedert geen uniform meer zien. Hij heeft de koddebeier daarna een eens vetting gegevn - hij had zich mispakt, zat zijn, nietwaar, - maar Mossel zei dat het de moeite was. De bestuurder had het ventilatieraampje opengeduwd: - En? - Hier ook al, dacht ik. Ik reageerde niet, maar keek naar de auto. Het was een donkerblauwe Volvo. - Een boer, dacht ik, want sedert de boeren en de Boerenbond begonnen te klagen, hadden de Mercedessen afgedaan. Ik hoorde de motor zachtjes slurpen, maar rook paardenmest in plaats van benzine. Ziejewel!
- Zoek je iets?, probeerde de bestuurder iets duidelijker en nu keek ik naar het autoraampje. Een uitermate ronde kop met rode koontjes gaapte me aan. Het haar brillantineplat op de schedel. Plompdikke neus met brede wortels. Achter het gelaat, ik kon het nergens in de schuifjes van de herinnering thuisbrengen, zag ik een lichte schaduw bewegen. - Laat ons naar huisrijden. - Ja waarom rij je niet naar huis?, moedigde ik hem aan. - Ik wou alleen maar helpen. Ik kende dat soort dat alleen maar wou helpen, maar nieuwsgierigheid was de grote raadgever. - Toch bedankt, zei ik en wou verder lopen langs de gevel van Smets herberg en voorbij de hoefstal als die er nog stond... - Als je naar de bus wil, loop je de vekeerde kant op en bovendien is het al veel te laat. Terwijl hij behulpzaam was, had hij nu het portierraampje naar beneden gedraaid en de kop naar buiten gewrongen om me te bekijken. - Godverdomme, jij bent Wim van Oostveld. - Ja en...? Ik begon zo waar ook te "ennen". - Je gaat nogal over de tong in het dorp. Je Zwart Schaap werd niet in dankbaarheid aangenomen. Ik rilde , want het werd koud in het dorp en bovendien kreeg ik zo'n oneindige slaap, maar toch was ik een beetje nieuwsgierig. - Hoef ik je te kennen? - Eigenlijk niet. Ik ben Teuts kleinzoon. - Terut, glimlachte ik. Hij was de slechtste niet. - Ik weet het, zei de man in de auto . Het kam me eigenlijk allemaal geen kloten schelen, maar weet je, Wim ( plattelandsmensen werden rap vertrouwelijk...), dat je Mossel en Pier van 't Kot door de stront haalde wordt toegejuicht, zo'n gespuis, maar de kerkmeesters en andere notabelen van het dorp moest je met rust laten. Gespuis vogelt en gaat vreemd en dat mag niet, maar de elite bedrijft de werken van barmhartigheid en alleen in heel erge momenten van zwakheid. - Kom, zei de vrouw in de wagen, want het wordt laat en morgen is 't weer vroeg dag. - Je hebt toch geen familie aan de Bokke, want daar wonen geen Van Oostvelds? - Ik dacht naar Toon te gaan, antwoordde ik. - Gofverdomme, maar ik begrijp je, want ik heb Het Schaap gelezen. De wagen reed nu verder en ik zag de lichtkegels de weg naar Burkel afspeuren. Smets hoefstal en zelfs de smidse stonden er niet meer, maar de gravelweg was nu met een degelijke asfaltweg bedekt. Mijn te dunne schoenzolen konden het wel waarderen. Al was het al een hele tijd donker, toch kon ik alles zeer duidelijk onderscheiden. Alle meidoornhagen waren weg, want dat was me een kloterij omdat elk jaar opnieuw te moeten knippen. Van in de bocht zag ik de witte gevel van de oude boerderij, waar Toon nu woonde, zien vlekken in de duisternis. In tegenstelling tot in een droom, de af te leggen weg wil maar niet korter worden, naderde ik. Ik zag reeds de drie hoge populieren die het erf als het ware bewaakten. Sinten had ze geplant de dag na zijn huwelijk en nu waren ze groot en sterk geworden en Sinten was er al lang niet meer. De middenste boom was kleiner en schever, want de bliksem had hem eens middendoor gekliekfd, doch niet klein gekregen. Het donderde zoals nog nooit te voren. We hadden uren tussen de roggevelden gezworven en plots was het inktzwart geworden. - Mieldju, 't gaat regenen, wist Tuur en we renden ala hazen naar Sintens schuur. We rolden met zijn allen het kleine schuurdeurtje in , toen het begon te regenen en de bliksem tekende monsterachtige lijnen in de lucht. - Vijf, zei Bert toen de donder knetterend knalde...De donder zit vlak boven ons. - Oh, godverdomme, Bert, je schijt toch niet in je broek voor de donder, spotte Toon, maar toen volgde er zo'n helder licht en het gekraak was zo fel dat we allen in het stro wegdoken...De middenste populier was gespleten...en het stonk enorm in de schuur en we dachten allemaal hetzelfde, maar wisten niet of Bert nu wel degelijk in zijn broek gescheten had... Ik stond bij het hek. De dunne horizontale spijlen, die in een lanspunt uitliepen, waren met horizontale leggers verbonden. Ze hingen nog in de onderste hengsels vast, maar de bovenste waren doorgeroest. De twee hekdelen bogen vooraan een beetje naaar mekaar zodat er onderaaan een spleet was, waardoor slechts een hond kon ontsnappen. Naast het hek was duidelijk een opening in de heg gekomen, want er liep van de heg een pad weg, het erf op. Het hek werd of kon niet meer gebruikt worden. Ik kroop door het gat en stond op het erf en probeerde me te oriënteren...! Links stonden de stallen, rechtdoor de schuur en rechts het woonhuis annexe de varkenshokken met het huisje. Het was beangstigend stil en ik weet dat een waakhond niet mag blaffen, want Geo Van Deksele zou dat alweer gedateerd vindne, maar ik vond het vreemd dat hij er niet was. Geen spleetje licht was tussen de gesloten watervensters waar te nemen. Ik dacht plots aan Teuts kleinzoon. Hij reageerde nogal vreemd toen ik zei dat ik Toon zou opzoeken. Was Toon verdwenen? Stond de boerderij leeg? Ik durfde in de donkerte niet in de richting van het het woonhuis lopen, want die godverdomse waterput lag daar ergens.
Het was mooi augustusweer en maandag, want we waren na de vette noenmaaltijd in het gras onder de noetnboom voor het woonhuis in slaap gesukkeld...De laatste zondagavonddampen verdringend, want op Katinnekermis was het weer niet mooi meer gerweest. Dat eeuwige zuipen! De boer had ons uit de onrustige middagslaap gewekt om in te spannen en we hadden alweer een paar voren gestoppeld... Toen moet kleine Luc, Toons neefje, ons achterna gerend zijn, want Toon en ik hadden hem steeds achter de vodden. Hij was na het eten op de brede bank in slaap gesukkeld, hij was nog maar vier - al vier, zei ie zelf -, maar toen ie wakker werd en Toon noch mij op het erf niet zag is hij de deur uitgerend. Dedju! We hebben hem 's avonds in de waterput gevonden. In de foetushouding dreef hij boven. Rirect ging Sinten een nieuw betonnen deksel voor de waterput bij Sander Spunde bestellen, maar een week nadien was het deksel nog niet afgehaald en zou Sanbder het wel ooit gegoten hebben? Toon en ik hebben weken gezwegen, we werkten en 's avonds gingen we aan de kant van het Donker Bosje liggen staren naar de lucht, de wolken, de bomen. Zelfs Malchus liet ons met rust, daar we niet eens een lichtbak meen hadden!
Ik liep naar de paardenstal. Het bovenste deel van de halve deur was uit de hengsels gelicht en stond tegen de muur. Het onderste deel zat niet in het slot, maar kraakte toch vervaarlijk toen ik er teegn duwde. Instinctmatig draaide ik bij het piepende geluid om, dich er was verder geen geluid te horen. Mijn ogen wenden niet aan de duisternis van de stal en ik ik miste ook de geur van weleer. Geen amoniak. Ik streek een lucifer aan. Het lichtte fel op. Tegen de achterste muur warende ruiven nog en de drinkbakken, maar de slieten waren gesloopt - Ai, godverdomme,brrr. Donker. Nieuwe vlam. In de hoek aan de balk bij het schuingeplaatste ventertje hing het zwaluwnest nog, vlak boven de haverkist, nog steedfs bescheten, maar leeg. In de uiterste hoek waar Berta ooit op drie poten stond te slapen lag een aangebroken bossel stro. Ik zette het valiesje neer en spreidde met de voeten de bossel open, maar liet een groot stuk samengeperst stro teegn de muur zodat ik half rechtop kon gaan zitten. - Zou Toon thuis zijn?, probeerde ik na te denken of aan de rol? Was zijn vrouw al naar bed wetende dat het tevergeefs wachten was. Ik viste een sigaret uit het pakje, de laatste souvenir van de Horecafeer en toen het geelblauwe vlammetje flikkerde zoog ik profijtig aan de sigaret en zag dat aan een spijker nog een vergeten ossegreel hing en voelde een lichte duizeligheid in mijn hoofd stijgen. Ik lag beneden aan de trap met een grote, rode wollen muts op mijn hoofd. Moeder moet het roefelen in de winkel gehoord hebben, want ze kwam alweer fel schreeuwend aangelopen. - Waf, daar kreeg ik meteen een mep teegn het hoofd en wat heb je nu weer uitgespookt? Ik schoot het peukje in de verste hoek achter de haverkist. Dokter Alleyn moest zeven hechtingen aanbrengen en moeder zeurde maar: - Dat valt zo maar van de trap, hoe is het gods mogelijk. Best dat die muts van rode wol gebreid was, anders met al dat bloed. De tweede sigaret smaakte al beter, maar ik zat hier maar en waarom was Toon niet thuis, anders zou hij wel het erf opgekomen zijn en: - Heui, Wim, kom binnen en laat ze kletsen... We lagen in de kelder en een flikkerend kaarsepitje danste grillige beelden op de muur. Buiten was er een kakofonie van geluiden en toen werd het plots zo eenzaam stil. Vader richtte zich eventjes op. Moeder: - Wat is er? Hoor je iets? Toen hoorden we het allemaal, het kraken van versplinterd hout. Vader veerdfe op van de paljas en ik zag dat hij zijn kleren had aangehouden. Ik liep hem de keldertrap op en we hoorden hoe de voordeur verder ingetrapt werd. De winkel was duister en rook naar bruine zeep. De voordeur was inderdaad ingetrapt en in de ontstane opening stond een reus van een vent met een smeol zo zwart en de helm wiebelende wilgentakken. Hij grijnsde de tanden bloot. - Hé, zei hij nogal onpruisisch. Vader en ik wachtten en ik meende moeder te horen roepen. - Je zal het huis moeten verlaten, zei de Germaan en hij bleef maar lachen. Hij wreef eventjes over mijn kruin en wierp dan een pakje valda's naar me. - Ik heb er thuis ook zo één, zei hij teegn vader...Haast je nu maar. Mijn linker arm sliep en tintelde vreselijk. Ik begon de vingers van mijn hand ritmisch dicht te knijpen, maar de bloedstroom kwam traag op gang. Jongesn wat was het warm. De zon bleef tussen de uitgerafelde zonnegordijnen door schijnen. Seppen, de lesboer, stond achter het lessenaarsluik te friemelen en wij wisten het wel. De strazffe verhalen werden van onder de lei gehaald en wie de eerste was , had geluk, want probeer maar eens altijd een nog brutaler verhaal te vertyellen... - Hohohoho, begon Bert onverwacht. Je kon nooit vermoeden wanneer het zou gebeuren, maar je was er godverdomme wel gloeiend bij...Seppen richtte de kop met woeste, doch ook vragende blik. - Hohohoho, ging Bert verder...( Seppen priemde verder...) , hij zegt... hij zegt...( ondertussen de schuldige aanwijzende) , Wim zegt Riet Stove mag ook naar de beer gebracht...! Ongerlooflijke hilariteit. Daarna de deskundige aftoffeling met de vocale begeleiding van: - Duivelskind,slechte pad, viezerik! Het was niet zo warm in de paardenstal en de kilte duwde in mijn lenden op mijn nieren en ik voelde een langzame urinedruk ontstaan en een weifelende erectie. Ik probeerde alweer een sigaret te vinden. Vlak voor mij zag ik het misvormde gezicht van de Kwakkel als een beeld uit het spiegelpaleis op de kermis. Onder de haviksneus parelden zweetdruppeltjes en hij lispelde: - Zo van Oostvel. Jij vies mormel. Jij durft het aan om met de kuisheid van de priesters te spotten...( 't Is de gang van de wereld, zei Matte en de pastoor van Kleit kocht een kind met zijn meid...) Ik bleef onbeweeglijk zitten en hoewel Geo Van Deksele het kostschoolleven als cliché-achtig wist weergegeven, dan had ik één troost, ik was niet alleen, maar op het ogenblik zelf had je daar weinig soelaas aan...en je bloed schreeuwde naar begrip, maar het kwam er nooit en je viel in een bodemloeze kuil van eenzaamheid. Jezus red, Jezus red...enkele door gebed! Het teegn de muur opstaande stro was naar beneden gezakt en de oneffen stenen duwden pijnlijk in de rug. Ik schoot het opgerookte peukje waar ik de giergoot wist en pakte het valiesje en plaatste het teegn de muur. Ik drapeerde het sto er over en ging er met de rug tegenaan zitten. Ik wrikkelde wat heen en weer om de juiste positie te vinden. Ik zou proberen te slapen en morgen zou ik zonder blikken en blozen Toons deur openduwen en roepen: - Hier ben ik en ik blijf voor altijd. Neen, niet meer roken. Ik liep over het paradeplein met de handen diep in de broekzakken, want het vroor putten in de grond . Giel Dela Blouse schreef ooit 's in het boek "In de Hitte van de Dooi" dat ie de verkleumde handen aan de hete beiers verwarmde en dat was toentertijd een meer dan gewaagde uitspraak, bovendien de enige in het verhaal. Zou Geo Van Deksele het gelezehebben? Ik liep voorbij een Pattom M-47 en botste op een groepje gesterden en gestreepten, die veilig nescvhut stonden te veziken , want de wereld moest veranderd. In een ultieme reactie bracht ik de rechterhand in een groetbeweging naar de zwarte baret. - Koetverdoem, brulde kapitein Crucifix, kij poemelle. Chef Gevart wist zich een wit voetje te halen en haakte in: -Groeten met de handen in de zakken, van Oostveld. Jij raakt nog in de bak, stuk ongerief. - Er zijn er die al andere dingen met de handen doen en nooit in de bak raken, weerde ik me. - Watkij sekt? - Godverdomme, van Oostveld, negeerde Chef Gevaert de wauwelende kapitein , jij melkmuil. Wat weet jij van de witte geiten, je bent nog niet eens van de grond geweest. - En jij gelooft dat...? Maar dat haf ik beter niet gezegd... Ik kreeg het plots zo warm in de paardenstal. Felle lichtvlekken dansten in de hoek en op de muur dansten heerlijk-lelijke silhouetten. Ik draaide me op het sto en het valiesje schoof van onder mijn hoofd en het bonsde op de grond.
Ik stond in het deurgat van het achterhuis en de hele wereld was één grote vlam. Hoog in de lucht joeg een grote krooi duiven in onnavolgbare vlucht. Het varken krijste en vader pompte onverstoonbaar aan de menie geverfde pomp. Ondertussen ratelden de wielen van de wagens , kanonnen, pantserwagentjes van de 18de artilleriedivisie door de dorpsstraat. Ik duwde beide handen op de oren, want ik wou niks meer horen, maar de kerktoren donderde in een brandende fakkel naar beneden. Ik sprong recht. De hele wereld was één grote vlam. Ik stond in de hoek van de paardenstal en struikelde vooruit en bonsde met het hoofd op de grond en buiten hoorde ik roepen: - Godverdomme, brand en toen hoorde ik de halve staldeur intrappen en ik zag een immense gestalte in het gat van de timmerman afgetekend staan teegn de akelige duisternis van de bange nacht. Ik lei de hand op het valiesje en duizelde weg. De Horecaffer wenkte en glimlachte.
EINDE
Wim van Oostveld ( Dit is dan het einde...Mochten er zich geroepen voelen om "De Tocht terug" uit te geven, dan laten ze het maar weten al zijn we geen Pfaff noch Planckaert...Gelukkig maar. Mochten de lezers nog interesse hebben ik heb nog een verhaal ' De Onvolprezen Moeders' in de la liggen. Mochten jullie geïnteresseerd zijn laat het weten...
Nu staat de kerk er in zijn lelijke naaktheid en zeggen dat Paster Golderbos daar indertijd de poten uit zijn gat liep om de kerk gebouwd te krijgen. De overdekte toiletten zijn afgebroken, want al die dingen uit de oude tijd daar is niks mee te beginnen. Dat Bert daar zijn eerste zaad in de handen van één of ander klerewijf, die met de kermiswagens was meegkomen, geschoten had, zal geen geschiedenis schrijven. Alleen de hoofdkaasachtige steen ter herinnering aan de gesneuvelden van de Grote Oorlog stond er nog. Alhoewel op een andere plaats, waar vroeger de vlaggenmast stond, waaraan de Duitsers elke dag de swastika hesen en Mossel er als sympbolische verzetsdaad ging teegn zeiken. - Ze gaan nog eens in je ballen schoppen, zei Siere, maar daar veegde Mossel nu precies de ballen aan. Rietje Dobbels, de timmerman, had de mast geplant, want een mens had al zo weinig werk en de jongen vreten je de oren van de kop ( Ha, je weet het, zei de Dikke Meire) en daarbij een mens is middenstander of niet soms? Na de oorlog was de mast verdwenen, maar op een kermismaandag, tijdens de bolling, had Mossel met een vliegend stuk in zijn kloten Rietje zo onbarmhartig in verband met die mast onder handen genomen dat de mast des anderendaags aan Mossels achterdeur lag. René heeft er een geitenstalletje van getimmerd of hij is er tenminste mee begonnen, maar d'er zijn zoveel ander mooie dingen in het leven. Kort na de oorlog besloot de gemeenteraad, de vroede vaderen, de gedenksteen op die plaats naast het transformatorhuis te plaatsen. Ongezien kon je achter de steen, beschermd door het Enesgebouw, staan pissen en de dorpsstraat in de gaten houden. Emmers kots, worteltjes, rode kool, zelfs rolmops heb ik er uitgebraakt, want ik kon niet steeds meer het huispoortje van uit de Sportvriend halen. De foto's op de gedenksteen waren bruin weggekankerd. Ze hadden hun leven voor het vaderland gegeven , de sukkelaars. - Gesneuveld in het bos van Houthulst op 25 oktober 1918, kon ik nog ontcijferen, misschien omdat ik het zo dikwijls had geleren, onder de naam van Bertje Demilde. Elk jaar op 11 november stond het hele dorp, alhoewel, bij de gedenksteen. Smet probeerde dan uit zijn tuba enige vaderlandse tonen te wringen en de meeste dorpers waren zo'n cultuurbarbaren: - Godverdomme, Smet, hou op, we hebben dorst. Er stond nu een benzinepomp in een grote zwarte olievlek bij het huis van Gusten, de fietsenhersteller . De poort, waarin Johann de soep voor de Duitsers kookte, was nu tot een etalage omgebouwd. Elektrische fornuizen, koelkasten, diepvrieskisten... Ik draaide onwennig op mijn as en durfde niet eens het valiesje neer te zetten. De boordstenen van het trottoir waren nieuw, want ze zagen er nog zo gaaf uit. Tussen de twee boordstenen was er telkens een gleuf en daarin praamden wij dan de kop van een geweerkogel om hem uit de huls te wringen, maar de arbeid was zwaar. We klopten erop met onze klompen, ooit wel 's een hamer. Eens sprong een huls uit mekaar en Dont was twee vingers kwijt, maar 't was goedverdomme toch oorlog zeker. De brokken sprongen van de boordstenen. Dont is kleermaker geworden. Ze hebben eerst jaren met zijn ballen in een kostschool voor gehandicapten gespeeld en daarna naaide hij alles aan mekaar: broeken, jassen, maar vooral wijven! - Gelukkig heeft die ontploffing mijn instrument niet geraakt, lalde hij vaak aan de tap in " Zeldonk Kruise, want dat ware een ramp geweest. De pastoor kwam vanachter de bezinepomp naar mij toegewaggeld : zou 't regenen, gaat 't regenen, dat doet wat 't wil... - Hij is zat, dacht ik, want wie tegen dronkenschap moet preken, hoeft toch eerst te weten wat het eigenlijk is. Ik wou weglopen richting kerk, maar ik bedacht me, want misschien kon ie me wel helpen, want zijn pastoors daar niet voor... en zei de bijbel daar ook niet één en ander over: de gevangenen verlossen! Ik bleef staan. Vlak voor me stopte de pastoor zijn ganzengang en verspreidde een knoflookgeur. Ik was verbaasd dat ik zo vlug in dat stukje samengeperste ellende de pastoor had herkend. Een miezerig klein zilveren kruisje op de groezelgladde revers van zijn pak bewees dat ik toch juist was, want ik had de man nooit eerder gezien. Het was, bij nader toekijken, een onooglijk ventje. Klein en gedrongen, maar nogal in de breedte uitgesmeten. Een vaalwit, flets gelaat. De ogen verschuilden zich achter jampotdikke glazen en hij vertrok de streepdunne, blauwe lippen als een epilepticus. Het ziekelijke gezicht kwam plots in beweging en uit de scheve mond rolden een paar verre keelklanken en ik meende te herkennen: - Wie ben jij? - Godverdomme, dacht ik, die valt ook direct met de deur in huis, maar ik kreeg een eindeloos gevoel van medelijden dat ik gedwee zei: - Wim van Oostveld. Ik zag hem nadenken, want hij vormde enorme rimpels in zijn Gezelliaans voorhoofd. - Van Oostveld? Er leven hier nog veel van Oostvelds . - Allemaal familie vermoed ik, antwoordde ik. - Dan kom je op familiebezoek?, vorste hij en zijn stem begon iets duidelijker te klinken alsof ze eerst moest ingesproken worden, maar naar look bleef hij stinken en hij keek uiterst argwanend naar het valiesje. - Misschien wel, bleef ik onduidelijk, alhoewel ik, toegegeven, zel niet goed wist wat ik er kwam zoeken. Ik besefte plots dat ik, sedert de gevangeniss deur achter me dichtklapte en de Horecaffer, die goede ziel, me uitwuifde, achter mijn verleden aanholde. Een mens is toch een raar beest en de clochard op de Burg had us toch gelijk! - Wat doe je voor de kost?, vroeg de pastoor, die duidelijk van de oude stempel was, want ze hadden het hem in zijn kop geklopt: " Je bent de baas en je prooi in heen geval loslaten. - Niets, maar ik ben wel op zoek. Ik zag hoe hij mijn uitgerafeld jasje verder uitploos. Hij hoestte rochelend en vroeg: - Je denkt toch niet hier iets te vinden? Toen zag ik dat, terwijl hij sprak, wat hem nog steedfs veel moeite lostte, hij een ingeving had of hoe heten ze zoiets bij pastoors? - Van Oostveld?, vroeg hij nog 's en ik wist het, nu zou het komen. - Ben jij dat soortement schrijver van " Het zwarte Schaap"? Ik voelde - ik schaam me wel een beetje - een lichte gloed van trotste warmte door mijn leden glijden. - Ja, zei ik. - Ze zullen je zien komen. Zo het dorp door het slijk halen. En zeggen dat het allemaal zo'n brave mensen waren en zijn. - Ik heb alles zo waargetrouw mogelijk weergegeven, porbeerde ik me te verdedigen. - Ik zeg niet dat het geen waar is, maar moest je het wel opschrijven? Ik wou nog veel zeggen over de waarheid. Over de schijnheiligheid. De bijbel. Het gerecht. Over Jansenius. Over de kostscholen. Over de christelijke politici. Over zakkenvullers, maar de pastoor weerberichtte weg en rochelde nog iets, maar ik begreep er geen bal van en de look bleef als een aureool rond zijn hoofd hangen.
We waren weggerend uit het bos alsof Malchus met een hele meute honden achter ons aanzat en we liepen tot onze ballen gelijk hingen en de ene ritste alhier , de andere aldaar... Ik tuimelde blazend als de blaasbalg in de smidse in de droge sloot onder de meidoornhaag bij het kerkhof. Ik voelde plots de stilte op me afkomen en er ontstond een onbeschrijfelijke pijn die me naar adem deed snakken en eventjes liet snikken. De zwaluwen scheerden in grillige en messcherpe bochten over het koren dat juist in de aar stond en ik voelde traagzaam de angst, het hijgen uit mijn lijf wegglijden en in mijn jongesnbroek goeide een ongemakkelijke erectie en ik dacht aan Jes die blauwe plekken op mijn hand zoog en zei: - Je zal het later wel allemaal begrijpen en die bobbel in mijn broek groeide en naam immense afmetingen aan. Ik kroop uit de sloot en liep langs de ligusterheg van de kerk en de linden voorbij de kapelletjes van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën naar het dorpsplein. De fiets van Mossel stond bij de deur van de Sportvriend en verder was het ontzettend rustig op straat. De poort van de keuken van de Duitsers stond wagenwijd open en ik ging op de stoeprand zitten. Tientallen keren had ik erop Johann gewacht. Misschien zou hij toch nog komen, want ik kon het maar niet begrijpen dat hij dood was. - En..., Ik schrok op en keek in het gelaat van de pastoor. Een hoofd als een pioen zo rood met op de wangen een netwerk van een hydrografische kaart wateregen. Zijn bek stonk naar zware tabak die Mossel voor hem verdonkermaande. - Dag meneer pastoor. Hij sleog zijn brevier dicht en kwam heel diep over mij gebogen en vroeg: - Wat doe jij hier...zo alleen? De pastoor was de slechtste nog niet. Eigenlijk trok hij zich ,ergens iets van aan. Zelfs in de fameuze brouille tussen mijn moeder en de non, de eerbiedwaardige moederoverste, had hij niet eens partij gekozen. Hij las elke dag zijn mis, at het brood in het zweets des aanschijns van alle boeren die tarwe aanzeulden en Valerie, de meid, bakte het. Des zondags preekte hij nu en dan, maar op kermiszondag of als de plaatselijke voetbalclub , Hogerop, thuisspeelde vergat hij dat wel eens, want de mensen waren dan zo gehaast om naar huis te renne. Als hij dan eens preekte dan nooit over zwaarwichtige onderwerpen, maar over de goede herder, het verloren schaap ( godverdomme, nooit over eht zwarte schaap...), de bruiloft van Kanaän en andere vreetpartijen. Hij vertyelde doodgewoon het verhaal en zei: - O.-L.-Heer veranderde water in wijn en waarom ook niet? Hij sloeg dan een kruis, grijnsde en liep van de kansel. De missiepaters dat was andere tabak. Om de tien jaar kwamen ze de kansel in stukken hakken, want het geloof moest nodig heropgewekt. Vooraf stormden ze door het dorp, huis na huis en hoe ze het, godverdomme, klaarspeelden, ze vielen altijd met de deur in huis als de gerookte ham van de kram gehaalt was. Zelfs Mossel, een notoire communist, alhoewel...als iedereen communist geweest was, dan werd Mossel gegarandeerd klerikaal om maar met alles dwars in de zak te kunnen zijn, krreg het bezoek van het duo schuimbekkers in bruine pij. Mossel was juist bezig met een vlijmscherp schaartje de kam van één van zijn vechthanen bij te knippen , toen de twee wereldverbeteraars de deur openstieten. - Godverdomme, schrok Mossel zich de ziekte, want gendarmes zijn nooit te vertrouwen, alhoewel de dienders meestal kloppen vooraleer binnen te komen. De twee paters, nochtans meestal niet op de mond gevallen, schrokken bij zoveel geblasfemeer en andere bloederige toestanden. De haan pikte de afgeknipte stukjes op. - Wordt er mieledju niet meer geklopt?, vroeg Mossel en schopte de haan de deur uit die niets aan het toeval overliet en dadelijk een hen besprong. - Dat is rap, gekte Mossel en hij durfde er zijn drinkgeld op verwedden dat de dunste van de twee eventjes kleurde. De Dikke had de toestand weer onder controle en zei: - We dachten, Mossel is zo'n joviale mens, we kunnen d'er gerust met de deur in huis vallen. - René is de naam, liet Mossel zich niet uit het lood slaan. De dunste van de twee paters probeerde door het raam te kijken, maar dat was met een afschuwelijk dikke vetlaag beslagen en toch zei Mossel: - Hij zal er nog wel een paar arrangeren, want hij vecht niet alleen goed, hij is ook de beste poeper van heel West-Vlaanderen. - Zo, René. Mooie naam, constateerde de Dikke niet voor één gat schunnigheid te vangen. - Godverdomme, dacht Mossel, rijden en omzien. - Je woont hier blijkbaar alleen, Mossel? - Van aftrekken word je doof, maar daar mag jij toch geen last van hebben...René is de naam. - Mooie naam. Je feestdag valt op 6 oktober. - Dat eerste heb je al gezegd en vandat tweede trek ik me geen bal aan! - Je woont toch alleen? - Mag dat niet? - Natuurlijk , maar een vrouw in huis kan de boel toch beter in orde houden. - Om van het bed maar te zwijgen. De dunste en veruit de jongste begon hoe langer hoe meer om zijn as te draaien. De Dikke was een soortement pitbull. Hij beet zich vast en liet niet meer los. - Wat is dat, Mos...eh, René? en hij wees naar de schoorsteenmantel, waar tussen allerlei rommel: vishaken, klemmen, kaarsstompjes, priemen, twijnklossen, stonden Marx en Onze-Lieve-Heer. Een vreemde combinatie , toegegeven. Marx stond er in al zijn glorie, zwartwit weliswaar, van zijn dikke met weelderige baard begroeide ballonkop te pralen. Op zijn voorhoofd hadden de vleigen oneerbiedig gescheten. De Zaligmaker stond er, in vier kleurendruk, naast. Met uitgestreken gezicht, waar niks uit af te leiden was, stond hij met opengespreide armen laat de kleinen tot mij komen te spelen. Nu raak je voor minder in de bak. Socrates mocht zelf de gifbeker drinken. - Wel luister eens, zei Mossel, als je wil kan je tussen beiden in komen te staan. De Dunne begon blijkbaar weer te luisteren - Van hem , Mossel wees met een afzichtelijk lelijk zwarte vinger naar ons Heer, kreegn we de zondag, van die Bosduivel de zaterdag. Als jij me de maandag geeft kom je ook op de schouw! Mossels bekering was niet zo'n succes, maar des avonds verorberden de pastoot en de twee bruine paters elk een patrijsje voor en een haas na en...: - René is nog zo'n slechte mens niet. Toch bleven ze tien dagen van katoen geven. Elke avond, in de donkere kerk met grillige fenomenen in het te weinig dansende kaarslicht, behandelden ze een thema al naar gelang de doelgroep. De jeugd, de alleenstaanden, de gehuwden, de ouderen... Wij - Tuur Sause , Streuve en ik - waren d'er als misdienaars altijd bij. - We gaan bijleren, zei Tuur, maar de Dikke, bleef in zijn scheldpartij teegn de gehuwden zeer vaag. Egoïsten! Wie zal er armoe lijnden om een mondje meer? Laat de kleinen tot mij komen. Begeer nooit iemands beddegenoot. Neuker Chaf liet maar de kralen van zijn paternoster door de grijpgrage vingers glijden.
Daar ik nite onmiddellijk antwoordde vroeg de pastoor met zijn paarse kop en stinkende tabaksadem tegen mijn snuitje: - Wel, Wim, zo alleen. Ik voelde mijn lippen trillen en diep vanuit mijn buik moest ik alle geweld samenpersen om de opwellende verdreitsnokken teegn te werken. Zoveel mensenkennis had hij wel bijeengescharreld om te zie dat er iets scheef zat en daarom vroeg hij nog eens: - Waar zijn de anderen? - Naar huis, denk ik. - Naar huis? Midden de middag? Ik voelde dat ik vast zat en wou naar huis lopen, maar de pastoor legde de hand op mijn schouder en probeerde vriendelijk te zijn en ik voelde hoe zijn worstvingers - oh, die godverdomse lucht - mijn schouder begon te kneden. - Is er iets gebeurd? Ik zweeg. Van tussen de lindebomen naast de kerk kwam een viertal Duitse soldaten, waarvan er twee een draagberrie droegen. Onder de grijze soldatenmantel waren de contouren van een lichaam (? ) te zien. De pastoor liet mijn schouder los en riep naar Dabeit , de slager - waar was die godverdomme zo plots uit de grond gerezen...en Siere en Mossel en de Dikke Meire en de hele annekesnest? - : - Wat is er gebeurd , Florent? Dabeit haalde de schouders op en toen ik zoveel volk zag samenlopen en Mossel tegen Siere hoorde zeggen: - De keukenpiet is er aan... ...begon ik traanloos met hevige snokken te wenen. De pastoor zei tegen de groep parochianen: - Nog een Duitser minder. - Dedju het was toch de slechtste niet, vond Mossel.
Ik leunde tegen de benzinepomp en klemde het valiesje in de hand. De pastoor waggelende verder de dorpsstraat in. Het was beklemmend stil in de me nooit voordien zo opvallend lege en eigenlijk vervreemde straat. De lijkkisten stonden nu te pralen in het uitstalraam, waar moeder de emmers bruine zeep neergezet had. De Sportvriend was gesloopt en ' Verbonden op de werf te komen'...Celle Naalde verkocht nu ballen gehakt, hamburgers, cordon-bleu, steak strogoff en wat voor kloterij-mijnballen nog meer, maar weg de repen prince-de-galle. Het kerkmuurtje was afgebroken. Slechts twee pijlerss waren blijven staan, want ook het nageslacht hoort wat. De ijzeren balkjes, waaraan het hek ophing, waren in de pijlers blijven steken. Pier van 't Kot was dood en geen mens had nog interesse voor schroot. Ze werpen het op een hoop in de hoek van het erf en de honden zeiken en schijten erop om van de zuipschuiten maar te zwijgen. De kerkdeur stond op een kier, ik wrong me naar binnen en in het portaal was het zo donker als de hel. Mijn ogen wenden vlug aan de duisternis - was ik geen kind van de duisternis...? - en ik opende de middenste dubbeldeur die naar de kerk leidde. Een schaars gekleurd lichtstreepje lijnde in het portaal en viel op de pêle-mêle . Ze waren er allemaal: de scheutisten, bruine paters, dominicanen, witte paters en de nonnen. Allen hadden het dorp verlaten om naar'den vreemden' te trekken en de heidenen te bekeren. We hadden zilver papier gespaard. Tuur vrat chocola tot hij uren op de plee zat te persen om een knobbel stront kwijt te raken. Voor het goede doel. Op de missiekermissen in de hovingen van de baron werd wat afgevogeld en gezopen. - Geef er ons, godverdomme nog één, lalde Smet en hij trakteerde zichzelf, want het was ook voor het goede doel. Mossel lag te slapen in de orangerie van 't kasteel! Het grote klokzeel van de grote klok was weg en de ijzeren draad, waaraan vader een handvat in touw gefikst had, ook. Ik had er zo dikwijls mee het Angelus geklept, maar dat wist die vrome kloot van een Millet niet. De kerk rook muf, maar alle stoelen stonden netjes in de rij en de kansel was verdwenen.
Vader zat gedroogde bonen te zichten in een rode teems. Ik zat naast hem met een takje van de ligusterheg een paardenkop te tekenen. Paarden daar droomde ik van. - Wordt het oorlog, vader? - 't Is al oorlog, jongen. - Is 't waar dat de duiven weg moeten? - Ja, jongen. Hoorde ik een tikkeltje weemoed in zijn stem al zal hij wel zijn best gedaan hebben om het weg te moffelen. - Siere timmert een hok op de rattenzolder. Vader zweeg, want hij zocht ook een oplossing voor de duiven, maar zag er heel waarschijnlijk niet zo direct één zitten. Vader wierp de bonen - witglanzende niertjes - uit de teems omhoog en bleis krachtig om de laatste pelletjes te verwijderen. Het huispoortje kriepte open en ik zag een soldaat op onze koer komen. Vader zette de teems neer en draaide zich om en keek naar de soldaat in prachtig kakhi met blinkende lederen riemen en schitterende koperenknopen en sterren op de kraag. Boven op de schouders flikkerde een 18'tje. Voor de borst dreog hij een verrekijker. - Est-ce que Vous parlez le Français?, vroeg hij aan vader. Vader haalde de schouders op. - Je veux bien voir le front, zei de soldaat. - Het front?, vroeg vader, die weer de schouders ophaalde en de teems aan mij gaf. Haal de sleutel van het oksaal. De sleutel hing aan het pijpenrek op het blad van de schoorsteenmantel. We liepen, de soldaat, vader en ik aan de hand van vader speels huppelend, naar de kerk. Het was er koel en donker, toen vader de dubbele deur openschoof en het rook er muf en die geur zou ik nooit vergeten. - Le creneau?, wees de soldaat naar de deur van het oksaal en hij begon aan de verrekijker te fruniken. Vader liep voor op de trap, ik volgde en daarna de soldaat blinkend in de riemen. Het orgel voorbij en het rook er naar boenwas. De lege tussen verdiepingvol vogelpoep en de lege holte van de middenbeuk. De klokkentoren. De wiebelende ladder naar de torentrans. Toen vader het toernluikje openschoof, voelde ik de wind in mijn gezicht waaien, zoals ik het sindsdien nooit meer gevoeld beb en er liep, niettegenstaande de kilte van het briesje, een warmte door me heen en ik voelde me veilig met vader voor me en de soldaat - het vreemde - achter me. Vader klom reeds in de torenwandelingen greep me met zijn sterke armen vast en we hoorden de soldaat iets wauwelen, maar we begrepen er de ballen van, want zijn woorden waaiden weg over het o zo kleine dorp en ik meende in een vage klank te horen: - Front? Vader haalde voor de zoveelste keer de schouders op en de soldaat keek door de verrekijker in de richting van Knesselare, maar er viel geen kloten te zien. Ik keek naar ons huis en ik vond het zo hulpeloos klein en Lies, de geit, stond op haar achterpoten in de boomgaard de onderste takken van een perenboom af te knagen. - De teef, was ik verontwaardigd en vader lachte!
Ik ging op een kerkstoel uit de laatste rij zitten. Van hieruit had " de soort" als de Dikke Meire, Siere, Dabeit de eredienst bekeken. Alhoewel. Wij, de andere soort, hadden het altijd van dichterbij meegemaakt. Rechts stond nog steeds de doopvont achter het zwart smedijzeren hek. De koperenkandelaar was er nog met het stompje kaars - dat zal wel een ander zijn waarboven wij, de misdienaars, het doopwater warmden. De dochter van de baron, met een naam langer dan de streep bossen van hem aan de horizon, werd gedoopt. De pastoor stond in de hoek gedrumd door een soortement pater uit een abdij, waar Benediktus, of was het eigenlijk Bénédict niet, ooit voorbijgekomen was. Tuur en ik van dienst, dus niet te onderschatten. De Schele, gouvernante bij de gratie Gods en dochter van Thooft en wipstoel van heel 't kasteel, kwam op Tuur en mij afgedonderd : - Het doopwater moet verwarmd! - Schele Teef, zei Tuur. - Wablief? - Elk zijn vak, zei Tuur en wreef achteloos een lucifer over de hobbelige buitenkant van de luciferdoos. De Schele bleef ons de hele plechtigheid in de gaten houden. Na de doopdiesnt stapte de hele adellijke kliek naar de koetsen met vinnige paardjes en reed terug naar het kasteel. - En, zei Tuur teegn de Schele en hij wreef met de rechterduim over de rechterwijsvinger. De gouverante spuwde vuur en wij stoven de kerk uit. Ik stormde de winkel binnen en moeder stond te praten boven de emmer bruine zeep op de toonbank met Wieze, Mossels moeder. - Godverdomme, brandt het misschien?, snauwde Wieze vanuit haar tandenloze mond. - Neen, waarom? - Waarom? Dat loopt, mieledju bijna de poten vanonder mijn gat en dat vraagt waarom. - Ik kom van de doop, zei ik teegn moeder. - De dochter van de baron, verduidelijkte moeder. - Hoe heet het?, vroeg Wieze. - 'k Weet het niet, antwoordde ik, want 't verliep allemaal in 't Frans. - Kus mijn kloten dat is Hollands, zei Wieze. De ogen van moeder spogen vuur, want dat taaltje was niet voor oortjes, die het ver moesten brengen, bestemd. Zo denkt ene Geo Van Deksele er immers ook over en dat is dan nog een echte kenner al zegt hij het ( meestal) zelf. Maar toch. Rechts stonden de twee biechtstoelen. Vooraan in de biechtstoel bij bij het koorgestoelte "zetelde" de pastoor. Daar werden de gore verkens gewassen. De pastoor lepelde ze uit de rij, die zich bij de biechtstoel , waar de vreemde biechtvader stonk, gevormd had. - Kom, maar hier Taaf. Taaf met een bietkop mee en de anderen grijnsden met afschuwelijke smoelen. De schooljeugd moest elke maand naar de biecht. Zwaar tilden we daar niet aan, want de oorlog had ons geweten aardig glad gestreken, zodat wij nu niet precies wisten wat mocht en niet mocht, daarbij een paar teegn je smoel en Fiete was gekleed. We schoven weer in een lange rij naar de biechtstoel. Ik zat naast Toon geduldig te wachten. Ik was vlugger aan de beurt dan ik dacht en had bijgevolg nog niet zo diep over mijn zonden nagedachjt. Ik schoof toch maar in de biechtstoel en wachtte terwijl de pastoor de andere penitent behandelde. Het schuifje ging open, want ik rook dadelijk de mengeling van tabaksgeur en wijn. Ik werkte het rijtje af zonder na te denken. Vloeken, liegen, ongehoorzaam zijn. Allemaal min of meer. Stilte! Dat was nieuw. Meestal kreeg je een klad penitentie op je brood, maar nu hoorde je de wachtende biechtelingen zelfs ademen. - Is dat alles, Wim?, kraste de pastoorsstem. - Ja, aarzelde ik even, want ik voelde nattigheid, maar begreep het niet. Stilte. Er viel een klomp van een voet. - En de onkuisheid? Ik voelde een koude rilling langs de rug lopen. Niet lang. Een flits. Een begin van een erectie kondigde zichaan en begon aangenaam teegn het beschot van de biechtstoel te wrijven. - Ik doe nooit onkuisheid, zei ik en ik was overtuigd de waarheid te spreken. - En vuile manieren?, wou de pastoor weten. Dat was een ander paar mouwen. Vuile manieren ? Miesten was daar nogal goed in. Dat vuile manieren niet lovenswaardig waren, misschien wel, maar dat moest gebiecht worden...? - Welke vuile manieren?, lispelde de pastoor en hij likte eventjes een druppeltje van zijn onderlip weg. Weer een vlugge koude rilling en de manifesterende erectie. Ik wist niet zo meteen wat te vertellen. Toon had verleden week op het einde dan de hoogmis, want hij moest zo dringend, in het koperen wijwateremmertje gepist. Netjes is anders, maar er was geen andere mogelijkheid...Zou hij het reeds weten...? Ik zou het niet vertellen , want Toon verraden dat kostte me achteraf een pak rammel. - Wel?, werd de pastoor ongeduldig. - Ik heb verleden week tegen Berts benen gepist . - Wablief? - Gewaterd. Stilte. De pastoor blies zijn adem luidruchtig door de neusgaten naar buiten en begon dan plots te ratelen: - Je weet wel wat we bedoelen...Het lichaamsdeel om naar de kleine W.C. te gaan. ( Pissen, dus, dacht ik). De dikke buiken vande vrouwen, de hengst van Pieters, de praat van Mossel, de kletspraat van Siere. Toen schoof hij het schuifje dicht en ik liep naar buiten en besefte niet dat ik geeneens penitentie gekregen had. Toen ik buiten kwam tjakkerde een merel vanop het grasveldje naar het kerkmuurtje.
Jenny en ik hadden samen erwten gepeuld en we liepen nu met de lege doppen naar de tuin om ze op het mesthoopje te deponeren. Iemand had het tuinpoortje opengelaten en in de opening van de betonmuur stonden wij, plots, over de akkers te kijken. De kerkwegel in al zijn kronkeligheid spiraalde naar de bossen, die een donkere ondoorzichtbare streep op de einder vormden. We zegden niets tegen mekaar en liepen langs de halfgrote rogge en tussen de twee zachtruisende korenvelden gingen we op onze rug naar de hemel liggen kijken. Het was de eerste keer dat ik merkte dat er zoveel beweging in de lucht was. Mussen vlogen aan en af, zwarte kauwen wipten door de blauwe lucht. Jenny kwam plots heel dicht teegn me aangekropen en ik voelde het blazen van haar adem in mijn gezicht. Ze draaide zich op haar zij en ik draaide me op de zij en we hielden elkaar in een tedere omstrengeling vast en zwijgend bleven we liggen. Jenny begon met smachtend - gloeiende spanning te wrijven en ik aaide de golvende wending van haar borst en jagend gingen we verder, maar we wisten het niet. Hijgend lagen we in het gras.
Ik voelde me plots zo bang worden in de kerk. De heiligen vanop hun sokkel bleken me met van haat stralende ogen te doorboren. Ik liep naar de dubbele deur, die nog openstond en in mijn haast liep ik een stoel omver. Hij kletterde over de grond.Toen ik weer op het kerkplein stond bleek het zonlicht een zegen te zijn. Van tussendetwee overblijvende linden - de C.D. , die ik er ooit met een pennemes ingekerfd had, waren tot afschuwelijke littekens vervormd- zag ik voor de gevel wat ooit het St.-Pieters, Estaminet, geweest was, een groepje dorpelingen bij elkaar staan. Het tot heilig verklaarde doprswerkwoord: te veziken! Ik verpakte het valiesje in de rechterhand en liep het kerkplein naast een fel rode geparkeerde auto af. De monden vielen open en alle ogen richtten ze naar mij en ik voelde hun blikken priemen in mijn rug. Toen ik ver genoeg gelopen had, zodat ik hun praten niet meer kon horen, trokken ze opnieuw van leer en het kon me geen kloten schelen wat ze zegden. Ik hoorde een dof geraas in de verte, maar ik voelde een leegte door me stromen en onnoemlijk verdriet welde in me op... De doodskisten stonden met hun opengesperde zijden muilen me aan te gapen vanachter de vensters , waar vroeger de klompen, emmers bruine zeep, de kratten vijgen en hompen dadels uitgespreid lagen. Op de hoek van één van de kisten stond een kartonnen bordje. De randen waren met sierlijke bleomfestoenen versierd en met onregelmatige gothischeletter las ik: " Kies bij ons voor Eeuwige kwaliteit..." Vanuit het etalageraam zag ik hoe het groepje pratende mensjes me nog steeds stond aan te staren en ik probeerde of ik er niemand van herkende, maar ze bleken allemaal nog zo jong. Ik schuifelde langs de voorgevel van de kistenwinkel voort en beneden bij het laatste venster hing nog een vergeten reclambord. Een ouwe man met sneeuwwit haar en dito baard keek met van gezondheid stralende ogen nog steeds vrolijk de wereld in. Hij knelde de pijp tussen de felle tanden en zijn wangen bloosden als appels...Wie gezond wil blijven rookt " Ajja"! Alle doodskisten te spijt. Het huispoortje hing schots en scheef in de hengsels en ik keek angstig rond alsof ik dacht dat het mijn fout was dat ik vaders troetelpoortje zo had laten vergaan. Zag ik daar de vitragen achter een raam van de pastorie bewegen?
Ik stond te pissen in het ovale potje dat in de hoek van de tuinmuur en het braskot opgehangen was. Ik keek naar de tuinmuur terwijl de urine met deugddoende genotsstoten in het bakje plensde. De stenen van de muur waren van een onnoemlijk donkerbruin en de specie in de voegen barstte naar buiten en zo kreeg de muur een ondefinieerbaar onafgewerkte schoonheid. Rechjts stond de pomp. Vreoger schitterde ze altijd in de glans van rode menie, nu was ze één met de muur. Toen de achterdeur openviel, zag ik niets dan gele hoog opflakkerende vlammen . Boven de oranjegloed zwiepte in grillige, geschrokken kronkels een krooi duiven. Vaders duiven. Angstaanjagend in die drang om te leven was het gegil van het varken in de stal opgesloten. Vader stond bij de pomp en zwengelde voortdurend de emmers vol en goot ze daarna in de sissende nutteloosheid op het vuur. Toen stortte de torenspits van de kerk met Bunings honderd klokken van Londen doen Londen bonzen naar beneden. Vader gaf het pompen op, het varken hielde op met schreeuwen , want het was waarschijnlijk dood en de duiven waren aan de einder verdwenen. Op het dorpsplein stond de hele parochie te lamenteren, omdat de godverdomse Moffen de kerk gebombardeerd hadden. Vader en ik stonden met de verschroeiende gloed van de brandende schuur in de rug bij het huispoortje naar de kermende dorpsbewoners en de vluchtende soldaten van de achttiende artilleriedivisie te lijken. - Nu zullen de Duitsers er seffens zijn, zei vader, en we liepen terug naar huis een zagen tussen de bomen van de boomgaard hoe een Belgisch soldaat - de dappersten aller Galliërs - met vaders fiets verdween. Een Alcyon, want Schotte reed voor dit merk. Vader fulmeerde niet, hij naam mijn hand en zei: - Misschien kan hij nog op tijd wegkomen... Ik knoopte mijn gulp dicht en zag het arduinblokje nog steeds bij het pisbakje staan. Het was blauw met vijf gladde zijden, maar de bovenkant was van dunne, evenwijdige ribbeltjes voorzien. In het midden van de bovenzijde was nog een vierkantje uitgehouwen alsof er daar ooit een haakje vastgezeten had. Smet Doore had het pisbakje in de hoek van de muur vastgemaakt. Smet met zijn zwart behaarde armen stond nog met de schroevendraaier in de handen toen ik uit de keuken kwam gerend. - Probeer 's, grapte Smet. Ik ging op de puntjes van mijn teentjes staan en met een hoog boogje kon ik een straaltje pies vanuit mijn potlooddunne piemeltje in het bakje stroelen. Vader en Smet lachten. De volgende dag lag het arduinblokje bij het psibakje. Vader is dood. De doodsklok luidde over het dorp en het verdriet welde in mij op, want het was zo gedrochtelijk groot, omdat hij nooit mijn vader mocht zijn. Ik liep langs het tuinpoortje naaar de voorkant van het huis, want straks zou Tatse de lijkwagen met zijn zwart vinnig paardje in de lamoenen voorrijden om het lijk op te halen. We stonden met een onbeschrijfelijk stuk in onze kloten te filosoferen aan de tap in De Hoorn . Het sjiekvolk: Mossel, Toon en ik. - Wat is geleerdheid ?, sliste Mossel. Hoe meer geleerd hoe minder mens. Berten doe ze nog eens vol. Toon trok zich van zo'n moeilijk gedram niks aan. Terwijl ik met de wijsvinger streepjes trok in de wasem van het nieuw getapte glas vroeg ik: - Wat bedoel je ,René? - Als je eens wist, Wim, wat de geleerdheid voor je vader betekent. Ik begreep er nu niks van, maar volgens Mossel had mijn vader mijn vertrek naar de kostschool nooit kunnen verwerken. Ergens op het tuinpad had hij de afdruk van de voetzool van mij teruggevonden en de zooltekening van de sandaal was vlijmscherp afgetekend. - Nooit had ik hem zo horen vloeken, zei Mossel. - Godverdomme, Mossel, pas op met je grote poten. Ik kon nog juist mijn klomp optillen en zag toen ook de afdruk. De volgende dag regende het. Later vond ik - het was in mijn tijd te Leuven - op een steen onderhet scharnier van het huispoortje een datum gekrast: 14.4.48. Op die dag vertrok ik - alleen - naar kostschool. Voor mijn welzijn, maar dit vindt Geo Van Deksele nu nog, maar zelf bleef ie zijn hele lange leven onder de kerktoren en aan moeders rok hangen. De schlemiel.
Ik voelde eens aan het tuinpoortje en mijn vingers waren bruin van de roest. Ik klemde het valiesje extra in de hand en stak de straat over, want plots werd mijn kop zo helder als water. Ik zou naar Sintesn gaan en daar zou ik wel een onderdak krijgen en kunnen werken en vrij zijn...! Tussen het Amerikaanse huisje van Dooi en het statige herenhuis van Fiks lag de slag. De vluchtroute van het dorpsgespuis. Dooi had voor de "andere" oorlog, althans volgens Siere, een paar jaar in Canada gesappeld en meer dan één Canadees teegn de muur gezet en was dan met de zuur verdiende centen, zoals het heet, teruggekeerd . Hij had daarna in de dorpsstraat een huis in Canadese stijl laten bouwen en rentenierde er nadien. Fiks had Canada nogal ver gevonden en was ter plaatse geblevenen was varkens gaan kopen en uitsnijden. Daarna had hij een statig herenhuis laten bouwen en ook gaan rentenieren. Hij melkte nog wat kippen en konijnen, maar dat de hanen alle maïs in hun kloten speelden, vond Fiks hemeltergend. Tussen beider huizen liep de slag en daar hadden we meer dan eens weg moeten biezen, want " dat gedrag laat soms te wensen over ", zei de edele , gestrenge, Moeder Overste. De slag was volledig met gras begroeid, maar onder het hoge groen was de bodem oneffen, zodag het moeilijk lopen werd. Een tornado was over Doois boomgaard geraasd. Een enkele perenboom stond nog recht, maar kaal. Anderen waren scheefgezakt of volledig omgewaaid. Op het einde van de boomgaard stond de duiventil. Het stond op hoge, stevige palen met prikkeldraad omwonden fier te zijn, want Dooi had, godverdomme Siere je moet het kunnen toegeven, felle duiven, zelfs een elfpenner! Nu lag het op de rug met de ramen als gebroken ogen van een stervende naar de lucht te staren. Geen duif te zien. - Godverdomme, want ik stuikelde en rolde met mijn kloten in een droge sloot. Ik voelde een plotse, doch felle pijnstoot boven de knie. Het valiesje lag achter mij gezwaaid. Ik keek van tussen het hoge gras naar boven en zag de prikkeldraad. Vlak achter de tuin van Fiks hield de slag op. Ik stond recht en bemerkte dat mijn broek boven de knie gescheurd was. Toen ik met de vingers eventjes de scheur controleerde, voelde ik plots een beetje vochtigheid en mijn vingers kleurden lichtjes rood. De prikkeldraad had een schreef onder de knieschijf gelijnd. Ik nam het valiesje en probeerde de rits open te schijven om een zakdoek te zoeken. - En?... Ik draaide me om en in de tuin van Fiks stond een kleine, doch blozende man me arrogant aan te staren. - Ik ken hem niet, dacht ik. - Ik ben gevallen, zei ik. - Oh, zei de blozer. Het was geen buitenman, want die zou wel dadelijk gezegd hebebn waarop het staat zoals van : " Wat heb jij hier verloren?" Ik vond een zakdoek en toen ik hem openvouwde om het bloed te deppen, zag ik op het hoekje WvO in rode sierlijk gothische letters.
- Van Oostveld, je moet alles, alles, hoor je, zei de Kwakkel met je initialen merken. - Ja, eerwaarde. Moeder had een hele rol, waarop mijn initialen stonden, nij Lantsoghts in de Geldmuntstraat gekocht maar de tijd niet gevonden om ze allemaal op " het goed" te naaien en daarbij: - Je moet er maar goed voor zorgen. De Kwakkel, grote pedagoog, snuffelde in jaszakken op zoek naar ongemerkte zakdoeken en wee degene die d'er één bezat zonder persoonlijk teken. We leken wel prijsbeesten. Zwien, de gymleraar, was ook een stuk ongerief. Regelmatig begon de gymles met: - Handenstand, nu! Zwien stapte havikogend tussen de rijen. De les liep dan verder, maar eindigde dan steevast met: - We stelden vast dat er nog steeds knapen zijn die menen geen slipje onder het gymbroekje te moeten dragen... Hij - Zwien - kon dit met zo'n snijdende nasaalstem snerpen dat het door merg en been ging. - Smeerlap, durfde ooit eens een stoere bink te reageren. Niet luid, maar gymleraars horen scherp en masturbeerden blijkbaar niet en 't was hommeles. We hebben Warden Oom nooit meer teruggezien, want met geslachtsdelen , zelfs niet met de lapjes stof, die ze bedekken, wordt a b s o l u u t niet gelachten. Nooit. Eigenlijk wel spijtig voor Warden Oom ( godverdomme hoe heette hij nu...? ) , want hij was de beste voor opstel. Vandaar de toenaam. - Ja, ja, ja, jij zegt altijd ja. Hij kwam onheilspelelnd dicht met zijn beenderige haviksneus. Ik staarde hem onverschillig aan, want "zijn" macht was gebroken. Na de ancht over de zuiverheid van de priesters en de biecht voor het H. Sacrament van het Vormsel, waar hij redelijk met mijn ballen had gerammeld, was hij de greep verloren. - Je kent toch het reglement?, vroeg hij. - Ja, antwoordde ik. Ik dacht dat ie het leven liet. - Vooruit, schreeuwde hij. Ik grijnsde . Ik liep de donkere gang met aan de ene kant allemaal, egaal, donkerbruine deuren in. Een klein peerlampje priemde vanonder een klein blakertje een lijntje licht op het grijze zeil. Een akelige donkerte beklemde de gang en op het einde kleurde een glasraam: ora et labora! Een grenzeloze machteloosheid greep me bij de strot en ik donderde de trap af en toen wist ik het reeds. Saïdjah wachtte, wachtte, maar hij wachtte tevergeefs! Ik naaide de kentekentjes op de zakdoeken, slipjes, hemden...
- Wie heeft die prikkeldraad hier gespannen?, vroeg ik, terwijl ik met de gemerkte zakdoek voorzichtig de knie depte. - Ik weet het niet, bloosde hij verder en toonde nogal belangstelling voor het valiesje, maar ik stak de zakdoek weer weg en ritste het dicht. - Vroeger kon je hierlangs naar de Ruweschuurstraat. - Dat weet ik niet, zei de Blozer. Ik wou juist zeggen dat hij niet veel wist, want nu ik weer op oude, vertrouwde bodem stond, voelde ik mijn krachten terugkomen. - Wie woont erop Sintens hof? Ik zag hem denken. Hij rimpelde het voorhoofd en zei: - Sinten? Nooit van gehoord. Ik wou over de prikkeldraad klauteren, maar toen zei de Blozer vanop het gemillimeterde grasperk en van tussen het waterputje en de vissende tuinkabouter: - Miel zal het niet graag hebben. - Miel Mulders? - Ja, ken je hem? - Een beetje. Ik liep terug naar de dorpsstraat en eventjes dacht ik dat hij nog iets zou vragen, maar hij kon zijn nieuwsgierigheid bedwingen en dat zal zijn wijf niet in dank afgenomen hebben. - Mieledju, Miel, lachte ik voor mezelf. Ik begon me thuis te voelen. De warmte stroomde door mijn lijf en ik wist het dat ik hier weer een veilige schoot zou terugvinden. Ik liep de dorpsstraat af, want ik voelde de haven, maar ze was anders geworden. De slagerij van Dabeit was weg en d'er naast het café van Blein ook gesloten. Ik voelde een oneindige stilte op me af komen. De nu vreemde huizen stonden met gesloten ogen weliswaar, maar toch vijandig te kijken. Geen mens op straat... ... Ik draaide vlug op mijn as, als een angstrefleks en inderdaad de kletsers stonden nog op het kerkplein en met gesticulerende armen stonden ze me opnieuw te veroordelen. Ik zette het valiesje op het drie-stappen-stoepje van Cesees bakkerij . hier waren ook de luiken toe en de groene verf hing in lange, dunne slierten te wiegelenin de tocht. Het huisje was fobieklein geworden, maar de tredetjes ,nog in hoofdvlees bruin.
Tuur liet een enorme scheet en stinken. - Godverdomme, Siere, zei Bert, je bent plukkerot. - Ruik je deel en zwijg, beet Tuur teruig, wat Bert dan ook maar deed, bovendien in de open lucht rook het nog niet zo erg. Tuur, Bert en ik liepen vooraan in de rij. We stopten vlak voor de bakkerij van Cesee, want daar werd de rij onder de dwingende blikken van Seppen, de lesboer, vooraleer we de dorpsstraat introkken, weer een beetje geordend, want het oog van de burger wil ook wat. Cesee was bezig de bakfiets met brood te laden. De twee honden, Mirza en Betty, waren reeds ingespannen en stonden zachtjes jankend op hun achterste poten draaiend zenuwachtig te zijn.Cesees jongste dochter, Simonne, zat met opgetrokken knieën, in haar blote kont naast de drie trapjes in gespikkelde hoofdvleeskleur. Ze had een plasje gemaakt en er liep een urinestreepje als een kronkelend bergbeekje mangs het voetpad pver de grijze plavuizen naar de goot. Vande boordsteen van de stoep druppelde het nu tikkend in de goot. Ik keek naar Simonnes blote kont en voelde geen emotie, geen de minste trilling liep langs mijn rug naar de lenden. Simonnes billetjes waren schoorsteenzwart en haar kontje was glad als een perzikje met een ondiep gleufje in het midden. - Kaaijiet, kaaijiet... Ik schrok op en zag hoe Mirza, de Mechelse scheper, op en neer springend op de voorste poten uit het greel probeerde te raken. En maar janken. Bert grijnsde. De lesboer kwam naar voor gestormd en brieste: - Wie heeft die hond geschopt? Stilte. Simonnetje had het kinnetje op de nu dichtgevouwen knietjes gelegd en wachtte af. Cessee kwam met de armen vol brood uit de bakkerij gestapt en overzag de situatie ; - Koest, Mirza, beval hij en de hond zweeg. - Wie heeft die hond geschopt, wou Seppen van geen liefde weten. Alweer stilte, je ziet dat van hier. - Waf! De hand van de onderwijzer patste op mijn wang. - Daar gaan we weer, dacht ik bij mezelf, maar daar volgde nummer twee reeds en ik dacht niet meer, maar begon de dekking te verzorgen, want afrossingen van dat niveau was ik langzamerhand gewoon geworden, alhoewel de brouille tussen moeder en de non, Seppen was de inquisiteur, al aardig wat verminderd, toch hingen de handen van Seppen los in de gewrichten. Boven mijn hoofd werd dus een vete uitgevochten, maar ik was dan meestal het lijdende voorwerp en wat erger was het ging om de zo genaamde ziel van het kind. Mijn moeder dacht indertijd - in haar onwetende onschuld. Alhoewel... - dat zij zelf wel zou beslissen wat goed voor ons - haar kinderen - was. Dat was kruit op de pan. Moeder Overste, de Gezalfde, dacht dat ze het leven liet, want als het gewone volk - hoe durft ze...- al weet wat goed voor hen is. Het einde der tijden is nabij en nog veel meer...en Seppen bleef maar kloppen. Ceseer kwam terug buiten, stuurdeSimonnetje naar binnen en wipte op het zadel van de bakfiets. Hij duwde de hefboom tussen de beneden naar beneden en : - Ju, riep hij en de honden begonnen zacht jankend in de kracht van hun gebogen achterlijf de bakfiets vol kratten en kruiken melk voort te trekken. Seppen zwuerde mij, heen en weerslingerend aan de kruin, uit de rij en nadat ik een ongemeen verraderlijke trap, hij trof me pijnlijk achteraan op de dij, gekregen had, werd ik terug naar school gestuurd. De meute liep ordeloos nnaar huis en Cesee floot naar zijn melkronde. Ik schreef straf tot na het lof, want Seppen, was me vergeten en bovendien dat zou me leren!
Ik had het valiesje op de stoep neergezet om de veter van de rechterschoen wast te knopen. De school was niet veranderd. Godverdomme wat was dat een lelijk gebouw, die aangenopen vrije school, maar Geo van Deksele zal dat alweer een cliché vinden, want vrije scholen zijn steeds esthetische kunstwerkjes, waar grote pedagogen optreden, daarbij wie de roede spaart, haat zijn kind. Favoritisme moest er nog uitgevonden worden. Het gebouw. De angst sidderde weer langs mijn rug en kroop in mijn darmen. Honderd meter ver liet ik de ogen langs het gebouw glijden. Het had maar één verdieping. De muren waren in ondefinieerbazar roodbruine baksteen opgetrokken. Niettenstaande het dorp in de hele streek de roep had, de beste bakstenen te fabriceren, Tjikken Vandamme beweerde zelfs dat de Halletoren van de onvolprezen middeleeuwse stad , waer alle poorters int scependom van Brusghe ambactman I ofte andre sin vri even deen en dandre, in Oelems steen opgetrokken was, waren ze er toch ingeslaagd de aangenomen vrije school te verprutsen. De vensters waren egaal-grote rechthoeken en de raamkozijnen nog steeds in het fondantbruin geverfd. De glaslatten in schunnig geel om de zaak een beetje op te fleuren. Op het dak waren Boomse pannen aangebracht. De sluitingen tussen de pannen waren zo groot dat het verleidelijke toegangen voor de straatmussen vormden en of ze er gebruik van maakten. Aan de dakrand waren zinkendakgoten aangebracht. Het opgevanegn hemelwater liep langs her en der geplaatste regenpijpen over het voetpad naar de goot. Ze was er dus nog steeds, de school! Ik nam het valiesje en zag enkele dorpsbengels rond moj staan, maar toch op redelijk veilige afstand. Ze droegen allemaal lange jeans met uitgerafelede boorden. Op de T-shirts las ik de gekste slogans, want de walvis moet gespaard, de olifant gered, het oerwoud bescherm, maar ook het geld geteld...! Ze begonnen te praten, eigenlijk tegen mij al deden ze of ze me negeerden, dus riepen ze naar merkaar, precies of het mij - de vreemde - niet aanging en toch was het allemaal voor mij bedoeld. - Godverdomme, wat een schijtvaleis. - Jerry, wat komt dat hier doen? Zo'n zak! - Belijk die jas! Komt ook niet van Superdonfex! Het lachen wordt harder, schriller, misschien wel vijandig, maar ze naderen. Een haantje-de-voorste is tot vlak bij me gekomen een roept in de richting van het grut: - Schop ik de valies omver? - Je durft niet, Joerie. Ik was hem een fraktie van een sekonde voor en ritste het valiesje van voor zijn voeten weg, zodat hij zijn trap miste en zijn evenwicht dreigde te verliezen. Groot jolijt bij de meute en ik hoorde een snijdig stemmetje dat me bekend voorkwam, maar dat zal we verbeelding geweest zijn. - Kijk joerie valt op zijn krent. Joerie weet zich echter staande te houden en ik zeg - zonder over het juist voorbije te praten - alsof we oude kennissen zijn: - Ik heb hier vroeger ook altijd gewoond...en nu kom ik terug. - Hier in het dorp? Der anderen kwamen naderbij. Waar? - Ginder bij de kerk. Waar de doodskisten voor het raam staan. - Je liegt, want Kooit woont er al zijn hele leven lang... - Kooit is jonger dan ik, zei ik, want we zaten nooit in dezelfde klas en ik wees naar de school. De anderen wouden ook wel 's iets zeggen. - Mijn moeder zegt altijd dat er vroeger naast de kerk een snoepwinkel was, zei het me herkenbare stemmetje. - Precies, daar woonde ik. - Hoe noem je dan, vroeg Joeri die blijkbaar de leider was. - Van Oostveld. Ze zwegen, eventjes maar en dan bijna in koor: - Maar daarvan wonen er hier veel. Aan de Hoorn, in Burkel...overal. - Zie je wel. - Maar waarom kom je terug?, vroeg Joeri en ik zag hem vragend stellend naar het valiesje en het dunne jasje kijken.
Het verhaal van Wim van Oostveld: Daar ben ik geboren, zoals ik zei in het huis waar nu die doodskisten voor de etalage staan. Ik ben hier ( ik wees naar het lelijke gebouw achter me) naar school geweest. We zaten toen, godverdomme, ( het grut grijnsde eens naar mekaar) met drie studiejaren in één klas, maar Seppen hield er de wind onder. - Wie is Seppen?, vroeg Joeri of was het Dimitr, Mario, Redgy...of hoe heten de kinderen vandaag de dag? Seppen was de lesboer. Hij heette Bladdaert, geloof ik. Hij woonde daar en ik wees naar een huis in geel gevelsteen met een Mariabeeldje boven de voordeur. Ik had het vroeger het nisje met beeldje nooit zo goed gezien, maar het was wel typisch voor Seppen...Om in het gevlij van de hiërarchie te kompen had hij meer over gehad dan een Lieve-Vrouwtje boven de deur te plaatsen. Geliukkig was het oorlog en we beleefden leuke tijden. - De meester in de klas zegt dat oormog het ergste van alle kwaad is, zei Redgy of was het Joeri, Dimitri of toch Mario? Maake loove and pees not waor, voegde hij er in schbouwelijk Engels aan toe. Wij spraken indertijd beter Engels, zelfs Duits, dachten we. Maar we hadden bovendien betere leermeesters en de triviale soldatentaal beheersten wij beter dan de eerste de beste soldatenhoer en die zijn ook niet voor één gat te vangen al klunkt die vergelijking in de context nogal vreemd. Einmal bumsen für eine Bratwurst? You bloody bastard, blot yourself at home! Ik voelde dat de dorpsonderwijze een verlichte geest was en van plan was de wereld te verbeteren, want je moet er, nondedju, vroeg aan beginnen en misschien had hij wel Mao Tse Tung gelezen en wie in zijn eigen dorp de stoep veegt...Komt er wel! De meester heeft eglijk en ik kon het niet laten, de meester heeft altijd gelijk, vooral als ie in een vrije aangenomen school les geeft, nietwaar, Geo Van Deksele? De oorlog was wreed, jongens. In veertig wierepn de Moffen hier de boel plat en wij allemaal naar Burkel. Cesee, Bulke, Siere, de Dikken Meire, Dabeit, Celle Naalde, Freten, Spunde, Schete...ze stonden hier allemaal met de klauwen in de lucht, de Duitsers met gericht geweer achter hen en zij ( allemaal) stront in de broek. - Oh, godverdomme, zei een knaap , wat kan me die verrekte oorlog schelen. Kom;, laten die vent lullen , wij gaan voetballen. - Loop naar de kloten, zakzwam, zei Joeri. Jij voetballen zeker, je weet niet eens hoeveel kanten een bal heeft. - En jij met je twee linkse poten, weerde de andere zich, maar hij liep toch veilig in steun van de huisgevels in de richting van de kerk en bleef dan kwansuis voor het raam staan, waar Blein vroeger café hield. - Zijn vader werkt in Brugge en hij denkt dat hij het is, verduidelijkte Joeri. - En zijn moeder, die heeft te doen met een vent van Knesselare. Een lelijke, rooie beuzelaar, lachte een klein kereltje met pikzwart haar en een wipneusje. Ik lachte naar hem en hij voelde zich groeien en riep: - Ga naar Knesselare om te voetballen. De andere sloop weg, want ze hadden misschien wel de gevoelige snaar getroffen. Toen we terugkwamen uit Burkel en Cesee, Siere en alle andere geleerden de stont uit de broek gewassen hadden, lag de kerk en ons huis plat. Ze keken in de richting van de doodkistenwinkel. De Duitsers bezetten het dorp en dat was dat, want er veranderde niks. De oorlog leek voorbij. Wij moesten terug naar school, want Seppen wachtte met zijn wijsheid. - Wij?, vroeg de wipneus. - Ja, wij. Ik, Tuur, de zoon van Siere uit café de Sportvriend, Bert, zijn vader was slager, kapper, biggencastreerder en nog 't één en ' t andere...en Toon, de zoon van Sinten. - Er is hier geen café meer, zei Joeri en geen slager...en...? - Je wil toch niet zeggen dat je niet weet wie Sinten was? Stilte. Godverdomme, in de gevangenis staat de tijd blijkbaar stil. - Had je dan geen honder, want de meester vertelde dater toen hongersnood heerste. Ik glimlachte onzichtbaar. Het was maar eventjes een rimpel op mijn ziel. Kon ik vertellen over Mang Roels, de dief, Mossel, de stroper, Pier van 't Kot...Over de idealisten die meeheulden met de Mof, maar na de oorlog in St.-Kruis arriveerden? Over de ijverige kooplui, die met diezelfde Duitsers zaakjes deden, zoals het heet, maar na de oorlog op de pui van het gemeentehuis een lintje mochten laten opspelden? Echt waar, de oorlog was zo erg niet. Voedsel was geen probleem. Oorlogsgevaar? De Tommies wisten niet eens het dorp liggen. Er werd hier alleel gewerkt, schoolgelopen, gekermist. - En, zei het vinnige, zwarte kereltje en hij duwde de rechterduim tussen de midden- en wijsvinger . - Oh, jij kleine mormel, zei een uitermate lange pui van een knaap, jij krijgt hem nog niet recht. Eens op een kermis aan de Hoorn. 't Was op een dinsdag, want de grote bolling met duizend frank vooruit was aan de gang. Plots dook er een B-19 van de Amerikanen uit het niets op en dropte al zijn bommen aan Flabbaert-buize. Al de volk van de bolling in de sloot en Mang Roels met alles wat niet te zwaar of te heet was, weg... Na de oorlog begon het. Ik werd naar kostschool gestuurd...en dat was een ander paar mouwen. ( Godverdomme, vergeef me heer Geo Van Deksele, maar ik kreeg zo waar een traan in de ogen. Als dit alweer geen cliché is...). Ik hoorde plots roepen: - Joeri, Redgy, Mario, Dimitri. Ik keek in de dorpsstraat en aan de huisdeuren en huispoortjes stonden overdreven gesticulerende moeders hun kroost aan te sporen, want: - Weet je hoe laat het al is? Of moet je geen avondmaal hebben? Wat sta je daar overigens met dit soort te doen? Ze stoven uiteen, maar Joeri bleef en zei: - 't Is weer van dat. Als ze denkt dat ik met me kloiten laat rammelen. - 't Is toch je moeder en misschien is het eten wel klaar. - Mijn moeder, zeg je. Zo'n klerewijf. Waar heeft hij dat stuk verdriet bovengehaald. - Hoe heet je vader? - Waarom? - Misschien ken ik hem wel. - Vanbelle. - Zegt me niks. - Mijn vader is niet van het dorp, maar misschien ken je mijn moeder, maar die is dood...Cecile Dhondt. Ik kleurde eventjes, maar ik geloof niet dat Joeri het zag. Cecile Dhondt.
De zon spande aan de hemel. Het weer was oneindig mooi en de vakantie nog maar net begonnen. Gisteren was ik met de stoomtram van kostschool thuis gearriveerd. Ik plofte het valiesje in het braskot neer en liep, onstuimig omsprongen door Frits, het erf op om vader te zoeken. Een blijheid stroomde door mijn lijf en ik ging in de boomgaard en in de tuin zat vader, geknield tussen de rijen aardbeiplanten, me glimlachend aan te staren. - Vader, vader, ik ben thuis. - Dag, Wim, zei vader en hij ging verder met aardbeien plukken. Hij legde de geplukte vruchten in het vergiet. - Gaan we naar de duiven, vader? - Nog een paar rijen overlezen en ik ben klaar. Waarom help je geen beetje? De eerste vrucht, die ik met het groene steeltje tussen duim en wijsvinger vastgreep, duwde ik tussen mijn getuite lippen en ik voelde het zoete vlees mijn gehemelte strelen. Vader begon te fluiten: " Zachtjes klonk het avondklokje..." Ik verstijfde eventjes, onmerkbaar, maar ik voelde dat ik weer thuis was. Dit deuntje dat vader van een jonge, Duitse soldaat in zeventien in het ouderlijk huis op zijn mondharmonica had leren spelen, kneep in mijn ziel, maar ik kon het niet onder woorden brengen. Die jonge soldaat was nooit meer teruggekeerd en lag ergens met kapotgeschoten en uiteengereten ballen in de Vlaamse velden tussen de klaprozen. Ze zingen nu over hem liedjes van duizend en duizend soldaten, maar daar ben je vet mee Himmelstosz verzamelt ondertussen de lintjes. Ik begin mee te fluiten. Een paar akkoorden slechts en dan schieten we in een lach, want we denken aan hetzelfde verhaal. Tzothuis moest eens kersen plukken bij de baron. - 't Is kij moet skuifel binst de trek, vroeg de baron. - Maar ik fluit niet zo goed, antwoordde Tzothuis, mag ik zingen? - Naturellement, zink is ook de goet... Tzothuis heeeft me daar dan het hele repetorium afgedraaid van de Keizer van China en Acher St.-Piterskerke en om de spanning er de spanning te houden nu en dan iets over Waar men gaat langs Vlaamse wegen. De baron was tevreden. De volgende dag had moeder me laten uitslapen. Denk 's aan, ik moest naar de mis niet, maar moeder wist toen nog niet dat ik een herretje voor meetkunde had, het zou echter verkeren. Ik zat te ontbijten, toen moeder met een proppensvolle netzak winkelwaar de keuken inkwam. - Wil je dat naar Dhondts brengen? Mijn hart sprong in mijn lijf en ik voelde de jacht zo geweldig door mijn kele jagen zodat ik vreesde dat moeder het zou merken , maar ze was alweer de keuken uit in al haar ijver en zorg, nietwaar. Toen ik door het dorp fietste , was de straat leeg en ik was blij niet één of andere vriend te ontmoeten, want vleugels van spanning droegen me naar Burkel, waar Cecile Dhondt wachtte. Hoopte ik. In de grote koeme keuken met zwartwitte plavuizen begon Ceciles moeder , terwijl ze eht zout, de suiker, de chicorei in de etenskast stapelde, te vragen: - Bern je terug van school, Wim. - Ja, Griet. - Waarvoor studeer je? - Ik weet het eigenlijk niet. - Verdomme, Wim, als jij geen rare bent. De winkelwaar was in de kast , ik nam de netzak en liep naar buiten, waar ik de fiest, die tegen de notenboom stond, bam en tussen een uiteen fladderende krooi kippen heterf afreed. Op het einde van de kastanjedreef kwam plots Cecile ( ...Ik zag Cecila komen...) van acher een boom. Mijn hart bonsde in mijn keel en ik trapte nogal fors op de terugtraprem, zodat het achterwiel van de fiets in het zand weggleed. In een vlugge reactie kon ik op het linkerbeen steun vinden en mijn evenwicht bewaren. - Wim, zei Cecile terwijl ze dichter kwam. - Dag, Cecile, zei ik. Ze lei de hand op mijn hand zodat we samen het stuur van de fiets vasthielden alsof ze me wilde helpen. We liepen verder de kastanjedreef in, elk aan de kant van de fiets. - Hoe was 't op school, Wim? - Niet zo goed. Ik heb een hekel aan die hele kostschool, ergerde ik me nogal driftig en ik zag dat Cecile schrok. We liepen stilletjes verder. Zijlings keek ik naar haar en ze voelde het en richtte haar hoofdje naar me en glimlachte verlegden. - Als de kostschool voorbij is, ga je dan nog met mij?, vroeg Cecile. - Natuurlijk!, zei ik en draaide beschaamd mijn hoofd weg. - Je gaat dus toch geen pastoor worden? Ik lachte, want ik kende de roep in het dorp dat wie latijn leerde wel pastoor moest worden. - Ik moet naar huis, Cecile, want moeder wacht. - Ik wacht op je, fluisterde Cecile en ze kuste me met twee profijtige lipjes op de wang. Als in een droom ( ...alweer een cliché, Geo Van Deksele, maar moet je het, godverdomme, zeggen...?) fietste ik naar huis.
- Ik heb je moeder gekend, maar het is lang geleden. - Ik heb haar eigenlijk zelf niet gekend, want ik was vier toen ze stierf. Joeri zag er plots zo volwassen uit en ik voelde een wolk van eenzaamheid over mij glijden en een machteloze woerde om al wat voorbij was en ik niet meer kon vasthouden. - Ze is verdronken in de Zevenputten...Het was een angstige, donkere winteravond. Haar fiets lan nog op de rand van het vijvertje. Zo hebben ze me het altijd verteld. Joeri keek de dorpsstraat in en in de verte zag ik de pastoor de straat oversteken. - Vader is dan beginnen zuipenen na een tijdje later getrouwd met die teef uit Knesselare ...en nu lampetten ze samen. Kijk, daar is ze... Ik zag een wijf in de deuropening van het huis, waar Sriel Dooge gewoond had, komen en ze leunde teegn de deur post en riep: - Godverdomme, Joeri kom je. We zijn reeds klaar met eten. - Ja, ik kom, riep Joeri terug en dan stilletjes, lelijke teef. Ik nam het valiesje op en we liepen elk een kant oo, maar Joeri vroeg: - Waarom ben je naar zo'n strontdorp teruggekeerd? En daarop kon ik hem eigenlijk ook geen antwoord geven. Alhoewel. Ik was hier opgegroeid en ze hadden er mijn ziel onder de dwingende angst van het Jansenisme zo plat als een vijg geduwd. Het leven is lijden en godverdomme wee het krapuul dat daar onderuit wil komen. Moeder Overste, de gevreesde of was het toch de gezalfde ( zou Geo Van Deksele daar een antwoord op weten, als kenner ...) hield er de wind onder. e pastoor liep zich ook het gat uit de haken om Moeder Overste ter wille te zijn! - Natuurlijk, zei Siere en al de aanwezigen knikten, maar ja, Siere, daar God een kerk sticht, bouwt de duivel een kapel. Je werd keer op keer afgeborsteld tot dat je netjes in de rij liep, maar wat goedverdomme die lijn was, kon je nooit aan de weet komen. Neuker Chaf kroop op alles met een gat erin en wij, het dorpsgrut, werden steevast om de minst schuine aanmerking aan het kruis gespijkerd. Tot je stilaan leerde dat je eigenlijk aaan allesde ballen kan vegen, maar dat je daarom eerst een enorme weg moesrt afleggen. Als we maar niet in het clichéachtige vervallen, maar je familiekan je ook een heel eind vooruit helpen om maar te zwijgen over je bankrekening en politieke kleur. Maar als het juk te nauw is dan is er zelfs met het makste paard geen kot te houden. Het ligt natuurlijk aan het paard, want dwarskoppen zullen er altijd zijn. Ik zag Joeri
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn. Du coors die doot, du liets mi tleven.
Dat was gheselescap goet ende fijn, Het sceen teen moeste ghestorven sijn. Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scijn, Alle vruecht es di ghegheven.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn. Du coors de doot, du liets mi tleven.
Nu bidt voor mi: ic moet nog sneven Ende in de weerelt liden pijn. Verware mijn stede di beneven: Ic moet noch zinghen een liedekijn . Nochtan moet emmer ghestorven sijn.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn. Du coors die doot, du liets mi tleven.
Op de foto mijn familie: vader , moeder, mijn zussen Camilla en Maria, mijn broer Joris (+) en mezelf. Foto genomen tijdens de oorlog in 1943. Daaronder het gemeentehuis van Oedelem, mijn geboortedorp, Dr. Wyns noemde het één van de mooiste gemeentehuizen van Vlaanderen...
De vierde latijnse van het Sint-Rembertscollege in 1953 met klastitularis Jozef 'Basiel' Verstraete ( achterste rij...) op schoolreis in Brussel. Gehurkt helemaal rechts zit ikzelf.
In december 1958 speelden enkele Oedelemse jongeren het toneelstuk "Smidje Smee". De "acteurs" werden uiteraard voor het nageslacht op foto vastgelegd...Bovenste rij: (v.l.n.r.) Willy Beernaerts (souffleur), Antoine Dhaese(+), Antoine Depestel, kapelaan Demuynck, René Dewulf, Roger Vanhullebusch, (zittend v.l.n.r.): Roger Vandeweghe, Edward Gilliaert en Marcel Denaeghel
Mijn oude Roldersklacht (mei 1958) aan de Zoete Waters in Heverlee...Eern triest moment!
We zijn de 47de week van 2024
Herfstavond door Albert Verwey
Op 't donkre buiten Boomkruinen ruisen; Stormwolken drijven: In 't lamplicht huis en Voor donkre ruiten, Zit 'n dromend beeld Woorden te schrijven, En 't kruinenruisen, En 't wolkendrijven Staat, een geluid,in Schrift gepenseeld.
De Waterlelie door Frederik van Eeden
Ik heb de witte waterlelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht
Rijzend uit donker koelen vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak en wenst niet meer...
Een vrucht die valt door Karel van de Woestijne
Een vrucht, die valt... -- waar 'k wijle in 't onontwijde zwijgen,
buigt statiglijk de nacht zijn boog om mijn gestalt. De tijd is dood, omhoog, omlaag. Geen sterren rijgen haar paarlen aan 't stramien der roereloze twijgen. En geen gerucht, dan deze vrucht die valt
Een vrucht. -- En waar ik sta, ten zatten levens-zome, vol als de nacht maar even stil; blind als de lucht hoe rijk ook aan 't verholen van mijne dromen, voel 'k -- lomer dan in 't loof der luideloeze bomen een vrucht die valt, -- mijn hart, gelijk een vrucht die valt...
'k Hore tuitend' hoornen.... door Guido Gezelle
'k Hore tuitend' hoornen en de navond is nabij voor mij: kinderen, blij en blonde kom, de navond is nabij, kom bij: zegene u de Allerhoogste, want de navond is nabij, kom bij: 'k hore tuitend hoornen en de navond is nabij, voor mij!
blinde non waanzin spon zacht geflonker in de ogen
donker
pracht
Nacht door Hermen Gorter
Het gras heeft den nacht al begonnen, de tuin is stil bezonnen. De hemel is onbezonnen, licht nog zo ongeschonden.
Bomen wit als boekweit hangen neer stil in schoonheid, maar de losse kastanjebladen zijn schichtig en overladen van wind...
In memoriam amici J. Campert door Louis de Bourbon
In de open dromen van den wreden dag heb ik jouw pijn gevoeld, jouw brandend leed, soms hoor ik in den nacht jouw stervenskreet en ik zie een blik die breekt, jouw laatste oogopslag.
Ik hef het glas. Ik zie den roden gloed van 't heulsap dat ons beiden heeft verheugd in vroegere nachten luid en licht van jeugd, maar sinds jouw dood smaakt alle wijn naar bloed.
En sinds jouw dood is alle licht te schel, elk vuur te heet, alle genot doet pijn en ik hoor in ieder lied dit bittere refrein: o, hart, jouw hart, o bloedrode rebel.
Louis de Bourbon (1908-1975)
Klik op de pijl onderaan laatste tekst om het archief op te roepen...
Haiku
Het jaar is gestart
en we beloven weer veel,
want we zijn zo dom!
(WVO)
Haiku
Het ouder worden
is zeker geen sinecuur
en je doet 't alleen...
(WVO)
Haiku
De vorst is weer weg,
bakken regen stromen neer,
helaas, godgeklaagd...
(WVO)
Haiku
De minister spreekt:
het zijn zeer droeve tijden,
de riem dient gesnoerd... (WVO)
Over mijzelf
Ik ben Willy Beernaerts, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Wim van Oostveld .
Ik ben een man en woon in Mariakerke-Oostende (Vlaanderen ) en mijn beroep is leraar Nederlands - geschiedenis aan het VTI in Oostende en freelance journalist bij de Zeewacht .
Ik ben geboren op 26/04/1936 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen en schrijven.
Schreef een roman " Het zwarte Schaap" die spijtig genoeg al uitverkocht is. Het vervolg staat op mijn Blog " De Tocht terug" Nu schrijf ik voor het Jaarboek " Bos en Beverveld" van de heemkundige kring van Beernem-Oedelem-St.-Joris .