Aan de rechterkant kan je het Egidiuslied lezen van Jan Moritoen. Jan overleed te Brugge eind l416 of begin 1417 als lid van de gilde van de bontverwerkende lamwerkers. Hij was zelfs een bepaald moment schepen van de stad Brugge. In het Egidiuslied spreekt hij zijn overleden vriend en rivaal in de liefde lyrisch toe. Egidius en Jan Moritoen waren beiden verliefd op Mergriete. Na Egidius' dood trad zij in het klooster en liet de liefde van Jan Moritoen onbeantwoord.
P.S. Egidius was een gewaardeerd zanger en musicus. Egidius is het latijn voor Gillis.
Zoeken in blog
Zoeken met Google
Op de foto (1) zien we hoe Jan de tekens van een witchdoctor in Z.-Afrika intving. Op de 2de foto Jan en zijn vriend Norbert in Venetië
Bij bovenstaande foto: waar is de tijd ? Rustpauze tijdens de blok van 1959...Op de achtergrond het kerkje van " 't Vewt"...!
Bij de start van de tekst over het boek van Dirk Musschoot staat een foto van het dorp waar Jan woont, Nkodusweni...
Na de strijd door Pieter Nicolas Van Eyck
't Abrupt geratel zwijgt in 't duin Vreemd-stil is 't. Luwte en vogelzang; En 't kalm gedruis uit gindse tuin Van maaien, heel de middag lang.- De strijd beslecht, ligt alles neer. Maar toch, dit diepe hunkren weer:
Of 't hart,o, éénmaal voelen kon De milde, lieflijke zoen Van alle strijd in avondzon Door ceder-, roos- en berkengroen, En wolken, drijvend als een vlucht Van witte vogels door de lucht.
Loon door Hélène Swarth
Ik zong en zie! de beek gaf mij een dronk tot loning, De wijnstok, wijn, het koren, brood, Geen struik die mij geen bloem, geen bloem die mij geen honing, Geen boom die mij geen schaduw bood.
De zon gaf mij haar goud, de morgen haar juwelen En de avond, al zijn hemelrood. Maar wie mij had beloofd, zijn ziel met mij te delen, Gaf haar voor liefde en steen voor brood.
Jacqemijne Bolats werd te Leuven begraven in 1520 naast haar man en haar kind. Ze had bei met dezelfde liefde bemind, al haar dagen.
Ik heb haar zerksteen gevonden, op een regennoen, onder wat mos en veel gele blaren. Kinderen spelen er rond, en bij zomernacht paren geliefden hier hun bevenden mond.
Zij werd in Antwerpen geboren, - o mijn sterke stad, - wie voerde haar de Brabantse heuvelen over? Daar vond zij een man en won zij een kind, en de rust, onder mos en wat herfstig lover.
Want, toen God zag hoe volmaakt deze drie stonden in 't licht van rustig geluk, het jubelende kind,en dees vredige beiden, toen was hij als David, die wenend zijn zoon overwint. Hij kon deze kalme zielen niet scheiden en brak alle drie hun hulzen stuk.
Zie, zo lange tijd is aan elk mens gegeven, dat zijn woord rijpe tot lied voor Gods aangezicht. Hoe vaak het hernomen , geaarzeld, getracht, tot duidlijk en klaar klinke het rhytme dat door elk leven vleit; God luistert en wacht, de zanger verdwijnt, maar het zingen ruist uit in Gods wezenheid.
De morgenlucht is een bezoedeld kleed een bladzij met een ezelsoor een vlek
de stad een half ontverfde vrouw
maar schokkend steigert zij den hemel in als een blauw paard van Marc in 't luchtgareel
Berlijn
de zon is geel
Vader door Michel van der Plas
Vader, wat zou ik ervoor willen geven als je er af en toe nog eens kon zijn en een zondag kwam zitten in mijn leven bij mijn werk en mijn boeken en mijn wijn.
Soms zie ik mannen van vijfentachtig (je weet wel waar) met een gezicht vol zon en zin, en dan denk ik godallemachtig als ik hem zo nog eens meenemen kon.
Want op de een of de andere manier leeft ik toch ook nog steeds voor lou: louw ogen wil ik, met hun aandacht, pret en mededogen bij mijn geploeter, mijn huis en mijn hier: en ik zag ze zo graag en keer genieten van al wat ze vol tranen achterlieten
Gij wast aan mij gelijk de winde... door Karel van de Woestijne
Gij wast aan mij gelijk de winde die wentelt om een koren-aar; dra zal ik aan mijn wang bevinden de zomer streling van uw haar.
Dra zult gij 't glanzend voorhoofd beuren tot waar mijn slapen komm'rend staan: zo ziet men, wild, een winde geuren naast 't wegend rijpen van het graan.
o, 'k Ben geen sterke: moe-gedragen, verzwaart vaak de angst mijn levens-last; maar 't is mij waar 'k uw wasdom schrage, of blijde een échte steun me omwast
Zo reikt de liefde, o mijn beminde, verrijkt me uw liefde in vreze en vaar, - gelijk een geur'ge wentel-winde die sterkt en loont heur koren-aar.
Paradise Regained door Hendrik Marsman
De zon en de zee springen fonteinen bliksemend open: waaiers van vuur en zij; langs blauwe bergen van den morgen scheert de wind als een antilope voorbij
zwervende tussen fonteinen van licht en langs de stralende pleinen van 't water, voer ik een blonde vrouw aan mijn zij, die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een held're, verruk'lijke wijs:
'het schip van den wind ligt gereed voor de reis, de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen, de morgen en nacht twee blauwe matrozen - wij gaan terug naar 't Paradijs'
Ida Gerhardt (1905-1997)
De gestorvene door Ida Gerhardt
Zeven maal om de aarde gaan, als het zou moeten op handen en voeten; zeven maal, om die éne te groeten die daar lachend te wachten zou staan. Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan, schraal in de kleren, wat zou het mij deren, kon uit de dood ik die éne doen keren. Zeven maal over de zeeën te gaan -- zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
De Zwerver door Jan van Nijlen
Ik ben vermoeid. Toch ben ik nog gestegen Tot op de heuveltop in het late licht, en voor mij kronkelen de duistere wegen Van 't avonddorp, dat daar verlaten ligt.
Is nu de wereld zoveel eeuwen ouder? Alles lijkt mij zo vreemd en toch bekend. Ik mis alleen een vriendelijken schouder, Een lichaam, dat mijn lust voelt en herkent.
Ik ben alleen voor gans mijn verder leven, Er is niets meer dat me aan deze aarde bindt. En toch, ik voel mijn hart onstuimig beven: Dààr staat een boom, dààr speelde ik als kind.
Jan van Nijlen (1908-1975)
De klok ( zie boven rechts) tikt gestaag verder...Mijn teller staat reeds op 72...!
Om alle teksten op het BLOG te lezen klik je onderaan de laatste tekst op de naar links gerichte pijl...
De Axa-man met twee gezichten en dit na meer dan 50 jaar, toen hadden we de Krüger-man...! Wat goed is blijft dus goed...
Haiku
De zon brandde fel
op het wit berijmde gras.
Ver is de lente... (WVO)
Dropbox
Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.
Een vriend stuurde me per email een prachtge video over de winter van 1963...Dat was me nog 's een winter! Hoe we het allemaal zo goed weten...? We waren nog maar een paar maanden getrouwd en de barre winter zorgde voor heelwat problemen, die in het geheugen gegrift bleven...Reeds van midden december sloeg Koning Winter toe en we herinneren ons nog dat op 28 maart 1963 de reinigingsdienst van de stad Oostende de laatste sporen van de winter kwam wegwerken...Om 11 uur werd die dag de vice-directeur van het Oostendse VTI begraven en na de dienst kregen leraars en leerlingen vrij. We zaten voor het raam van de woonkamer te kijken naar de ruimingswerken...Het was me de winter geweest. De zee was bevroren wat veel kijklusigen meebracht en daar wij dus aan zee woonden vele gasten voor ons...De binnenscheepvaart lag stil, zelfs de spoorweg , want vele bovenleiding vroren stuk...en uiteraard het wegverkeer kende grote hinder...Steenkool was praktisch niet te krijgen bij gebrek aan aanvoer.We woonden nog maar pas in Oostende en waren dus nergens echt klant en de kolenhandelaars bedienden eerst de echte klanten...Vader en moeder voerden kolen aan vanuit het dorp...en dat was een hele klus. We waren met veel moeite in het dorp geraakt om de feestdagen te vieren en op zeker moment was het dorp van de wereld afgesloten, want vele leveranciers belden op dat ze het dorp vanuit St.-Joris of Beernem niet binnenraakten...Ze zetten de waar dan maar af ergens in een café...en vader en ik tjoolden dan maar om de waar op te halen. Eigenlijk was dat wel best prettig! Toen kwam de dooi en we hoorden op de radio: de dooibarelen zijn gesloten. Wat zijn dooibarelen? Ze bestaan al een lange tijd, want op 28 februari 1839 werd ene Karel D'Hondt in Eeklo tot een boete van 50 frank veroordeeld omdat ie de dooibarelen niet gerespecteerd had...50 frank ,was toen veel geld want het dagloon bedroeg nauwelijks één frank..Dooibarelen zijn wegafsluitingen na een periode van vorst ( vooral van kasseiwegen). Tijdens de dooi na lange vorst smelt het ijs onder de kasseien , die dan los komen te liggen en bij het erover rijden ontstaan putten in de rijbaan...Vroeger werd effektief barelen gesloten, maar na de winter van 1963 werden slechts de wegen vermeld in kranten en op de radio waar de barelen gesloten waren...Had Crevits niet beter weer de dooibarelen gesloten, dan hadden ze geen putjes dienen te vullen...
Wie van zijn herinneringen kan genieten, leeft tweemaal (M.V.Martialis)
We zien er elk jaar naar uit: het Jaarboek van de Heemkundige kring van mijn geboortedorp...Het is dus wel waar wat Marcus Valerius Martialis zei: het is zo leuk de herinneringen weer te beleven...al zit het soms wel vreemd met die herinneringen...! Ernest Claes schreef het reeds in "Jeugd" toen ie zich afvroeg hoe ver gaan eigenlijk de herinneringen? Zelf vond ie dat zijn verste herinnering liep naar een dag waarop zijn moeder hem een nieuw hemd aanpaste. Nestje stond boven op tafel, moeder deed het paswerk en plots zwaaide de deur open en een oom kwam binnen met een mooie blinkende pet op. Het was een zondag, schrijft Claes , maar wellicht heb ik dat later bij mijn herinnering toegevoegd, want moeder had in de week geen tijd om te naaien en de oom kwam zeker niet op bezoek...Ook de het college " Historische kritiek" van Prof. Desmet in de eerste kandidatuur schoot me te binnen..." Je moet zo voorzichtig omspringen met bronnen en vooral met mondelinge overleveringen ". We hebben het dan vlug ondervonden toen we één of andere Vita van een heilige op het bord kregen...Daar durfden "de schrijvers" nogal 's vreemd uit de hoek komen...Zo zou Sint-Bavo reeds in de wieg de moederborst op vrijdag hebben geweigerd. Zo vroom was ie al en daar kon de andere heiligen uit de streek een punt aan zuigen en zouden wellicht meer pelgrims naar de St.-Baafsabdij in Gent komen, wat nu precies de bedoeling was.
We dwalen af, maar we willen alleen maar schrijven dat in het Jaarboek een prachtig stuk over de Vreselijke Meidagen van 1940 in mijn geboortestreek staat, maar we hebben wel vragen met mondelinge verklaringen van personen die jonger zijn dan ons en in die beroerde dagen slechts twee jaar oud waren...Waarschijnlijk vertelden ze wat hun ouders steeds vertelden, maar dat moet er worden bijgezegd, want een bron uit tweede hand is al iets minder geloofwaardig dan een bron uit eerste hand...Zelf ( we waren vier jaar) beleefden we die trieste dagen...We herinneren ons flitsen:, Belgische soldaten stelen de fiets van mijn vader, een Duits soldaat trapt de voordeur in, een Duits soldaat eist de fiets van mijn moeder op...Maar later hoorden we de aanvullingen. Zo herinneren we ons bitter weinig van de vlucht naar veiliger oorden . Een flits: ik hoor iemand roepen: " ze schieten nog" , maar later komen de aanvullingen: de hele weg heb ik geweend, we moesten door de sloten lopen, want de Duitsers marcheerden op straat, overal lagen lijken van mensen en dieren, op de eerste boerderij werden we geweigerd.
We vonden het ontroerende verhalen, maar gaan dan twijfelen en dat is spijtig,vooral daar we de vertellers zo goed kennen en ze hun verhalen in der tijd nooit meedeelden...
We weten het, beste familie en vrienden, het klinkt een beetje vreemd om niet te zeggen oneerbiedig, maar zo spraken wij, de twee boezemvrienden, mekaar steeds aan...Waarom zou het dan in dit ultieme moment niet mogen?
Het was op een frisse 11 november 1971 op het voetbalveld van camping de Kalkaart dat we mekaar de eerste keer ontmoetten, want we speelden onze maiden match bij S.K.Wagons-Lits. Er zouden er nog veel volgen met vooral zeer belangrijke en interessante après-matches... en we werden vrienden en we mogen wel stellen dat we desnoods voor mekaar door het vuur zouden gaan...We zouden de wereld verbeteren, de mensheid tot betere inzichten doen komen, de politici de les lezen en we zongen uiteraard vaak : Ontwaakt, verworpenen der aarde!... Geef toe allemaal heerlijke doelstellingen, maar ja, tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, nietwaar!
Het leven heeft Norbert niet gespaard, want als 16-jarige verloor hij zijn moeder , maar hij sloeg er zich doorheen. Hij engageerde zich in zijn werk en wat hij aanvatte deed hij goed...Hij verliet zijn geliefkoosde Mariakerke om met zijn Jeannine in Mechelen te gaan wonen...Neen, we verloren mekaar niet uit het oog...Bij de grote momenten des levens, zoals het zo mooi klinkt, waren we er steeds om mekaar te steunen, te troosten en ook wel 's om te vieren. We verkenden de Zwinvlakte en kregen een plensbui over ons heen tot woede van de vrouwen , maar tot vreugde van de kinderen, we reisden samen naar Monaco, naar Venetië, vierden geboortes van de kinderen en het liep soms wel uit de hand, maar rouwden ook samen bij het afsterven van geliefden, broer Roger, vader Louis, schoonvader Stan en Bonneke Cois
Hier sta ik nu, ik kan het nog niet begrijpen dat mijn beste vriend van mij heen gegaan is. Hij die groots en meeslepend wou leven, zoals Marsman, één van zijn lievelingsdichters uitriep. Ik weet het niet meer en daarom zal ik het zeggen met de woorden van Jan Moritoen, de 15 eeuwse Brugse schrijver van Egidius, van wie Norbert vond dat hij het mooiste liefdesgedicht in onze taal schreef...Ik ben zo vrij geweest om de tekst enigszins aan te passen en voor ons West-Vlamingen klinkt het als muziek in de oren
Norbert , waer bestu bleven
Mi lanct na di, gheselle mijn,
du coors die dood, du liets
my tleven,
je was gheselscap goet ende fijn...
Vaarwel, Sneu, ik zal je nooit vergeten. Jeannine, Sven, mijn petekind Vicky, Roger en Jana, veel sterkte in deze harde en kille dagen. Laten we 's luisteren naar de luidbruisende zee en we horen: Er is een Mariakerkenaar heengegaan, het was een onbeschrijfelijke goed mens...en het was mijn beste vriend!
Hier eindt de tocht langs de verschroeide stenen ( J.C. Bloem)
Twee vrienden hebben hun eigen leven verteld, want ze waren op weg naar hun eigen, doch ander, paradijs... Norbert, één van de vrienden, vocht verbeten tegen de ziekte -- een klein gevaar, dacht hij, -- dat hij nauwelijks achtte, maar hij stierf drie maanden later , hij was te jong, maar acht en vijftig jaar.
twee meeuwen hebebn in dat uur het nest verlaten...
Hij had nog zoveel plannen in zijn hutje bij de zee. De kinderen hadden al het nest verlaten...Zij vlogen zeewaarts het leven tegemoet en ze konden niet meer keren en zijn hart, dat echter al zo moe was en altijd maar luider sloeg, rust nu voor goed...!
Vader, wij hebben nooit gesproken over het leven met elkaar. gij had het uwe, ik het mijne en beiden wisten wij, 't is zwaar te leven met een weerloos hart... Zo hadden bêi we ons toegesloten en gingen zwijgend naast elkaar: ik heb den weg niet kunnen vinden, al lag uw hand steeds voor de mijne klaar. En nu gij heen gegaan zijt naar dat vreemde en voor mij geen levende bereikbaar land. nu breekt mijn vuist eerst hunkrend open en zoekt vergeefs uw trouwe hand. (Roel Houwink)
In memoriam Filip... Het was eens in de vakantiedagen, weet je nog wel oudje Dat wij dat foto-album zagen, weet je nog wel oudje We kiekten ons kind toen het in slaap was gezakt En hebben dat voor in de album geplakt Weet je nog wel, oudje
We kiekten hem haast alle weken, weet je nog wel oudje Het was of dat album haast kon spreken, weet je nog wel oudje Er was er ook 1 in matrozenpak bij En die leek precies op een jeugdkiek van mij Weet je nog wel, oudje
We kiekten al zijn leuke dingen, weet je nog wel oudje Dat boek zat vol herinneringen, weet je nog wel oudje We zeiden wel eens als ie zeven zal zijn En we gaan zo door wordt het album te klein Weet je nog wel, oudje
Toen werd ie van ons weggenomen, weet je nog wel oudje Er is nog 1 kiek bijgekomen, weet je nog wel oudje Die kiek van het grafje die jij van me kreeg De rest van het album bleef leeg Weet je nog wel, oudje
Jij stond die dagen steeds te dromen, weet je nog wel oudje Wat in dat album was gekomen, weet je nog wel oudje Wanneer ons dat ongeluk niet was gebeurd Toen hebben we het blad uit het album gescheurd Weet je nog wel , oudje (Wim Sonneveld)
Filip is begraven...op een koude, toch blauwe najaarsdag...de 17de november vlak voor zijn feesdag.Zijn vrienden zorgden voor een unieke afscheidsdienst, onvolgbaar mooi...hij duurde meer dan twee uur, want er was zoveel over Filip te vertellen en de rij van familie, vrienden , collega's, kennissen was uitermate lang...Het bleef maar duren. Voor ons, zijn moeder en zijn vader was het ontroerend, soms hartverscheurend mooi. In de titel van dit stukje vinden we door Hendrik Marsman in zijn gedicht de Grijsaard en de Jongeling de levensstijl van Filip, want hij wou groots en meeslepend leven, maar ie deed het ook. De ziekte had Filip reeds in de greep, maar hij glimlachte nog naar het leven...
Niet dat we de viering van Filip willen 'verbeteren' , maar er alleen een meer persoonlijke toets aan geven. De ijverige vingers had ie van zijn grootvader, hij heeft handen van goud placht men te zeggen. Bovendien was hij een echte verzetsgeld...die de Slag om de Moerbrugge in september 44 meemaakte.en Filip luisterde met open mond naar de verhalen! Van zijn moeder had Filip dan de feeling voor het fijne koken wat hij dan ook uitermate veel toegepast heeft. De vele boeken die hij in mijn bibliotheek aantrof, maakten hem warm voor de literatuur en geschiedenis. Hoewel hij een oprechte pacifist was , toch ging zijn aandacht naar de twee Wereldoorlogen, maar ook de Griekse Oudheid met als voorkeur voor Sparta genoten zijn aandacht... Filip was een zeer emotioneel mens. Zijn eerste cavia stierf toen ie nog bitter jong was en Filip lag er weken overhoop mee... Een jaar heeft Filip gevochten voor HET LEVEN en om met Marsman te eindigen, citeren we uit Lex Barbarorum: Geef mij een mes, ik wil deze zwarte zieke plek uit mijn lichaam wegsnijden. Filip wou nog zo graag leven, want er was nog zoveel te doen! We eindigen met een zin van een bevriend koppel dat ons het volgende mailde: " Je mag fier zijn zo'n kind te hebben gehad!" Inderdaad, maar is het verdriet dan niet des te groter er afscheid te moeten van nemen . Wellicht wel!
Wie van zijn herinneringen kan genieten, leeft tweemaal...
We herinneren het nog als vandaag de dag...Het was nochtans in september 1949, dus al een hele tijd geleden, dat we voor de eerste keer naar kostschool moesten. Moeder had voor ons een paar nieuwe sandalen gekocht...Vooraleer te vertrekken had den we nog eens overal waar grote delen van 7onze jeugd hadden plaats gehad , " bezocht". Toen we voor de eerste keer met Allerheiligen ( twee nachten slapen...) naar huis kwamen, vertelde moeder dat vader een paar dagen na ons vertrek had gezegd: " Hij is overal in de moestuin geweest!" Vader had de afdrukken van de zool van onze nieuwe sandalen achterna gelopen...De herinnering is mooier dan het ding wist Herman Gorter. We herinneren ons nu dit voorval, nu onze zooon gestorven is. We spreken er met niemand over, want hoe kunnen anderen ons verdriet inschatten? Filip is niet meer en afdrukken van zijn sandalen vinden we niet meer in de tuin..., maar och zoveel andere dingen. Onbenulligheden, die we koesteren in onze herinneringen. Normaal? Op de deur tussen de garage en het washok is er een gele strook kleefband. Filip had het eraan gebracht om de lichten van zijn auto af te stellen voor hij de eerste keer naar de autoinspectie moest. In de prviandkast op de overloop in de hoek is er nog een belknop...Daar moest Filips moeder drukken om hem te melden op zijn kamer dat het eten klaar was, of dat ie een boodschap moest doen... Kleine dingen, telkens als we erbij staan, denken we eraan, hoe heerlijk het was toen ie thuis was en van alles uitprobeerde, zijn treintjes in de garage, zijn speciale fietsverlichting... Het is allemaal voorbij en morgen wordt Filip begraven en dan gecremmeerd. De streep op de deur en de belknop in de kast zullen er nog zijn...tot iemand na onze dood het huis zal slopen en zich geeneens zal afvraegn waartoe beiden dienden, maar wij weten het wel: de herinnering aan Filip!
Vanavond om 18u05 stierf mijn oudste zoon Filip.Ik schreef het volgende in memoriam: Doof nu maar de lamp, ma want Filip is niet meer... Hij wou ze steeds brandend houden, doch wat baten optimisme tegen valse overmacht
Schuif nu de gordijnen dicht, ma want Filip is niet meer... Hij schoof ze steeds open om de wereld te zien, doch zoveel hard onrecht is onrechtvbaardig!
Leg de kaarten in de schuif , ma want Filip is niet meer. Hij vond het een sociaal gebeuren, doch de laatste slag haalde hij niet
Kom maar naast me zitten, ma want Filip is niet meer Hij was de eerste die ons leven opvrolijkte doch hij laat ons nu doodbedroefd achter ...
Filip, woorden schieten te kort, maar we missen je oneindig...!
- Hallo, antwoordde ik terwijl ik diep in mijn geheugende steekkaarteen probeerde te ordenen, maar de opgekleefde foto's waren zo onduidelijk bruin geworden. - Hoe ben jij hier verzeild?, vroeg hij vertrouwlijk alsof we mekaar al jaren kenden. - Rijden en omzien , dacht ik en zijn vraag volledig negerend vroeg ik: - Kennen we mekaar? - Godverdomme, Wim en terwijl ie verder kwetterde duwde hij zijn gezicht zo dichtbij datik ervan schrok, maar hem niet herkende, we gingen samen naar het leger. Het gelaat had niks van de plattelandsbewoner. Wel waren er de blozende koontjes , maar de huis was zo rimpeloos glad dat het een voorbeeld van een babyface leek. - 'tLeger, dacht ik luidop. - Maar, godverdomme, ja. Ik had nog nooit van mijn leven een trein gezien, laat staan ermee gereisd en de avond voordien ben ik jethuis komen opzoeken en wees in de schemering naar de plaats waar nu de doodskisten staan, maar zover kon ik niet meer kijken. Het werd een beetje pijnlijk, want ik vond geen naam bij het gezicht en dan plots, lap daar was het... - Joris Derijke... - Zie je wel, glunderde hij. We waren inderdaad indertijd samen naar de kazerne getrokken. De koddebeier van het dorp had alle rekruten naar mij gestuurd, want Wim kent overal de weg en naar het schijnt wisten sommige ongeruste moeders dat er maar al te goed, maar ze hadden geen andere keuze. De veldwachter grijnsde. Als kuikens achter mijn gat liepen ze. Samen gaan pissen. Samen koffie gaan drinken in het stationsbuffet. Ik voorzichtig slurpend, zij rammelend met het filterdeksel. - Het was me dat, 't leger, zei Joris. Hij lachte geheimzinnig .
Het bataljonsfeest was achter de rug, want je kon het zeker weten , daar de pisbakken in het toilet van de mess vol kreeft, zalm, kaviaar en andere delicatessen gebraakt waren. We stonden verschrikkelijk te zuipen aan de tap en Chef Gevaert zou het vaderland redden, de koningin ontvoeren, alle Russen castreren en Amerikaans leren. Godverdomme. - Krijg de ziekte, zei Doms en de chef begon te tsjiepen. Doms en ik met Wouters, als een natte vaatdoek tussen ons slingerend, lieten de chef alleen bij de tap staan. We raakten de biljart zonder ongelukken voorbij . Vanuit een luie stoel probeerde een jong Zedelgems product, dat TV keek, grappig te zijn en stak onverwacht het been vooruit. Doms struikelde Wouters boven zich meetrekkend terwijl ik de meest komische bewegingen in de lucht beschreef om toch overeind te blijven. In de wazige verte van mijn duizelende gedachten hoorde ik een onherkenbare bekakte TV-stem onsympathiek zijn: - De orde hoeft gehandhaafd, desnoods zetten we het leger in! Wouters lag nog op de grond en plots richtte hij zich, verbazend vitaal nog, op en met een belerend vingertje naar de televisie: - Eyskens, jij Leuvens krapuul, jij kan de pot op en bovendien speel hem thuis af...Wouters viel weer op de grond alsof die lange inspanning al zijn adem uit zijn longen geperst had. Ondertussen had Doms de grapjas een lel op het smoel verkocht. Zonder aarzelen scharreelden we Wouters vast en liepen naar dedeur, want de chef een een paar andere gefrusteerde sabelslepers kwamen reeds opzetten om het Zedelgems voortbrengsel assistentie te verlenen. - Godeverdomme, ik moet pissen, lalde Wouters. Op het paradeplein naast de vlaggenmast hielden we hijgend halt. We pompten als versleten blaasbalgen. - Ik pis tegen de vlaggenmast , sprak onze passagier met dubbele tong en hij probeerde zo waar zijn gulp open te knopen. - Godverdomme, Wouters, je pist straks boven in het toilet. Kom, Wim, zei Doms en we laadden de vracht weer tussen ons in. Alhoewel Wouters nu tussen ons hing te zingen van : - Ik ben zo...blij, godverdomme, hihihihi... Ik ben zo ...blij olala... Dat mijne piet van, hoehoehoehoe, voren staat en niet op zij, raakten we zonder kleer scheuren op de eerste verdieping. Doms duwde Wouters het toilet in. We bleven wat verder wauwelen op de overloop en langzaam begonnen we in de richting van onze kamers te lopen. - Wouters, riep Doms - Ja, antwoordde hij. - We gaan slapen, zei Doms, tot morgen.
Ik schoot wakker en dacht dat mijn kamer in brand stond...hoorde ik geen Stuka's rakelings voorbij scheren? - Uit bed , schreeuwde iemand, maar die knipperende , verblinde ogen, want iemand had het licht aangestoken, zag ik geen lul ver. - Godverdomme, riskeerde ik maar, want ik dacht alweer aan één of andere grapjas, want het leger produceert ze aan de zelfs niet zo traag lopende band. - Uit bed! Het is een bevel! Ik rilde eventjes van de nog te veel alcohol in mijn lijf en voelde dat het ernstig was. Ik zag voor mij een onbekende kapitein van de R.P. staan. - Heb jij Wouters uit het raam geduwd? Ik verstijfde en dacht dat ik moest braken... - Kleed je aan en meekomen. Ze vertelden me dan op hun suntiele manier dat Wouters dood was en Doms, de stoere bink, zat in een hoekje te schreien!
- Vond je het niet leuk in het leger, Wim? Ik negeerde de vraag en probeerde de duisternis in te kijken en zag dat op de voetpaden enkele gele vlekken lichtten van nog niet gesloten ramen. De straatverlicvhting floepte aan en nu zag ik het gelaat van Joris veel duidelijker. Alwist ik wie hij was, toch kon ik hem moeilijk thuiswijzen of beter hij had blijkbaar geen plaats op de diskete van mijn verleden. Ik wist niet meer wat vertel en zei toen maar om er eigenlijk vanaf te raken, maar dat zal onze vriend en kunstkenner en kalotenjong Geo Van Deksele ook wel begrijpen... - Ik ga nu maar. - Maar je gaat, godverdomme, toch niet zeggen dat de troep je de kloten uithing? - Och, ik weet het niet meer zo goed, weifelde ik een beetje en ik wist dat het verkeerd was en inderdaad: - Kom mee naar mijn huis, zei Joris terwijl hij de fiets op de trottoir omkeerde en in de richting van zijn huis reeds. Ik had nog steeds - hoe lang eigenlijk reeds ? - het valiesje in mijn hand dat pijnloos koud begon te worden en drentelde Joris achterna. - Waar woon je?, vroeg ik. - In Doois huis. Heb je Dooi gekend? Dooi schuifelde door de dorpssetraat. Hij liep altijd kaarsrecht en daarom tikte hij nu en dan eens met de wandelstok op de plavuizen. Dooi was rijk. - Godverdomme, zei Toon, Dooi veegt zijn kerf altijd let een lap van vijfhonderd schoon. Je moest wel rijk zijn om het op die manier te doen, want de meesten in het dorp gebruikten stuk gescheurde pagina's van 't Getrouwe Maldegem , waarin Meneer Victor indertijd met Kinderpoeper de Vrières kloten gerammeld had. Over zo'n strontaffaires werd er in het dorp vaak gelachen: - Als de Dikke Meire de krant wil lezen dan legt hij zijn kinderen in hun blote flikker op tafel. In de zomer gebruikten we niks, want we vraten zoveel bruine kriekperen dat Frans eens, toen we op het kerkhof grafopschriften ontcijferden , in een grote froetbeweging een immense hoop stront naast de zerk deponeerde en de pijpen van zijn , toegegeven wijdhangende, broek waren niet eens besmeurd! - Frans, godverdomse smeerlap en we liepen de poort uit. Dooi was rijk. Voor de andere oorlog had Dooi, 't was altijd een rappe geweest, de dochter van een rijke boer volgedraaid...of hoe moet je dat netjes zeggen, meneer Van Deksele? De boer met al zijn knechten, allemaa de riek in de klauwen, had Dooi tot voorbij Flabbaertbuize, buiten het dorp dus, achtervolgd . Dooi was met al zijn vodden aan het sop ingedoken en kunnen ontkomen. De zaak kwam nooit meer goed en het jonge paar - wat moet een mens anders doen..., - was naar Canada getogen. We liepen door het tuinhekje dat Joris openduwde, maar de ligusterheg, die Dooi zo mooi in sierlijke bochten knipte, was door een houten afrastering vervangen. De moderne tijd slaat overal toe. Ongestraft! - Wacht, zei Joris en hij duwde de fiets in het schuurtje, waarin Tseten Dooi, zoon van zijn vader, ooit nog eens fietsen probeerde te repareren.
De tijd was blijven stilstaan. In het midden van de kamer tegen de lange buitenmuur stond de schouw met de langebuiskachel. De tafel, waarop een stuk gespikkelde linoleum gelijmd was , stond voor het venster. Aan de tafel stonden enkele gammele stoelen en naast de kachel twee doorgezakte fauteuils. Het behangpapier was ooit mooi geweest met hertjes, roodborstjes, waterputjes en de wrede jager erop. Naast enkele pêle-mêles met bruine familiefoto's hingen Wie-Werkt-Voor-Vrouw-En-Kind-'t Is-Vader en De-Morgenstond-Heeft-Goud-In-De-Mond . Voor de langebuiskachel stond een vrouw - ik vermoedde Joris' echtegenote - in een grote braadslee aardappelen teroeren. - Das mijn vrouw, zei Joris terwijl hij de schoenen uitschopte en aan tafel ging zitten. - Dag, mevrouw, probeerde ik beleefd te zijn en stak mijn hand uit, maar ze bleef ijverig in de braadaardappelen roeren . Ze zag er zo oververmoeid uit in haar vormeloos lichaam. Het haar hing sluik naast haar gezicht, waarvan de huid matgeel was. Haar voeten staken in mohairen pantoffels en de grijze, wollen kousen zaetn vol gaten. - Wie heb je nu weer meegebracht?, vroeg de vrouw met een monotone stem, waaruit zelf geen afkeer klonk. - Dat is Wim van Oostveld, probeerde Joris opgewekt te zijn. Wim is een oude schoolmakker ( Joris knipoogde eventjes...), want zijn moeder dreef indertijd een winkeltje waar nu de doodkistenzaak is. Wim is la lang uit het dorp weg, hé, Wim? - Ja, antwoordde ik maar. De aardappelen begonnen lekker te ruiken. - Dek jij de tafel, Joris , klonk weer die matte, egale stem, waarin ook maar geen greintje leven te bespeuren was. Ik zag dat Joris drie diepe borden op tafel neerpootte. Een zeker gevoel van gêne deed me van tafel wegkijken en in het fotoraam zag ik plots een foto, die ik duidelijk herkende. Het kiekje moet op een kermisdinsdag gemaakt zijn, want ze stonden er allemaal op. Bol in de hand, Mossel, Siere, de Dikke Meire, Smet Doore, Celle Naalde. - Kom, zr de dorre stem. Ze wees naar een met aardappelen opgeschept bord. Joris stond bij de tafel met een grote, gerookte ham in de armen en viggelde er grote plakken van. Hij smeet ze één voor één op de aardappelen in de borden. Ik zette het valiesje naast een stoel en ging aan tafel zitten. Ik nam de vork en zocht naar het mes, maar toen wist ik het weer en nam een plak rozige ham met breedgele vetrand in de rechterhand en scheurde er met de tanden een lap van en stouwde er een vork aardappelen achter. . We aten en zwegen. Toen schoof Joris plots zijn bord van zich weg, stond op en ging naar de schapraai waar hij een grote kom nam en vol koffie uit de pot op de langebuiskachel schonk. - Jij ook, Wim?; vroeg hij. - Neen, antwoordde ik. - We hebben geen bier, zei de vrouw. Joris negeerde haar aanmerking en begon weer met de vragenregen zoals daar juist op de straat. - Waarom keerde je terug, Wim? Ze wilden het allemaal blijkbaar weten, want de veldwachter, Bert, de pastoor ( voor hem is dat wel een tweede natuur...) en nu Joris, ze vroegen het allemaal. Bovendien wisten ze allemaal dat ik uit de bak kwam en ik vroeg me af of ze er ook zovele problemen zouden mee hebben, indien ik, laat zegegn als toerist, was teruggekomen. - Ik wou ze nog even terugzien. - Ze zijn er niet meer en het dorp is dood, antwoordde Joris. - Dood?, vroeg ik en keek de kamer rond. De vrouw bloosde en Joris sneerde: - Ja, op die manier, maar dat is een heel verhaal!
Het Verhaal van Joris: Ikben wel een paar jonger dan jou, Wim, maar ik heb je goed gekend. De bende: Tuur, Bert Toon, Wim, Lowie, doch ik hoorde er niet bij. - Je was zoveel jonger... Dat was de reden niet. We - vader , moeder en ik - woonden in de Kitteldreef, je weet wel de slag die voorbij de school naar de velden liep. Eindeloos. We hoorden er niet bij, bovendien mijn vader was meer ziek dan hij werken kon en mijn moeder had niet zo'n beste naam. Ik heb ze allemaal de revue weten passeren. Alle bezoekers van mijn moeder gaven me repen chocolade. Ik moest soms minuten persen om het eerste stipje stront uit mijn aars te duwen. Allemaal kwamen ze: Neuker Chaf, Smet, Dooi...wie niet? De tram? ( Hier ademde Joris eventjes). Ik zeg je, Wim, ik hoorde er niet bij en ik wou er zo graag bij horen. Maar plots...was het voorbij. Iedereen was weg. Jij, Wim naar de kostschool. Tuur en Bert liepen school in de stad en fietsten elke dag heen en weer. Toon werkte op het ouderlijke bedrijf en ik stond er weer, alleen. Mijn vader werd al maar meer ziek en moeder kreeg al maar meer bezoek van de vette heren met vuistgrote bobbels in hun broek. Op een dag kreeg ik ruzie op de speelplaats met Tseten Hoethooft, niettegenstaande we boezemvrienden waren, want we waren beidende uitgestoten sukkels, zeg maar niet Wim dat je het niet weet.
Je hoorde het ijs kraken in de sloot, zo hard vroor het. De lucht was staalblauw en hoog, onbereikbaar ver roeide een eenzame meeuw - godverdomme , een zeevogel zei Tuur - ,aar de horizon. We lagen met zijn allen teegn het taluud van de drenkput van Smet. Het waterpeil was ,toen het begon te vriezen, niet al te hoog, zodat de helling, waarlangs de koeien in de zomer naar het waterd afdaalden, langer was dan gewoonlijk en veilig langs het taluud tegen de snijdend winterbriesje en met de zuiderzon in het smoel, lagen we, moe van het baantje glijden te vertellen over alles en iedereen. Mossel, de Dikke Meire, Smet, Teut, over de dochter van Klerk, op wie iedereen verliefd was, maar Giel Kalkoen had gezegd dat is mijn lief en de zaak was afgedaan. - Smet heeft een nieuwe stier gekocht. Oost-Vlaams blauw, maar met een beurs tot op de grond. - Godeverdomme, Bert, je liegt. - Toch dicht tegen de grond. - Kijk, riep Toon. We loerden over de taluudrand en zagen Tseten Hoethooft dwars door de velden vanuit het dorp in onze richting komen. We lieten hem naderen en sprongen eindelijk recht. - Wel, Tseten, wat doe jij hier? - Ik kom van de bakker, antwoordde Tseten en toonde een brood. - Godverdomme, bakekn de boeren zelf niet meer?, vroeg Tuur en ritste het brood uit Tsetens handen en liep een stuk de wei in met Tseten achter de vodden. Tuur was hem te vlug af en bovendien werd het brood van de ene naar deanderegeworpen. Tseten droop af, wij scheurden het brood in hompen en aten ervan.
Tseten en ik vochten dus een partijtje...en Tseppen ,de lesboer, kwam er tussen en wij dadelijk naar Moeder Overste gestuurd. Godverdomme, wat er daar gelamenteerd werd.We waren nog maar eens het uitschot, mijn vader werkte niet en over mijn moeder zou ze geen woorden vuil maken...en dan dat vechten. Ik moet toegeven, Wim, wat ze over het vechten zei, weet ik niet precies, want ik flapte er plots uit: - Over mijn moeder hoef je niks te zeggen, maar over Smet, Neuker Chaf, Roker ben je toch ook niet vlug uitgepraat... Dat moet er te veel aan geweest zijn, want ik werd stante pede van school gestuurd en dat was mijn minste zorg, daar ik toch bijna veertien was. Tseten werd ook doorgestuurd. Bij mij thuis zeurden ze daar niet al te veel over, maar 't schijnt dat Tseten thuis deskundig afgetouwd werd. Bij mijn bleef het bij: - Ga jij nu maar werken... Ik ging werken. Bij al de parochiestiers, bij wie ik me aanmeldde, bleken ze nog nooit van mij gehoord te hebben. - Waar woon je,zeg je? - In de Kitteldreef. - De Kitteldreef , hier in het dorp? Laat me niet lachen... Ik vond eindelijk werk bij de meelkoper, maar hoe die met mijn eieren gerammeld heeft, was niet mooi meer, laat staan christelijk. Ik heb er vier jaar gewerkt, wat zeg ik, afgezien. Gezwoegd tot Ik heb daar vier jaar lang met mijn ballen laten rammelen mijn ballen gelijk hingen. Om zes uur de paardenstal uitmesten. Godverdomme, 't sop liep langs mijn kanis van de amoniak. Joris stopte eventjes het verhaal en wierp een schop kolen in de mond van de plattebuiskachel. De vrouw, die de hele tijd aan de tafel was blijven zitten, begon nu de boel op te ruimen. Ze duwde de gerookte ham in een geruit zakje en knoopte het daarna dicht aan de krop. Joris likte het vloeitje van de gerolde sigaret , hij had een bastos geweigerd, dicht en: - Het ochtendeten was van halfnegen tot kwart voor negen, maar dan moest ik wel eerst de wagen geladen hebben. Meel dat gaat vlug, vijftig kilogram, maar meststoffen...zakken tot aan de krop, zodat je ze met moeite kon dichtstroppen, laat straan dragen. Je zeulde je te barsten en kwam tien voor negen in de keuken...Het wijf van de meelhandelaar , met een grijns op haar smoel van hier tot in Kleit, ruimde de tafel reeds op en de handelaar , hij was de voorzitter van de Dis, zei: - Inspannen...We zijn er mee weg ! Met een lege maag kon ik dan al die zakken op zolders, vlieringen of dilten, de boeren konden het niet gek genoeg bedenken, torsen. Ik heb daarvier jaar met mijn ballen laten rammelen, maar plots was het af...Het moet omtrent Pasen zijn geweest, dat het plots mijn kloten begon uit te hangen. Ik stond op met een kop als een stationstoilet , want de dag voordien was ik naar de maandagkermis geweest. Vader lag te kreunen en te hoesten. Moeder was nog niet thuis van de kermis. Het laatst had ik haar gezien in de danstent van Zanne Seppetter aan de nek van een jonge bok, die de stiel nog moest leren. Ik liep de prille lentemorgen in en vlak voor de poort van het huis van de meelhandelaar braakte ik nog een laatste gulp te veel bier op de kassei. - Godverdomme, loop naar de mokkenmarkt en ik liep terug naar huis en kroop in bed. Een uur later of waren het er twee?, ik weet het niet meer, maar ik lag te woelen en te keren met zo'n paal tussen mijn benen. Als je d'er een emmer water had moeten aanhangen, dan kwamen mijn hakekn zeker van de grond. Ik soesde dan voor enkele ogenblikken weg en droomde en telekns kwam Mossel te voorschijn. Niet te verwonderen natuurlijk, want we hadden de dag voordien uren aan een stuk staan hijsen in Den Hoorn. - Joris, je bent een klootzak, stond Mossel voortdurend te wauwelen. - Godverdomme, Mossel en ik greep hem bij de revers, ik zwier je achter de tap. Toen neep Mossel de ogen tot spleetjes en sliste: - Waarom smijt je die meelhandelaar niet achter de tap? Ik liet Mossels kraagomslag los en sloeg met de vlakke hand op de tap in een vlek bier en riep: --- Berten, geef ons nog iets en toen wist ik het: voor de meelhandelaar zou ik niet meer werken. Plots hoorde ik stommelen beneden en dacht aanvankelijk dat moeder weer bezoek kreen, maar de dinsdag was poetsdag bij de pastoor ( verdomme, zou die ook...,) en met die niet al te leuke gedachte sprong ik uit bed. - Joris, hoorde ik reeds roepen. - Ja, ik kom. Ben je van een haas gepopt? De meelhandelaar stond al beneden aan de trap. - Oh, deed ik verbaasd. - Godverdomme, Joris, waar zit je? Er is werk aan de winkel... - Oh, loop naar de kloten en laat een mens slapen. - Wat ?, vberbaasde hij zich en liep een klein beetje purper aan met allemaal van die kleine, leuke adervertakkingetjes op zijn bolle, goeddoorvoede wangen. - Je bent toch niet doof, Stonne? Ik zei: loop naar de kloten. Hij wist blijkbaar niet wat te antwoorden. Dit gebeurde niet zo vaak. Joris hield hier eventjes op met vertellen en schonh zich uit de koffiepot op de kachel een kom koffie in. Het was nu betrekkelijk donker in de kamer en de vrouw was uit het vertrek verdwenen. Het valiesje stond nog bij mijn voeten. Nadat Joris een lauwe slok koffie gedronken had, kuchte hij even en spuugde een klad op het kacheldeksel waar ze op en neer danste in de warmte. Ik ben er nooit meer gaan werken, maar toen begon het circus. Moeder maar drenzen, doch dat was klein bier met de rest. Ik dacht namelijk makkelijk werk te vinden, het sjiek volk dacht er nochtans anders over en had de rangen gesloten. Zelfs vanuit de moederlijke sponde hielpen de aanwervingstechnieken niet.
De wereld was onenidig stil, want het was september. Over de oneeindig vlakke velden trilde een aangenamen warmte en overal kropen lange rijen graaiende mensen tussen de lijnen uitgeworpen aardappelen. - Madeleine zit ook weer vol, zei Angèle die op het einde van de root de aardappelen bij elkaar zocht. Ik voelde als een knazl weer een stijve lat in mijn broek rijzen. - Van wie is 't nu? - Zeker niet van de tram, maar anders hebebn er veel kans. De Groten van Oostveld stond met een ruk op en gromde: - Schijten en hij loep een eind het rapenveld in. - Toch niet van de Groten?, vroeg Toon met pretoogjes. Hilariteit. - De Groten? Een waterfluit, ja! - Joris krijgt er dus een broertje bij?, vroeg ik. - Of een zusje, verbeterde Toon, maar of de vader dezelfde zal zijn...wie zal het ooit weten? - Wie is Joris' vader? - Wie niet? - Joris lijkt , godverdomme toch als twee druppels water als Smet. - Hij trekt precies met het rechterbeen als Smet. De Groten had gedaan met schijten en stond recht uit het rapenveld, maar toen het klokje op de nok van de boerenwoonst. Etenstijd. - Juist op tijd gescheten, grijnsde de Groten.
Het vlammetje van de lucifer verlichtte eventjes het gezzicht van Joris en de gerolde sigaret begon rood te gloeien en toen blies Joris een wolkje rook naar buiten. - Ik ben dan maar in de Steenoven gana werken, Wim, en godverdomme 't was lastig. Elke dag om vijf uur uit het nest en dan met de fiets naar de steenoven. De hele dag met een plank op je schouder en maar stenen de oven indragen. Tot je kloten gelijk hingen. Dan weer met de fiets naar huis. Kan je geloven, Wim, dat ik blij was toen de oproep voor de dienst in de bus viel... De vrouw was de kamer weer binnengekomen. Ze plaatste een maandje met wasknijpers op tafel, pookte in het vuur in de langebuiskachel en zei: - Zijn jullie hier nog? - Zie je niet, misschien, bitste Joris terug en ik hoorde duidelijk de wrevelige ondertoon. - Ik ga naar de boer, zei de vrouw, want er moet een zeug biggen en hij vroeg of ik wilde de wacht houden. Ze trok de deur achter zicht dicht. - De boer?, vrieg ik. - Je kent hem niet, zei Joris. Hij is van achter je tijd. Hij woont in de Magere Rozen, maar hij heeft zich zo diep in de schulden gewroet...Er is geen uitkomen aan, want Wieten van de Boerenbond is staalhard en hij moet ook zijn jongen kweken, althans zegt Wieten, zodat het wijf van de boer van de ene depressie naar de andere huppelt...en... - En? - Ik heb al lang afgeleerd om jaloers te zijn, mijn vrouw bovendien ook, dus gaat ze regelmatig met de boer een nummertje maken en ze dent dat ik het niet weet. Stilte. Ik nam het valeisje en wou weggaan, want ik voelde de rillingen van ontmoediging en eenzaamheid over mijn glijden. - Ga je al?, vroeg Joris. - Waarom zou ik blijven? - Vlak voor ik naar de troep vertrok, was vader gestorven. Een kwalijke griep. Je weet wel, Wim, de Aziatische...Hij stikte in een te felle hoestbui en moeder was niet thuis, want er was te sierens een uitvaart en ze was alweer gaan helpen.Het kon me allemaal geen kloten schelen, want mijn vader dat zei me niks , alsof de band, die er toch tussen vader en zoon is, met het zaad meegegeven wordt . Stilte. Ik voelde een warmte in mijn buik ontstaan en het beeld van mijn vader, hier in het dorp dan nog..., ontstond weer op de beeldbuis van mijn geheugen. - Het kon me allemaal niks schelen, zei Joris en hij snorrelde wat snot in zijn mond en spuwde het in de kolenbak onder de langebuiskachel. Och, Wim, hier heb ik, godverdomme afgezien. 't Leger, Wim, dat was zaligheid. Boef genoeg. Geen gesappel. Nu en dan de pijp uitkloppen met het soldijgeld. Mieledju! Maar nadien? Vader was dood, maar dat zegde ik reeds. Terug naar de steenoven, maar het was veranderd. Niet dat we niet hoefden te werken, maar de sfeer. Je moest kleur bekennen. Je kon katholiek met je kloten laten spelen of socialistisch. Zelfs de blauwen kwamen op de proppen, maar die rammelden al eeuwen met de eieren van de brave luiden, dus wat maakte het uit. Op zekere morgen, 'k val dood als het geen maandag was, want mijn tong leek een rasp, stond Berten Been me bij de fietsenbergplaats op te wachten. Rijen en pmzien, Joris, dacht ik, want Berten met zijn ganzensmoel is geen haar te betrouwen. Of ik in de vakbond wou komen? Ik werk, ik zeik niet, antwoordde ik teegn Berten en Fien was gekleed. Later werd ik communist, maar dat was Mossels schuld, maar verder dan het zingen van de Internationale aan de tap in Den Hoorn om de femelaars een kloot af te draaien heb ik het niet gebracht. Moeder drensde nog een paar keer over Berten Been en dat hij zoveel te zeggen had en kind aan huis was bij de pastoor, de burgemeester, de baron...en in haar bed, maar dit tussen haakjes. Joris nam het ronde deksel van de kachel, keek in de vuurgloed en zei: - 't Zal nog gaan...Been was inderdaad een bezige bij. Bode bij het ziekenfonds. Schrijver bij de vakbond. Kantoorhouder van de BAC. Penningmeester van de voetbalclub...Hij is zelf nog schepen geworden, van Openbare Werken, godverdomme, Wim, hoe kan je het raden. Maar dat ventje heeft me toch een keer lelijk bij de kloten gepakt. Het was in de tijd van School en Gezin.
Leuven leek een versterkte stad, want Zijne Excellentie de Eerste Minister kwam spreken. Hij kwam het socialistisch beleid van de regering uit de doeken doen, maar studenten aan een katholieke universiteit balen van sociallisten , want dat is werkvolk en werkvolk slechtvolk. Geef toe, dus de studenten zouden betogen, want weg met het rode gespuis, straks willen ze nog betaalde vakantie in plaats van serieus te werken. De rijkswacht waakt, dus de orde zou gehandhaafd worden en hoe: vrachtwagens, jeeps, paarden en waterkanonnen. - Het kan nog leuk worden, zei Buk in de Fleur , waar de elite onverstoord zat te whisten, want alles op zijn tijd. - Jeannot, vier stella's. Spiek speelde er zich, godverdomme, toch wel in zeker en smeet de kaarten op tafel. - Ga je de straat op?, vroeg Pulle, terwijl Jeannot het bier op tafel plaatste. - Ik weet het nog niet, antwoordde ik. - Ik wil me niet moeien, mengde de bemoederende Jeannot zich, maar waarom blijven jullie niet kaartspelen tot alles voorbij is. Straks worden jullie nog door de gendarmes in elkaar geslagen. Stilte. - Moet ik een grote eierstruif bakken?, wou Jeannot weten. - Godverdomme, Jeannot, we gaan vanavond in stad eten en dan zien we wel. We zijn niet bang voor paarden, hé, Wim? Giel Hulsschout had alweer het woord genomen. Bovendien, ging hij verder, we zullen dat rood gebroed , de aardappeleters eens mores leren. We grijnsden , allemaal. We buiten kwamen we in de belegerde stad met rijkswachters in gevechtskledij. De brave, eigen pandoeren waren niet meer te bespeuren. Gevechtswagens. Waterkannonen . Friese ruiters. We raakten nog net op de markt en daar was de poeha volledig. Het gotische stadhuis was door dichte drommen rijkswachters afgegrendeld, maar aan de overkant van het plein stonden roten studenten stoer te doen. Vooaan de verbondswachters. Pet op de blonde ( natuurlijk...) kuif. De Schillerkraag open op de revers van het colbert, waarvan de mouwen tot aan de ellebogen opgestroopt en traag, maar toch ritmisch werd de verbondsknuppel in de palm van de rechterhand geslagen. Achter hen stond het gemeen, kanonzat, te schreeuwen: - Weg met Collard en de gendarmes. Kom hier , ik schop tegen je beiers... Allemaal slogans van die strekking, maar de teegnpartij had het niet zo onverstandig bekeken, want overal hingen luidsprekers, waaruit stevige marsmuziek of schreeuwerige boodschappen klonken. - Kameraden, we hebebn het recht onze eigen scholen op te richten! - Woewoewoewoewoe...Speelt hem thuis af! Het werd een kakafonie, maar onder het geduw van Giel raakten we toch nog op de Oude Markt en vandaar in de Lion d' Or , waar we gebraden tond met friet aten. Bij de terugweg ziekte Giel nog in een leeg achtergelaten jeep en de Ziel van het Kind was gered en we gingen kaartspelen in de Fleur. Na een tijdje kwam Spiek de Fleur binnengewaggeld en zwaaide met een Walentoque en riep: - Goedverdoeme, Waal buit.
Ik stonad nog steeds met het valiesje in mijn hand bij de kachel, waarvan de rode, ronde opening een cirkeltje tekende op het groezelige plafond. - Wat sta ik hier nog te wachten ?, dacht ik. - Berten Been was uiteraard ook de man om de maandelijkse bijdrage voor school en gezin op te halen, want de Ziel van het Kind hoefde dringend gered , je weet wel, Wim. Maar godverdomme als je elke dag je dingen afdraait wat kan je de Ziel van het Kind schelen. Op een dag is het dan gebeurd. We staan met zijn allen, 't sjiek volk, zeg maar, aan de tap bij Waele, godverdomme, wat was Jona, de dochter, een schoon wijf, te hijsen dat het niet mooi meer was. Wim, je raadt nooit wie d'er binnenkwam? Ik schokschouderde. Joris dronk een slok aan de teut van de koffiepot, spuwde in het rode cirkeltje en : - Berten Been. 't Was of madame al op de bijdrage, je weet wel, soms gedacht had en of madazme het eveloppetje wou afgeven...We keken allemaal met open mond naar Berten en Mossel, natuurlijk, trok ten aanval. - Madame, geloof ik, zei Mossel.µGegiechel op alle banken en de Dikken Meire liep heupwiegend zoals dikke matrones plachten te doen, terwijl hij de halfvolle pint boven het hoofd hield en lalde : - Foelee-Foe , dansee, Medame. Waele , die ook niet van gisteren was en bovendien middenstander, had het dadelijk begrepen en teegn Berten: - Wat zal het zijn? Berten kleurde. - Een biertje. Mossel greep de tweede kans: - En wij...hebben wij een houten kop en drinkt meneer alleen? De Dikken Meire laveerde nog steeds heupwiegend, althans de Dikken dacht het toch, rond de biljart al was de pint nu leeg en sliste: - Mooie film: " De man die alleen drinkt" - Godverdomme, fulimeerde Mossel, Berten, als je één enveloppetje leegmaakt dan zal daar toch geen haan naar kraaien en wij kunnen zwijgen als vermoord. - ...als vermoord, echode den Dikken. - Mieldju, Dikken, hou jer wauwel. Kom, Berten één enveloppetje en we drinken allemaal iest op de Ziel van het Kind. Berten liep rood aan. We dachten dat hij iest ging zeggen, maar hij bedacht zich, dronk zijn glas leeg: - Goede avond, mompelde hij en vertrok zonder enveloppe. Bulderend gelach. Joris hield op met vertellen en ik wou juist zeggen - We zijn ermee weg, maar... - Enkele dagen later, werd ik des morgens door de Zwarte Workel, de ploegbaas op de steenoven, gemaand om direct naar het buro te gaan. Ik kon niet vermoeden waarom de baas me wou zien, maar ik wist het rap. Ik stak de deur van het buro open en Meneer Roger zat achter de schrijftafel een kop koffie te drinken. - Natuurlijk, hoorde ik hem zeggen, dus was er nog iemand in de kamer...en er was inderdaad nog iemand, want ik zag Berten Been naar voor komen. Berten grijnsde eMeneer Roger nam het woord. - Derijke zoals je weet ( Godverdomme wat wist ik...?) er is bijna geen werk, daarom kunnen we je diensten niet meer gebruiken. Hier is je C-4. Als van de hand Gods geslagen nam ik het ontslagbrieje aan en meneer Roger voegde er nog aan toe: - Wil je Jozef inlichten, want de vakbond hoeft niet. - Jozef? Berten Been fluisterde iets in het oor van Meneer Roger. Hij glimlachte en zei: - De ploegbaas. - De Zwarte Workel? - Ja, antwoordde meneer Roger en op dat moment wist ik het, Berten Been had me deerlijk bij mijn kloten. Het werd beklemmend stil in de huiskamer waar Joris en ik rond de dovende kachel stonden. - En toen?, vroeg ik en ik was verbaasd over mezelf, want ik had allang weg willen gaan en Joris met zijn levensverhaal willen laten voor wat het was. - Ik ging mee met Mossel in de mijnen werken. Wim als je wil weten wat sappelen is, dan moet je mijnwerker worden. De steenoven dat was kinderspel, maar we verdienden goed. - Bleef je in het dorp wonen? Ik schrok me te barsten, want plots baadde de kamer in een fel licht. Daar ik met de rug naar de deur stond, had ik de vrouw van Joris niet zien binenkomen eb ze had onmiddellijk het kicht aangedraaid. - Jezus, staan jullie hier mog? - Ik wou net weggaan, zei ik. Joris negeerde alles: het licht, de vrouw, mijn antwoord. - Ik bleef in het dorp wonen, ja. Prettig was anders, want ze haalden ons af met beestenwagens, des avonds, want we deden de nacht. Heel de dag voerde Vanheyste varkens rond. Als ie tijd had spoot hij de stront van de plankenvloer en reeds ons dan naar de mijn. Ik bleef in het dorp wonen, ja. Waarom? Om met hun ballen te spelen? Ik weet het niet. De vrouw lei het deksel op de kachel en zei: - 'k Ga slapen, want 't is morgen weer vroeg dag, bovendein klopt de boer me misschien uit bed, want die verdomde zeug wou d'er maar niet aan beginnen... - Weet jij, Wim, waarom je terugkwam? Ik zweeg. - Mossel is dood, zei Joris en liep naar de deur. Ik zei het reeds ze zijn allemaal dood, maar de klootzakken blijven altijd leven. Ik nam het valiesje, Joris schoof even op zij in het deurgat om me te laten passeren. - Heui, probeerde ik vrolijk te zijn. - Er zullen altijd en overal klootzakken zijn, want het is erfelijk. Joris sloot de deur en ik liep met het bungelende valiesje in de hand het tuinpad af. De gele vlek op het pad verdween en ik begreep dat Joris' vrouw het licht op de dlaapkamer uitgetrokken had...en dus niet op Joris wachtte. Het was spelonkdonker op straat, want de straatlampen waren nog steeds even dunnetjes gezaaid als voorheen, doch ik kende elk huis. Ik sloop langs de gevels en voelde de warmet uitde huiskamers die in mijn buik binnenkroop en zich verder in mijn benen liet zakken zodat ze loom werden. - De klootzakken zijn er nog, dacht ik. Ik bleef eventjes staan vlak voor het huis waar Cesee zijn bakkerij had. Die klootzakken spookten door mijn hoofdd. Waar moerst ik heen? - Ik neem de bus, maar de gedachte spoelde vlug weg uit mijn hoofd, want zo laat zou er geen bus meer rijde. Maar bij de halte aan de Hoorn kon ik misschien een kamer huren... - Hoeveel geld heb ik eigenlijk nog?, dacht ik luidop. Het moet nog meer dan negenduizend zijn, want meer dan een pak friet, een koffie en spoorkaartje had ik niet gekocht, dus een kamer zou ik nog kunnen huren. Berten was natuurlijk al alng verhuisd en wat zat ik hier nog te mememn, maar jezelf hoef je niet te beklagen want dat staat niet en bovendien Geo Van Deksele heeft er geen boodschap aan, laat staan één of ander ophooggevallen in steen kappende klootzak, die denkt dat ie de wereld en het sperma uitgevonden heeft. Maar ondertussen zat ik daar voor het huis van Cesee het geld te tellen. Een onbeschrijfelijke eenzaamheid, die in mijn ziel kneep, rilde langs mijn rug en ik kreeg angst, want al mijn darmen knepen samen en waar zou ik die hoop stront moeten schijten? Ik kroop recht, ik liet het geld achteloos in mijn jaszakje glijden, nam het valiesje en liep de dorpsstraat verder in langs de school, waar ik mijn eerste waggelende stapjes in het leven gezet had en meer dan eens met mijn smoel op de grond terechtkwam. Ik kroop voort langs de huisgevels en het valiesje begon loodzwaar te wegen en het handvat sneed rode pijnstrepen in mijn handpalm. Toen zag ik het plots, er schoof steeds iets voor mij uit. Ik liep er onverwacht naar toe, maar het schoof voor me uit. Ik tilde mijn rechterarm op, maar hij kroop langs de smidse van Stove, waar de hoefstal in elkaar gezakt antiek stond te zijn. Ik stond stil en draaide op mijn as en grote, gedrochtelijke lijnen liepen over Dabeits slagerij. Ik liep achter mijn schaduw, maar ze sprong weg over de huizen, waar de mensen uit mijn jeugd gewoond hadden, maar nu al alng lagen te stinken tussen de meidoornhaag van het kerkhof. Ik werd bang en rende met het bungelende valiesje in de hand en er was geen mens op straat en ik viel kop over kloten over een tuinmuurtje en bonsde met de slaap teegn iets hard en ik meende een aangename warmte door me te voelen stromen, maar aan mijn vingersd kleefde bloed.Tuur , de pastoor en ik stonden bij het graf samen met Doof, de grafdelver. Maar anders niemand, of toch, godverdomme wie stond er nog bij? , want de kist was toch niet alleen gekomen? De kist geloof ik? - Mieledju, zei Tuur, wat een bak. Ik stond te huiveren in het witte rochet dat boven het wapperende, zwarte koorkleed flapperde. Mijn handen kleimden koud, het was augustis en niet meer zo warm. Augustus of toch september, ok wist het echt niet meer zeker. Het handvatjes van het koperen wijwateremmertje tekende een blauwe streep in mijn hand. De kwispel slingerde ik heen en weer, maar mijn hand werd niet warm. Tuur hield het processiekruis vast of eigenlijk hij pootte het zo neer - eoals altijd - dat hij het kruis als rustend steunpunt kon gebruiken. - Pater noster, reciteerde de pastoor en zwiepte met de kwispel over de kist. Ik hoorde hoe tuur een voorzichtige scheet langs de dijen liet glijden en terwijl hij genietend grijnsde zei hij stilletjes: - Voilà! De pastoor hield op met kwispelen, boog het hoofd voor het processiekruis, waarbij Tuur geweldig stond te stinken en zei tegen Doof: - Ja Doof schoof met zijn voet langzaam de achterkant van de kist in de gleuf en toen ze daar een beetje op de boord hing te bengelen, duwde hij met zijn zwaar bespijkerde schoen teegnde voorkant en de kist plofte naar beneden. Het stof warrelde op en de pastoor begon al tussen de linden het kerkhofpad af te lopen, maar Tuur en ik bogen voorover om in de grafspleet te kunnen kijken en de kist was opengebarsten . De soldaat , in het veldgrauwe uniform, lag op de rug. Aan de linker slaap liep een streepje gestold bloed dat donkerrood gekleurd was. Hij sperde de mond open en liet een uitermate gaaf, sneeuwwwit gebit bewonderen. - Godverdomme, hij lacht, zei Tuur. Ik keek opnieuw in de spleet en wist het niet, maar de ogen van de soldaat waren open en de blauwe bollen keken star naar boven zodat je de indruk kreeg dat hij loenste. Rond de nek hing met een gevlochten rood wollen draadje een groezelig lederen zakje. - Kom, zei Tuur en hij trok aan het rochet en we liepen terug naar de pastoor die ongeduldig bij het scheefgezakte kerkhofhek stonde te wachten en waar Rietje, de timmerman, stond te drenzen hoe ie aan het geld van die kist zou raken. Doof was reeds begonnen met aarde op de kist te werpen. - Plof, plof, plof... hoorden we. Der aarde zal in zijn mond gevallen zijn.
Ik bleef eventjes achter het tuinmuurtje liggen en voelde me warm en veilig en het beetje bloed aan de vingertoppen was opgedroogd. Ik voelde aan de slaap en er had zich reeds een korstje gevorm. Ik keek van op mijn rug naar de lucht waar enkele sterretjes schitterden. Het valiesje lag naast me. - Zou ik hier niet blijven slapen ?, dacht ik bij mezelf en stelde dus vast dat het luidop denken zich alweer aan de "gewone" maatschappij had aangepast. Ik richtte me op om over het tuinmuurtje te kijken en kon me niet oriënteren. Ik liet me ontmoedigend terug op de rug neerzakken. Mijn slaap begon lichtjes te bonzen en ik voelde de moeheid in mijn lenden via pijnlijke rugscheuten in mijn linkerbeen verder trillen. - Kom, zei ik, we moeten verdere en krasselde recht terwijl ik het valiesje zocht. Plots hikte ik - het kwam zo onverwacht - zoals peuters na een fikse huilbui. - Godverdomme, sprak ik me moed in, we gaan naar waar het leven nog te leven was...
Het Koor der Betweters: Lesboer Seppen ( vanachter het opengeslagen luik van de lessenaar): Die Wim van Oostveld zal het nog ver brengen, dus hij is gevaarlijk. De pastoor ( terwijl hij met het grote vleesmes dikke plakken ham afsneed): Marie, waar is de mosterd? Wim van Oostveld? Een gevoelig ventje en onbetrouwbaar, want hij wil van alles het naadje van de kous weten. Saperstie, Marie, die ham is oosters... Eerwaarde Moeder Overste ( teegn Toon Mulders die juist een paar soepkippen gebracht had...): Die Wim van Oostveld zal ooit nog in de gevangenis terecht komen, want hij is veel te slim en altijd met die neuw in de boeken, waarvoor kan zoiets goed zijn? ( Toon knikte, uiteraard!) De Kwakkel ( vanop de hoge lessenaar alias het troontje en streng de studiezaal inkijkend): van Oostveld Wim? Een hitsig ventje en zal eraan ( je weet wel) ten onder gaan. Zou beter een beetje meer over Joannes Berchmans lezen dan al die Streuveliaanse rommel. Moeder ( met twee brillen op de beus en het contoboek op de schoot): Wim had het ver kunnen brengen, maar werken, mijnheer, dat was wat anders! De schoolarts ( stak de stethoscoop in het artentasje): van Oostveld? Is dat een kostleerling, zuster? Hoeveel interne leerlingen zijn er , zuster? Hebben we ze allemaal gehad? van Oostveld, vroeg je? Die phimosis zal hem wel parten spelen, maar dat is zijn zaak! Mossel ( " Berten , geef ons nog eens iets, want het vreten is ook duur"): Wim jongen, wij zullen de wereld nooit begrijpen, maar de wereld ons ook niet en dat is, godverdomme, het ergste! Geo Van Deksele ( met het Brood des Herens in de mond): Dat dieVan Oostveld maar oplet! De Horecaffer ( schuifelend door de lege gang): Wat gaat er met "onze" Wim nog gebeuren? Waarom vaagt dat aan alles zijn kloten niet? Vader ( in de verte kijkend en hoofdschuddend): Zweeg!
Ik liep verder met het valiesje in de hand naar het einde van de dorpsstraat en in de lichtcirkels van een naderende auto, hij vertraagde eventjes ( " Wie loopt er hier nu godverdomme zo laat op straat met een valiesje in de handen...?" ), kon ik het witte huis van Smet herkennen. Het was nog niks veranderd en ik kon het allemaal goed waarnemen, want de auto was met brandende koplampen blijven staan ( " Ken je hem?" - " Neen") en verlichtte de zijgevel van het huis. Boven was het venstertje van Smets slaapkamer. Het was beroemd, het kamertje. Hert was een snikhete zomerdag. Smet zat op zijn gat in de schaduw van de hoefstal samen met Pier van 't Kot een faro te drinken, toen Tuur van de Sportvriend fietsend voorbijsnelde en riep: - De commiezen, godverdomme! Pier van 't Kot dronk de faro leeg, maar Smet stormde de hyuiskamer binnen en riep: - Deme, de commiezen, godverdomme, Tuur als het ware herhalend. Waar is de jenever? Deme en Smet dreven naast de smederij ook nog een herberg, In 't Kruiske. Eigenlijk herberg en geen herberg, maar vroeger dronken de boeren , wachtend op het paard dat werd beslagen , het bier dat Deme in huis had, daarna moesten ze betalen. Bij de kermis liep liep Smets café azls een trein, aangezien Smet bugel blies in de fangfare en de andere leden zopen er ook niet naast. Zodoende! - In de kelder, zei Deme, die met haar honderdtien kilo niet te verstoren was... Ik had het verhaal honderden keren gehoord. Smet was met kruikjes jenever in bed gedoken, zo maar, zoals hij met Pier faro had zitten drinken. Toen de commiezen op de slaampkamer kwamen, zagen ze de punten van Smets klompen aan het voeteinde van onder de sprei piepen. Daarna heeft Smet een novene gedaan van de ene herberg in het dorp naar de andere en d'er waren er nondedju maar dertien, bobendien kon hij sedert geen uniform meer zien. Hij heeft de koddebeier daarna een eens vetting gegevn - hij had zich mispakt, zat zijn, nietwaar, - maar Mossel zei dat het de moeite was. De bestuurder had het ventilatieraampje opengeduwd: - En? - Hier ook al, dacht ik. Ik reageerde niet, maar keek naar de auto. Het was een donkerblauwe Volvo. - Een boer, dacht ik, want sedert de boeren en de Boerenbond begonnen te klagen, hadden de Mercedessen afgedaan. Ik hoorde de motor zachtjes slurpen, maar rook paardenmest in plaats van benzine. Ziejewel!
- Zoek je iets?, probeerde de bestuurder iets duidelijker en nu keek ik naar het autoraampje. Een uitermate ronde kop met rode koontjes gaapte me aan. Het haar brillantineplat op de schedel. Plompdikke neus met brede wortels. Achter het gelaat, ik kon het nergens in de schuifjes van de herinnering thuisbrengen, zag ik een lichte schaduw bewegen. - Laat ons naar huisrijden. - Ja waarom rij je niet naar huis?, moedigde ik hem aan. - Ik wou alleen maar helpen. Ik kende dat soort dat alleen maar wou helpen, maar nieuwsgierigheid was de grote raadgever. - Toch bedankt, zei ik en wou verder lopen langs de gevel van Smets herberg en voorbij de hoefstal als die er nog stond... - Als je naar de bus wil, loop je de vekeerde kant op en bovendien is het al veel te laat. Terwijl hij behulpzaam was, had hij nu het portierraampje naar beneden gedraaid en de kop naar buiten gewrongen om me te bekijken. - Godverdomme, jij bent Wim van Oostveld. - Ja en...? Ik begon zo waar ook te "ennen". - Je gaat nogal over de tong in het dorp. Je Zwart Schaap werd niet in dankbaarheid aangenomen. Ik rilde , want het werd koud in het dorp en bovendien kreeg ik zo'n oneindige slaap, maar toch was ik een beetje nieuwsgierig. - Hoef ik je te kennen? - Eigenlijk niet. Ik ben Teuts kleinzoon. - Terut, glimlachte ik. Hij was de slechtste niet. - Ik weet het, zei de man in de auto . Het kam me eigenlijk allemaal geen kloten schelen, maar weet je, Wim ( plattelandsmensen werden rap vertrouwelijk...), dat je Mossel en Pier van 't Kot door de stront haalde wordt toegejuicht, zo'n gespuis, maar de kerkmeesters en andere notabelen van het dorp moest je met rust laten. Gespuis vogelt en gaat vreemd en dat mag niet, maar de elite bedrijft de werken van barmhartigheid en alleen in heel erge momenten van zwakheid. - Kom, zei de vrouw in de wagen, want het wordt laat en morgen is 't weer vroeg dag. - Je hebt toch geen familie aan de Bokke, want daar wonen geen Van Oostvelds? - Ik dacht naar Toon te gaan, antwoordde ik. - Gofverdomme, maar ik begrijp je, want ik heb Het Schaap gelezen. De wagen reed nu verder en ik zag de lichtkegels de weg naar Burkel afspeuren. Smets hoefstal en zelfs de smidse stonden er niet meer, maar de gravelweg was nu met een degelijke asfaltweg bedekt. Mijn te dunne schoenzolen konden het wel waarderen. Al was het al een hele tijd donker, toch kon ik alles zeer duidelijk onderscheiden. Alle meidoornhagen waren weg, want dat was me een kloterij omdat elk jaar opnieuw te moeten knippen. Van in de bocht zag ik de witte gevel van de oude boerderij, waar Toon nu woonde, zien vlekken in de duisternis. In tegenstelling tot in een droom, de af te leggen weg wil maar niet korter worden, naderde ik. Ik zag reeds de drie hoge populieren die het erf als het ware bewaakten. Sinten had ze geplant de dag na zijn huwelijk en nu waren ze groot en sterk geworden en Sinten was er al lang niet meer. De middenste boom was kleiner en schever, want de bliksem had hem eens middendoor gekliekfd, doch niet klein gekregen. Het donderde zoals nog nooit te voren. We hadden uren tussen de roggevelden gezworven en plots was het inktzwart geworden. - Mieldju, 't gaat regenen, wist Tuur en we renden ala hazen naar Sintens schuur. We rolden met zijn allen het kleine schuurdeurtje in , toen het begon te regenen en de bliksem tekende monsterachtige lijnen in de lucht. - Vijf, zei Bert toen de donder knetterend knalde...De donder zit vlak boven ons. - Oh, godverdomme, Bert, je schijt toch niet in je broek voor de donder, spotte Toon, maar toen volgde er zo'n helder licht en het gekraak was zo fel dat we allen in het stro wegdoken...De middenste populier was gespleten...en het stonk enorm in de schuur en we dachten allemaal hetzelfde, maar wisten niet of Bert nu wel degelijk in zijn broek gescheten had... Ik stond bij het hek. De dunne horizontale spijlen, die in een lanspunt uitliepen, waren met horizontale leggers verbonden. Ze hingen nog in de onderste hengsels vast, maar de bovenste waren doorgeroest. De twee hekdelen bogen vooraan een beetje naaar mekaar zodat er onderaaan een spleet was, waardoor slechts een hond kon ontsnappen. Naast het hek was duidelijk een opening in de heg gekomen, want er liep van de heg een pad weg, het erf op. Het hek werd of kon niet meer gebruikt worden. Ik kroop door het gat en stond op het erf en probeerde me te oriënteren...! Links stonden de stallen, rechtdoor de schuur en rechts het woonhuis annexe de varkenshokken met het huisje. Het was beangstigend stil en ik weet dat een waakhond niet mag blaffen, want Geo Van Deksele zou dat alweer gedateerd vindne, maar ik vond het vreemd dat hij er niet was. Geen spleetje licht was tussen de gesloten watervensters waar te nemen. Ik dacht plots aan Teuts kleinzoon. Hij reageerde nogal vreemd toen ik zei dat ik Toon zou opzoeken. Was Toon verdwenen? Stond de boerderij leeg? Ik durfde in de donkerte niet in de richting van het het woonhuis lopen, want die godverdomse waterput lag daar ergens.
Het was mooi augustusweer en maandag, want we waren na de vette noenmaaltijd in het gras onder de noetnboom voor het woonhuis in slaap gesukkeld...De laatste zondagavonddampen verdringend, want op Katinnekermis was het weer niet mooi meer gerweest. Dat eeuwige zuipen! De boer had ons uit de onrustige middagslaap gewekt om in te spannen en we hadden alweer een paar voren gestoppeld... Toen moet kleine Luc, Toons neefje, ons achterna gerend zijn, want Toon en ik hadden hem steeds achter de vodden. Hij was na het eten op de brede bank in slaap gesukkeld, hij was nog maar vier - al vier, zei ie zelf -, maar toen ie wakker werd en Toon noch mij op het erf niet zag is hij de deur uitgerend. Dedju! We hebben hem 's avonds in de waterput gevonden. In de foetushouding dreef hij boven. Rirect ging Sinten een nieuw betonnen deksel voor de waterput bij Sander Spunde bestellen, maar een week nadien was het deksel nog niet afgehaald en zou Sanbder het wel ooit gegoten hebben? Toon en ik hebben weken gezwegen, we werkten en 's avonds gingen we aan de kant van het Donker Bosje liggen staren naar de lucht, de wolken, de bomen. Zelfs Malchus liet ons met rust, daar we niet eens een lichtbak meen hadden!
Ik liep naar de paardenstal. Het bovenste deel van de halve deur was uit de hengsels gelicht en stond tegen de muur. Het onderste deel zat niet in het slot, maar kraakte toch vervaarlijk toen ik er teegn duwde. Instinctmatig draaide ik bij het piepende geluid om, dich er was verder geen geluid te horen. Mijn ogen wenden niet aan de duisternis van de stal en ik ik miste ook de geur van weleer. Geen amoniak. Ik streek een lucifer aan. Het lichtte fel op. Tegen de achterste muur warende ruiven nog en de drinkbakken, maar de slieten waren gesloopt - Ai, godverdomme,brrr. Donker. Nieuwe vlam. In de hoek aan de balk bij het schuingeplaatste ventertje hing het zwaluwnest nog, vlak boven de haverkist, nog steedfs bescheten, maar leeg. In de uiterste hoek waar Berta ooit op drie poten stond te slapen lag een aangebroken bossel stro. Ik zette het valiesje neer en spreidde met de voeten de bossel open, maar liet een groot stuk samengeperst stro teegn de muur zodat ik half rechtop kon gaan zitten. - Zou Toon thuis zijn?, probeerde ik na te denken of aan de rol? Was zijn vrouw al naar bed wetende dat het tevergeefs wachten was. Ik viste een sigaret uit het pakje, de laatste souvenir van de Horecafeer en toen het geelblauwe vlammetje flikkerde zoog ik profijtig aan de sigaret en zag dat aan een spijker nog een vergeten ossegreel hing en voelde een lichte duizeligheid in mijn hoofd stijgen. Ik lag beneden aan de trap met een grote, rode wollen muts op mijn hoofd. Moeder moet het roefelen in de winkel gehoord hebben, want ze kwam alweer fel schreeuwend aangelopen. - Waf, daar kreeg ik meteen een mep teegn het hoofd en wat heb je nu weer uitgespookt? Ik schoot het peukje in de verste hoek achter de haverkist. Dokter Alleyn moest zeven hechtingen aanbrengen en moeder zeurde maar: - Dat valt zo maar van de trap, hoe is het gods mogelijk. Best dat die muts van rode wol gebreid was, anders met al dat bloed. De tweede sigaret smaakte al beter, maar ik zat hier maar en waarom was Toon niet thuis, anders zou hij wel het erf opgekomen zijn en: - Heui, Wim, kom binnen en laat ze kletsen... We lagen in de kelder en een flikkerend kaarsepitje danste grillige beelden op de muur. Buiten was er een kakofonie van geluiden en toen werd het plots zo eenzaam stil. Vader richtte zich eventjes op. Moeder: - Wat is er? Hoor je iets? Toen hoorden we het allemaal, het kraken van versplinterd hout. Vader veerdfe op van de paljas en ik zag dat hij zijn kleren had aangehouden. Ik liep hem de keldertrap op en we hoorden hoe de voordeur verder ingetrapt werd. De winkel was duister en rook naar bruine zeep. De voordeur was inderdaad ingetrapt en in de ontstane opening stond een reus van een vent met een smeol zo zwart en de helm wiebelende wilgentakken. Hij grijnsde de tanden bloot. - Hé, zei hij nogal onpruisisch. Vader en ik wachtten en ik meende moeder te horen roepen. - Je zal het huis moeten verlaten, zei de Germaan en hij bleef maar lachen. Hij wreef eventjes over mijn kruin en wierp dan een pakje valda's naar me. - Ik heb er thuis ook zo één, zei hij teegn vader...Haast je nu maar. Mijn linker arm sliep en tintelde vreselijk. Ik begon de vingers van mijn hand ritmisch dicht te knijpen, maar de bloedstroom kwam traag op gang. Jongesn wat was het warm. De zon bleef tussen de uitgerafelde zonnegordijnen door schijnen. Seppen, de lesboer, stond achter het lessenaarsluik te friemelen en wij wisten het wel. De strazffe verhalen werden van onder de lei gehaald en wie de eerste was , had geluk, want probeer maar eens altijd een nog brutaler verhaal te vertyellen... - Hohohoho, begon Bert onverwacht. Je kon nooit vermoeden wanneer het zou gebeuren, maar je was er godverdomme wel gloeiend bij...Seppen richtte de kop met woeste, doch ook vragende blik. - Hohohoho, ging Bert verder...( Seppen priemde verder...) , hij zegt... hij zegt...( ondertussen de schuldige aanwijzende) , Wim zegt Riet Stove mag ook naar de beer gebracht...! Ongerlooflijke hilariteit. Daarna de deskundige aftoffeling met de vocale begeleiding van: - Duivelskind,slechte pad, viezerik! Het was niet zo warm in de paardenstal en de kilte duwde in mijn lenden op mijn nieren en ik voelde een langzame urinedruk ontstaan en een weifelende erectie. Ik probeerde alweer een sigaret te vinden. Vlak voor mij zag ik het misvormde gezicht van de Kwakkel als een beeld uit het spiegelpaleis op de kermis. Onder de haviksneus parelden zweetdruppeltjes en hij lispelde: - Zo van Oostvel. Jij vies mormel. Jij durft het aan om met de kuisheid van de priesters te spotten...( 't Is de gang van de wereld, zei Matte en de pastoor van Kleit kocht een kind met zijn meid...) Ik bleef onbeweeglijk zitten en hoewel Geo Van Deksele het kostschoolleven als cliché-achtig wist weergegeven, dan had ik één troost, ik was niet alleen, maar op het ogenblik zelf had je daar weinig soelaas aan...en je bloed schreeuwde naar begrip, maar het kwam er nooit en je viel in een bodemloeze kuil van eenzaamheid. Jezus red, Jezus red...enkele door gebed! Het teegn de muur opstaande stro was naar beneden gezakt en de oneffen stenen duwden pijnlijk in de rug. Ik schoot het opgerookte peukje waar ik de giergoot wist en pakte het valiesje en plaatste het teegn de muur. Ik drapeerde het sto er over en ging er met de rug tegenaan zitten. Ik wrikkelde wat heen en weer om de juiste positie te vinden. Ik zou proberen te slapen en morgen zou ik zonder blikken en blozen Toons deur openduwen en roepen: - Hier ben ik en ik blijf voor altijd. Neen, niet meer roken. Ik liep over het paradeplein met de handen diep in de broekzakken, want het vroor putten in de grond . Giel Dela Blouse schreef ooit 's in het boek "In de Hitte van de Dooi" dat ie de verkleumde handen aan de hete beiers verwarmde en dat was toentertijd een meer dan gewaagde uitspraak, bovendien de enige in het verhaal. Zou Geo Van Deksele het gelezehebben? Ik liep voorbij een Pattom M-47 en botste op een groepje gesterden en gestreepten, die veilig nescvhut stonden te veziken , want de wereld moest veranderd. In een ultieme reactie bracht ik de rechterhand in een groetbeweging naar de zwarte baret. - Koetverdoem, brulde kapitein Crucifix, kij poemelle. Chef Gevart wist zich een wit voetje te halen en haakte in: -Groeten met de handen in de zakken, van Oostveld. Jij raakt nog in de bak, stuk ongerief. - Er zijn er die al andere dingen met de handen doen en nooit in de bak raken, weerde ik me. - Watkij sekt? - Godverdomme, van Oostveld, negeerde Chef Gevaert de wauwelende kapitein , jij melkmuil. Wat weet jij van de witte geiten, je bent nog niet eens van de grond geweest. - En jij gelooft dat...? Maar dat haf ik beter niet gezegd... Ik kreeg het plots zo warm in de paardenstal. Felle lichtvlekken dansten in de hoek en op de muur dansten heerlijk-lelijke silhouetten. Ik draaide me op het sto en het valiesje schoof van onder mijn hoofd en het bonsde op de grond.
Ik stond in het deurgat van het achterhuis en de hele wereld was één grote vlam. Hoog in de lucht joeg een grote krooi duiven in onnavolgbare vlucht. Het varken krijste en vader pompte onverstoonbaar aan de menie geverfde pomp. Ondertussen ratelden de wielen van de wagens , kanonnen, pantserwagentjes van de 18de artilleriedivisie door de dorpsstraat. Ik duwde beide handen op de oren, want ik wou niks meer horen, maar de kerktoren donderde in een brandende fakkel naar beneden. Ik sprong recht. De hele wereld was één grote vlam. Ik stond in de hoek van de paardenstal en struikelde vooruit en bonsde met het hoofd op de grond en buiten hoorde ik roepen: - Godverdomme, brand en toen hoorde ik de halve staldeur intrappen en ik zag een immense gestalte in het gat van de timmerman afgetekend staan teegn de akelige duisternis van de bange nacht. Ik lei de hand op het valiesje en duizelde weg. De Horecaffer wenkte en glimlachte.
EINDE
Wim van Oostveld ( Dit is dan het einde...Mochten er zich geroepen voelen om "De Tocht terug" uit te geven, dan laten ze het maar weten al zijn we geen Pfaff noch Planckaert...Gelukkig maar. Mochten de lezers nog interesse hebben ik heb nog een verhaal ' De Onvolprezen Moeders' in de la liggen. Mochten jullie geïnteresseerd zijn laat het weten...
Nu staat de kerk er in zijn lelijke naaktheid en zeggen dat Paster Golderbos daar indertijd de poten uit zijn gat liep om de kerk gebouwd te krijgen. De overdekte toiletten zijn afgebroken, want al die dingen uit de oude tijd daar is niks mee te beginnen. Dat Bert daar zijn eerste zaad in de handen van één of ander klerewijf, die met de kermiswagens was meegkomen, geschoten had, zal geen geschiedenis schrijven. Alleen de hoofdkaasachtige steen ter herinnering aan de gesneuvelden van de Grote Oorlog stond er nog. Alhoewel op een andere plaats, waar vroeger de vlaggenmast stond, waaraan de Duitsers elke dag de swastika hesen en Mossel er als sympbolische verzetsdaad ging teegn zeiken. - Ze gaan nog eens in je ballen schoppen, zei Siere, maar daar veegde Mossel nu precies de ballen aan. Rietje Dobbels, de timmerman, had de mast geplant, want een mens had al zo weinig werk en de jongen vreten je de oren van de kop ( Ha, je weet het, zei de Dikke Meire) en daarbij een mens is middenstander of niet soms? Na de oorlog was de mast verdwenen, maar op een kermismaandag, tijdens de bolling, had Mossel met een vliegend stuk in zijn kloten Rietje zo onbarmhartig in verband met die mast onder handen genomen dat de mast des anderendaags aan Mossels achterdeur lag. René heeft er een geitenstalletje van getimmerd of hij is er tenminste mee begonnen, maar d'er zijn zoveel ander mooie dingen in het leven. Kort na de oorlog besloot de gemeenteraad, de vroede vaderen, de gedenksteen op die plaats naast het transformatorhuis te plaatsen. Ongezien kon je achter de steen, beschermd door het Enesgebouw, staan pissen en de dorpsstraat in de gaten houden. Emmers kots, worteltjes, rode kool, zelfs rolmops heb ik er uitgebraakt, want ik kon niet steeds meer het huispoortje van uit de Sportvriend halen. De foto's op de gedenksteen waren bruin weggekankerd. Ze hadden hun leven voor het vaderland gegeven , de sukkelaars. - Gesneuveld in het bos van Houthulst op 25 oktober 1918, kon ik nog ontcijferen, misschien omdat ik het zo dikwijls had geleren, onder de naam van Bertje Demilde. Elk jaar op 11 november stond het hele dorp, alhoewel, bij de gedenksteen. Smet probeerde dan uit zijn tuba enige vaderlandse tonen te wringen en de meeste dorpers waren zo'n cultuurbarbaren: - Godverdomme, Smet, hou op, we hebben dorst. Er stond nu een benzinepomp in een grote zwarte olievlek bij het huis van Gusten, de fietsenhersteller . De poort, waarin Johann de soep voor de Duitsers kookte, was nu tot een etalage omgebouwd. Elektrische fornuizen, koelkasten, diepvrieskisten... Ik draaide onwennig op mijn as en durfde niet eens het valiesje neer te zetten. De boordstenen van het trottoir waren nieuw, want ze zagen er nog zo gaaf uit. Tussen de twee boordstenen was er telkens een gleuf en daarin praamden wij dan de kop van een geweerkogel om hem uit de huls te wringen, maar de arbeid was zwaar. We klopten erop met onze klompen, ooit wel 's een hamer. Eens sprong een huls uit mekaar en Dont was twee vingers kwijt, maar 't was goedverdomme toch oorlog zeker. De brokken sprongen van de boordstenen. Dont is kleermaker geworden. Ze hebben eerst jaren met zijn ballen in een kostschool voor gehandicapten gespeeld en daarna naaide hij alles aan mekaar: broeken, jassen, maar vooral wijven! - Gelukkig heeft die ontploffing mijn instrument niet geraakt, lalde hij vaak aan de tap in " Zeldonk Kruise, want dat ware een ramp geweest. De pastoor kwam vanachter de bezinepomp naar mij toegewaggeld : zou 't regenen, gaat 't regenen, dat doet wat 't wil... - Hij is zat, dacht ik, want wie tegen dronkenschap moet preken, hoeft toch eerst te weten wat het eigenlijk is. Ik wou weglopen richting kerk, maar ik bedacht me, want misschien kon ie me wel helpen, want zijn pastoors daar niet voor... en zei de bijbel daar ook niet één en ander over: de gevangenen verlossen! Ik bleef staan. Vlak voor me stopte de pastoor zijn ganzengang en verspreidde een knoflookgeur. Ik was verbaasd dat ik zo vlug in dat stukje samengeperste ellende de pastoor had herkend. Een miezerig klein zilveren kruisje op de groezelgladde revers van zijn pak bewees dat ik toch juist was, want ik had de man nooit eerder gezien. Het was, bij nader toekijken, een onooglijk ventje. Klein en gedrongen, maar nogal in de breedte uitgesmeten. Een vaalwit, flets gelaat. De ogen verschuilden zich achter jampotdikke glazen en hij vertrok de streepdunne, blauwe lippen als een epilepticus. Het ziekelijke gezicht kwam plots in beweging en uit de scheve mond rolden een paar verre keelklanken en ik meende te herkennen: - Wie ben jij? - Godverdomme, dacht ik, die valt ook direct met de deur in huis, maar ik kreeg een eindeloos gevoel van medelijden dat ik gedwee zei: - Wim van Oostveld. Ik zag hem nadenken, want hij vormde enorme rimpels in zijn Gezelliaans voorhoofd. - Van Oostveld? Er leven hier nog veel van Oostvelds . - Allemaal familie vermoed ik, antwoordde ik. - Dan kom je op familiebezoek?, vorste hij en zijn stem begon iets duidelijker te klinken alsof ze eerst moest ingesproken worden, maar naar look bleef hij stinken en hij keek uiterst argwanend naar het valiesje. - Misschien wel, bleef ik onduidelijk, alhoewel ik, toegegeven, zel niet goed wist wat ik er kwam zoeken. Ik besefte plots dat ik, sedert de gevangeniss deur achter me dichtklapte en de Horecaffer, die goede ziel, me uitwuifde, achter mijn verleden aanholde. Een mens is toch een raar beest en de clochard op de Burg had us toch gelijk! - Wat doe je voor de kost?, vroeg de pastoor, die duidelijk van de oude stempel was, want ze hadden het hem in zijn kop geklopt: " Je bent de baas en je prooi in heen geval loslaten. - Niets, maar ik ben wel op zoek. Ik zag hoe hij mijn uitgerafeld jasje verder uitploos. Hij hoestte rochelend en vroeg: - Je denkt toch niet hier iets te vinden? Toen zag ik dat, terwijl hij sprak, wat hem nog steedfs veel moeite lostte, hij een ingeving had of hoe heten ze zoiets bij pastoors? - Van Oostveld?, vroeg hij nog 's en ik wist het, nu zou het komen. - Ben jij dat soortement schrijver van " Het zwarte Schaap"? Ik voelde - ik schaam me wel een beetje - een lichte gloed van trotste warmte door mijn leden glijden. - Ja, zei ik. - Ze zullen je zien komen. Zo het dorp door het slijk halen. En zeggen dat het allemaal zo'n brave mensen waren en zijn. - Ik heb alles zo waargetrouw mogelijk weergegeven, porbeerde ik me te verdedigen. - Ik zeg niet dat het geen waar is, maar moest je het wel opschrijven? Ik wou nog veel zeggen over de waarheid. Over de schijnheiligheid. De bijbel. Het gerecht. Over Jansenius. Over de kostscholen. Over de christelijke politici. Over zakkenvullers, maar de pastoor weerberichtte weg en rochelde nog iets, maar ik begreep er geen bal van en de look bleef als een aureool rond zijn hoofd hangen.
We waren weggerend uit het bos alsof Malchus met een hele meute honden achter ons aanzat en we liepen tot onze ballen gelijk hingen en de ene ritste alhier , de andere aldaar... Ik tuimelde blazend als de blaasbalg in de smidse in de droge sloot onder de meidoornhaag bij het kerkhof. Ik voelde plots de stilte op me afkomen en er ontstond een onbeschrijfelijke pijn die me naar adem deed snakken en eventjes liet snikken. De zwaluwen scheerden in grillige en messcherpe bochten over het koren dat juist in de aar stond en ik voelde traagzaam de angst, het hijgen uit mijn lijf wegglijden en in mijn jongesnbroek goeide een ongemakkelijke erectie en ik dacht aan Jes die blauwe plekken op mijn hand zoog en zei: - Je zal het later wel allemaal begrijpen en die bobbel in mijn broek groeide en naam immense afmetingen aan. Ik kroop uit de sloot en liep langs de ligusterheg van de kerk en de linden voorbij de kapelletjes van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën naar het dorpsplein. De fiets van Mossel stond bij de deur van de Sportvriend en verder was het ontzettend rustig op straat. De poort van de keuken van de Duitsers stond wagenwijd open en ik ging op de stoeprand zitten. Tientallen keren had ik erop Johann gewacht. Misschien zou hij toch nog komen, want ik kon het maar niet begrijpen dat hij dood was. - En..., Ik schrok op en keek in het gelaat van de pastoor. Een hoofd als een pioen zo rood met op de wangen een netwerk van een hydrografische kaart wateregen. Zijn bek stonk naar zware tabak die Mossel voor hem verdonkermaande. - Dag meneer pastoor. Hij sleog zijn brevier dicht en kwam heel diep over mij gebogen en vroeg: - Wat doe jij hier...zo alleen? De pastoor was de slechtste nog niet. Eigenlijk trok hij zich ,ergens iets van aan. Zelfs in de fameuze brouille tussen mijn moeder en de non, de eerbiedwaardige moederoverste, had hij niet eens partij gekozen. Hij las elke dag zijn mis, at het brood in het zweets des aanschijns van alle boeren die tarwe aanzeulden en Valerie, de meid, bakte het. Des zondags preekte hij nu en dan, maar op kermiszondag of als de plaatselijke voetbalclub , Hogerop, thuisspeelde vergat hij dat wel eens, want de mensen waren dan zo gehaast om naar huis te renne. Als hij dan eens preekte dan nooit over zwaarwichtige onderwerpen, maar over de goede herder, het verloren schaap ( godverdomme, nooit over eht zwarte schaap...), de bruiloft van Kanaän en andere vreetpartijen. Hij vertyelde doodgewoon het verhaal en zei: - O.-L.-Heer veranderde water in wijn en waarom ook niet? Hij sloeg dan een kruis, grijnsde en liep van de kansel. De missiepaters dat was andere tabak. Om de tien jaar kwamen ze de kansel in stukken hakken, want het geloof moest nodig heropgewekt. Vooraf stormden ze door het dorp, huis na huis en hoe ze het, godverdomme, klaarspeelden, ze vielen altijd met de deur in huis als de gerookte ham van de kram gehaalt was. Zelfs Mossel, een notoire communist, alhoewel...als iedereen communist geweest was, dan werd Mossel gegarandeerd klerikaal om maar met alles dwars in de zak te kunnen zijn, krreg het bezoek van het duo schuimbekkers in bruine pij. Mossel was juist bezig met een vlijmscherp schaartje de kam van één van zijn vechthanen bij te knippen , toen de twee wereldverbeteraars de deur openstieten. - Godverdomme, schrok Mossel zich de ziekte, want gendarmes zijn nooit te vertrouwen, alhoewel de dienders meestal kloppen vooraleer binnen te komen. De twee paters, nochtans meestal niet op de mond gevallen, schrokken bij zoveel geblasfemeer en andere bloederige toestanden. De haan pikte de afgeknipte stukjes op. - Wordt er mieledju niet meer geklopt?, vroeg Mossel en schopte de haan de deur uit die niets aan het toeval overliet en dadelijk een hen besprong. - Dat is rap, gekte Mossel en hij durfde er zijn drinkgeld op verwedden dat de dunste van de twee eventjes kleurde. De Dikke had de toestand weer onder controle en zei: - We dachten, Mossel is zo'n joviale mens, we kunnen d'er gerust met de deur in huis vallen. - René is de naam, liet Mossel zich niet uit het lood slaan. De dunste van de twee paters probeerde door het raam te kijken, maar dat was met een afschuwelijk dikke vetlaag beslagen en toch zei Mossel: - Hij zal er nog wel een paar arrangeren, want hij vecht niet alleen goed, hij is ook de beste poeper van heel West-Vlaanderen. - Zo, René. Mooie naam, constateerde de Dikke niet voor één gat schunnigheid te vangen. - Godverdomme, dacht Mossel, rijden en omzien. - Je woont hier blijkbaar alleen, Mossel? - Van aftrekken word je doof, maar daar mag jij toch geen last van hebben...René is de naam. - Mooie naam. Je feestdag valt op 6 oktober. - Dat eerste heb je al gezegd en vandat tweede trek ik me geen bal aan! - Je woont toch alleen? - Mag dat niet? - Natuurlijk , maar een vrouw in huis kan de boel toch beter in orde houden. - Om van het bed maar te zwijgen. De dunste en veruit de jongste begon hoe langer hoe meer om zijn as te draaien. De Dikke was een soortement pitbull. Hij beet zich vast en liet niet meer los. - Wat is dat, Mos...eh, René? en hij wees naar de schoorsteenmantel, waar tussen allerlei rommel: vishaken, klemmen, kaarsstompjes, priemen, twijnklossen, stonden Marx en Onze-Lieve-Heer. Een vreemde combinatie , toegegeven. Marx stond er in al zijn glorie, zwartwit weliswaar, van zijn dikke met weelderige baard begroeide ballonkop te pralen. Op zijn voorhoofd hadden de vleigen oneerbiedig gescheten. De Zaligmaker stond er, in vier kleurendruk, naast. Met uitgestreken gezicht, waar niks uit af te leiden was, stond hij met opengespreide armen laat de kleinen tot mij komen te spelen. Nu raak je voor minder in de bak. Socrates mocht zelf de gifbeker drinken. - Wel luister eens, zei Mossel, als je wil kan je tussen beiden in komen te staan. De Dunne begon blijkbaar weer te luisteren - Van hem , Mossel wees met een afzichtelijk lelijk zwarte vinger naar ons Heer, kreegn we de zondag, van die Bosduivel de zaterdag. Als jij me de maandag geeft kom je ook op de schouw! Mossels bekering was niet zo'n succes, maar des avonds verorberden de pastoot en de twee bruine paters elk een patrijsje voor en een haas na en...: - René is nog zo'n slechte mens niet. Toch bleven ze tien dagen van katoen geven. Elke avond, in de donkere kerk met grillige fenomenen in het te weinig dansende kaarslicht, behandelden ze een thema al naar gelang de doelgroep. De jeugd, de alleenstaanden, de gehuwden, de ouderen... Wij - Tuur Sause , Streuve en ik - waren d'er als misdienaars altijd bij. - We gaan bijleren, zei Tuur, maar de Dikke, bleef in zijn scheldpartij teegn de gehuwden zeer vaag. Egoïsten! Wie zal er armoe lijnden om een mondje meer? Laat de kleinen tot mij komen. Begeer nooit iemands beddegenoot. Neuker Chaf liet maar de kralen van zijn paternoster door de grijpgrage vingers glijden.
Daar ik nite onmiddellijk antwoordde vroeg de pastoor met zijn paarse kop en stinkende tabaksadem tegen mijn snuitje: - Wel, Wim, zo alleen. Ik voelde mijn lippen trillen en diep vanuit mijn buik moest ik alle geweld samenpersen om de opwellende verdreitsnokken teegn te werken. Zoveel mensenkennis had hij wel bijeengescharreld om te zie dat er iets scheef zat en daarom vroeg hij nog eens: - Waar zijn de anderen? - Naar huis, denk ik. - Naar huis? Midden de middag? Ik voelde dat ik vast zat en wou naar huis lopen, maar de pastoor legde de hand op mijn schouder en probeerde vriendelijk te zijn en ik voelde hoe zijn worstvingers - oh, die godverdomse lucht - mijn schouder begon te kneden. - Is er iets gebeurd? Ik zweeg. Van tussen de lindebomen naast de kerk kwam een viertal Duitse soldaten, waarvan er twee een draagberrie droegen. Onder de grijze soldatenmantel waren de contouren van een lichaam (? ) te zien. De pastoor liet mijn schouder los en riep naar Dabeit , de slager - waar was die godverdomme zo plots uit de grond gerezen...en Siere en Mossel en de Dikke Meire en de hele annekesnest? - : - Wat is er gebeurd , Florent? Dabeit haalde de schouders op en toen ik zoveel volk zag samenlopen en Mossel tegen Siere hoorde zeggen: - De keukenpiet is er aan... ...begon ik traanloos met hevige snokken te wenen. De pastoor zei tegen de groep parochianen: - Nog een Duitser minder. - Dedju het was toch de slechtste niet, vond Mossel.
Ik leunde tegen de benzinepomp en klemde het valiesje in de hand. De pastoor waggelende verder de dorpsstraat in. Het was beklemmend stil in de me nooit voordien zo opvallend lege en eigenlijk vervreemde straat. De lijkkisten stonden nu te pralen in het uitstalraam, waar moeder de emmers bruine zeep neergezet had. De Sportvriend was gesloopt en ' Verbonden op de werf te komen'...Celle Naalde verkocht nu ballen gehakt, hamburgers, cordon-bleu, steak strogoff en wat voor kloterij-mijnballen nog meer, maar weg de repen prince-de-galle. Het kerkmuurtje was afgebroken. Slechts twee pijlerss waren blijven staan, want ook het nageslacht hoort wat. De ijzeren balkjes, waaraan het hek ophing, waren in de pijlers blijven steken. Pier van 't Kot was dood en geen mens had nog interesse voor schroot. Ze werpen het op een hoop in de hoek van het erf en de honden zeiken en schijten erop om van de zuipschuiten maar te zwijgen. De kerkdeur stond op een kier, ik wrong me naar binnen en in het portaal was het zo donker als de hel. Mijn ogen wenden vlug aan de duisternis - was ik geen kind van de duisternis...? - en ik opende de middenste dubbeldeur die naar de kerk leidde. Een schaars gekleurd lichtstreepje lijnde in het portaal en viel op de pêle-mêle . Ze waren er allemaal: de scheutisten, bruine paters, dominicanen, witte paters en de nonnen. Allen hadden het dorp verlaten om naar'den vreemden' te trekken en de heidenen te bekeren. We hadden zilver papier gespaard. Tuur vrat chocola tot hij uren op de plee zat te persen om een knobbel stront kwijt te raken. Voor het goede doel. Op de missiekermissen in de hovingen van de baron werd wat afgevogeld en gezopen. - Geef er ons, godverdomme nog één, lalde Smet en hij trakteerde zichzelf, want het was ook voor het goede doel. Mossel lag te slapen in de orangerie van 't kasteel! Het grote klokzeel van de grote klok was weg en de ijzeren draad, waaraan vader een handvat in touw gefikst had, ook. Ik had er zo dikwijls mee het Angelus geklept, maar dat wist die vrome kloot van een Millet niet. De kerk rook muf, maar alle stoelen stonden netjes in de rij en de kansel was verdwenen.
Vader zat gedroogde bonen te zichten in een rode teems. Ik zat naast hem met een takje van de ligusterheg een paardenkop te tekenen. Paarden daar droomde ik van. - Wordt het oorlog, vader? - 't Is al oorlog, jongen. - Is 't waar dat de duiven weg moeten? - Ja, jongen. Hoorde ik een tikkeltje weemoed in zijn stem al zal hij wel zijn best gedaan hebben om het weg te moffelen. - Siere timmert een hok op de rattenzolder. Vader zweeg, want hij zocht ook een oplossing voor de duiven, maar zag er heel waarschijnlijk niet zo direct één zitten. Vader wierp de bonen - witglanzende niertjes - uit de teems omhoog en bleis krachtig om de laatste pelletjes te verwijderen. Het huispoortje kriepte open en ik zag een soldaat op onze koer komen. Vader zette de teems neer en draaide zich om en keek naar de soldaat in prachtig kakhi met blinkende lederen riemen en schitterende koperenknopen en sterren op de kraag. Boven op de schouders flikkerde een 18'tje. Voor de borst dreog hij een verrekijker. - Est-ce que Vous parlez le Français?, vroeg hij aan vader. Vader haalde de schouders op. - Je veux bien voir le front, zei de soldaat. - Het front?, vroeg vader, die weer de schouders ophaalde en de teems aan mij gaf. Haal de sleutel van het oksaal. De sleutel hing aan het pijpenrek op het blad van de schoorsteenmantel. We liepen, de soldaat, vader en ik aan de hand van vader speels huppelend, naar de kerk. Het was er koel en donker, toen vader de dubbele deur openschoof en het rook er muf en die geur zou ik nooit vergeten. - Le creneau?, wees de soldaat naar de deur van het oksaal en hij begon aan de verrekijker te fruniken. Vader liep voor op de trap, ik volgde en daarna de soldaat blinkend in de riemen. Het orgel voorbij en het rook er naar boenwas. De lege tussen verdiepingvol vogelpoep en de lege holte van de middenbeuk. De klokkentoren. De wiebelende ladder naar de torentrans. Toen vader het toernluikje openschoof, voelde ik de wind in mijn gezicht waaien, zoals ik het sindsdien nooit meer gevoeld beb en er liep, niettegenstaande de kilte van het briesje, een warmte door me heen en ik voelde me veilig met vader voor me en de soldaat - het vreemde - achter me. Vader klom reeds in de torenwandelingen greep me met zijn sterke armen vast en we hoorden de soldaat iets wauwelen, maar we begrepen er de ballen van, want zijn woorden waaiden weg over het o zo kleine dorp en ik meende in een vage klank te horen: - Front? Vader haalde voor de zoveelste keer de schouders op en de soldaat keek door de verrekijker in de richting van Knesselare, maar er viel geen kloten te zien. Ik keek naar ons huis en ik vond het zo hulpeloos klein en Lies, de geit, stond op haar achterpoten in de boomgaard de onderste takken van een perenboom af te knagen. - De teef, was ik verontwaardigd en vader lachte!
Ik ging op een kerkstoel uit de laatste rij zitten. Van hieruit had " de soort" als de Dikke Meire, Siere, Dabeit de eredienst bekeken. Alhoewel. Wij, de andere soort, hadden het altijd van dichterbij meegemaakt. Rechts stond nog steeds de doopvont achter het zwart smedijzeren hek. De koperenkandelaar was er nog met het stompje kaars - dat zal wel een ander zijn waarboven wij, de misdienaars, het doopwater warmden. De dochter van de baron, met een naam langer dan de streep bossen van hem aan de horizon, werd gedoopt. De pastoor stond in de hoek gedrumd door een soortement pater uit een abdij, waar Benediktus, of was het eigenlijk Bénédict niet, ooit voorbijgekomen was. Tuur en ik van dienst, dus niet te onderschatten. De Schele, gouvernante bij de gratie Gods en dochter van Thooft en wipstoel van heel 't kasteel, kwam op Tuur en mij afgedonderd : - Het doopwater moet verwarmd! - Schele Teef, zei Tuur. - Wablief? - Elk zijn vak, zei Tuur en wreef achteloos een lucifer over de hobbelige buitenkant van de luciferdoos. De Schele bleef ons de hele plechtigheid in de gaten houden. Na de doopdiesnt stapte de hele adellijke kliek naar de koetsen met vinnige paardjes en reed terug naar het kasteel. - En, zei Tuur teegn de Schele en hij wreef met de rechterduim over de rechterwijsvinger. De gouverante spuwde vuur en wij stoven de kerk uit. Ik stormde de winkel binnen en moeder stond te praten boven de emmer bruine zeep op de toonbank met Wieze, Mossels moeder. - Godverdomme, brandt het misschien?, snauwde Wieze vanuit haar tandenloze mond. - Neen, waarom? - Waarom? Dat loopt, mieledju bijna de poten vanonder mijn gat en dat vraagt waarom. - Ik kom van de doop, zei ik teegn moeder. - De dochter van de baron, verduidelijkte moeder. - Hoe heet het?, vroeg Wieze. - 'k Weet het niet, antwoordde ik, want 't verliep allemaal in 't Frans. - Kus mijn kloten dat is Hollands, zei Wieze. De ogen van moeder spogen vuur, want dat taaltje was niet voor oortjes, die het ver moesten brengen, bestemd. Zo denkt ene Geo Van Deksele er immers ook over en dat is dan nog een echte kenner al zegt hij het ( meestal) zelf. Maar toch. Rechts stonden de twee biechtstoelen. Vooraan in de biechtstoel bij bij het koorgestoelte "zetelde" de pastoor. Daar werden de gore verkens gewassen. De pastoor lepelde ze uit de rij, die zich bij de biechtstoel , waar de vreemde biechtvader stonk, gevormd had. - Kom, maar hier Taaf. Taaf met een bietkop mee en de anderen grijnsden met afschuwelijke smoelen. De schooljeugd moest elke maand naar de biecht. Zwaar tilden we daar niet aan, want de oorlog had ons geweten aardig glad gestreken, zodat wij nu niet precies wisten wat mocht en niet mocht, daarbij een paar teegn je smoel en Fiete was gekleed. We schoven weer in een lange rij naar de biechtstoel. Ik zat naast Toon geduldig te wachten. Ik was vlugger aan de beurt dan ik dacht en had bijgevolg nog niet zo diep over mijn zonden nagedachjt. Ik schoof toch maar in de biechtstoel en wachtte terwijl de pastoor de andere penitent behandelde. Het schuifje ging open, want ik rook dadelijk de mengeling van tabaksgeur en wijn. Ik werkte het rijtje af zonder na te denken. Vloeken, liegen, ongehoorzaam zijn. Allemaal min of meer. Stilte! Dat was nieuw. Meestal kreeg je een klad penitentie op je brood, maar nu hoorde je de wachtende biechtelingen zelfs ademen. - Is dat alles, Wim?, kraste de pastoorsstem. - Ja, aarzelde ik even, want ik voelde nattigheid, maar begreep het niet. Stilte. Er viel een klomp van een voet. - En de onkuisheid? Ik voelde een koude rilling langs de rug lopen. Niet lang. Een flits. Een begin van een erectie kondigde zichaan en begon aangenaam teegn het beschot van de biechtstoel te wrijven. - Ik doe nooit onkuisheid, zei ik en ik was overtuigd de waarheid te spreken. - En vuile manieren?, wou de pastoor weten. Dat was een ander paar mouwen. Vuile manieren ? Miesten was daar nogal goed in. Dat vuile manieren niet lovenswaardig waren, misschien wel, maar dat moest gebiecht worden...? - Welke vuile manieren?, lispelde de pastoor en hij likte eventjes een druppeltje van zijn onderlip weg. Weer een vlugge koude rilling en de manifesterende erectie. Ik wist niet zo meteen wat te vertellen. Toon had verleden week op het einde dan de hoogmis, want hij moest zo dringend, in het koperen wijwateremmertje gepist. Netjes is anders, maar er was geen andere mogelijkheid...Zou hij het reeds weten...? Ik zou het niet vertellen , want Toon verraden dat kostte me achteraf een pak rammel. - Wel?, werd de pastoor ongeduldig. - Ik heb verleden week tegen Berts benen gepist . - Wablief? - Gewaterd. Stilte. De pastoor blies zijn adem luidruchtig door de neusgaten naar buiten en begon dan plots te ratelen: - Je weet wel wat we bedoelen...Het lichaamsdeel om naar de kleine W.C. te gaan. ( Pissen, dus, dacht ik). De dikke buiken vande vrouwen, de hengst van Pieters, de praat van Mossel, de kletspraat van Siere. Toen schoof hij het schuifje dicht en ik liep naar buiten en besefte niet dat ik geeneens penitentie gekregen had. Toen ik buiten kwam tjakkerde een merel vanop het grasveldje naar het kerkmuurtje.
Jenny en ik hadden samen erwten gepeuld en we liepen nu met de lege doppen naar de tuin om ze op het mesthoopje te deponeren. Iemand had het tuinpoortje opengelaten en in de opening van de betonmuur stonden wij, plots, over de akkers te kijken. De kerkwegel in al zijn kronkeligheid spiraalde naar de bossen, die een donkere ondoorzichtbare streep op de einder vormden. We zegden niets tegen mekaar en liepen langs de halfgrote rogge en tussen de twee zachtruisende korenvelden gingen we op onze rug naar de hemel liggen kijken. Het was de eerste keer dat ik merkte dat er zoveel beweging in de lucht was. Mussen vlogen aan en af, zwarte kauwen wipten door de blauwe lucht. Jenny kwam plots heel dicht teegn me aangekropen en ik voelde het blazen van haar adem in mijn gezicht. Ze draaide zich op haar zij en ik draaide me op de zij en we hielden elkaar in een tedere omstrengeling vast en zwijgend bleven we liggen. Jenny begon met smachtend - gloeiende spanning te wrijven en ik aaide de golvende wending van haar borst en jagend gingen we verder, maar we wisten het niet. Hijgend lagen we in het gras.
Ik voelde me plots zo bang worden in de kerk. De heiligen vanop hun sokkel bleken me met van haat stralende ogen te doorboren. Ik liep naar de dubbele deur, die nog openstond en in mijn haast liep ik een stoel omver. Hij kletterde over de grond.Toen ik weer op het kerkplein stond bleek het zonlicht een zegen te zijn. Van tussendetwee overblijvende linden - de C.D. , die ik er ooit met een pennemes ingekerfd had, waren tot afschuwelijke littekens vervormd- zag ik voor de gevel wat ooit het St.-Pieters, Estaminet, geweest was, een groepje dorpelingen bij elkaar staan. Het tot heilig verklaarde doprswerkwoord: te veziken! Ik verpakte het valiesje in de rechterhand en liep het kerkplein naast een fel rode geparkeerde auto af. De monden vielen open en alle ogen richtten ze naar mij en ik voelde hun blikken priemen in mijn rug. Toen ik ver genoeg gelopen had, zodat ik hun praten niet meer kon horen, trokken ze opnieuw van leer en het kon me geen kloten schelen wat ze zegden. Ik hoorde een dof geraas in de verte, maar ik voelde een leegte door me stromen en onnoemlijk verdriet welde in me op... De doodskisten stonden met hun opengesperde zijden muilen me aan te gapen vanachter de vensters , waar vroeger de klompen, emmers bruine zeep, de kratten vijgen en hompen dadels uitgespreid lagen. Op de hoek van één van de kisten stond een kartonnen bordje. De randen waren met sierlijke bleomfestoenen versierd en met onregelmatige gothischeletter las ik: " Kies bij ons voor Eeuwige kwaliteit..." Vanuit het etalageraam zag ik hoe het groepje pratende mensjes me nog steeds stond aan te staren en ik probeerde of ik er niemand van herkende, maar ze bleken allemaal nog zo jong. Ik schuifelde langs de voorgevel van de kistenwinkel voort en beneden bij het laatste venster hing nog een vergeten reclambord. Een ouwe man met sneeuwwit haar en dito baard keek met van gezondheid stralende ogen nog steeds vrolijk de wereld in. Hij knelde de pijp tussen de felle tanden en zijn wangen bloosden als appels...Wie gezond wil blijven rookt " Ajja"! Alle doodskisten te spijt. Het huispoortje hing schots en scheef in de hengsels en ik keek angstig rond alsof ik dacht dat het mijn fout was dat ik vaders troetelpoortje zo had laten vergaan. Zag ik daar de vitragen achter een raam van de pastorie bewegen?
Ik stond te pissen in het ovale potje dat in de hoek van de tuinmuur en het braskot opgehangen was. Ik keek naar de tuinmuur terwijl de urine met deugddoende genotsstoten in het bakje plensde. De stenen van de muur waren van een onnoemlijk donkerbruin en de specie in de voegen barstte naar buiten en zo kreeg de muur een ondefinieerbaar onafgewerkte schoonheid. Rechjts stond de pomp. Vreoger schitterde ze altijd in de glans van rode menie, nu was ze één met de muur. Toen de achterdeur openviel, zag ik niets dan gele hoog opflakkerende vlammen . Boven de oranjegloed zwiepte in grillige, geschrokken kronkels een krooi duiven. Vaders duiven. Angstaanjagend in die drang om te leven was het gegil van het varken in de stal opgesloten. Vader stond bij de pomp en zwengelde voortdurend de emmers vol en goot ze daarna in de sissende nutteloosheid op het vuur. Toen stortte de torenspits van de kerk met Bunings honderd klokken van Londen doen Londen bonzen naar beneden. Vader gaf het pompen op, het varken hielde op met schreeuwen , want het was waarschijnlijk dood en de duiven waren aan de einder verdwenen. Op het dorpsplein stond de hele parochie te lamenteren, omdat de godverdomse Moffen de kerk gebombardeerd hadden. Vader en ik stonden met de verschroeiende gloed van de brandende schuur in de rug bij het huispoortje naar de kermende dorpsbewoners en de vluchtende soldaten van de achttiende artilleriedivisie te lijken. - Nu zullen de Duitsers er seffens zijn, zei vader, en we liepen terug naar huis een zagen tussen de bomen van de boomgaard hoe een Belgisch soldaat - de dappersten aller Galliërs - met vaders fiets verdween. Een Alcyon, want Schotte reed voor dit merk. Vader fulmeerde niet, hij naam mijn hand en zei: - Misschien kan hij nog op tijd wegkomen... Ik knoopte mijn gulp dicht en zag het arduinblokje nog steeds bij het pisbakje staan. Het was blauw met vijf gladde zijden, maar de bovenkant was van dunne, evenwijdige ribbeltjes voorzien. In het midden van de bovenzijde was nog een vierkantje uitgehouwen alsof er daar ooit een haakje vastgezeten had. Smet Doore had het pisbakje in de hoek van de muur vastgemaakt. Smet met zijn zwart behaarde armen stond nog met de schroevendraaier in de handen toen ik uit de keuken kwam gerend. - Probeer 's, grapte Smet. Ik ging op de puntjes van mijn teentjes staan en met een hoog boogje kon ik een straaltje pies vanuit mijn potlooddunne piemeltje in het bakje stroelen. Vader en Smet lachten. De volgende dag lag het arduinblokje bij het psibakje. Vader is dood. De doodsklok luidde over het dorp en het verdriet welde in mij op, want het was zo gedrochtelijk groot, omdat hij nooit mijn vader mocht zijn. Ik liep langs het tuinpoortje naaar de voorkant van het huis, want straks zou Tatse de lijkwagen met zijn zwart vinnig paardje in de lamoenen voorrijden om het lijk op te halen. We stonden met een onbeschrijfelijk stuk in onze kloten te filosoferen aan de tap in De Hoorn . Het sjiekvolk: Mossel, Toon en ik. - Wat is geleerdheid ?, sliste Mossel. Hoe meer geleerd hoe minder mens. Berten doe ze nog eens vol. Toon trok zich van zo'n moeilijk gedram niks aan. Terwijl ik met de wijsvinger streepjes trok in de wasem van het nieuw getapte glas vroeg ik: - Wat bedoel je ,René? - Als je eens wist, Wim, wat de geleerdheid voor je vader betekent. Ik begreep er nu niks van, maar volgens Mossel had mijn vader mijn vertrek naar de kostschool nooit kunnen verwerken. Ergens op het tuinpad had hij de afdruk van de voetzool van mij teruggevonden en de zooltekening van de sandaal was vlijmscherp afgetekend. - Nooit had ik hem zo horen vloeken, zei Mossel. - Godverdomme, Mossel, pas op met je grote poten. Ik kon nog juist mijn klomp optillen en zag toen ook de afdruk. De volgende dag regende het. Later vond ik - het was in mijn tijd te Leuven - op een steen onderhet scharnier van het huispoortje een datum gekrast: 14.4.48. Op die dag vertrok ik - alleen - naar kostschool. Voor mijn welzijn, maar dit vindt Geo Van Deksele nu nog, maar zelf bleef ie zijn hele lange leven onder de kerktoren en aan moeders rok hangen. De schlemiel.
Ik voelde eens aan het tuinpoortje en mijn vingers waren bruin van de roest. Ik klemde het valiesje extra in de hand en stak de straat over, want plots werd mijn kop zo helder als water. Ik zou naar Sintesn gaan en daar zou ik wel een onderdak krijgen en kunnen werken en vrij zijn...! Tussen het Amerikaanse huisje van Dooi en het statige herenhuis van Fiks lag de slag. De vluchtroute van het dorpsgespuis. Dooi had voor de "andere" oorlog, althans volgens Siere, een paar jaar in Canada gesappeld en meer dan één Canadees teegn de muur gezet en was dan met de zuur verdiende centen, zoals het heet, teruggekeerd . Hij had daarna in de dorpsstraat een huis in Canadese stijl laten bouwen en rentenierde er nadien. Fiks had Canada nogal ver gevonden en was ter plaatse geblevenen was varkens gaan kopen en uitsnijden. Daarna had hij een statig herenhuis laten bouwen en ook gaan rentenieren. Hij melkte nog wat kippen en konijnen, maar dat de hanen alle maïs in hun kloten speelden, vond Fiks hemeltergend. Tussen beider huizen liep de slag en daar hadden we meer dan eens weg moeten biezen, want " dat gedrag laat soms te wensen over ", zei de edele , gestrenge, Moeder Overste. De slag was volledig met gras begroeid, maar onder het hoge groen was de bodem oneffen, zodag het moeilijk lopen werd. Een tornado was over Doois boomgaard geraasd. Een enkele perenboom stond nog recht, maar kaal. Anderen waren scheefgezakt of volledig omgewaaid. Op het einde van de boomgaard stond de duiventil. Het stond op hoge, stevige palen met prikkeldraad omwonden fier te zijn, want Dooi had, godverdomme Siere je moet het kunnen toegeven, felle duiven, zelfs een elfpenner! Nu lag het op de rug met de ramen als gebroken ogen van een stervende naar de lucht te staren. Geen duif te zien. - Godverdomme, want ik stuikelde en rolde met mijn kloten in een droge sloot. Ik voelde een plotse, doch felle pijnstoot boven de knie. Het valiesje lag achter mij gezwaaid. Ik keek van tussen het hoge gras naar boven en zag de prikkeldraad. Vlak achter de tuin van Fiks hield de slag op. Ik stond recht en bemerkte dat mijn broek boven de knie gescheurd was. Toen ik met de vingers eventjes de scheur controleerde, voelde ik plots een beetje vochtigheid en mijn vingers kleurden lichtjes rood. De prikkeldraad had een schreef onder de knieschijf gelijnd. Ik nam het valiesje en probeerde de rits open te schijven om een zakdoek te zoeken. - En?... Ik draaide me om en in de tuin van Fiks stond een kleine, doch blozende man me arrogant aan te staren. - Ik ken hem niet, dacht ik. - Ik ben gevallen, zei ik. - Oh, zei de blozer. Het was geen buitenman, want die zou wel dadelijk gezegd hebebn waarop het staat zoals van : " Wat heb jij hier verloren?" Ik vond een zakdoek en toen ik hem openvouwde om het bloed te deppen, zag ik op het hoekje WvO in rode sierlijk gothische letters.
- Van Oostveld, je moet alles, alles, hoor je, zei de Kwakkel met je initialen merken. - Ja, eerwaarde. Moeder had een hele rol, waarop mijn initialen stonden, nij Lantsoghts in de Geldmuntstraat gekocht maar de tijd niet gevonden om ze allemaal op " het goed" te naaien en daarbij: - Je moet er maar goed voor zorgen. De Kwakkel, grote pedagoog, snuffelde in jaszakken op zoek naar ongemerkte zakdoeken en wee degene die d'er één bezat zonder persoonlijk teken. We leken wel prijsbeesten. Zwien, de gymleraar, was ook een stuk ongerief. Regelmatig begon de gymles met: - Handenstand, nu! Zwien stapte havikogend tussen de rijen. De les liep dan verder, maar eindigde dan steevast met: - We stelden vast dat er nog steeds knapen zijn die menen geen slipje onder het gymbroekje te moeten dragen... Hij - Zwien - kon dit met zo'n snijdende nasaalstem snerpen dat het door merg en been ging. - Smeerlap, durfde ooit eens een stoere bink te reageren. Niet luid, maar gymleraars horen scherp en masturbeerden blijkbaar niet en 't was hommeles. We hebben Warden Oom nooit meer teruggezien, want met geslachtsdelen , zelfs niet met de lapjes stof, die ze bedekken, wordt a b s o l u u t niet gelachten. Nooit. Eigenlijk wel spijtig voor Warden Oom ( godverdomme hoe heette hij nu...? ) , want hij was de beste voor opstel. Vandaar de toenaam. - Ja, ja, ja, jij zegt altijd ja. Hij kwam onheilspelelnd dicht met zijn beenderige haviksneus. Ik staarde hem onverschillig aan, want "zijn" macht was gebroken. Na de ancht over de zuiverheid van de priesters en de biecht voor het H. Sacrament van het Vormsel, waar hij redelijk met mijn ballen had gerammeld, was hij de greep verloren. - Je kent toch het reglement?, vroeg hij. - Ja, antwoordde ik. Ik dacht dat ie het leven liet. - Vooruit, schreeuwde hij. Ik grijnsde . Ik liep de donkere gang met aan de ene kant allemaal, egaal, donkerbruine deuren in. Een klein peerlampje priemde vanonder een klein blakertje een lijntje licht op het grijze zeil. Een akelige donkerte beklemde de gang en op het einde kleurde een glasraam: ora et labora! Een grenzeloze machteloosheid greep me bij de strot en ik donderde de trap af en toen wist ik het reeds. Saïdjah wachtte, wachtte, maar hij wachtte tevergeefs! Ik naaide de kentekentjes op de zakdoeken, slipjes, hemden...
- Wie heeft die prikkeldraad hier gespannen?, vroeg ik, terwijl ik met de gemerkte zakdoek voorzichtig de knie depte. - Ik weet het niet, bloosde hij verder en toonde nogal belangstelling voor het valiesje, maar ik stak de zakdoek weer weg en ritste het dicht. - Vroeger kon je hierlangs naar de Ruweschuurstraat. - Dat weet ik niet, zei de Blozer. Ik wou juist zeggen dat hij niet veel wist, want nu ik weer op oude, vertrouwde bodem stond, voelde ik mijn krachten terugkomen. - Wie woont erop Sintens hof? Ik zag hem denken. Hij rimpelde het voorhoofd en zei: - Sinten? Nooit van gehoord. Ik wou over de prikkeldraad klauteren, maar toen zei de Blozer vanop het gemillimeterde grasperk en van tussen het waterputje en de vissende tuinkabouter: - Miel zal het niet graag hebben. - Miel Mulders? - Ja, ken je hem? - Een beetje. Ik liep terug naar de dorpsstraat en eventjes dacht ik dat hij nog iets zou vragen, maar hij kon zijn nieuwsgierigheid bedwingen en dat zal zijn wijf niet in dank afgenomen hebben. - Mieledju, Miel, lachte ik voor mezelf. Ik begon me thuis te voelen. De warmte stroomde door mijn lijf en ik wist het dat ik hier weer een veilige schoot zou terugvinden. Ik liep de dorpsstraat af, want ik voelde de haven, maar ze was anders geworden. De slagerij van Dabeit was weg en d'er naast het café van Blein ook gesloten. Ik voelde een oneindige stilte op me af komen. De nu vreemde huizen stonden met gesloten ogen weliswaar, maar toch vijandig te kijken. Geen mens op straat... ... Ik draaide vlug op mijn as, als een angstrefleks en inderdaad de kletsers stonden nog op het kerkplein en met gesticulerende armen stonden ze me opnieuw te veroordelen. Ik zette het valiesje op het drie-stappen-stoepje van Cesees bakkerij . hier waren ook de luiken toe en de groene verf hing in lange, dunne slierten te wiegelenin de tocht. Het huisje was fobieklein geworden, maar de tredetjes ,nog in hoofdvlees bruin.
Tuur liet een enorme scheet en stinken. - Godverdomme, Siere, zei Bert, je bent plukkerot. - Ruik je deel en zwijg, beet Tuur teruig, wat Bert dan ook maar deed, bovendien in de open lucht rook het nog niet zo erg. Tuur, Bert en ik liepen vooraan in de rij. We stopten vlak voor de bakkerij van Cesee, want daar werd de rij onder de dwingende blikken van Seppen, de lesboer, vooraleer we de dorpsstraat introkken, weer een beetje geordend, want het oog van de burger wil ook wat. Cesee was bezig de bakfiets met brood te laden. De twee honden, Mirza en Betty, waren reeds ingespannen en stonden zachtjes jankend op hun achterste poten draaiend zenuwachtig te zijn.Cesees jongste dochter, Simonne, zat met opgetrokken knieën, in haar blote kont naast de drie trapjes in gespikkelde hoofdvleeskleur. Ze had een plasje gemaakt en er liep een urinestreepje als een kronkelend bergbeekje mangs het voetpad pver de grijze plavuizen naar de goot. Vande boordsteen van de stoep druppelde het nu tikkend in de goot. Ik keek naar Simonnes blote kont en voelde geen emotie, geen de minste trilling liep langs mijn rug naar de lenden. Simonnes billetjes waren schoorsteenzwart en haar kontje was glad als een perzikje met een ondiep gleufje in het midden. - Kaaijiet, kaaijiet... Ik schrok op en zag hoe Mirza, de Mechelse scheper, op en neer springend op de voorste poten uit het greel probeerde te raken. En maar janken. Bert grijnsde. De lesboer kwam naar voor gestormd en brieste: - Wie heeft die hond geschopt? Stilte. Simonnetje had het kinnetje op de nu dichtgevouwen knietjes gelegd en wachtte af. Cessee kwam met de armen vol brood uit de bakkerij gestapt en overzag de situatie ; - Koest, Mirza, beval hij en de hond zweeg. - Wie heeft die hond geschopt, wou Seppen van geen liefde weten. Alweer stilte, je ziet dat van hier. - Waf! De hand van de onderwijzer patste op mijn wang. - Daar gaan we weer, dacht ik bij mezelf, maar daar volgde nummer twee reeds en ik dacht niet meer, maar begon de dekking te verzorgen, want afrossingen van dat niveau was ik langzamerhand gewoon geworden, alhoewel de brouille tussen moeder en de non, Seppen was de inquisiteur, al aardig wat verminderd, toch hingen de handen van Seppen los in de gewrichten. Boven mijn hoofd werd dus een vete uitgevochten, maar ik was dan meestal het lijdende voorwerp en wat erger was het ging om de zo genaamde ziel van het kind. Mijn moeder dacht indertijd - in haar onwetende onschuld. Alhoewel... - dat zij zelf wel zou beslissen wat goed voor ons - haar kinderen - was. Dat was kruit op de pan. Moeder Overste, de Gezalfde, dacht dat ze het leven liet, want als het gewone volk - hoe durft ze...- al weet wat goed voor hen is. Het einde der tijden is nabij en nog veel meer...en Seppen bleef maar kloppen. Ceseer kwam terug buiten, stuurdeSimonnetje naar binnen en wipte op het zadel van de bakfiets. Hij duwde de hefboom tussen de beneden naar beneden en : - Ju, riep hij en de honden begonnen zacht jankend in de kracht van hun gebogen achterlijf de bakfiets vol kratten en kruiken melk voort te trekken. Seppen zwuerde mij, heen en weerslingerend aan de kruin, uit de rij en nadat ik een ongemeen verraderlijke trap, hij trof me pijnlijk achteraan op de dij, gekregen had, werd ik terug naar school gestuurd. De meute liep ordeloos nnaar huis en Cesee floot naar zijn melkronde. Ik schreef straf tot na het lof, want Seppen, was me vergeten en bovendien dat zou me leren!
Ik had het valiesje op de stoep neergezet om de veter van de rechterschoen wast te knopen. De school was niet veranderd. Godverdomme wat was dat een lelijk gebouw, die aangenopen vrije school, maar Geo van Deksele zal dat alweer een cliché vinden, want vrije scholen zijn steeds esthetische kunstwerkjes, waar grote pedagogen optreden, daarbij wie de roede spaart, haat zijn kind. Favoritisme moest er nog uitgevonden worden. Het gebouw. De angst sidderde weer langs mijn rug en kroop in mijn darmen. Honderd meter ver liet ik de ogen langs het gebouw glijden. Het had maar één verdieping. De muren waren in ondefinieerbazar roodbruine baksteen opgetrokken. Niettenstaande het dorp in de hele streek de roep had, de beste bakstenen te fabriceren, Tjikken Vandamme beweerde zelfs dat de Halletoren van de onvolprezen middeleeuwse stad , waer alle poorters int scependom van Brusghe ambactman I ofte andre sin vri even deen en dandre, in Oelems steen opgetrokken was, waren ze er toch ingeslaagd de aangenomen vrije school te verprutsen. De vensters waren egaal-grote rechthoeken en de raamkozijnen nog steeds in het fondantbruin geverfd. De glaslatten in schunnig geel om de zaak een beetje op te fleuren. Op het dak waren Boomse pannen aangebracht. De sluitingen tussen de pannen waren zo groot dat het verleidelijke toegangen voor de straatmussen vormden en of ze er gebruik van maakten. Aan de dakrand waren zinkendakgoten aangebracht. Het opgevanegn hemelwater liep langs her en der geplaatste regenpijpen over het voetpad naar de goot. Ze was er dus nog steeds, de school! Ik nam het valiesje en zag enkele dorpsbengels rond moj staan, maar toch op redelijk veilige afstand. Ze droegen allemaal lange jeans met uitgerafelede boorden. Op de T-shirts las ik de gekste slogans, want de walvis moet gespaard, de olifant gered, het oerwoud bescherm, maar ook het geld geteld...! Ze begonnen te praten, eigenlijk tegen mij al deden ze of ze me negeerden, dus riepen ze naar merkaar, precies of het mij - de vreemde - niet aanging en toch was het allemaal voor mij bedoeld. - Godverdomme, wat een schijtvaleis. - Jerry, wat komt dat hier doen? Zo'n zak! - Belijk die jas! Komt ook niet van Superdonfex! Het lachen wordt harder, schriller, misschien wel vijandig, maar ze naderen. Een haantje-de-voorste is tot vlak bij me gekomen een roept in de richting van het grut: - Schop ik de valies omver? - Je durft niet, Joerie. Ik was hem een fraktie van een sekonde voor en ritste het valiesje van voor zijn voeten weg, zodat hij zijn trap miste en zijn evenwicht dreigde te verliezen. Groot jolijt bij de meute en ik hoorde een snijdig stemmetje dat me bekend voorkwam, maar dat zal we verbeelding geweest zijn. - Kijk joerie valt op zijn krent. Joerie weet zich echter staande te houden en ik zeg - zonder over het juist voorbije te praten - alsof we oude kennissen zijn: - Ik heb hier vroeger ook altijd gewoond...en nu kom ik terug. - Hier in het dorp? Der anderen kwamen naderbij. Waar? - Ginder bij de kerk. Waar de doodskisten voor het raam staan. - Je liegt, want Kooit woont er al zijn hele leven lang... - Kooit is jonger dan ik, zei ik, want we zaten nooit in dezelfde klas en ik wees naar de school. De anderen wouden ook wel 's iets zeggen. - Mijn moeder zegt altijd dat er vroeger naast de kerk een snoepwinkel was, zei het me herkenbare stemmetje. - Precies, daar woonde ik. - Hoe noem je dan, vroeg Joeri die blijkbaar de leider was. - Van Oostveld. Ze zwegen, eventjes maar en dan bijna in koor: - Maar daarvan wonen er hier veel. Aan de Hoorn, in Burkel...overal. - Zie je wel. - Maar waarom kom je terug?, vroeg Joeri en ik zag hem vragend stellend naar het valiesje en het dunne jasje kijken.
Het verhaal van Wim van Oostveld: Daar ben ik geboren, zoals ik zei in het huis waar nu die doodskisten voor de etalage staan. Ik ben hier ( ik wees naar het lelijke gebouw achter me) naar school geweest. We zaten toen, godverdomme, ( het grut grijnsde eens naar mekaar) met drie studiejaren in één klas, maar Seppen hield er de wind onder. - Wie is Seppen?, vroeg Joeri of was het Dimitr, Mario, Redgy...of hoe heten de kinderen vandaag de dag? Seppen was de lesboer. Hij heette Bladdaert, geloof ik. Hij woonde daar en ik wees naar een huis in geel gevelsteen met een Mariabeeldje boven de voordeur. Ik had het vroeger het nisje met beeldje nooit zo goed gezien, maar het was wel typisch voor Seppen...Om in het gevlij van de hiërarchie te kompen had hij meer over gehad dan een Lieve-Vrouwtje boven de deur te plaatsen. Geliukkig was het oorlog en we beleefden leuke tijden. - De meester in de klas zegt dat oormog het ergste van alle kwaad is, zei Redgy of was het Joeri, Dimitri of toch Mario? Maake loove and pees not waor, voegde hij er in schbouwelijk Engels aan toe. Wij spraken indertijd beter Engels, zelfs Duits, dachten we. Maar we hadden bovendien betere leermeesters en de triviale soldatentaal beheersten wij beter dan de eerste de beste soldatenhoer en die zijn ook niet voor één gat te vangen al klunkt die vergelijking in de context nogal vreemd. Einmal bumsen für eine Bratwurst? You bloody bastard, blot yourself at home! Ik voelde dat de dorpsonderwijze een verlichte geest was en van plan was de wereld te verbeteren, want je moet er, nondedju, vroeg aan beginnen en misschien had hij wel Mao Tse Tung gelezen en wie in zijn eigen dorp de stoep veegt...Komt er wel! De meester heeft eglijk en ik kon het niet laten, de meester heeft altijd gelijk, vooral als ie in een vrije aangenomen school les geeft, nietwaar, Geo Van Deksele? De oorlog was wreed, jongens. In veertig wierepn de Moffen hier de boel plat en wij allemaal naar Burkel. Cesee, Bulke, Siere, de Dikken Meire, Dabeit, Celle Naalde, Freten, Spunde, Schete...ze stonden hier allemaal met de klauwen in de lucht, de Duitsers met gericht geweer achter hen en zij ( allemaal) stront in de broek. - Oh, godverdomme, zei een knaap , wat kan me die verrekte oorlog schelen. Kom;, laten die vent lullen , wij gaan voetballen. - Loop naar de kloten, zakzwam, zei Joeri. Jij voetballen zeker, je weet niet eens hoeveel kanten een bal heeft. - En jij met je twee linkse poten, weerde de andere zich, maar hij liep toch veilig in steun van de huisgevels in de richting van de kerk en bleef dan kwansuis voor het raam staan, waar Blein vroeger café hield. - Zijn vader werkt in Brugge en hij denkt dat hij het is, verduidelijkte Joeri. - En zijn moeder, die heeft te doen met een vent van Knesselare. Een lelijke, rooie beuzelaar, lachte een klein kereltje met pikzwart haar en een wipneusje. Ik lachte naar hem en hij voelde zich groeien en riep: - Ga naar Knesselare om te voetballen. De andere sloop weg, want ze hadden misschien wel de gevoelige snaar getroffen. Toen we terugkwamen uit Burkel en Cesee, Siere en alle andere geleerden de stont uit de broek gewassen hadden, lag de kerk en ons huis plat. Ze keken in de richting van de doodkistenwinkel. De Duitsers bezetten het dorp en dat was dat, want er veranderde niks. De oorlog leek voorbij. Wij moesten terug naar school, want Seppen wachtte met zijn wijsheid. - Wij?, vroeg de wipneus. - Ja, wij. Ik, Tuur, de zoon van Siere uit café de Sportvriend, Bert, zijn vader was slager, kapper, biggencastreerder en nog 't één en ' t andere...en Toon, de zoon van Sinten. - Er is hier geen café meer, zei Joeri en geen slager...en...? - Je wil toch niet zeggen dat je niet weet wie Sinten was? Stilte. Godverdomme, in de gevangenis staat de tijd blijkbaar stil. - Had je dan geen honder, want de meester vertelde dater toen hongersnood heerste. Ik glimlachte onzichtbaar. Het was maar eventjes een rimpel op mijn ziel. Kon ik vertellen over Mang Roels, de dief, Mossel, de stroper, Pier van 't Kot...Over de idealisten die meeheulden met de Mof, maar na de oorlog in St.-Kruis arriveerden? Over de ijverige kooplui, die met diezelfde Duitsers zaakjes deden, zoals het heet, maar na de oorlog op de pui van het gemeentehuis een lintje mochten laten opspelden? Echt waar, de oorlog was zo erg niet. Voedsel was geen probleem. Oorlogsgevaar? De Tommies wisten niet eens het dorp liggen. Er werd hier alleel gewerkt, schoolgelopen, gekermist. - En, zei het vinnige, zwarte kereltje en hij duwde de rechterduim tussen de midden- en wijsvinger . - Oh, jij kleine mormel, zei een uitermate lange pui van een knaap, jij krijgt hem nog niet recht. Eens op een kermis aan de Hoorn. 't Was op een dinsdag, want de grote bolling met duizend frank vooruit was aan de gang. Plots dook er een B-19 van de Amerikanen uit het niets op en dropte al zijn bommen aan Flabbaert-buize. Al de volk van de bolling in de sloot en Mang Roels met alles wat niet te zwaar of te heet was, weg... Na de oorlog begon het. Ik werd naar kostschool gestuurd...en dat was een ander paar mouwen. ( Godverdomme, vergeef me heer Geo Van Deksele, maar ik kreeg zo waar een traan in de ogen. Als dit alweer geen cliché is...). Ik hoorde plots roepen: - Joeri, Redgy, Mario, Dimitri. Ik keek in de dorpsstraat en aan de huisdeuren en huispoortjes stonden overdreven gesticulerende moeders hun kroost aan te sporen, want: - Weet je hoe laat het al is? Of moet je geen avondmaal hebben? Wat sta je daar overigens met dit soort te doen? Ze stoven uiteen, maar Joeri bleef en zei: - 't Is weer van dat. Als ze denkt dat ik met me kloiten laat rammelen. - 't Is toch je moeder en misschien is het eten wel klaar. - Mijn moeder, zeg je. Zo'n klerewijf. Waar heeft hij dat stuk verdriet bovengehaald. - Hoe heet je vader? - Waarom? - Misschien ken ik hem wel. - Vanbelle. - Zegt me niks. - Mijn vader is niet van het dorp, maar misschien ken je mijn moeder, maar die is dood...Cecile Dhondt. Ik kleurde eventjes, maar ik geloof niet dat Joeri het zag. Cecile Dhondt.
De zon spande aan de hemel. Het weer was oneindig mooi en de vakantie nog maar net begonnen. Gisteren was ik met de stoomtram van kostschool thuis gearriveerd. Ik plofte het valiesje in het braskot neer en liep, onstuimig omsprongen door Frits, het erf op om vader te zoeken. Een blijheid stroomde door mijn lijf en ik ging in de boomgaard en in de tuin zat vader, geknield tussen de rijen aardbeiplanten, me glimlachend aan te staren. - Vader, vader, ik ben thuis. - Dag, Wim, zei vader en hij ging verder met aardbeien plukken. Hij legde de geplukte vruchten in het vergiet. - Gaan we naar de duiven, vader? - Nog een paar rijen overlezen en ik ben klaar. Waarom help je geen beetje? De eerste vrucht, die ik met het groene steeltje tussen duim en wijsvinger vastgreep, duwde ik tussen mijn getuite lippen en ik voelde het zoete vlees mijn gehemelte strelen. Vader begon te fluiten: " Zachtjes klonk het avondklokje..." Ik verstijfde eventjes, onmerkbaar, maar ik voelde dat ik weer thuis was. Dit deuntje dat vader van een jonge, Duitse soldaat in zeventien in het ouderlijk huis op zijn mondharmonica had leren spelen, kneep in mijn ziel, maar ik kon het niet onder woorden brengen. Die jonge soldaat was nooit meer teruggekeerd en lag ergens met kapotgeschoten en uiteengereten ballen in de Vlaamse velden tussen de klaprozen. Ze zingen nu over hem liedjes van duizend en duizend soldaten, maar daar ben je vet mee Himmelstosz verzamelt ondertussen de lintjes. Ik begin mee te fluiten. Een paar akkoorden slechts en dan schieten we in een lach, want we denken aan hetzelfde verhaal. Tzothuis moest eens kersen plukken bij de baron. - 't Is kij moet skuifel binst de trek, vroeg de baron. - Maar ik fluit niet zo goed, antwoordde Tzothuis, mag ik zingen? - Naturellement, zink is ook de goet... Tzothuis heeeft me daar dan het hele repetorium afgedraaid van de Keizer van China en Acher St.-Piterskerke en om de spanning er de spanning te houden nu en dan iets over Waar men gaat langs Vlaamse wegen. De baron was tevreden. De volgende dag had moeder me laten uitslapen. Denk 's aan, ik moest naar de mis niet, maar moeder wist toen nog niet dat ik een herretje voor meetkunde had, het zou echter verkeren. Ik zat te ontbijten, toen moeder met een proppensvolle netzak winkelwaar de keuken inkwam. - Wil je dat naar Dhondts brengen? Mijn hart sprong in mijn lijf en ik voelde de jacht zo geweldig door mijn kele jagen zodat ik vreesde dat moeder het zou merken , maar ze was alweer de keuken uit in al haar ijver en zorg, nietwaar. Toen ik door het dorp fietste , was de straat leeg en ik was blij niet één of andere vriend te ontmoeten, want vleugels van spanning droegen me naar Burkel, waar Cecile Dhondt wachtte. Hoopte ik. In de grote koeme keuken met zwartwitte plavuizen begon Ceciles moeder , terwijl ze eht zout, de suiker, de chicorei in de etenskast stapelde, te vragen: - Bern je terug van school, Wim. - Ja, Griet. - Waarvoor studeer je? - Ik weet het eigenlijk niet. - Verdomme, Wim, als jij geen rare bent. De winkelwaar was in de kast , ik nam de netzak en liep naar buiten, waar ik de fiest, die tegen de notenboom stond, bam en tussen een uiteen fladderende krooi kippen heterf afreed. Op het einde van de kastanjedreef kwam plots Cecile ( ...Ik zag Cecila komen...) van acher een boom. Mijn hart bonsde in mijn keel en ik trapte nogal fors op de terugtraprem, zodat het achterwiel van de fiets in het zand weggleed. In een vlugge reactie kon ik op het linkerbeen steun vinden en mijn evenwicht bewaren. - Wim, zei Cecile terwijl ze dichter kwam. - Dag, Cecile, zei ik. Ze lei de hand op mijn hand zodat we samen het stuur van de fiets vasthielden alsof ze me wilde helpen. We liepen verder de kastanjedreef in, elk aan de kant van de fiets. - Hoe was 't op school, Wim? - Niet zo goed. Ik heb een hekel aan die hele kostschool, ergerde ik me nogal driftig en ik zag dat Cecile schrok. We liepen stilletjes verder. Zijlings keek ik naar haar en ze voelde het en richtte haar hoofdje naar me en glimlachte verlegden. - Als de kostschool voorbij is, ga je dan nog met mij?, vroeg Cecile. - Natuurlijk!, zei ik en draaide beschaamd mijn hoofd weg. - Je gaat dus toch geen pastoor worden? Ik lachte, want ik kende de roep in het dorp dat wie latijn leerde wel pastoor moest worden. - Ik moet naar huis, Cecile, want moeder wacht. - Ik wacht op je, fluisterde Cecile en ze kuste me met twee profijtige lipjes op de wang. Als in een droom ( ...alweer een cliché, Geo Van Deksele, maar moet je het, godverdomme, zeggen...?) fietste ik naar huis.
- Ik heb je moeder gekend, maar het is lang geleden. - Ik heb haar eigenlijk zelf niet gekend, want ik was vier toen ze stierf. Joeri zag er plots zo volwassen uit en ik voelde een wolk van eenzaamheid over mij glijden en een machteloze woerde om al wat voorbij was en ik niet meer kon vasthouden. - Ze is verdronken in de Zevenputten...Het was een angstige, donkere winteravond. Haar fiets lan nog op de rand van het vijvertje. Zo hebben ze me het altijd verteld. Joeri keek de dorpsstraat in en in de verte zag ik de pastoor de straat oversteken. - Vader is dan beginnen zuipenen na een tijdje later getrouwd met die teef uit Knesselare ...en nu lampetten ze samen. Kijk, daar is ze... Ik zag een wijf in de deuropening van het huis, waar Sriel Dooge gewoond had, komen en ze leunde teegn de deur post en riep: - Godverdomme, Joeri kom je. We zijn reeds klaar met eten. - Ja, ik kom, riep Joeri terug en dan stilletjes, lelijke teef. Ik nam het valiesje op en we liepen elk een kant oo, maar Joeri vroeg: - Waarom ben je naar zo'n strontdorp teruggekeerd? En daarop kon ik hem eigenlijk ook geen antwoord geven. Alhoewel. Ik was hier opgegroeid en ze hadden er mijn ziel onder de dwingende angst van het Jansenisme zo plat als een vijg geduwd. Het leven is lijden en godverdomme wee het krapuul dat daar onderuit wil komen. Moeder Overste, de gevreesde of was het toch de gezalfde ( zou Geo Van Deksele daar een antwoord op weten, als kenner ...) hield er de wind onder. e pastoor liep zich ook het gat uit de haken om Moeder Overste ter wille te zijn! - Natuurlijk, zei Siere en al de aanwezigen knikten, maar ja, Siere, daar God een kerk sticht, bouwt de duivel een kapel. Je werd keer op keer afgeborsteld tot dat je netjes in de rij liep, maar wat goedverdomme die lijn was, kon je nooit aan de weet komen. Neuker Chaf kroop op alles met een gat erin en wij, het dorpsgrut, werden steevast om de minst schuine aanmerking aan het kruis gespijkerd. Tot je stilaan leerde dat je eigenlijk aaan allesde ballen kan vegen, maar dat je daarom eerst een enorme weg moesrt afleggen. Als we maar niet in het clichéachtige vervallen, maar je familiekan je ook een heel eind vooruit helpen om maar te zwijgen over je bankrekening en politieke kleur. Maar als het juk te nauw is dan is er zelfs met het makste paard geen kot te houden. Het ligt natuurlijk aan het paard, want dwarskoppen zullen er altijd zijn. Ik zag Joeri
- Een aambeeld is de realiteit, niet get symbool. Ik zag eventjes zijn gelaat vertstrakken. Hij was blijkbaar op de pik getrapt, maar hij speeldig het handig, zoals de meeste domme mensen en zei: - Het buro van de directeur is op het einde van de gang links. - Hoe, links, dacht ik, maar het was maar een flits, want plots overviel me weer een angstgevoel zoals ik het vroegerzo vaak had. Gelukkig functioneren op dat moment de sluitspieren voortreffelijk. De druk in de lenden bleef duren en de handpalm, waarin het handvat van het valiesje drukte, werd pijnlijk en zweterig. Ik ging teegn de muur uit scheldesteen leunen en het licht floepte aan en de gang werd spookachtig verlicht. Aan de ene kant van de lange, smalle corridor waren uitstalraampjes gemaakt, waarin blijkbaar het oeuvre van ijveriige leerlingen uit de lessen P.O. geëxposeerd werden. Zeilscheepjes, zeemeerminnen, boedha's met opgezwollen buiken, steigerende paarden-zonder-geslacht en voor de rest - zeer veel dus - madonna's. Aan de andere kant keken de glurende ogen van de talrijke buro's, waar ijverig ernstig gekeken werd. Ik school langs de reprodukties van Gustav Klimt naar de verste deur, jawel, links. Ik belde aan, maar mijn hoofd suisde van leegte en mijn mond was drooggetrokken van de angst. Die eeuwige angst voor het onbekende, maar het bleef me achtervolgen en niemand kon of wilde me helpen, maar ik wou ook nooit luisteren en dat wist zelf chef Gevaert reeds. Het groene lichtje "binnen" floepte aan. Ik kon met de hand op de koperen kruk de gefestoeneerde , zware deur moeizaam opendraaien. Wat moest ik nu met het valiesje beginnen? Het felle licht - wat een teegnstelling met die donkere gang - schokte mij als het ware wakker en ik keek verbaasd in een helder buro. Onthutst plaatste ik het valiesje op de vloer. Het was een parketvloer. - En?, hoorde ik en verbaasde me voor de zoveelste keer dat er nogal wat geënd wordt in Vlaanderen. Vanuit halfgebogen houding, ik had het valiesje neergezet, keek ik omhoog in het gelaat van de amn achter een buro en waarvan ik vermoedde dat hij de enner was. Hij had een overdreven rood gezicht . De ogen lagen in diepe kassen onder smalle streepjes wenbrauwen. Boven de vlezige lippen, die hem een niet onsympathiek voorkomen gaven, spitste een scherpe neus, die niet in een punt uitliep, maar op het einde afgevlakt leek ,een beetje zoals bij Depardieu. - De directeur a.u.b., was ik voorzichting en beleefd/ - Ja, waarmee kan ik je helpen? Maak het kort, want ik heb nog wel wat anders te doen. - Ik ben Wim van Oostveld. - Oh, Wim van Oostveld en wat wil Wim van Oostveld? - Ik was een hele tijd geleden leraar aan deze school, maar ik kon mijn contract niet volledig uitdienen en nu kom ik kijken of ik misschien weer aan de slag kan. Het deurbelletje rinkelde. - Excuseer, zei de directeur. Hij stondvan uit zijn kantoorstoel op en liep naar de deur en opende ze. - Wel, Stefaan wat nieuws? , hoorde ik. Vanuit de duisternis van de gang en vanachter de halfgeopende deur hoorde ik betrekkelijk duidelijk brommen: -Wel, directeur, 't is maar, je weet wel, excuseer, U weet wel, ik ben de man niet die vaak om een gunst kom vragen... Ik probeerde op allemogelijke manieren de snuit van die Stefaan te zien tekrijgen, maar het lukte niet. Ik kon nu weer de draad van het verhaaal oprakelen, want de directeur zei: -Kom, Stefaan wat ligt jou op het hart? - Wel, daar ging hij weer, ik moet morgeneen uurtje inspringen, want collega Lessor is ziek, maar het komt zo moeilijk uit. 't Is niet dat ik niet wil, want je, excuseer, U weet, directeur dat U op mij kan rekenen. - Kortom je kan niet komen?, vroeg de directeur. - Eigenlijk niet, want mijn vrouw moet tennissen en ik weet het is misschien niet een gegronde reden, maar het lesuur is reeds betaald. - Goed, zei de directeur, maar zoek zelf een plaatsverbvanger; - Zeker, directeur. Absoluut. U kan erop rekenen, ging het steeds maarverder en de rest werd door de dichtgeklapte deur gesmoord. De directeur kwam weer naar de stoel gelopen en mompelde: - ...omdat zijn vrouw moest tennisen? Het eerste deel had ik niet kunnen begrijpen.
Het was een stille oktoberavond, toen ik naar huis fietste. Betty stond voor het grote raam van de flat naar de avonddrukte te kijken en ik zag duidelijk dat ze me negeerde. - Wat heb ik nu weermispeuterd?, testte ik mijn geweten. Ik plaatste de fiets in het stalletje en liep de trap op naar de eerste verdieping. Betty stond nog steeds voor het raam en begon dadelijk: - Nu is het genoeg. Ik wou eigenwel weten wat er nu genoeg was, maar ik hield wijselijk - na enkele weken had ik het geleerd - de waffel en wachtte af. Het hoefde niet lang te duren. - Komt dat serpent van een Kortrijks wijf hier vanmiddag aangewaaid en het was direct koekenbak! - Wie bedoel je?, vroeg ik al had ik een vaag vermoeden dat ze Stefaans wijf ( excuseer, dame, want van Kortrijk...) bedoelde. - Hoe durf je het te vragen, Stefaans vrouw, natuurlijk. Ze bleef wel beleefd. Ik had ondertussen de schoenen losgeknoopt en toen ik ze in de keukendeponeerde, zag ik dat er nog niet aan het eten was gewerkt. -Na een halfuurtje spek schieten over haar broers oudste meisje, het mooiste van de sta, presteert zo leuk op school, daarbij haar andere broer, de rijkste van het dorp, heeft alweer een nieuwe auto gekocht... Ik kende dat soort verhaaltjes en had er een gloeiende hekel aan, maar Stefaan was een collega en tien was ik blijkbaar nog idealist en wat meer was Stefaan was een geront en een echte, want niettegenstaande de zo genaamde vriendschap kreeg ik steeds een lesrooster met het accent op het laatste deel van het woord. - Dan kwam de aap uit de mouw. Of ik niet eventjes tweehonderd frank kon lenen. Maandag zou ik ze terugkrijgen. - Tweehonderd?, vroeg ik verbaasd. Waarom liep ze niet naar de bank? - Dat heb ik haar ook gevraagd, maar naar het schijnt zijn we vandaag de veertiende en als je dan geld van je bankrekening haalt, verlies je veertien dagen intrest. Jij wist dat natuurlijk ook weer niet, kon ze niet nalaten toch maar eventjes giftig te zijn. - Neen, dat wist ik niet. - Die tweehonderd frank was nog het ergste niet, misschien krijg ik za wel terug... - Ik ?, dacht ik, maar ze gind al door: - Maar die andere vierhonderd frank , die zie ik nooit terug. - Nog vierhonderd? - Ja, ze vond dat we die zuippartij van vorig weekend wel mochten helpen betalen. - Zuippartij?, vroeg ik niet begrijpend. - Oh, jij weet nooit van niks. Verleden week hadden we toch dat fuifje bij Stefaan thuis. Wel dat blijkt, althans volgens zijn vrouw, een beetje uit de hand gelopen. Als je denkt dat zij achthonderd frank aan drank per week zal besteden dan zijn we mis. - Moeten wij haar fuifjes helpen betalen? Het gesprek was voorbij en het geld...weg!
De directeur lei een paar boeken op een andere plaats alsof hij eventjes wou nadenken of bekomen. - Hoe is de naam alweer? - Van Oostveld. - Van Oostveld, zei hij voor zichzelf, terwijl hij zijn geheugen aftastte, het zegt me niets. - Ik was hier voorheen leraar aan de Ambachtsschool en ik hoopte misschien weer aan de slag te kunnen. Terwijl hij in een kast achter het buro naar het dossier - het mijne ? - zocht zei hij: - Vreemd moment om nu te solliciteren. - Ja, eigenlijk wel, maar ik ben vanaf vandaag slechts beschikbaar. De telefoon rinkelde. - Hallo...Oh, Jos ben jij het? - ... - Als 't niet te veel moeite kost, mag je hem van die vervanging ontslaan. Goed? Dag, Jos. Terwijl hij telefoneerde had hij het dossier gevonden en begon er nu in te bladeren. Plots hielde hij op , las en zei zonder me aan te kijken: - Spijtig, maar alle plaatsen zijn bezet. -Ik dacht dat U verplicht was me terug te aanvaarden? - Nee, nee. U hebt Uw loopbaan - waarom werd ie plots zo beleefd? - onderbroken zonder geldige reden op te geven waarom U afwezig zou blijven en vooral voor hoelang. We zijn dus helemaal niet verplicht U terug te aanvaarden. Hoe komt U erbij? Ik wou zeggen dat de Horecaffer het in de krant gelezen had, maar het zou alweer een lang verhaal worden over wie de Horecaffer wel was... - Ik sta eigenlijk op straat, hapte ik naar lucht zoals een vis op het droge. - Eigenlijk wel, maar wat wil je ( héhé) dat ik er aan doe? Ik wist het wel, maar vond niet dat het mijn taak was om een directeur van een Ambachtsschool op zijn plicht te wijzen. Misschien had ie wel een klusjesman nodig of een bordenwasser in de keuken. De tranen sprongen mij in de ogen en ik nam het valiesje en liep als in een droom koud en kil naar de gefestoeneerde deur. De directeur zei nog iets, maar ik hoorde verre keelklanken als van iemand die me in een totaal vreemde taal aansprak. Toen zag ik plots dat mijn schoenen tot op de draad versleten waren en in maanden niet meer degelijk gepoetst.
Het koor van de Serafijnen: Eerwaarde Moeder-Overste ( wijsvinger tussen de pagina's van de Navolging van Christus) : " Wat moet er van jou geworden? Je ouders zo'n christelijke mensen , en jij...de grootste leugenbrok van het dorp". De Groten van Oostveld( ...hij zit te schijten in het raapveld): ...dat zal nooit een broek aan zijn kloten hebben! Toon ( vanuit de halve deur van de paardenstal): Dag, Pastoor! De Kwakkel ( wijsvinger op de ademsappel): Jij die voortdurend zondigt tegen het zesde gebod. Jij die de zuiverheid van de priesters bespot. Jij die de onschuldige knapen in het verderf stort. Mijn hospes uit Leuven ( verfkwast in de hand): Jij geslaagd? Een schande voor de hele universiteit ! Chef Gevaert ( lallend aan de tap): Jij, jij raakt ,og eens in de jail. Moeder ( erwten peulend): Wat zullen de mensen daarover zeggen? De Horecaffer: Jij, jij bent de slechtste nog niet. De rechter van instructie: Het is niet aan mij om over jou een oordeel te vellen, schrijf toch maar verder! Geo van Deksele( het hoofd in de rechter ( natuurlijk) hand rustend en zoals Berten Rodenbach met de wijsvinger een kuiltje in de wang drukkend): Als jij denkt met "mijn" zuil ( wablief...) te kunnen spotten, dan heb je het verkeerd voor. Zelfs Jean-Pierre van Rossem... Moeder: Wat zullen de mensen daarvan denken...
Ik stond - plots - weer, met het valiesje in de hand gekneld, op straat, de Oordjesstraat en zag toen de ellenlange rij auto's en op de stoep pêle-mêle door mekaar de brommers. Ik voelde me hulpeloos, zo klein. Ik had nog negenduizend frank op zak, maar geen dak boven mijn hoofd en zelf de zo christelijke zuil, wist met haar " Zwarte Schaap" geen uitkomst. Nochtans was er ooit iemand ( homo quidam...) die over meer vreugde sprak omtrent een verloren schaap dan omtrent een ordinair kuddedier, maar misschien sprak hij maat in clichés of was hij uitermate naiëf. Ik stak de straat over richting bushalte, maar hoewel ik reeds voor de helft het zebrapad gedwarst had, moest ik plots achteruitspringen om een dure slee door te laten rijden. Stefaan aan het stuur, die zich naar huis haastte, want hij kon die zieke collega niet vervangen, daar zijn madam moest tennissen.
HOOFDSTUK 3 : Hoe kon ik weten dat het ooit voorbij zou gaan...?
De bus reed doorde oude Gentpoort, symbool van een groots verleden. Ik zat op de laatste, lange bank met het valiesje op de knieën geprangd. Ik zat alleel op de bus en na een schuchtere poging bleek de chauffeur ook niet de grote praatvaar te zijn. Tijdens het rinden door probeerde hij zijn boterhammen binnen te duwen en vooral het geklungel met de thermosfles maakte mij nerveus. - Wanneer arrivezren we aan de Hoorn? - Nooit, met volgepropte mond. - Nooit? Hij dronk een slok mauwe koffie en ik dacht aan de verdwaalde bus van Steinbeck, maar ik bleek hem niet begrepen te hebben. - De busroute is totaal veranderd, we rijden nu van de markt rechtstreeks naar het station van Dasheem. Hij nam alweer een felle hap en had een beetje moeite met de dikke plak ham die tussen het brood geplet lag. - Waarom niet meer naar de Hoorn? Hij kwauwde met smekkende geluiden en aan de hoek van de mond zag ik sporen van mosterd en hij haalde zijn schouders op mom aan te geven dat ie daar juist al alng genoeg gepraat had. Ik ging weer achterin de bus zitten. We reden nu in de buitenwijken van de stad. Lange straten rijhuizen - lintbebouwing - met geen streepje groen. Egaal bruine gevelstenen, ramen wit geverfd - het staat zo levendig, nietwaar Marie? - en voordeuren in eikenhout gekleurd. De bus moest tussen degeparkeerde wagens in te smalle straten slalommen. Ij was dus op weg naar het dorp, want thuis heb ik nog een ansichtkaart, waarop een kerk, een kar met paard...Hoe was ik op het idee gekomen om terug te keren? Naar de roots? Geo Van Deksele zal alweer in het vuistje lachen. Toen ik de deur van de Ambachtsschool achter me dichttrok, ben ik naar een bank in de straat gestrompeld. De ontgoocheling viel over me heen en ik kreeg weer één van die buien. Wat zat ik hier eigenlijk te doen? En de Horecaffer was er niet om mij op te beuren. Ik had er vroeger ook al alst van gehad , die buien van onwetendheid. Opstaan. Ontbijten. Werken. Middagmalen . Werken. Avondmalen. Slapen. De morgenstond heeft goud in de mond, maar alweer opstaan, ontbijten. Waarom dan? Na - met een beetje geluk - zeventig jaar ben ie vijfentwintigduizend vijfhonderd en zevenzestig keer opgestaan, heb je zovele malen ontbeten, dan duwen ze je onder de zoden. Waarom verder jakkeren? Toen in in de verte twee ex-collega's, druk gesticulerend , zag naderen , nam ik het valiesje en liep weg in de richting van café 'De Toekomst' en om hen pijnlijke ontmoeting te besparen, bovendien geloofwaardige excuses zijn vandaag de dag niet in de aanbieding.
De deur van café 'De Toekomst' was nog even moeilijk open te duwen, dan voorheen. Vroeger, godverdomme hoe lang is dat reeds geleden (?), was ik de enige die met één poging de deur kon openkrijgen. Janten , de kastelein, had eens in een helder ogenblik gezegd: - Wim is een kroegspecialist ik zie dat direct. De anderen hadden vettig gelachten, maar er was toch een zeker jaloersheid in hun ogen te bespeuren. Ik stond met in de enehand de kaduke deurklink en in de andere het valiesje. ( Stel eventjes dat Prof. Dr. A. Westerlinck nog zou leven dan had ie reeds een ewamenvraag. Aan mij vroeg ie eens hoe vaak er in Don Quichot een herbergscène voorkwam...en godverdomme ik wist het niet!) Vier paar ogen in zich omdraaiende kopppen, want de tapkast stond nog links van deur in de verre hoek. Er werd geen woord gezegd. Ik ging aan een tafeltje zitten waar vroeger de flipperkast gestaan had. Rechts in de hoek stond nu een snookertafel in plaats van de carambolebiljart. - Eén pint, aub, zei Janten en schoof het glas bier over het tafelbladnaar mij en liep vervolgens terug naar de tap. Hij had mij herkend, want een kastelein vraagt niet aan goede klanten wat ze drinken, hij weet het gewoon. Toch zei ie niks, maar aan de tap werd er wel gesmoesd. - ...de schoolmeester die zijn wijf vermoordde... - Godverdomme, Chaf, we zijn niet doof. Janten draaide onder de tap aan de radioknop en buiten een malloot die over het meisje van de buren die met haar fiets praatte ( waar halen ze het?) zong( nou), hoorde ik niets meer. Janten grijnsde met breed opengesperde bek en nu wist ik het zeker: hij wist wie ik was, maar voor hem was het voorbij. De tooggangers spraken nog verder over mij, alhoewel ik hen niet hoorde, maar nu en dan was er één die schichtelijk in mijn richting probeerde te kijken, doch lomp als ze waren, kon je er niet naast kijken. Omroeper Ro Kluns moest nu en dan een andere plaat aankondigen en toen werd het even stil in de gelagzaal en zo ving ik onvolledige flitsen op: - ...gespuis gezeten? - Loop niet weg... Ik lei dertig frank - straks moet ik eens narekenen hoeveel overblijft - op het tafeltje, nam het valiesje en verliet café ' De toekomst'.
Aan de halte buiten de stad stapte er een tweede reiziger op. Hij vroeg een kaartje tot aan de markt en bleef naast de chauffeur staan. Ze begonnen een intens gesprek over voetbal, maar buiten een paar woorden die ze iets meer accent gaven, kon ik niet begrijpen. De weg kronkelde steeds zoals vroeger, want de oude wegenbouwers hadden de karsporen gevolgd en de karren wiegelden van de ene vaste plek naar de andere, want zo dronken zullen de voerlui wel niet steeds geweest zijn. De velden, weiden, boomgaarden waar de karren ooit tussen dokkerden zijn niet meer te zien. Aan de boord van de slingerende weg werden huizen gebouwd.+ Kasten van huizen. Witgekalkte huizen. Pronkerige huizen. Kortgeschoren gazond accentueren de onnatuurlijkheid. Artificiële rozenrijen zomen de kiezelpaadjes af en de opzichtige wagesn staan voor de garagepoorten en naast de voordeuren wiegelen lantaarns in de wind en staan de wagenwielen nutteloos te zijn. De canadapopulieren zijn weggedrukt door de Japanse kersenbomen, maar de bus slingerde verder. - Markt, roept de chauffeur me wakker. Nog ongevier drie kilometer naar de Hoorn, voegt hij er aan toe. - Ik weet de weg, stel ik hem gerust en met het valiesje in de hand stapte ik van de bus het marktplein op, waar ik dadelijk van onder tot boven door twee pratende vrouwen, leunend op de fiets met zware boodschappentas, gekeurd werd , want hun gesprek stokte onmiddellijk. - De markt, dacht ik. Het gemeentehuis in Zeeuwse stijl uit de achttiende eeuw stond er nog met overal bloedrode geraniums op de vensterbanken. Dr. Weyns noemde het ooit : " het mooiste raadhuis van Vlaanderen", maar het marktplein hadden ze ( wie eigenlijk? toch maar deftig naar de kloten geholpen. Alle trapgeveltjes in die goeie , ouwerwetse roodbruine bakstenen waren met verf besmeurd. Die ouwe steentjes werden in het dorp gebakken. Eeuwenlang. Handformaat.
Dreten van de Magere Rozen was al minuten lang aan het pingerlen om een prachtige tol met op de bovenzijde kleirrijke spijkers te vermangelen tegen mijn fellichtende koperen pen. - Ik geef mijn pees toe, drong Dreten aan. Ik liet me niet van mijn stuk brengen, want de tol interesseerde me wel, maar pezen kon niemand beter vlechten dan vader , want toen hij paardenknecht was, had hij er duizend in de spookkot gevlochten. - Je kan je tol aan je gat plakken, lispelde ik vanachter mijn hand en ik zag hoe Dreten verdrietig keek, want hij had zijn ideeën op die pen gezet en Dreten was steeds de laatste van de klas en wist niet meer in welke klas hij thuishoorde, want hij had al zo dikwijls een jaar - godverdomme, wat is een jaar? - overgedaan, maar als ie ergens zijn gedachten opgezet had, dan was ie als een bandhond die in een stok beet en van geen loslaten wil horen. Ik zag hem nu nadenken en in de zakken graaien om de wisselbuit nog te vergroten. Het was een heel eigenaardige pen. We hadden er nog geen naam voor. Mijn oom, moeders broer, priester en grote Vlaamse Kop, had ze uit Engeland meegebracht. Zewas koperkleurig en als je aan de ene kant op een knopje duwde, kwam er aan de andere kant een punt te voorschijn en daarmee moest je dan schrijven. Je kon er nette, fijne , blauwe lettertjes mee schrijven en wat nog beter was, als je over de letters wreef, maakte je geen vlekken. - Godverdomme, een pen met droge inkt, had Toon bewonderend gezegd, maar Moeder Overste hield wel van pennen, maar veel minder den krachttermen. Na een halfuurtje wist ik echter ook dat er in het pennetje een veertje zat en nadien ging het schrijven iets minder vlot, maar het bleef een aanlokkelijk ding. - Einde les gewijde geschiedenis, blafte Seppen. We borgen zoals elke middag ond boek gewijde geschiedenis weg, want steevast deed de elsboer elke middag zijn dutje en wij maar prentjes kijken. Adan en Eva, bijna naakt.Alweer een cliché, maar 't is, godverdomme beste Geo, mijn fout niet dat de uitgevers van boeken gewijde geschiedenis altijd dezelfde prenten afdrukken. Jezus verdwaald in de tempel. Met zo'n onnozel smoel mag je nog van geluk spreken dat je alleen maar verdwaalt. De wonderbare visvangst. Een lege maand en twee vissen op de grond. Amaai. - Vaderlandse geschiedenis, kondigde Seppen aa,. Dreten trok zich nergens iets van aan en opende de aanval opnieuw.: - De tol, de pees en morgen een zak mispels. - Smoel toe en vreet zelf je mispels, want als ik een les niet wou missen, dan was het vaderlandse geschiedenisles. Toen reeds. - Wie was er al in de steenbakkerij?, vroeg Seppen. Ik schrok even, want dat leek vreemde geschiedenis , maar ik was vorig jaar in de steenbakkerij. Het was nog donker toen moeder me van bed kwam lichten, want broer Jo mocht niet wakker worden. We sliepen met ons beiden in een twijfelaar, wat voortdurend problemen meebracht, nog niet met de zuiverhied, maar met plaats. Het bed stond achter een gordijn op zolder onder de pannen. Toen ik in mijn nachtgewaad in de keuken kwam, stond vader in een grote braadslee dikke plakken spek te braden . - Ga je maar wassen bij de pomp en je kleren liggen in de stoel onder de klok, zei moeder en ze begon brood te maken. Ik ging buiten tegen de muur staan pissen, want hetpisbakje was op manshoogte opgehangen en aangezien Smet Doore - maar Smet jij zijt een beer... - , die het bakje had opgehangen, nogal groot was, kwam ik ellen te kort. Na een korte prrr aan de pomp huiverde ik weer binnen en vader zat reeds aanstekelijk te eten. We reden met de fiets naar de boerederij van grootva en daar spande vader toen twee Brabanders, Mina en Rabbi, in. Ik wist dat vader nu perfekt gelukkig was. Hij mende de paarden naar buiten, liet ze twee blokwagens uit de wagenschuur trekken en dan hobbbelden we over de kasseiweg naar de steenbakkerij. Vader en ik zaten dicht teegn mekaar met de voeten op de dissel stil te zijn. Ik voelde de warmte van vaders lijf door mijn eigen dunne jasje stromen. Plots kreeg ik een lichte schop teegn mijn onderbeen en keek om en zag Dreten allerlei snuiten trekken, waaruit ik kon afleiden dat hij alle hoop nog niet opgegevn had. Maar de meester hoord eik zeggen: - De steenbakkerij is één van de oudste uit het land. Als je nog eens mag naar de zaterdagmarkt in de stad, bekijk dan maar even het belfort. Met stenen uit onze steenbakkerij gebouwd. De mensen maakten een lange rij vanan de steenbakkerij tot aan de markt en de stenen werden hand in hand doorgegevn. Bij de avondklok liet elkeen de steen , die hij op dit moment in de hand hield, vallen waar hij stond nen des ochtends nam hij de steen daar precies weer op en gaf hem door. Niet allen de Halletoren dat zinnebeeld van vrijheid en macht, maar ook de O.-L.-Vrouwekerk symbool van nog meer macht, misschien, werd met ons steen gebouwd. In die rij had ik willen staan. Bij elke steen die ik dan doorwierp zou ik: - Hop, geroepen hebben. Terwijl we stenen gooiden, zou Tuur roepen: - Kijk Jan Breydel. Breydel liep voorbij. Groo, sterk. Met een grote gekrulde Knevel onder de neus, zoals grootvader van moeders kant, want die was ook slachter. De beenkappen blonken in de zon en in de gordelkoker flitsten de messen en de bijl. - Ga je d'er nog eentje slaan?, durfde Tuur brutaal terwijl hij een steen naar Bert wierp. - Godverdomme, Dreten blijf van mijn gat. Ik vermangel niet nog voor geen duizend frank. - Wel, Van Oostveld, moet jij niet luisteren? - Je, zeker meester. - Vroeger waren het allemaal open ovens. Er werd terplaatse gebakken en als de streek leeggebakken was , verhuisde de oven. Denk maar aan de vele namen van de wijken : de Tichelhoogte, de Steenoven... De bel klingelde en we kletterden op onze klompen naar buiten en ik rende als een haas om van Dretens gedrens af te zijn.
De huizen op het Marktplein waren nu bepleisterd en geverfd in felle, helle kleuren en soms in een iets lieflijker pastelkleur . Schreeuwlelijke reclameborden voor worsten, taarten, hondenvreten, BH's, slipjes en TV's "sierden" nu het plein en de mensen bromfietsten er tussendoor of slalomden met de wagen de klinkers op een hoop . Ik liep met het valiesje stevig in de hand richting den Hoorn. Vlak voorbij de markt was er een pleintje, ik wist het nog, maar nu was het bijna niet meer te zien, want een grote, wilde, maar wit-bloeiende vlier groeide het pleintje dicht. Toch stond het waterputje er nog. De ronde kuip was in grijze, afwisselend gele, bruine kalkstenen opgemetseld. De horizontale eiken balken met versierde krullen op het uiteinde torsten het beschermende afdakje dat met schaliën toegedekt was . Het was een waterputje zoals op nieuwjaarswenskaarten werd afgebeeld zonder sneeuw op het dak en ook het roodborstje en het tedere reebokje ontbraken. Aan de voorkant hing de nauwelijks te ontcijferen koperen plaat. Ze keen naar de Vrijheidsboom, neen, niet de echte, want die was al lang omgehakt en vervangen door een café. Voor wat hoort wat. - " Uit dankbaarheid van de bevolking voor onze bevrijders uit Canada", kon ik vanop de bank lezen of had ik het nog uit mijn kinderjaren onthouden?
Een week lang hebben we hele middagen lang, 't hing ons de kloten uit, het Canadese volkslied gerepeteerd. Het moet me wat geweest zijn, de boerenkinderen in de klas die nog nooit een Engelse klank zo groot als de kerk, vijfendertig meter dus, hadden gehoord en dus maar ginge n bekkentrekken. De nob met het stalen maagdenvlies en de hoedster van het zesde en negende gebod, werk aan de winkel, stond vooraan op het podium van de gym- of feestzaal, al naar gelang, metde armen te zwaaien. Seppen, de lesboer en gewaardeerd gatlikker, wees met de fameuze stok, hij liep op het einde puntig uit, de tekstregels op het bord aan. Gelukkig moest in niet meezingen, gezien de brouille tussen mijn moeder enerzijds en de non en Seppen anderzijds. Dat was mijn vorm van partij kiezen. Toen Toon plots, want hij was onberekendbaar, het fameuze soldatenlied Lili Marleen,maar in eigen versie begon te lallen: - Voor de kazerne voor die open poort Staat er 'n laterne en dat wijf ga' voort..., maar z'is gepoeierd tot in haar hol... Bert , Tuur en ik ( inderdaad ook) proestten het uit. Stante pede werd ik door Seppen deskundig afgetouwd en dat was mijn manier om aan de strijd deel te nemen. Op een pracht van een najaarsmiddag stonden wij dan, de dorpsjeugd, gewassen, geboend, gekamd en ontluisd , de oorlog was voorbij, op het pleintje achter het stadhuis. We hadden allemaal een ruiker bloemen meegebracht. Toon was het alweer vergeten en hij liep de rij af: - Een bloem of een watjekouw op je smoel, zei ie tegen de jongens en tegen de wijven: - Een bloem of anders pak ik je schreve... Toon stond te pronken met de mooiste tuil, maar Seppen kwam toen toch nevens hem staan, want hij betrouwde blijkbaar Toons zangcapaciteiten niet. De Canadese ambassadeur sprak de menigte toe. Geen mens begreep er een bal van. Wij zongen het Canadese volkslied. Geen Canadees begreep ereen bal van. De burgemeester met een naam om elke Vlaamse nationalist een bloedopdrang ( voor Vlaanderen weliswaar) te bezorgen trok in samenwerking met de ambassadeur de beide nationale vlaggen weg en daar stond:De Waterput. - Godverdomme, een waterput, zei Siere van achter de tap. Wat is me dat voor een monument? De Tjikken, notoire dorpshistoricus, dronk zijn glas leeg, schoof het naar Leen en knikte waarop Leen dadelijk zijn glas volta^te...en hij boerde: - Oh, godverdomme, Siere, wat weet jij van monumenten. Dat is symboliek, vent. - Symboliek van mijn ballen. Geef toe een zwakke tegenzet van Siere, maar hij gebruikte die wel meer. - De hamer en de sikkel is de enige juiste symboliek, zei Mossel al was het maar om de onvolprezen kaloot, de Tjikken, te koeionneren. De Tjikken had blijkbaar niet geluisterd of was ie te zat, want hij ging onverstoord door: - Vroeger, dank je Leen ( hij nam een flinke slok), hebben de Oostenrijkers daar een diepe waterput gegraven en het pompje viel nooit droog. Menig keer ( de Tjikken droei zich om en keek de gelagzaal in en zag de Dikke Meire knikken ) heeft het water van dat pompje, godverdomme, het leven vande dorpsbewoners gered. Het pomp was oud en versleten en daarom die prachtige waterput opgedragen aan alle Canadezen die op onze grond hun leven gaven voor onze vrijheid ( er was geen mens in de Sportvreind die tjankte!) De Dikke Meire liet een scheet en zei teegn Spinde: - Jouw beurt. Spinde kalkte de pmerans en zei: - Mieledju, Dikke, je bent verrot, want je bent nog niet dood en je stinkt al. De Dikke Meire grijnsde.
Ik moest nu maar eindelijk eens naar de Hoorn lopen, want hier kon ik niet blijven zitten. Plots stond er iemand vlak bij me. Waar kwam die vandaan? Ik liet mijn ogen van op de voeten van de man, hij droeg ordinaire zwarte mocassins, langs de broekspijpen, over de jas naar het gelaat glijden. Toen zag ik het eerst, aan de kepi, het was de veldwachter. - En, - Alweer, dacht ik, maar ik kon niet zo direkt een antwoord vinden en keek ondertussen baar het gelaat van de veldwachter en hij zag er niet zo kwaad uit. - Naam? Ik dacht eerst te vragen wat er aan de hand was of ik misschien iets uitgevreten had, want ik vond hoe langer hoe meer mijn combativiteit van weleer terug, maar hield me toch gedeisd: - Van Oostveld, zei ik. Ik zag hoe hij de naam in gedachten steeds herhaalde, omdat hij ergens ver weg een lichtje zag branden, maar het niet volledig kon thuiswijzen. - Van Oostveld, zei hij uiteindelijk. - Ja, Van Oostveld, antwoordde ik. - Heb je hier familie...Van Oostveld...eh...eh...? - Wim is de voornaam. Familie? Zovaal als er inwonders zijn. - De plezantste thuis? Hij was toch prikkelbaar. Typisch voor de plattelandsbewoner tegenover het onbekende. Vooral als de onbekende nog schraal gekleed loopt en een onooglijk valiesje draagt. - Ik bedoelde slechts, veldwachter, dat de clan Van Oostveld zo groot is dat bijna iedereen via via familie van me is. - Ik ken vele Van Oostvelds, zei de koddebeier. Hij pauzeerde enik voelde dat het ging komen: - Godverdomme, Wim Van Oostveld, natuurlijk. Jij komt uit de bak. - Ja, zei ik. Wat moest ik anders zeggen? - Wat kom je hier uitspoken? - Ik weet het niet. - Waarom bleef je niet in de stad, daar zullen ze je minder met de vinger wijzen. ( Stilte) Apropos, heb je werk? - Dat kom ik hier zoeken, lachte ik. - Oh jij godverdomme, vroeger was er hier werk. De steenoven, de melkerij, de meubelfabriek, maar nu. Amen en uit. - In de stad is er ook geen werk, probeerde ik algemeen te zijn en hij had het blijkbaar begrepen, want hij vroeg uitermate voorkomend : - Wat deed je voordioen? - Ik was leraar, maar midden in het schooljaar hoef je niet te solliciteren. - Zouen ze je nog aanvaarden? - Ik weet het niet, misschien wel, loog ik. Pauze. Ik liep het trottoir op en hij volgde mij. Hij lei zijn zware boerenhand op mijn schouder. Ik kende dat gebaar. - Je gaat hier toch niet van je duivels dromen, Wim? - Waarom? Hier heeft niemand me iets misdaan. Hij glimlachte. - Misschien vind ik wel werk op een boerderij? Hoe zegde mijn moeder dat weer? De kost van huis is de helft van 't werk. - Ja, zei de wetsdienaar, ik heb Reina goed gekend. Ik kocht er altijd de kleine pakjes sigaretten, want ze was de enige in het dorp die de kleine pakjes verkocht. Vijfentwintig sigaretten was me te duur. Ik zweeg en was eigenlijk bezig in de verre nevels van mijn geheugen te zoeken wie de veldwachter wel zou kunnen zijn. - Ik heb je vroeger niet gekend, ging hij verder en hij bleek niet meer te stuiten. Jij was al weg, getrouwd waarschijnlijk. ( Ik dacht dat hij even kleurde , maar zijn gezicht was zo rood dat het moeilijk te merken viel.) Wim, je bent toch wel een jaar of vijftienouder dan ik? Vaneenen vijftig in de zomer. - Precies vijftien jaar, antwoordde ik. - Zie je wel! Hij liet mijn schouder los en sloeg vrij onzacht op mijn rug en zei: - Tot ziens, maar in het dorp is er geen herberg meer. Nu liep ik eindelijk alleen verder en hoorde hem nog roepen: - Waarom schrijf je nog niet eens een boek en geef ze nog maar eens tegen hun kloten! Ik begreep hem.
Het was op een druilerige ochtend, dus niet zoals in een schoolopstel, want die beginnen meestal met de woorden: op een mooie dag! Het lijken wel Amerikaanse TV-feuilletons, want daar is het altijd stralend weer als de president maar niet meespeelt. Het raampje achter de tralies was beslagen. De deur vloog open en: -Morgen, riep de Horecaffer ietwat te luid, dus had hij alweer nieuws. Hij wierp een groet bruine enveloppe op het tafeltje. - Post, riep hij alweer. Ik bekeek de enveloppe en kon ze niet thuiswijzen, want er stond geen tegenadres op. Ik lei ze opzij en scheurde het pakje rode bastos open. - Ben je niet nieuwsgierig?, vroeg de bewaarder. Ik mocht het hem niet aandoen en eigenlijk was ik zelf ook brandend curieus en scheurde de bruine enveloppe open. - Een tijdschrift , merkte ik op. Het was een beetje een bizar blaadje. Links boven stond de poststempel die drie en een halve frank aangaf. De titel van het tweemaandelijkse tijdschrift was moeilijk te ontcijferen, want grillig gedrukt. - Spelenderwijs, spelde ik. - Ja, zei de Horecaffer. De pagina's van het tijdschriftje waren samen met het adresetiket samengeplakt. - Wim Van Oostvelt , las ik. De Horecaffer blijkbaar ook, want: - 't Zal niet veel zaaks zijn, want ze kunnen je naam nog niet correct spellen. Terwijl hij zijn mening gaf, zag ik dat het huisnummer uit het adres met een zwarte viltstift weggekleurd was. Eindelijk snapte ik het, want ook Homeros slaapt wel eens. Het was een tijdschriftje van de Bond van de grote en jonge Gezinnen.Het was weer eeen van die zetten van mijn moeder. Ze had, zo maar, voor mijn welzijn, ik kan er ook niks aan doen, Geo, mij als lid van de fameuze bond vogelen om ter meest opgegeven. Hoe het kwam, wist ik niet, maar ze spelden niet alleen mijn naam verkeerd, doch ze hadden ook een verkeerd huisnummer genoteerd: 41 in plaats van 39. Geen al te grote ramp, want ik zou overigens het tijdschriftje niet gemist hebben, maar anderzijds was mijn buurvrouw een blauwkous van zeer hoog niveau en als Dolf vond dat ordnung müss sein, dan was dit nog, althans voor haar, zeer zwakjes uitgedrukt . Om de twee maand deponeerde ze het blaadje in de bus en om de twee maand zwiepte ik het in de vuilnisemmer. - Godverdomme, stuurt ze dat kreng naar hier, vloekte ik. - Weet je waar het vandaan komt?, vroeg de Horecaffer. - Natuurlijk, antwoordde ik spontaan. - Maar goe ook, zei ie, want kijk eens en hij lei zijn met een prachtige rouwnagel versierde wijsvinger op het blaadje naast de poststempel van drie en een halve frank. De tekst was met rode stift in kapitalen geschreven. - PROFICIAT wIM DAT JE HET ZO VER GEBRACHT HEBT ! NU TEVREDEN? - Waarom begint Wim met kleine letter? , vroeg de bewaarder. Ik wist het niet. Maar ik vroeg me, godverdomme, wel af waarom dat klerewijf zo maar 'mijn' post kon bekliederen? Als er een remedie teegn de liefde bestond dan wel deze onderwijzeres, die ooit mijn buurvrouw was geweest. Een plank met een gat d'erin en dan nog. Moe van groeien van naast de deur had ik haar altijd genoemd en Betty vond het maar niks. Misschien kon ze tegen de betweterige arrogantie vandeze schoolmummie niet op: brilletje op het te kleine propneusje, een kop met schapenkrulletjes versierd, kom nou...Een lijfje waarvan Mossel steevast zei: - Twee keer duwen en aan de andere kant gaan zien of ie d'er nog niet doorkomt. - Beunhaas, zei Fiks Karre. De Horecaffer was stilletjes weggeschuifeld. Hij begon me te kennen.
- Ik begrijp je, riep ik de veldwachter achterna, maar ik sleog een belabberd figuur, want hij was al achter de hoek verdwenen om vlug te vertellen: - Weet je wie d' er hier ronddoolt?Wim van Oostveld! Ik keek vlug eventjes rond, maar niemand had het gezien dat ik voor mezelf uit op straat stond te roepen, alhoewel ik toch eventjes een gordijntje achter het venster van de Vrijheidsboom zag natrillen. Ik liep voorbij de barokkekerk uit de acttiende eeuw. Die smeerlappen van die Geuzen hadden de Romaanse kerk met de grond gelijkgemaakt, maar nu heb ik, gelukkig, Louis Boon gelezen, maar enen of andere baron le Bailly de Tilleghem blijkbaar niet, want het was bovendien chronologisch ook niet mogelijk en het zou niet veel hout gesneden hebben, daarom werd de kerk opnieuw gebouwd. Barok. Het kon niet duur en kitscherig genoeg zijn en de steenbakkers, tichelaars, kolenbranders en ander gespuis zouden afdokken tot hun ballen gelijk hingen. Een niet al te baronniaanse uitspraak, maar het kwam toch op hetzelfde neer. De geesten moeten onze baron ofte Baljuw van Tillegem ( nu zou de koddebeier van Tillegem heten. Prozaisch.) niet zo gunstig gezind zijn geweest ( te weinig in de schaal gelmegd...of eruit gerausjd...?) want in de zevenentwintig brandde het hele St.-Lambertuszootje bijna af. Gelukkig was d'er Bruinen de Cloet, niettegenstaande hij nooit zijn Pasen hield, die een groot deel van het bluswerk voor zijn rekening nam. Zei de bisschop ( het ereteken van St.-Donatianus opspellend): - Proficiat, Camiel...en hoe komt het dat je zo moedig was? - Zat zijn, eh, menere. Vroeg Tuur aan mij ( Wij, de misdienaars...) - Noemt Bruinen Camiel? Ik trok de schouders op, want: Zei de burgemeester ( een fluwelen broek overhandigend) : - Ties Camille kefeliciteerd van de keel kemeent.. - Vansgelijke, zei Bruinen de Cloet. De keien van de Oude zakstraat waren puntig en scherp en de straat nog even smal en kronkelend. Hier had tante Lien, vaders oudste zuster, gewoond. Ze dreef er een winkeltje in ellewaar en klompen. Mooie combinatie. Haar man, hij had het buskruit niet uitgevonden, verkocht ( alhoewel ) kolen en meststoffen., maar plots werd de engte van hetdorp te versmachtend voor hem. Op een koele voorjaarsmorgen zijn ze dan vertrokken...naarVirton. Hij had ern een boerderij gekocht of gehuurd, wie zal 't ooit zeggen? en hij zou eens tonen wat boeren was. De Walekloten. Vader hielp met de verhuis en toen ie na een week met Sinten terugkeerde zeiden ze allebei: - 't Zal niet alng duren. Het heeft niet lang geduurd. Het eerste wat hij ging kopen was een paard. - Godverdomme, wat is een boer zonder paard, Lien? Hij liet zich echter een oor aannaaien van Wallonië tot hier en kwam thuis met een wilde, ontembare hengst. Het beest kroop op alles wat bewoog, alleen de gierpomp liet ie met rust, maar op een dag kwam oom des morgens de paardenstal binnen en hij kreeg me daar zo'n dreun op de hersenen dat ze de specie van de muur konden krabben. Tante keerde dan maar terug om ellegoed te verkopen.
Ik was al een heel eind langs de grote weg richting de Hoorn gevorderd , toen er een auto naast me kwam gereden en aanzienlijk vertraagde. Ik liep rechtdoor en negeerde de wagen volstrekt. Ik hoorde de motor zachtjes slurpen en: - Wim, riep er iemand. Ik keek om en zag een blauwe, lichte bestelwagen met een lachende tronie uit het portierraampje. Ik aarzelde even, maar dan - Godverdomme, Bert en ik bekeek de blauwe bestelwagen , waarop in onbeholpen letters: KARWIJBEDRIJF stond. Ik wist wel beter, maar dat was dan ook alles! - Stap in! - Ja, je kan me afschudden aan de Hoorn. - Dat past, want ik moet dringend naar St.-Georges. De bestelwagen begon schokkend verder te rijden en we zwegen. Ik had had het valiesje op de knieën geplaatst. - Godverdomme, Wim, wat kom je hier uitspoken?, vroeg Bert een beetje altijd te vrolijk. - Weet jij het Bert? - Ik weet het Wim, maar dat neemt niet weg dat ik mag vragen wat je hier komt doen? - Natuurlijk mag je dat, maar eerlijk, Bert, ik weet het niet. - Godverdomme, Wim, geef toe, je moet toch op je ketel gevallen zijn om precies naar het dorp terug te keren. Ze zullen katoen geven. - Echt, Bert, toen ik de poort achter mijn gat hoorde dichtvallen wist ik het ook niet. Alleen mijn valiesje had ik nog ( ik streelde hetzo waar...) en ik dwaalde rond, gedreven naar plaatsen waar ik vroeger was. Ik moest eventjes op mijn onderste lip bijten en om mijn ontroering nog beter te verbergen probeerde ik luimig: - Heb jij geen werk voor mij ? - Kom, Wim, je hebt twee linkse klauwen, maar je werkt wel rechts. Bert moet eventjes verstrooid geweest zijn, want hij ging plots nogal uitdrukkelijk op de rem staan en met een vinnige slalom een traktor ontwijken. - Pfffttt..., floot Bert en zie je 't onderwijs niet meer zitten? - Neen of eigenlijk ...godverdomme wat moet ik daar op zeggen! We reden in stilte verder en in de verte zag ik de vroege vijftiende eeuwse boerderij Hof ten Tinhout opdoemen. - Oh, Bert, ik weet het niet meer, zei ik en keek naar buiten, want mijn ogen werden vochtig... Ik heb het opnieuw op school geprobeerd, maar het is de gepaste tijd niet, maar ze zullen me nooit meer aanvaarden. Ik voelde het, want wat moet le van die schijnheilioge kliek verwachten? - Hier zijn er voor jou ook geen prijzen te schieten! - Ik weet het, Bert, maar wat moet ik doen? Bert zweeg. We stonden al een tijdje stil aan het kruispunt De Hoorn. Ik opende het portier, nam het valiesje en stapte uit. Bert sloeg rechts af richting St.-Georges. Toen hij een paar meter gereden had, stopte ie en door het openstaande portierraampje riep hij: - Was dat boek wel een goed idee? Ik stond daar en keek verbaasd op de bespatte achterzijde van de bestelwagen die in de verte verdween voorbij de Afspanning in de richting van St.-Georges. Alle achtkanten waren verdwenen, het wegdek geasfalteerd en aan de rand van de weg waren nieuwe boerderijtjes gebouwd. Diepe, grote vensters, wijde garagepoorten tussen de gespikkelde stenen in handformaat en naast de voordeur een stallantaarn en wagenwiel. Al was het een beetje buiten de richting naar het dorp, toch liep ik endje in de richting van de Afspanning, want daar had tenslotte mijn moeders vader gewoond. In elf had hij de doening laten bouwen. - Ik kwam de maandagmiddag thuis van de markt, Wim, zei mijn grootva , en ik zei tegen Munck, de metser , ik heb al genoeg verdiend om je een hele week te betalen. Toen dronk hij zijn glas leeg, want zuipen dat kon ie als geen ander, maar hij had geld genoeg en bij de pastoor scheelde dit een aflaat! Het moet een mooi huis geweest zijn en zo leefde eht ook in mijn herinneringen, doch nu was het iest anders geworden. Het oprijhek hing schots en scheef de linkerzijde teegn de zijgevel van het huis en de rechterkant tegen de heg van de moestuin . Het hoekhuis, wat me vroeger een kasteel leek, bleek verschrompeld samen met de afgebladderde verf. Het huis was op de hoek van een hectarfe groot perceel gebouwd. De voorgevel met vier herbergvensters langs de kronkelende kasseiweg naar de Zevenputten. Op de hoek was de voordeur schuin in een portaaltje aangebracht en links liep dan de lange zijgevel met één herbergvenster, de keukenvenster en de aansluitende stallen en schuur. Boven de voordeur was de latei nog steeds groezelig wit en de vroegere letters ' I N D E A F S P A N- N I N G ' waren met de vele regens naar de geschiedenis gespoeld.
Ik hoorde de wind lichtjes klagen toen ik uit mijn bed wipte, want oom Rik had gezegd: - Als je te laat uit je nest komt, kan je thuisblijven. Ik zou voor de eerste keer mee mogen naar de veemarkt. Mijn hart klopte in de keel, toen oom Rik me het had meegeddeld en die zondagavond was ik extra vroeg naarbed gegaan om toch zeker om drie uur te kunnen opstaan. Ik had de hele nachtliggen woelen en draaien en keren en was uiteindelijk toch in slaap gevallen. Toen grootmoe me kwam wakker kloppen sleip ik boomvast, maar ik wipte uit bed en het koude vloerzeil deed me huiveren. Ik stond nu voor het raampje en keek in de donkere nacht, zwarte wolken joegen door de lucht en nu en dan verscheen een bleek maantje. De takken van de knotwilgen sloegen heen en weer en de bossen van Zeldonk dreigden donker in de verte. Ik moet pissen, dacht ik en zocht de waterpot onder het bed en liet de straal stroelen. De maan kwam weer van achter de wolken, want het werd iets klaarder op het kamertje, zodat ik makkelijk mijn daagse kleren vond. - Je denkt toch zeker niet je mooie pak aan te trekken om naar de markt te gaan, had moeder dadelijk klare wijn geschonken. Het kon me géén bal schelen. Toen ik beneden kwam stond grootmoe bij de langebuiskachel ganzeneieren te bakken, want ik zag de gebroken schalen op tafel liggen. Oom Rik sneed grote hompen brood en smeerde ze dik met boter, dan goot hij een grote drinkkom vol koffie en wachtte op de eierstruif. Toen ie me zag, zei hij: - Eindelijk, van Heyste kan er elk moment aankomen. Kom, eet nu maar! - Moet hij zich niet wassen?, vroeg grootmoe. Terwijl ik aan de pomp in het braskot te broebelen stond, hoorde ik van Heyste binnenkomen . - Een kop koffie Sriel?, hoorde ik grootmoe vragen en toen ik de keuken binnenkwam zat Sriel van Heyste, de voerman, met een grote homp brood in de braadslee met eierstruif te dippen. Ik ging mee aan tafel zitten en we aten. Oom Rik sloeg een kruis en zei: - Laden. - Godverdomme, een mens mag niet op zijn gemak ontbijten, fulmineerde Sriel, maar dat had ie al op meerdere boerderijen gezegd. Er was die dag niet veel te laden. Een paar verstierde koeien en een lompe stier die zo oud was geworden dat het rijzen hem niet meer zo goed lukte. Het slachthuis was de oplossing. In welke kostschool zouden 'zijn' rundslappen op het bord komen. Het laden was gedaan. Sriel ging tegen de achterband van de truck staan pissen en klom dan in de cabine...en we zoemden met zacht slurpende motor het erf af. De lichtkegels likten aan de wilgen en liet ze dan weer achter in het donker. Het vee achterin de laadbak meulde zachtjes en ik begon de warme stank te ruiken en vond het niet onprettig. - Hoe is 't met de liefde, Rik?, vroeg Sriel. Ik was al jaren wijs, alhoewel zo gezegd groen achter de oren, maar nu moest ik niet richting oom Rik kijken, maar met schuin gerichte ogen gluren. Ik zag hoe oom Rik de rechterwijsvinger naar de mond bracht en: - Godverdomme, lipte en daarna ( overdreven ) luid, hij schreeuwde bijna: - Als we maar een goeie prijs krijgen, want wie heeft er nu nog geld voor een verstierde koe? Sriel had het meteen begrepen en nadat hij een platte vijgsigaret uit het rode Darcypakje vanop het dashboard gevist had, vroeg ie: - ... en dat is nu Wim? - Ja, zei oom Rik en dat wordt eens de beste veekoopman van heel Vlaanderen, godverdomme en hij sloeg met zijn vlakke hand op mijn dij...en ik voelde een warmte door me stromen, waarvoor ik geen verklaring had, maar het was een oneindig prettig gevoel. Op de markt ging ik nog extra-goed meewerken om de runderen uit de truck te halen, maar oom was nergesn te zien. - Hij is een pomp gaan boren, zei Sriel en hij lachte vettig en ik kreeg een lichte erectie, maar schonk er verder geen aandacht aan, want ik moest, godverdomme, brutaal tegen de balg vazn een roodbonte koe schoppen, want ze wou van geen kanten van de loopplank. De teef.
Ik hoorde de torenklok beieren, maar nu en dan werd het geluid verbroken, want de auto's raasden voorbij en de haast stonk uit de uitlaatpijpen. Ik liep waar vroeger de bomen stonden, maar ze stonden deerlijk in de weg, want Sif Kremer reed elk weekend een paar plakken schors van de dorpwaarts gebogen achtkanten. - Hoogsten berblijd,maar zat? Zeker niet, zei Sif, maar alleen Mossel begreep het, want hij was ook zat. Het handvat van het valiesje begon gemeen in mijn hand te knijpen en mijn voeten deden pijn en de kasseistenen in de strook naast de betonweg door Fackaert neergepoot duwden dwars door de versleten zool van mijn schoen. Ik voelde plots een enorme leegte door me stromen en het manifesteerde zich als een koude rilling langs mijn rug.Ik wist geen uitweg meer, maar dé beslissing durfde ik niet te nemen. - Godverdomme, sliste ik haldluid, maar toch hard genoeg om die voorbij fietsende man te doen omkijken. - Dedju, hoorde ik achter mij, want Sesee, ik herkende hem na al die jaren, was eventjes van de weg geraakt.
Het was de zomervakantie van vierenveertig! Augustus was mooi, warm en blauw met toch al iets van dat ondifinieerbare september in zich. De warmte had ons onder de luwte van de lindenbomen rond de kerk gedreven. Tuur hed eenkistje sigarillootjes van onder de tap geklauwd , want het waren toch maar lauwe tijden in het café. De Duitse soldaten beefden 's avonds rond een brandende vuur het geweer in de aanslag, want nu werden de pseudo-verzetshelden driest en ze wachtten op de bevelen. De smokkelaars, Mossel en Roker, de dieven, Roels en Pier, beleefden heerlijke tijden, waarover in de geschiedenisboekjes nooit zal verteld worden, maar op dat moment ook niet in de cafés. We rookten en de sigaartjes waren van een ongelooflijke kwaliteit, want met een beetje behendigheid moest het het askegeltje nooit aftippen en het bleef tot aan het einde vastzitten in de meest grillige vormen. - Mieledju, zei Tuur, ik verveel me de doom uit mijn ogen. Er gebeurt hier nooit iets. - De Duitsers gaan weg, zei ik om aan te geven dat er wel iets te gebeuren zou vallen. - Hoe weet jij dat?, vroeg Bert. - Johann heeft het gezegd. - Godverdomme, Johann, zei Tuur, dat is toch die bleekscheet die bij Fiks ingekwartierd is? Ik zweeg, want ze zouden verder lachen en giechelen en ik kon het niet uitstaan dat ze Johann uitlachten. Uren had ik bij hem gezeten op de stoep vlak voor de fietsenwinkel van Teut Vandenab, want de keuken was in Teuts werkplaats tussen de fietsen ondergebracht. Op een frele aprilmiddag, we kwamen juist de schoolpoort uit, waren ze het dorp met groots machtsvertonn en branie binnengerateld. Tanks, motoren, trucks en de hele mikmak met zelfs een heel ekadron paarden, echte Brabanders, die onmiddellijk te Sierens in de tent gestald werden? Siere kreeg bijna een hartaanval, maar zo zot is ie nu ook weer niet. - Godverdomme, godverdomme, raasde hij een paar keer an mekaar, waar moet ik nu de schieting op de liggende wip organiseren? - En de bolling, vulde de Dikke Meire aan... - Ja, de bolling! Ze wisten het niet, maar een weel later werden alle paarden uit de tent gehaald en niemand wist waarheen ze gevoerd werden en niemand wist hoe het kwam dat de paarden weggehaald werden, al zei Mossel met méér dan glinsterende ogen en speeksel op de onderlip: - Jzs weet er alles van...! - Och, godverdomme, Mossel, grimlachte Smet, speel je kaart maar, want je bent aan de beurt! In elk huis werd één of meer soldaten ingekwartierd al naar gelang de plaats. Bij ons thuis 'hadden' we 'niemand' en dat speet me oneindig , maar moeder had daarom wel een aardig stukje acteertalent moeten opvoeren. De vier kinderen Jo, mijn broer, de twee zussen en ik waren opgetrommeld en op een rij geplaatst. Vader het huis uitgestuurd, zoals zo vaak bij belangrijke beslissingen. De show kon beginnen. - Ik ben een weduwe met vier kinderen. Werk, commandant , onzeglijk veel en dan nog een soldaat erbij. Dat kan toch niet...( Toen dacht ik dat moeder over het-nog-meer-werk had...). De kwartiermeester haalde zijn schouders op en liep het huis uit. We kregen geen soldaat in huis en vader en de kwartiermeester, Willie heette hij, werden later dikke vrienden, want ze zijn bijna anderhalf jaar in het dorp gebleven. - Hoe lang zijn de Moffen hier eigenlijk al?, wou Bert weten. - Twee jaar, zei Tuur. Ik wou hem niet tegenspreken, want ze waren in april van vorig jaar gearriveerd, maar met Tuur bekvechten was oeverloos. Het waren allemaal geschikte kerels, die Duitsers. Hoe ze daar zo lang in dat godvergeten dorp bij ons zijn kunnen achterblijven, zal wel steeds een taktisch oorlogsgeheim blijven. De meeste soldaten hadden zich volledig aan het dorp aangepast en kwamen dan ook elke avond in de dorpskroegen kaartspelen, pinten drinken en wat gebeurt er nog allemaal in een kabberdoes? De officieren kwamen bij Toon Mulder samen en daar gebeurde ook 't één en 't ander, althans volgens de Dikke Meire! Elke dorpsjongen had zijn " Freund", waarvoor ze zouden gevochten hebben. Johann was mijn "Freund". Als zijn taak bij het bereiden van het eten in de keuken voor alle in het dorp ingekwartierde soldaten af was, ging Johann op de rand van het trottoir met de soldatenlaazen ( Stiefel ) in de goot mondharmonika zitten spelen. Ik zat er bij. Altijd. Uren! - Dat zit daar godsganse dagen bij die leegloper van een kok in de goot, zei moeder vaak. Vader monkelde. - Ja, lach maar. Wat is er nu met mondharmonika te verdienen? De soldatensoep zal ook niet te vet zijn...met zo'n kok? Johann kon wondermooi spelen. Zo zachtjes, maar toch luid genoeg. Na een tijdje kende ik de meeste melodieën en zachtjes neuriede ik dan mee en dan vergat ik alle begrip van tijd en moeder stond soms minutenlang te roepen omdat ik een boodschap moest doen. Toen we - vader en ik - konijnen stonden te stropen, zei vader plts, zonder enige aanleiding: - 't Zijn allemaal liedjes van de andere oorlog... Ik wist dadelijk wiens liedjes vader bedoelde. - Ik hoor het liefst "Morgerot", zei ik...of toch misschien wel " Leise läutet die Vesperglöcke". - Zo veel Duits spreek ik nog niet, glimlachte vader en terwijl hij met één felle jaap de buik van een blauwgrijs konijn openreet zong hij: - Zachtjes klinkt het avondklokje 't Zonlicht daalt in 't westen neer Vooglen zingen treur'ge liederen 't Zonlicht daalt in ' t westen neer...
Om de heer Geo Van Dekseletehelpen: het is een tranerig levenslied zullen we maar netjes blijven. Als U het maar weet!
De sigarillootjes waren opgerookt en Bert stond tegen de ligusterheg te pissen en zich half omdraaiend vroeg ie: - Waarom gaan we niet naar 't bos , want Malchus staat te pikken op het haverveld in Zeldonk. - Kijk jij maar voor je zodat jee niet in je klompen zeikt, antwoordde Tuur, want hijzelf zou wel zeggen wat er op het rapport kwam. - Mossel zei dat de bossen vol blauwe zakjes buskruit liggen, maakte Tuur zijn voorstel aanlokkelijk. De Moffen scheuren straks hun kloten en alles wat te zwaar weegt kieperen ze weg. Het leek ons wel wat en we sloegen het kerkpad in richting het bos van de baron. De Duitsers hadden er in mei en juni lelijk huisgehouden, maar er bleven nog bomen genoeg over om jonge koppen als de onze op hol te brengen. We liepen eerst een eindje langs een immens lange dreef met kaarsrechte, dikke eiken, vooraleer we een kronkelend bramenpad naar het Donker Bosje namen. - Waar ligt het buskruit?, werd Bert - zoals steeds - zenuwachtig. - Godverdomme, zei Tuur, jij bent opgevreten van de wormen. - Mag ik dan niet vragen waar het licht brandt?, voelde Bert zich gekrenkt. - Dicht bij de weg naar Zeldonk, bitste Tuur. Ik kende de plaats die Tuur bedoelde. Ze was makkelijk te vinden, maar voor ze niet kende was ze eigenlijk niet te vinden. - Je zou ze maar de kost geven die daar gemaakt zijn, wist Toon altijd te zeggen als we d'er kwamen. Toon was er nu niet bij, want het erf bij hem thuis "lag" vol Duitsers en daar was dus werk aan de winkel. We naderden de plaats en hier zou Tuur de bramen uit elkaar duwen, over een nogal brede droge sloot springen om in de tra te komen. Tuur sprong over de sloot en ik volgde, maar doordat hij afremde botste ik tegen hem aan en we rolden over de zachte bosgrond en ik hoorde hem verschrikkelijk vloeken. Ik voelde dat de anderen achteruitdeizende bleven staan en Tuur slaakte een onbegrijpelijke angstkreet en daar ik met mijn gezicht op de grond getuimeld was kon ik onmogelijk waarnemen wat er aan het gebeuren was, maar Tuurs yel rilde langs mijn huid. - Godverdomme, hoorde ik Bert vanacher de bramen vloeken, wat gebeurt er? Tuur lag naast me te snikken op de grond en ik hief eventjes mijn hoofd op en toen zag ik het ook. Op het einde van de tra, waar een kromgezakte eik tussen de dennen verdwaald was, bungelde hij. De eindeloos lange armen slapjes langs het lichaam en het hoofd was op de rechter schouder weggezakt. Het was Johann ik wist het en op zijn blauwe , dunne lippen lag een uitdagende glimlachg verstorven.
Hebben ze al die linden van rond de kerk weggekapt? Godverdomme we gaan erop vooruit. (Vervolg op "De Tocht terug" - 4 )
Vanaf maandag 30 juli gaat de tekst van "De Tocht terug" vanaf hier verder . Het eerste deel vind je terug bij het stuk van 5 juli 2007 Zijn biergemoed liep vol en... - We richten een kerngroep op in de cluib. Ik ben de leider. Géén mens, laat staan een student had er ooit aan getwijfeld. De kernleden gingen samen eten, kaarspelen, rollen. Kortom alles. Wie een beetje kloten aan zijn lijf had moest erbij horen. Maar makkelijk was het niet, want Giel koos de leden van zijn kerngroep tussen de zonen van rijke ouders, er moet een zeker evenwicht in het leven zijn, nietwaar. - Dag, Giel, zei ik aarzelend. - Ga je mee naar de Lion?, vroeg giel me nu strak aankijkend. - Godverdomme, de Lion, dacht ik, het duur studentenrestaurant. Ik liet mijn rechterhand in een refleks in mijn broekzak glijden en telde drie vijffrank stukken...en wist een bankje van vijftig in mijn portefeuille. - Kom, zei Giel, we moeten eens praten en Spic zal wel betalen of anders zwier ik hem met de ballen op straat. Dat was voor mij uiteraard der zaak een hele geruststelling...en dat Giel met mij wou praten... De eetzaal van het sjieke eethuis was niet zo vol, maar bij het raam zaten Spic en Span, de Frans wauwelende kustbewoners, Vlamske karbonnaad, kotverdom, te proeven. - Kom zei Giel en hij schoof reeds aan tafel. - Wiem, koorden de twee zoals het tweelingen paste. - Wim wordt lid van Stalag-17, viel Giel met de deur in huis en daarom betalen jullie ons een welkomsmaal of..; - Natuurlijk, antwoordden ze alweer in koor en ze riepen al de jobstudent. Giel grijnsde terwijl hij bestelde: soep, kip, kroketten en een moorkop als toetje en vergeet het gals bier niet. Voor Wim hetzelfde. Ik dacht aan de smoelen van Spic en Span te zien dat ze hun budget aan het narekenenwaren. mijn vijfenzestig frank bleef onaangeroerd...Toch leuk Stalag-17. - Allo, allo, schalde een radiowagen door de straat. Het KHVB, het SK en het FK roepen alle studenten op aan de betoging tegen de brutale inval van het communistisch monster de USSR in Hongarije deel te nemen. - We gaan, zei Giel en hij veegde de mond schoon met de ruf van zijn rechterhand , want die communistische zwijnen denken dat ze alles mogen. - Iek moet naar de semienarrie, probeerde Span. - Zot, replikeerde Giel, niks te semainariën. We gaan. De gratis bussen stonden in lange rijen op het Ladeuzeplein. - Wie zou dat allemaal betalen? De verbonndswachters met open schillerkraag en donkerrode studentenpet op zorgden voor de orde en deelden knuppels uit. Ik herkende Gewijde Klauw tussen de wachters. Ik kende hem uit de stad, waarin ik tijdens het weekend nogal eens vertoefde...Gewijde was een brave jongen. Nou wat is braaf. Eigenlijk is brave geen gave, want ze slaan brave waakhonden dood. Gewijde zou heel waarschijnlijk zijn leven voor Vlaanderen hebben gegeven, want hij hield zo van zijn land, maar vooral van zijn bewoners en als het enigszins kon vooral van de vrouwelijke inwonders. Hij probeerde hen vooral Vlaamsbewust te krijgen en geen beter plaats om aan zedenpreken te doen is het bed...Hoe Verschaeve en die andere grote koppen daarover dachten weet ik niet, maar Gewijde meende het goed. Zei ie. Giel nam een stevige knuppel en sleog beenhard met de vlakke hand op Gewijdes rug en vroeg: - Hoe gaat het met de Vlaamse maagden? In Brussel spande het van het volk. - Kotverdom, zei Span, we kaan naar de cienema. - Zot, viel Giel in herhaling. We betogen. We liepen in dichte drommen - Eduard Poppe moet gedroomd hebben: " In dichte drommen gaan wij, heer...- door de voornaamste Brusselse straten. Giel maneuvreerde zich brutaal tot vlak achter de reportagewagen van het NIR . Hubert Vandevijvere, nochtans een notoire socialist, reporter-17, zuipschuit en sportverslaggever, stond van op het dak van de wagen de betoging te dirigeren Met groteske armbewegingen probeerde hij de kreet Hon-ga-rij-e vrij...! te accentueren. Bij elke neerwaartse vuistbeweging Hon ( vuist naar beneden)-ga ( vuist) ...sloeg Giel met zijn knuppel een fikse deuk in een koetswerk van een geparkeerde wagen, want de godverdomse communistische zwijnen... Stiepelzat zijn we dezelfde avond - alhoewel, nacht? - de Fleur binnengedoken. Het Westen kon alweer voor een tijd gerust zijn en misschien zorgde Gewijde wel voor een Vlaamse afstammeling, doch in Brussel weet je echter nooit...!
Ik werd wakker van een enorme pijn in mijn lenden.Of het nu de harde bank was die mijn rug in één pijnlijke plek tijdens de nachtelijke rust veranderd had of het de felle druk van de urine mijn nieren teisterde? Ik wist het niet. Ik bleef toch maar eventjes liggen op de scherpe bank van het wachtlokaaltje op het perron-13. Ik was gisterenavond na mijn uitdrijving door de Stalag-17 compaan van weleer langs het taluud achteraan het station door de heg ongezein op het laatste perron geraakt. De bank bood uitkomst, maar niettegenstaande ik met een lege maag ingeslapen was, had ik akelig gedroomd.
Het was vrijdagavond en ik had enorm de pest in. Tot hetallerlaatste uur had ik weer metaforen en andere hyperbolen staan verkalren, terwijl bepaalde collega's reeds van na de middag op hun luie reet in de zon lagen. De dinsdagmiddag moesten hun Kortrijkse wijven winkelen, des donderdags huppelden ze op de tenniscourt en de vrijdag was de dag van het vleesderven en de inspanningen moesten dus gedoceerd. De heloten, al vindt Geo Van Deksele het beeld stereotiep, omdat hij zelf een geront is (?), mochten elke middag sappelen, overigens zaten ze anders toch hun tijd maar te verbrassen in duistere taveernes. We raakten aardig op dreef. De rondjes volgden mekaar in een snel tempo op...en de gemoederen weerbarstig en de stemmen ruw en rauw. De CVP moest worden afgeschaft , de technisch ingenieurs gecastreerd en alle inspecteurs gevierendeeld en straks zouden we de roman van ons levenschrijven over het onrecht, het onbegrip en de te lage salarissen. Eindelijk was ik naar huis gesukkeld met mijn Tieltia. Het door niemand gekende, maar toch niet te ervaren fietsmerk. Ooit had Serard Dalle de fiets in betere dorpsdagen voor mij in elkaar geflanst. Toen ik de voordeur van de flat openduwde begonBetty te zapzeveren dat het geen naam meer had. - Godverdomme, dacht ik, de hele week travakken en dan...Ik slaog in een niet te verklaren refleks en Betty viel tegen de dressoir.
HOOFDSTUK 2: ALWEER GEEN SCHOOL VANDAAG...!
Mijn besluit stond vast. Ik ko,n niet blijven rondzeulen in de stad en zelfs de akelige droom van die nacht op de stationsbank kon er veel aan veranderen, alhoewel, maar toch. Ik zou de school gaan bezoeken, want er moest brood op de plank komen. - Op de plank, dacht ik en ik had niet eens een dak boven het hoofd. Ik ging rechtop zitten, plaatste het valiesje - de critici zullen het belang van het valiesje wel een verklaring geven - op de grond en ging even mijn geld tellen. Ik had nog negenduizend zeshonderd en vijf frank over. - Hoeveel zou een spoorkaartje nu kosten? Jongens, ik was alweer bezzig met luidop praten. Ik liep de trappen van het perron af en zag plots weer de facie van de gevanhenisdirecteur voor me. - Misschien schrijf ik wel een boek over de gevangenis. Ik schudde het hoofd. Eerst de school bezoeken, want volgens de Horecaffer moesten ze me weer aanvaarden.
Ik zat die morgen rustig op de toiletpot te drukken ( schijten is zo'n triviaal woord en dat past niet zo goed in de katholieke zuil...en bij verkoop, zal Loerie Lesijgh wel denken), toen de Horecaffer zingend en klingend de cel met het ochtendbrood binnenkwam. - Oh , excuseer, zei de Horecaffer tussen twee scheten door. - Kom d'er in, zei ik terwijl ik betrekkelijk deskundig met het harde toiletpapier uit de gevangeniswinkel mijn aars schoonveegde. Ik spoelde door en besefte plots dat ik in die gevangenistijd toch heelwat comfort bijgekregen had. - Ik was nog eventjes de handen, lichtte ik de bewaarder in een liep naar het fonteintje. Vuile handen daar had ik een ontzeggelijke hekel aan. Ik wag nog als ik eraan denk hoe de GrotenVanOostveld - een neef van mijn vader overigens - bijna nooit de handen waste. Uren hadden we in de kleverige grond -het was dit jaar een druilerige herfst - geklauwd en plots klepte het etenklokje. Het was nog één van de weinige boerderijen die op de nok van het woonhuis zo'n dakkapelletje met klokje erin staan hadden. Toon en ik renden als gekken naar huis om het eerst bij de pomp te zijn, want die droge aarde aan de handen en onder de vingernagels werkte erg irriterend. De Groten haalde minachtend de schouders op en zei: - Godverdomme wat een tijdverlies. Nooit zullen ze een angels hebben om hun gat te krabben. Nooit heb ik het verband tussen beiden, handenwassen en rijk worden, begrepen, maar de Groten was van een aparte soort. Weer waren we aardappelen aan het rapen...Een lange rij wijven en venten op de knieën en wil je maar scharrelen in de grond. Er werd wat afverteld in de rijen en Cyriel Buysse kon het weten, maar we moeten ons alweer inhouden, want iedereen weet dat over van dattém veel gesproken wordt ( nog méér gedaan...-, schrijf er echter niks over...De goegemeente wordt niet zo graag met de neus in de eigen feces geduwd. - Ik moet schijten, zei de Groten en hij liep de rij uit en ging in het rapenveld ernaast een hoop deponeren wat Toon de volgende woorden deed spreken: -Daar trek ik van de winter geen loof. De Groten zei niks meer, liet nog eene xtra scheet en nam met zijn schijthanden zijn plaats in de rij weer in...en straks was het eten...! - Stel nu even, Wim, dat je plots vrij komt wat zou je dan beginnen?, vroeg de Horecaffer. Ik wou zeggen dat het hem geen barst aanging, maar ik had geleerd mij een beetje te bedwingen, daar gevangenisbewaarder Beirens, alias de Horecaffer, te goed voor mij was, dus moest ik hem niet afblaffen. Ik wist langzamerhand ook wel dat achter die zo genaamde onschuldige vraag iets meer stak...dat hij van meer wist. - Ik weet het niet. Weet jij niks? - Ze moeten je terugpakken... Ik moest toch eventjes nadenken, want zoals steeds sprak hij misschien wel niet in parabels, maar toch ook niet glashelder. - Mij terugpakken? - Ja, de school. - Oh...( verbazing). Hoe weet jij het? - Het stond gister in de krant. Daan Snoec heeft het aan de joernalist gezegd. De gedefkteerde leraars moeten terug aangenomen worden... Ik lachte al lang niet meer. De och zo brave en goeie lobbes gevangenisbewaarder Beirens had weer problemen met de moeilijke woorden die politici steevast uitkraamden. Een mengeling van gereaffekteerden en gedetineerden is vlug gebeurd. - Zou ik niet beter een tweede boek schrijven? - Een tweede boek? - Het klinkt niet al te enthoesiast. Ik was ondertussen aan het tafeltje gaan zitten waar ik ooit - ik dacht bijna in tempore non suspecto, maar dat zou grog klinken...- Het zwarte Schaap geschreven had en begon langzaam het kleffe morgenbrood te kauwen.Routine. - Zou je niet eerder...?, twijfelde de Horecaffer . - Zou ik niet eerder wat? - Afwachten wat er met je eerste boek gebeurt?; flapte hij er uit en je kon zien dat hij gelukkig was dat ie het eindelijk gezegd had. Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Het kon me godverdomme niet schelen wat ze met de tekst gingen aanvangen. Alleen de voldoening van er alles eens uitgespoten te hebben en de schijnheiligheid van die zo gevreesde zuil eens duidelijk te kakken hebben gezet. - Gisteren werd je eerste werk aan de pers voorgesteld, zei de Horecaffer.
Dedju, ik was het glad vergeten. De rechter van instructie had er op aangedrongen dat ik op de voorstelling aanwezig zou zijn...en was zelfs van plan geweest een extra-verlofbrief op te stellen om als gevangene aanwezig te kunnen zijn, want tenslotte was ik toch geen wielrenner laat staan een Vlaamse zanger, maar ik had geweigerd met een klein lichtje in mijn achterhoofd om op de laatste dag te zeggen : - Ik kom toch al is het om van jullie gezanik af te zijn. De rechter van instructie bleek me al een beetje te kennen, want hij had zijn vraag geen enkele keer herhaald zodat ik niet steeds weer opnieuw kon weigeren en zeker niet op het allerlaatste moment kon toehappen met alle gevolgen van papierrommel vandien... - Was er nog een beetje volk,? probeerde ik zo onverschillig mogelijk om toch geen nieuwsgierigheid te verraden. - Lorie had voor alles gezorgd, de natjes en de droogjes. Ik zweeg, want ik wist nu dat het geen succes geweest was, want de Horecaffer zou anders mijn vraag niet ontweken hebben. Ik had de boterhammen op en dronk nu langzaam de kouwe gevangeniskoffie op. Bewaarder Beirens begon op zijn hakken heen en weer te draaien. Hij wou dus nog eventjes op het onderwerp verder doordrammen. Ik moest hem dus nogeen kans geven. - Zou je me weer geen riem papier kunnen bezorgen? - Papier, papier...Om je gat af te vegen zeker... - Ik schrok me te barsten. De Horecaffer die de triviale toer op gaat - Waarom zou je nog schrijven. Ik zei het toch dat het gisteren niets was. Ja, een paar profiterende krantenjongens, maar de resultaten van hun zuip- en vreetpartij waren de volgende dag in de kranten ook niet om over naar huis te schrijven...Zelfs de politici hadden het laten afweten, nochtans dat soort volk is niet vies van een beetje reclame en om op een persfoto te raken willen ze zelfs naast een crimineel staan. - Crimineel, geloof ik?, bedankt! Hij had de vorm te pakken, de Horecaffer, want hij liet zich door mijn tussenkomst niet uit zijn lood slaan. - Nochtans de toespraak van Roeland Deschreyn mocht er wezen, maar je hebt de hele, zeer belangrijke zuil tegen jou in hetharnas gejaagd, want de Schepen voor Cultuur, ene Mevrouw Verpaalse-Heiningsik, schitterde door haar afwezigheid, maar ze was wel op een pensenkermis van de KAV aanwezig. - Kom, nou, hoe konden ze voor de vernissage de inhoud van het boek kennen? Daarbij de KAV is dat groter dan een konijn? De Horecaffer twijfelde even met zijn antwoord en het was juist voldoende om eventjes de contacten van mijn hersenen scherp te stellen en...zou de rechter van instructie geklikt hebben? Eigenlijk zijn het allemaal vogels van enerlei veren en hij zal 'ze' wel geïnformeerd hebben. Het was wel spijtig dat 'ze' zo verstandig zijn geworden. Vroeger hadden ze dadelijk het druksel verboden en dat was nog eens reclame, maar nu negeerden ze het. - Waarom zoi ik je nog een riem papier bezorgen? Als je het mij vraagt , zou je beter naar je oude school terugkeren, want de minister zegt het zelf en hij kan het toch weten... Ik wou vragen of het wel heel zeker was dat de minister het wist, maar ik moest hem niet op zijn paard jagen, want hij verdiende het niet en zo was het morgengesprek van die dag afgelopen. De Horecaffer schuifelde naar buiten.
De eerste pendelaars kwamen reeds het perron op toen ik de trappen afliep om in de stationshal een spoorkaartje te kopen. Het krantenkioskje op het einde van de gang was reeds open , maar de verkoper stond er alleen op zichzelf kwaad te zijn. - Het Nieuwsblad a.u.b.? De krantenman, hij was niet groot met een eindelijk bleek pokdalig gelaat en zwart sluikhaar, zei niks en wees met een schokkende hoofdbeweging en vooruit priemende kin naar een stapel Nieuwsbladen. Ik nam er één en lei een koperen muntstukje van twintig frank op op de toonbank en dacht: - Nog negenduizend zeshonderd en tachtig frank. De Pokdalige zei niks en wachtte en hoewel mijn hersenen mij als het ware aanspoorden om door te lopen, keek ik hem eventjes in de ogen, voelde me volkomen hulpeloos en stelde toen vast dat ik het valiesje op het perron vergeten was. Koude rillingen liepenlangs mijn rug en toch bracht ik de moed op - ik voelde waarom de Pokdalige wachtte - om een tweede twintigfrankstuk aan te reiken. Het wisselgeld kon me niet schelen en rennend laveerde ik tussern de vroege arbeiders naar het perron terug. Het stond er nog en ik lachte schril en hikkend van blijschap dat het er nog stond, maar geen van de arbeiders die op de harde perronbanken verdiept in het Wreedste Nieuws op de eerste trein wachtten, keek op. Naast het krantenkioskje was het toilet dat wist ik nog en daarnaast de toegangsdeur naar het buro van de spoorwegpolitie . Vreemd, vroeger was politie een normaal woord, maar nu rilde ik telkens als ik het hoorde. Waarom? Ik liet het water van het fonteintje eerst over mijn polsen stromen en ving daarna water op in het kuiltje van beide samengevouwen handen en proestte er mijn gezicht in. Ik droogde het gezicht en de handen met mijn bog steeds vettige zakdoek af en ruifelde met de vingers door het haar. Ik begon juist met de natte rechterwijsvinger over mijn voorste tanden te wrijven, toen ik achter mij een scherpe stem hoorde: - Je privé-badkamer, misschien? Ik draaide me om en keek in het bloedrode met blauwe adertjes doorlopen gezicht van een forse dragonder. Ze had een witte schort aan, die spande rond haar lichaam en waardoor je de vetkwabben op de heupen zag persen. Het haar was in een hoge, lakstijve toren opgetorst. - Excuseer, zei ik en scharrelde reeds in de zakken om een muntstukje te vinden en alhoewel ik nog geen vierentwintig uren op vrije voeten liep, had ik reeds begrepen: geld...geld...geld... of je wordt afgesnauwd. Ik lei twintig frank in haar bevende hand en draaide me vlug om, mijn valiesje en krant meegrabbelende, want ze verspreidde een afgrijselijke alcohollucht. In mijn haast om weg tekomen, botste ik tegen een spoorwegagent op die juist het buro wou binnengaan. - En...? Van een haas gepopt? Zijn ogen keken heel onvriendelijk. - Nee, ik moet nog een spoorkaartje kopen en ik zou nog de trein naar Terstreep willen halen. Hij haalde zijn schouders op en liep richting uitgang en ik rende naar de loketten. De geur van vers gebakken croissants prikkelde mijn neus, mijn speeksleklieren begonnen te werken en in mijn hoofd duizelde een ijle leegte. - Terstreep, enkele reis a.u.b. De loketbediende tikte een aantal gegevens in en terwijl hij op het kaartje wachtten, geeuwde hij en probeerde te zeggen: - Honderd vijf . Het geld smelt als sneeuw voor de zon en ik moet straks nog mijn ontbijt kopen, want de duizeligheid in mijn hoofd bleef aanhouden.
De trein naar Terstreep zuchtte juist het station uit toen ik op het perron aangerend kwam. Een stationsbediende - of hoe heet zoiets?..., - met een bisschopkleurige pet op zei smalend: -Binnen de twintig minuten is er alweer een trein naar Terstreep. Beetje vroeger opstaan in 't vervolg. Nog zo'n moeial en ik sliste tussen de tanden: - Ik sta op als 't mij zint. Ik grijsnde, want indien het bisschopskepietje geweten had waar ik geslapen had, dan was het echt gaan donderen. Ik voelde me opgelucht, want langzaam kwam blijkbaar de ouwe vechtjas weer in mij boven. Ik kan me toch niet voortdurende op mijn kop laten schijten ( excuseer , Loerie) en zeker niet door een omhooggevallen treinjongen . Niettegenstaande de opluchting bleef de honger wel knagen. ...Drie croissants en een pakje sigaretten: honderd zesenzeventig frank. . Alweer de sneeuw...!! Ik wachtte op de trein en las ondertussen de krant. Ik voelde me hoe langer hoe meer een vreemde worden. In de bajes had de Horecaffer regelmatig een krant binnengesmokkeld. Waarom deed ie het eigenlijk? We mochten wel geregeld kranten in de gevangeniswinkel kopen, maar ik wou ook wel eens degelijke kost. Vrij Nederland, Humo...de Morgen! Daar precies zorgde gevangenisbewaarder Beirens voor. Op een avond in de herfst, want de duisternis was al tussen de tralies van het hoge venstertje doorgesijpeld en het lampje brandde nog niet. De deur kriepte open en: - Nog een beetje lectuur voor vanavond, hikte hij en hij wierp een - voor zover ik het in de duisternis kon zien - kleurrijke krant op tafel. Weg was hij en ik hoorde hem lachten op de gang. Ik wou opstaan om het gebrachte krantje op te nemen, toen het lampje aanfloepte en na al die tijd schrok ik telkenmale weer. - Godverdomme, Zondagnieuws! De Kaloten op de gewaagde toer; Pecunia non olet! Wendy van Wanten vereeuwigt haar handdruksel8 Stel dat een historicus in het jaar 3991 zijn eindwerk omtrent de handdruk van Super Tiet Wendy moet maken. Wat zou hij daaruit allemaal kunnen afleiden? Een intelligente vrouw? Sheryl Lee - wie is dat godverdomme? ( excuseer en geloofd zij Jezus Christus...) - is een kluwen van wanhoop en zenuwen. Je zou het niet weten.. Ik ging even pissen. Vervolg. Het droomhuwelijk van koning Harald en koningin Sonja vertoont barsten. Harald, deVerschrikkelijke... Dat komt ervan. Paus Johannes, Donaats lichtende voorbeeld. Is de kerk nu plost voor homosexuele relaties ? Vraag het aan Vera? Mijn man is (te) groot geschapen? Wat moeten we doen? Grote condooms kopen en telefoneren naar Walter Capiau, want hij is ook nog pater geweest . Lieve Vera, ik ben twaalf en stapelverliefd op een leuke jongen van negentien. Hij wil intiem worden. Zou ik het toelaten? Natuurlijk niet, want wat moet Bart Kaëll of Koentje-met-de-haviksneus ervan denken. Als je er toch niet om maalt en het toch gaat doen...nooit de zondagmiddag tijdens de vergadering van de Chiro! De Horecaffer bracht dus hetdegelijke werk en daarom was hij de morgen na het Zondagsnieuws zo vrolijk, want dat was zijn manier om wraak te nemen. Het weze hem gegund. Hoewel de kranten uit de gevangeniswinkel ( Hert Volk, de Gazet van Antwerpen en zelfs het Laatste Nieuws) en de smokkelwaar van de Horecaffer mijn leeshonger min of meer stilden, toch voelde ik me hoe langer hoe meer vervreemden van wat er in de samenleving gebeurde. De hoofdpersonages van het wereldnieuws waren schimmen voor mij. Ze dansten op de muur voor mij als de figuren die Plato, de Alwijzer, op de zilte wand van de rotswand toverde. In de nor kon ik maar naar één kant kijken en Ronnie Reagan , de onbetrouwbare, want zelfs zijn kanker kreeg ie aan de buitenkant en Margret Tatcher met het stalen maagdenvlies werden op het scherm van mijn herinnering geprojecteerd, maar ik hield ze niet voor reëel. Het werden hoe langer hoe meer schaduwen, maar ik zie geen werkelijke dingen, slechts mensen ( nou...) die me steeds met -En...? aanblaffen. Zal ik ook weer het zuiver verstandelijke inzicht verwerven? Het valiesje stond veilig naast me op de bank, ik at een croisant en las de krant. Weer schimmen op de muur...De textielfabrikanten willen voor de watervervuiling niet betalen. Banken vragen geld als je hen geld geeft. Godverdomme, geld. Alweer sneeuw...Nog negenduizend driehonderd negenenvijftig. Hé, Daantje Snoec zal de studiebeurzen eens aanpakken. Leve de rechtvaardigheid! Niet lachen a.u.b. Via de luidsprekers werd de trein naar Terstreep aangekondigd. De massa kwam in beweging. Drummen. Duwen. Daar gaan ze dan staan waar ze vermoeden dat er precies voor hun neus een deur zal openklappen, maar volgens de wet van Murphy...Daarom las ik nog een beetje verder en hield de strips in reserve. Vroeger las ik altijd eerst de beeldverhalen, maar in de gevangenis had ik een programma ( wat geleerd...) ontwikkeld om de dag door te komen. Eén van de aspecten was het steeds uitstellen vat wat je graag deed. Het lukte soms. Op de pagina voor de strips - ik wachtte dus - stond een kleurfoto van een jonge man. Spijtig voor hem, maar hij had een afschuwelijk groter neus. De leadsinger van de jolige, Vlaamse groep Heildrong. Godverdomme, hoe komenze d'er op? , maar de trein reed het station binnen en vlak voor mij opende zich een deur en ik moest me wel haasten bij het instappen om niet door de meute, die een eind verder had postgevat, overspoeld te worden. Hop naar zee!
Het licht priemde met fijne pijltjes tussen de gordijnen van het mansardevenstertje van mijn slaapkamer, toen moeder me wekte. - Opstaan, Wim. Ik kroop op mijn knieën nar het voeteinde van mijn bed, want het stond onder het venster geprangd en nadat ik de gordijnen en de vitrage opzij geschoven had, keek ik naar buiten. De lucht was leigrijs en boven de Kleitse bossen vormde zich een inktzwarte ballon. Voor de ballon vloog een klad duiven, vermoedelijk vaders, want op de nok van de stalling sleepstaartte een felle doffer en dus vader had de duiven reeds uitgelaten. Ik stapte in de kleren. Een wit hemd, groene veloeren broek en witte sportkousen. Moeder had ze de avond voordien klaar gelegd, want: - Je moet er netjes bij lopen voor de eerste keer dat je naar zee reist. Ik stapte de trap langs naar benedern en kwam in de keuken, waar moeder grote eierstruiven aan het bakken was en broer Jo zat aan tafel te eten. - Kon je niet uit je bedje?, vroeg Jo nogal smalend. Ik negeerde hem straal wel wetend dat het hem raznd kon amken, maar hij beet tot over de oren in een boterham met appeljam, dus hij zou rustig blijven. Overigens kon Jo een enorme klier zijn. Een betweter. Hij keek neer vooral op mij, maar op alle dorpsjongens , want hij studeerde latijn. - De paster, zei Toon, maar Jootje reageerde niet, want een pan slaag zag hij niet zo direct zitten. Ik ging naast moeder bij de langebuis kachel staan en vroeg: - Gaat 't regenen? - Vader luisterde naar Hilversum en toen heeft hij de duiven uitgelaten!, antwoordde moeder. - 't Zit zwart boven de Klijten. - Kom eet nu maar, regenen of niet, vader is het geschikt om naar zee te trekken en dus zal het niet meer veranderen. We gingen. Per fiets naar Sintelbeek. Vader op zijn nieuwe Alcyon. Het was zijn eersrte grote prijs, die hij met de reisduiven verdiende, na de oorlog. Een spikspliner nieuwe Alcyon. Vader was die zondagmiddag iets later dan gewoonlijk. Zijn ogen glinsterden en zijn koontjes blonken rood als opgeblonken met een wollen doek. - Waar zit dat zo lang?, vroeg moeder steeds. Vader duwde de deur van het braskot open en ik wist het, maar daar ging moeder: - Moest het zo lang duren?...en de mensen in de winkel? Ik vond het godverdomme gemeen. Ze kon de winkel makkelijk alleen aan, maar ja, het leven is lijden en plezier is uit de boze, alhoewel niet voor de pastoor, want het is ook maar een mens. Vader negeerde het gehakketak en lispelde: - De eerste prijs en waarschijnlijk de eerste aangeduide serie. - Bah, de eerste prijs. Alweer een koekebrrod zeker. - Neen, een Alcyon, antwoordde vader. Moeder was even ( het gebeurde bijna nooit) uit haar lood geslagen, want ze wist ( natuurlijk) niet wat of wie een Alcyon was, maar ik wist het. Briek Schotte, dé Vlaamse wielrenner en favoriet van vader, reed voor het merk Alcyo. Er hing een foto van Briek met duidelijk zichtbaar op de trui A L C Y O N aan de deur van avders duivenhok. Je moet niet vragen hoe vader zich voelde. Je wint een fiets, neen je wint een Alcyon! - Wat het ook is, moet je daarom zo lang wegblijven?, was moeder uit haar zwijgpauze wakker geschrokken. Ik keek automatisch op de pendule en het was halfeenn, daarom vroeg ik een beetje giftig: - Wanneer eten we? Wang. Een oorveeg en ik had ze eigenlijk wel verwacht. - Hoe kan het eten op tijd klaar zijn. Ik sta d'er altijd alleen voor en moeder begon te huilen. Toen wist ik het wel en vader ook en we liepen het huis uit. Ik fietste veilig achter vader op mijn twijfelaartje en Jo sloot de rij op moeders fiets. We arriveerden in Sintelbeek zonder een drop regen en het kon dus nog best meevallen. De fietsen werden bij een ouwe vriend van vader gestald en daar begon het alweer en ik heb er een godverdommse hekel aan: - Is dat nou Wimpje? Wat is al groot,zeg! - Dag, Jo. Wat een verstandige kerel zeg. Wat lopen er toch sbnuggere kerels op de aardkloot. Ze zien met één oogopslag wie al of niet intelligent is. Allemaal pastoors? Voor alle zekerheid moesten we van vader nog een pisboodschapje maken en toen hopsakee naar de stadstram-1. Het was voor mij een belevenis. Met mijn kindersnoetje teegn het raam bewonderde ik de Middeleeuwse stad. De imposante Gentpoort. Zou Jan Breydel nog tegen de muren gezeikt hebben?, want toen waren er toch nog geen openbare toiletten, alhoewel Vespasianus daar in de eerste eeuw andere ideeën op nahield. De tram naar Wissel-aan-Zee stond ons op te wachten en we waren net ingestapt of het begon te regenen en het bleef regenen...de hele dag. De tram reed door het natte polderland met zijn wolken in alle grijsschakeringen. De koeien drumden samen onder de doorregende wilgen en ze keerden hun gat naar de wind. Geen reiger, ekster noch vlaamse gaai ontging mijn oog. Het gras was oneindig groen. De tram stopte op een plein te Wissel dicht bij de zee, maar het regende onverdroten voort. Vader besloot om de regenbui te weerstaan eerst onze boterhammen op te eten en dan zouden we wel zien. Het werd een oneindig lange regenbui, want meer dan de helft van de dag bleef het water met bakken uit de hemel vallen, maar het plein was ontzettend druk. Soldaten liepen op en af. Ze torsten kitbags en stenguns. Twee hospiks zeulden met een brancard door de regen. Vrachtwagens met grote witte sterren op reden het plein op en halftracks en motorcarriers en soldaten op vouwfietsen. Het was 1945 en we bleven limonade drinken. Een uurtje voor de laatste tram uit Wissel vertrok scheurde de hemel open en een splinternieuwe zon scheen oranje over het plein en de soldaten bleven torsen, de hospiks zeulen en de vrachtwagesn, halftacks, motorcarriers en vouwfietsen rijden. Op het strand werd ik stil en de steeds maar aanrollende golven grepen zich vast in mijn geheugen en nooit kon ik het nog vergeten, maar ik vind geen beeld om het min of meer passend te omschrijven. Voor de rest weet ik het niet meer, maar des anderendaags was het stralend weer en kon vader beginnen met het maaien met de zicht van de rogge op het perceel grond achter de kerk. Ik was godverdomme nog maar gatje boven de aarde en mocht achter vader aan klooien om alles in garven te binden Broer Jo was naar een bezinningsdag van de KSA te Zuidveld.
De trein bleef nog een lange tijd in het station staan wachten vooraleer te vertrekken . Ik scheurde het pakje sigaretten open en veilig in het hoekje van de warme coupé ging ik verder lezen in de krant. Nog niet de strips, alweer het oude trucje van in de doos. Waar was ik gebleven? Hier, bij de grote kleurfoto van die Vlaamse zanger. Jongens wat had die een kegge! Zeker van Terneuzen? Hij beklaagde zich er over dat hij in dienst wass, vooral daar de officieren zo dom waren, want de zanger zelf had een opleiding voor kapper genoten. Zo zie je maar, bovendien schreef ie zijn teksten zelf al wist hij geeneens wat een metafoor was, maar ja, een kapper kan ook niet alles weten! Hij vond het God geklaagd - alweer - dat hij nu extra-lang over de wapens moest blijven, want hij was tijdens de weekends een paar keer onwettig afwezig geweest. Optredens, weet je wel, want de carrière gaat voor alles. Over achter de klas blijven daar wist ik over mee te spreken, maar dat was dan alweer mijn schuld geweest en bovendien mijn carrière stelde ook niet zoveel voor. De trein begon te rijden, ik vouwde mijn krant dicht, nam het valiesje van het bagagerek en plaatste het tussen de benen op de grond. Zachies zoemend gleed de trein het station uit. Lange bruggen oververticale witte betonlinten. Beneden in de diepte van de kunstmatihge valleien rezen talloze werkhuisjes, fabriekjes uit de grond. Hun bouwstijl was rechtop rechtan in een neutraal grijs, waarop de negentiende eeuw jaloers zou egweest zijn. Er boven troonde de Halletoren met een vrolijk wapperende driekleur, want het gaat goed in de stad. Langs een smalle band van te proper afgestofte legohuisjess met artificiële voor- en achtertuintjes met gemillimeterde gazons en afgelikte kiezelpaadjes denderde de trein naar de Polders. De runderen stonden samengetroept op de schijnbaar veel te kleine weiden onverschillig te herkauwen . Geen reiger noch ekster, laat staan vlaamse gaai kon ik bespeuren. Ondoorzichtbare kladden kokmeeuwen vlogen achter de ploeg met dubbele rister. Het kwikstaartje staat stofferig opgezet in het natuurkundig museum, maar de trein raasde verder langs de autoweg in de polder. Bruggen doorsnijden het landschap en soms is er ook een boom te zien, maar mijn biologische kennis is in de bajes blijkbaar zo slecht geworden dat ik de zeldzame exemplaren niet kan thuiswijzen. Het valeisje tussen de bomen, de krant op de knieën zit ik onwijs veel te roken en door het raam te staren.Gisteren viel de gevangenisdeur achter me dicht. Het gat waarik ik viel is groot en niet te overzien. Van zodra je zogezegd iets verkkerds deed, vloog je in de doos. Niemand kijkt nog naar je om. Aanvankelijk wel natuurlijk. De riooljournalisten schrijven je de goot in, maar dan word je veroordeeld, want je krijgt als enige alle schuld in de schoenen geduwd...en daarna moet je het maar zien te rooien. Na je tijd sta je plots op straat. Je doolt rond en weet niet waarheen. Allemaal clichés ( dat zal Geo Van Deksele ook wel weten, want Geo, literator, weet alles . Over de Zuil en het Geld...), maar hoe moet je het anders explikeren, want het is zo. niet anders!
Zwaardronken leraar vermoordt zijn vrouw...! Terstreep - Toen vrijdag jl. in de late avond de aan alcoholverslaafde leraar WVO zwaar beschonken thuiskwam, heeft hij zo maar zijn vrouw Betty vermoord. De medebewoners van het flatgebouw hadden bij het horen van ongewoon lawaai de politie verwittigd. Bij hun aankomst vonden de agenten de dader zijn roer op het bankstel uitslapend. Toen ie met de snode daad geconfronteerd werd, toonde WVO geen de minste emotie. Het is duidelijk dat het onbegrijpelijke misdrijf in de kuststad Terstreep voor heelwat sensatie zorgde, aangezien de dader leraar aan de plaatselijke zeer gerenommeerde Ambachtsschool was. Daarom zijn we dan ook naar de achtergrond van dit misdrijf gaan peilen en hadden bijgevolg enkele gesprekken met vrienden, medescholieren, leraars, medestudenten, wapenbroeders... Dader: WVO, die verdacht wordt van moord op zijn vrouw Betty, werd in het piepkleine dorpje Westland op de grens van Oost-Vlaanderen geboren. Hij werd met de helm geboren, want zijn familie was niet onbemiddeld. Alhoewel bij het uitbreken van de oorlog het huis en de aanpalende opbergruimte plat gebombardeerd werd, kon de familie zich heel spoedig herpakken en het oorlogsgebeuren zal wel geen invloed op de jonge WVO gehad hebben. Bovendien bleek hij op de dorpsschool een buitengewone intelligentie te vertonen. Dorp: We zijn erin geslaagd enkele van zijn vrieden/medeleerlingen uit de dorpsschool op te snorren. Ze zijn het unaniem eens dat WVO hen wat verstand betrof de meerdere was, maar hij was hen op "het andere" gebied ook straten voor. Na enig aandringen wouen ze er wel wat uitvoeriger over praten. WVO was van jongsafaan niet vies, niettegenstaande hij misdienaar was, om onder de miesjesrokken te grabbelen, maar hoe hij later evolueerde weten ze niet zo best, want hij moest vroeg, verstandig als ie was, naar kostschool. Of hij dat prettig vond daar waren ze nooit blijven bij stilstaan, maar wie kreeg er in die tijd zo'n kans? Kostschool: De meeste van zijn medekostgangers wisten ( of wilden) niets meer ( weten) buiten wat alhemeenheden. Hij was niet zo'n slechte leerling, maar hij blonk vooral op sportief vlak uit. Zijn retoricaleraar daarentegen, de heer Joseph Lievrouw , hield geen blad voor de mond. Toen we hem vroegen wat te vertellen omtrent WVO in verbandmet het trieste voorval, was hij niet eens verbaasd over het gebeurde. Hij herinnerde zich WVO zeer goed als leerling omdat hij niet-onbegaafd was, maar vooral zijn ziekelijk-egocentrisch karakter intrigeerde hem, maar er was soms met "het ventje" geen land te bezeilen. De heer Lievrouw herinnerde zich dat WVO graag journalist was geworden, maar hij had het hem op aandringen van zijn moeder streng afgeraden. Wat is hij dan eigenlijk geworden, wou de heer Lievrouw weten , toen we afscheid van hem namen uit zijn villa aan de rand van het Klepwoud te Dries. Leuven: Om uit de studententijd van de dader achtergrondinformatie te gaan spitten was iets moeilijker, want zijn medestudenten weigerden elk interview en sommigen braken zelfs onmiddellijk de telefoonverbinding af bij het horen van de naam WVO. Als bij toeval vonden we dan de kotbaas, aan wwie WVO jaren een kamer huurde, terug. De heer J.V., een méér dan respectabel ambtenaar en vader van vier kinderen, wist blijkbaar nog alless precies of het gisteren was gebeurd. " Het was een schande voor de universiteit dat zo'n individu aan een ezellsvel raakte," viel de heer J.V. met de deur in huis. " Bovendien , ik heb het hem zelf ook gezegd! Wij maar sappelen om iets te bereiken en sommige anderen maar zuipen, wallebraken, tuisen en hoereren...en alles komt vanzelf, doch loontje komt om zijn boontje!" Toen we de heer J.V. vroegen wat hij daarmee bedoelde zei hij dat het niets anders kon dan dat het verkeerd zou aflopen met WVO! Hij kon het weten. Wij hadden graag om het beeld van de dader volledig te kunnen maken de militaire overheid aan het woord gelaten, maar buiten het stamnummer van WVO - 60/06167 - kwamen we niks te weten, want het bleek allemaal militair geheim. Niettegenstaande deze peperkte tegenslag durven we toch besluiten dat WVO alle kansen kreeg om het in het leven ver te schoppen, maar dat hij - het klinkt hard, maar toch... - alle talenten, die hij overvloedig kreeg, met wellust ongebruikt heeft gelaten. We vernamen vlak voor het verschijnen dat WVO in de gevangenis 'Sliplei' opgesloten werd, waar hij op zijn proces wacht . Verder weten we niet of het gerucht dat hij voor de officier van justitie "zijn" levensverhaal mag opschrijven in plaats dat hij gewoon ondervraagd wordt, waar is. Natuurlijk beseffen we dan ook niet waarom zo'n uitzondering zou gemaakt worden. Binnen enkele weken zalde raadkamer beslissen of WVO al of niet voor het Assisenhof zal verschijnen (DLL)
Een gedrochtelijke hoop afgedankte autowrakken sierden nu het landschap. Wat waren er toch afgrijselijke hoeveelheid en soorten auto's om van de kleuren te zwijgen. Omheen het afvalprodukt van de moderne maatschappij waren boompjes aangeplant, maar ze bleken niet van plan om mee te werken om deze onooglijke lelijke hoop verwrongenen verroest ijzer aan de treinreiziger te verbergen.Ze stonden schots en scheef lelijk en ongezond te zijn. De trein raasde verder en mijn voeten begonnen te slapen door het te stevig vastknellen van het valiesje . De krant was op de grond gevallen en het appelronde gezicht van Daan Snoed keek arrogant en dwaas de coupé in, maar het wist het niet!
Het zwarte Schaap, een vreemde debuutroman De meest romans, althans als we de auteurs mogen geloven, ontstaan op koude zolderkamertjes met bloed en tranen, maar niet " Het zwarte Schaap" de debuutroman van WVO. Hier werd de auteur - hoe ongewoon het ook moge klinken - door de rechter van instructie verplicht zijn levensverhaal op te schrijven. Heel waarschijnlijk hoopte de magistraat op die manier te achterhalen, waarom WVP zijn vrouw Betty vermoord had. Vermoedelijk lag de oorsprong in het verleden, dacht de rechter. Handige jongen Loerie Lesijgh van de nog jonge uitgeverij AGNAM slaagde erin de schrijfsels op de kop te tikken en heeft ze dan ook uitgegeven. Er wordt ook in de gevangenis 'Sliplei' gefluisterd dat gevangenisbewaarder Oktaaf Beirens ( alias de Horecaffer) een duistere hand in het buitensmokkelen van het manuscript had. Het is ( gelukkig) niet aan ons om daarover te oordelen. Over de roman of hoe moeten we het wer noemen (?) ,wel. . Je ziet als lezer een stuk geschiedenis ( persoonlijk en van een "tijd") zowat opnieuw tot leven komen. Aangezien wij uit dezelfde streek afkomstig zijn, moeten we toegeven dat figuren en situaties meer dan eens tot en met "herkenbaar" zijn. Dit is het enige goede - tot ons spijt, maar het leven is hard - wat wij persoonlijk over "Het zwarte Schaap" kunnen schrijven. Het hele boek biedt weinig origineels. We hebben om te beginneneen raamverhaal dat heel klassiek aandoet. In de gevangenis schrijft de auteur om inzichy in zijn leven te krijgen, bovendien zijn alle feiten braaf chronologisch weergegeven. op zich is het al zo vreemd dat de rechter van instructie de beklaagde 'doet' schrijven, maar structureel hadden we het liever wat ingewikkelder gezien, waarmee we niet zeggen dat een verhaal moeilijk en gezocht moet zijn. Monica van Paemel is in haar werk "De vermaledijde Vaders" daar overigens zeer goed in geslaagd. Verder vinden wij dat het verhaal samenhangt van de clichés. Het leger combineert elkeen ( uiteraard) met slecht eten , de school met de geronten en de universiteit met het boemelen. Tenslotte vinden wij dat het boek te zeer ingeperkt is in de 'persoonlijke' geschiedenis van één individu, terwijl het tijdsbeeld eerder moeizaam tot leven gewekt wordt. ( GvD)
De trein denderde verder en in de verte zag ik de Tietenbrug naderen. Hoe noemde die brug eigenlijk officieel? Ik wist het niet. In de volksmond, de Tietenbrug. De echte, degelijke, fatsoenlijke inwonders van Terstreep namen die naam nooit in de mond. Tenhoogsten zegde ze al eens: - Ik kwam daar met de wagen aan die brug, je weet wel...gereden. - Ja aan de Tietenbrug. ( Moment van intense stilte) Het moet een mooie brug geweest zijn. Zoals alles in Terstreep mooi geweest is, maar naar het schijnt, althans volgens de kranten die ik in de bajes gelezen heb, hebben nu een paar kruideniers het stadsbeleid in handen. Lange Jan indertijd liet wel de hele stad Terstreep met hoge gebouwen in witte pissijnsteen "versieren" en nu is er tenminste werk in de afbraakbranche. Je kan niet alles willen! De brug was, heel lang geleden, versierd met bronzen standbeelden van naakte vrouwen in Hellinistische stijl. Slechts de nissen zijn nu nog zichtbaar, want de Fritzen hadden in de Grote Oorlog veel brons nodig en ze haalden de mooie beelden weg, maar de naam Tietenbrug is blijven bestaan. - Welke bobbels hebben die madammen? Wat zal een 19-eeuwse vader daar op geantwoord hebben? Pverigens de kerk bleef hier degelijk in gebreke, want er moeten toen al BH's geweest zijn. De coupé was aan het leeglopen, want het blijkt een nationale sport om enkele kilometers voor het eindstation samen te gaan drummen op het treinplatform. Toen ik het valiesje wou optillen, kreeg ik - een weifelende , weliswaar -, erectie en het verbaasde me dat het mijn eerste was sedert ik de gevangenis verlaten had, want al te vaak had ik vanop de gevangenisbrits liggen hunkeren naar een wijf. Op die momenten was ik ervan overtuigd dat ik seffens nadat de bespijkerde gevangenispoort achter mijn kloten zou dichtvallen naar de wijven zou rennen. Ik was friet gaan eten, had koffie gedronken en naar de boekwinkel geweest. Wat was er met mij aan de hand? In de gevangenis zou zo'n situatie op masturberen uitgedraaid zijn, maar een, alhoewel leeglopende treincoupé, is daar de geschikte plaats niet voor.
- Morgen, zong de Horecaffer als het ware. - Wat is erop til?, dacht ik, want als ie overdreven vriendelijk is, dan mag je wat verwachten. Ik waste mijn haden en keek ondertussen van over mijn schouder naar de ebwaarder, maar wist als het waar is dat het gelaat de spiegel van deziel is, dan moest het met de ziel van de Horecaffer triestig gesteld zijn. Ik schudde de handen droog, tilde ongeïnteresseerde het deksel van de schotel, waarop het ontbijt lag en vroeg: - Wat voor nieuws? - Nieuws?, deed Beirens onverschillig. Er was dus nieuws, want het was zijn gepatenteerd procédé: eerst vrolijk, dan onverschillig zijn om dan het nieuws aan te kondigen. - Ja, nieuws. - Eigenlijk is het niet zo belangrijk, maar de rechter deelde mee dat één of ander universitair ganzegat enkele kostgangers komt ondervragen. - Ondervragen? - Wel vragen stellen. Een soort enquête. Je kon duidelijk aan zijn smoel zien dat hij niet weinig fier was het woord niet alleen te kennen, maar ook juist uit te spreken. -Wat heb ik daarmee te maken? - Wel , ik zei aande rechter... - Je hebt mijn naam opgegeven...Godverdomme, toch. - Ik dacht, eerlijk, dat jij daat het geschikte type voor was, want dat onderwerp moet je zeker liggen. - Het onderwerp? - Ja, waarover de vragen gaan. - Waarover dan wel? - Seks in de gevangenis . - Godverdoeme! Een paar dagen later bracht de Horecaffer hem binnen: een bleek jong mens, die, naar later zou blijken, de ene na de andere shag rookte. Zijn gelaat had die ongezonde negentiende eeuwse tbc-coleur. Het sluikte haar hing in lange, onduidelikjke stressen op zijn schouders en tussen twee hoestbuien in stelde hij met - toch - tintelende oogjes van achter zijn ziekenfondsbrilletje de nodige vragen. Ik had het aan de Horecaffer niet gezegd en alhoewel ik bij het eerste horen duidelijk gevloekt had, toch had het uitverkiezen mijn ijdelheid een beetje gestreeld. Ik stond nochtans vlug weer met beide voeten op de grond. Bleekscheetbegon met zijn vragen voor de enquête en ze waren, zoals het past, van Belgisch universitair niveau : waar en wanneer ik geboren was? Wie mijn ouders waren, hun opleiding ( wablief...) en bezoepsbezigheden ? Dan was het mijn beurt. Lagere school? Middelbare school? Universiteit? Legerdienst? Beroep? De Horecaffer - nieuwsgierig als niet één - lwam te pas, maar vooral te onpas het gesprek opluisteren. - Kopje koffie, misschien? De Bleekscheet negeerde als intellectueel het aanbod en ging verder met de vragen: - Wanneer ahd jij je eerste sexuele ervaring? - Wauw, het was de Horecaffer. Hij bloosde eventjes , want nu wist hij het wel, maar toch voegde hij er vlug aan toe: - Eijn boek moet je lezen in plaats van al die vragen te stellen. De Horecaffer glipte daarna de cel uit. Stilte. - Boek?, vroeg de Bleekscheet. Ik had weinig zin om Piet Wijsneus met zijn clichévragen het verhaal te doen, maar de Horecaffer had me weer in de hoek geduwd. - Wel, de rechter van instructie vroeg mij om 'mijn levensverhaal' te schrijven en die vlolgekriewelde velletjes zijn in de handen van een jonge uitgever geraakt endie zag er brood in. De Bleekscheet toonde blijkbaar interesse, want hij vroeg: - Wat is de titel? - Het zwarte Schaap. Hij antwoordde niet meer, scharrelde zijn vragenlijst bij mekaar en vertrok à l' anglaise. Ik heb hem nooit meer gezien en zelfs de Horecaffer repte er met geen woord over. Dat was dan de enige poging in de jail die ik meemaakte om iets aan de sexuele problemen van een gevangene te doen al was het maarr een enquête . De aalmoezenier vond dat we ons maar moesten bedwingen en de onthouding ( jawadde) als een deel van de straf moesten beschouwen. Leve het celibaat!
Het station van Terstreep was weinig om niet te zeggen niks veranders. De plavuizen op het perron waren nog steedss eevn vuil en grijs. De houten zitbanken nog altijd niet gevernist.Op één van deabnken zat nog steeds een arbeider van de Cie International des Wagons-Lits met zwartrode, wollen muts op het hoofd op de altijd komende internationale trein te wachten. Het rode bevoorradingswagentjes stond een eind verder op. Ik liep naar de uitgang en het was precies of ik de zee kon ruiken, het zilte briesje smaken. Het was ooit anders geweest. Toen ik - godverdomme dat lijkt lang geleden - voor de eerste keer in Terstreep kwam, werd mij de keel door een prangende urinegeur gesnoerd. Inderdaad, want toen serd het stationsplein gesierd - de Koningin der Badsteden , vond de Kromme alias Leopold Twee - door een grote, kubusvormige vespasienne. En stinken! Het kon anders, want ik stond nu op het plein in mijn dunne jasje met het zelfde valiesje weliswaar in de hand en mijn mond viel open van verbazing. Weg pissijn! Weg stank. Een groot bassin met vele kleurrijke jachten en op de achtergrond het schoolschip Mercator. Waar ze Gerards naam toch allemaal voor misbruiken. Toch leuk als burgemeester als je vrienden ministers voor je zorgen. Ene Jef Dedrenzer zorgde voor het plezierdok, want hij was minister van openbare werken...en de excellentie van landsverdediging ene Polleke Reghes liet het schoolschip verhuizen. Voor je vrienden doe je wat vooral in verkiezingstijd. Mooi! Ik stak het plein over om het bruggetje op te lopen, maar moest een stadsbus laten voorgaan, ik liep dan verder naar de Bierkroeg waar mijn Terstreeploopbaan begonnen was.
Betty en ik stonden in de regen op het stationsplein, want gezien de legerdienst ( eindelijk) achter de rug was, vondd mijn moeder dat er meost gewerkt worden, daar de luiheid wel het oorkussen van de duivel is en al dat zeiken en zuipen bracht geen zoden aan de fatsoensdijk. Ik werd op pad gestuurd. Celle Naalde paste mij een nieuw pak aan en voor één keer had moeder niet zoals steeds gezegd: - En Marcel een beetje tegen het groeien hé! Het haar gemillimeterd door Medard, de kapper en reeds duidelijke trekken van een echte nicht in zich dragend, maar dat wist toen nog niemand of je mocht het niet weten en er zeker en vast geen woord over reppen. De mannenvna de bruine dreef. Ik zag er uit als een paasbeest. Siere riep toen ik met de fiets passeerde op weg naar alle West-Vlaamse scholen: - Ga, je alweer naar de wijven? Ik dacht: - Wat bedoelt ie met alweer?, maar mijn ijdelheid was met Sieres compliment toch wel enigszins gestreeld. Moeder had voor mij alles via de telefoon netjes geregeld, want met jou weet je immers nooit wat het zal worden, opperde ze. Een studiegenoot van haar broer, die grote Vlaamse kop, ze hadden er ooit nog op de kaft van studieschriften een biografie aangewijd, was directeur aan de Ambachtsschool in Terstreep. Mijn oom had ondertussen het hoofd reeds neergelegd, nadat hij geprobeerd had Vlaanderen te hernieuwen in Christus, maar de echte hernieuwers hadden slechts een politieke zakkenvullerij bedoeld en hielden nu nog altijd het hoofd rechtop. Zou Daantje Snoec of was het toch eerder kanunnik Plompe geweest? De gatlekkerij Ik was vertrokken in het beste pak, natuurlijk en met een kwak brilcream op de haren en de scheidingslijn netjes geharkt met de trein naar Terstreep. Betty was mee gestuurd, want met " jou kan ik niet voorzichtig genoeg zijn..." Een moederhart bruist van vertrouwen. Soms. Betty en ik op het Statiosplein. Regen. Waarheen? - Laten we iets gaan drinken en ik wees met het hoofd in de richting van "De Bierkroeg". - Ga je weer beginnen, mekkerde Betty. Ik bedwong mijn opborrelende woede en schakelde over op overredingskracht. - Maar weet jij de weg naar de Oordjesstraat? - Oordjesstraat? - Ja, de Oordjesstraat, want daar bevindt zich precies de Ambachtsschool en daar ( ik wees weer naar " De Bierkroeg") kunnen we de weg vragen, want een kastelein weet alles... De baas wist het. - Je neemt bus zes en je rijdt mee tot op de hoek van de oordjesstraat. - +Het is de zevende halte, zei een postbode die aan een tafeltje zorgvuldig sigaretten zat te rollen in de gezellige drukte van de bruine kroeg. - Zeg, Gusten, je weet het toch zeker? - Natuurlijk, zei de bode, want daar begint mijn ronde. Al vijfendertig jaar en ik zal 't niet weten zeker. Vroeger..., ...maar ik hoorde het niet meer, want ik was door de twee heen en weer klappende wildwestdeurtjes naar het toilet verdwenen. We vonden de Ambachtsschool met de ogen dicht. Betty zei vooraleer ik aanbelde: - Ik ga maar niet mee, misschien vinden ze het niet leuk. Ik stond met de wijsvinger op de belknop en begreep niet wat ze bedoelde, maar de deur werd reeds geopend. - Van Oostveld, zei ik - Ja, natuurlijk. Je bent precies op tijd en de directeur verwacht je, zei een niet onaantrekkelijke vrouiw, die me naar het buro leidde. Het was in één minuut geklonken. - Ik moet naar een vergadering. Je bent aanvaard. ( Stilte) Ik doe het voor je oom. ( Stilte) Ik dacht er niet verder bij na en toen ging hij reeds verder: - Kom binnen veertien dagen eens terug, dan krijg je wel je lesrooster. Maandagmorgen en vrijdagmiddag vrij, nietwaarwant je komt van ver, zei hij joviaal en patste met de vlakke hand op mijn rug. Ik vond het leven stralend. De geronten ofte de " heren " die het lesrooster, zelf spraken ze steevast over uurrooster, wat dit ook mag zijn, in elkaar flansten dachten er enigszins anders over . Allemaal clichés, althans volgens het grote Vlaamse, kritische licht Geo Van Deksele, maar toen kon ie het nog niet weten, want hij lag nog aan de zuigfles met taptemelk gevuld. Nu nog overigens , maar het werd wijwater. De vulling!
De baas stond teegn de tap geleund nors naar zichzelf te kijken. De gelagzaal was koud en kil, geen straaltje zon op het koper van de percolator. Samen met mijn eenzaamheid, die me zo plots overviel dat de koude rillingen langs mijn scolioserug naar beneden denderden,ging ik op een stoel zitten. Verre flitsen raasden door mijn schele kop. Vader pluimde een duif. Vader voerde de beerton met de kruiwagen met het handzeel over de schouders en aan de lamoenen. Vader pompte de band van mijn fiets op. Waarom eigenlijk? - En?, vroeg de kastelein. Er wordt wat geënd vandaag de dag. Als Geo Van Deksele dat maar weer niet te veel cliché-achtig gaat vinden. Ik vond de herbergier een beetje veel naar het valiesje kijken, maar vroeg toch: - Koffie? - Geen koffie. Ik heb de percolator nog niet aangezet, bovendien ben ik niet van plan het vandaag nog te doen. Er komt toch géén kat. - Water?, probeerde ik. Ik hoorde hem het kroonkurkje lichten, het glas vullen en toen plofte hij het glas net naast het bierviltje, dat ik had klaargelegd, neer . - Dertig, zei ie. Ik scharrelde de muntstukjes bij elkaar op een manier die de vrek verraadt, maar de kastelein bleek er niet op te letten, want hij was weer tegen de tap gaan leunen . - Is de Ambachtsschool nog steeds in de Oorsjesstraat? Hij negeerde me totaal. - Wat is er met die man gebeurd?, dacht ik en probeerde opnieuw: de Ambachtschool...? - Ik ben godverdomme niet doof. De Ambachtschool, de Vak bedoel je, sneerde de man. - Ja, de Vak. - Richting Liefkappele, zei ie en hij liep maar de wildwestdeurtjes van het toilet, want hij wrikkelde zijn rits reeds open. Bus zes reed nog steeds naar Liefkappele , maat hij was nu wel wit geverfd en sierlijk uitdeinende letters Lijnden op de flanken.. Ik stapte uit op de hoek van de Oordjesstraat. Het café 'De nieuwe Pikeur' was er nog steeds, maar er was nu een ruit gebroken en met een stuk karton , waaropin grillige letters stond geschreven : " Frieten om mede te neemen" ( Spelling in Vlaanderen...) , werd de eerste reparatie uitgevoerd. Ik stond daar nu met het valiesje in de hand en plots voelde ik, al is het zzn cliché zo groot als een kerk, de moed in mijn schoenen glijden. De gebouwen van de Buurtspoorwegen, excuseer, De Lijn zagen er nog afschuwelijker uit. De straatstenen van de Oordjesschool waren zo schots en scheed in het zand gepoot dathet niet mooi meer was en me nog meer afschrikte; - Godverdomme, Dikken, waar heb je dat geleerd? - Wie geen kasseien kan leggen, moet hem thuis maar afspelen, antwoordde de Dikken. - Kom, Dikken, zei Siere al die mensen zijn gelukkig getrouwd. Wij - Tuur, Toon, Bert en ik - hadden erbij gestaan en begrepen slechts dat kasseileggen niet moeilijk kon zijn, maar de vergelijkingen van Dikke Meire daar hadden we nogal eens meer last mee.Een beetje zoals de meeste - wablief - alle Vlaamse zangers. Ze kennen het verschil niet tussen een adjectief en een adverbium of tussen een troop en een metafoor, maar ze schrijven allemaal zelf hun teksten: " Het meisje van de buren komt een praatje maken met haar fiets!" Gelukzak, die fiets! Ik liep overhet Justitieplein en liep bijna het valeisje uitde hand tuimelen toen plots de gevel van de Ambachtschool voor me opdoemde.
Gust, de bode, had gelijk. De bus stopte aan de hoek van de Oordjesschool, maar hoe het mogelijk was dat hij, als postbode notabene, niet wist dat zich daar 'De nieuwe Pikeur' bevond, zal een eeuwig raadsel blijven. De deur van het café stond open, want met een grotevloerzwabber werd een dikke, grijze brij op het voetpad gekliederd. De smurrie droop daarna in de goot. Vanuit de deuropening 'croonde' Freddy over gitaren en zeeën. Matrozen die hun lief kwijt waren, maar moeder vond dat ze naar huis moesten komen, maar hun gitaar niet mochten vergeten. Betty en ik liepen de Oordjesstraat in. Een pleintje zagen we in de verte opdagen en toen vroeg Betty: - Zou het nog ver lopen zijn? Ik stopte even en keek het adres na en op het briefje, waarop moeder nahet telefoongesprek het genoteerd had. - Honderd en acht, zei ik. Het kan toch niet zo ver meer zijn. - De stenen zijn zo ruw, prevelde Betty. Het was niet ver meer, want totaal onverwacht, want pietluttig klein, stonden we voor de Ambachtsschool. Vooraleer ik aanbelde zette ik een paar stappen achteruit om het geveltje grondig te bekijken. Betty zei iets, maar ik hoore het niet of beter de woorden drongen niet tot mijn hersenen door. Jongesn, wat vond ik dat nou een leuk geveltje. Het was onwijs klein en het zag er zo gezellig uit. Tussen twee, niet al te grote rechthoekinge vensters was de deur. Ze moest ooit nog eens geel geverfd geweest zijn, maar wie baalde daarom. Naast de deur een koperen plaat: A M B A C H T S S C H O O L . Het telefoonnummer was volledig dichtgegroend. Drie rechthoekige venstertjes vormden de eerste verdieping en van daaruit liep het in een puntige spits met aan de boord de zo mooie, Vlaamse trapjes. In de punt vazn het geveltjes was het alziende ronde oog. Kon achter zo'n piepkleine geveltjes een school verborgen zijn?
Terwijl ik wachtte tot iemand de voordeur zou openen bekeek ik het gebouw van de Ambachtsschool. Het neologisme is misschien een jonge wetenschap, maar er moet dringend werk van gemaakt, want Vlaanderen snakt naar nieuwe woorden. Afgrijslijk om eens Rodebach te citeren. De Ambachtsschool was een meer dan honderd meters lang gebouw. Alhoewel. Het was een ordinaire balk van vier verdiepingen, waarin hier en daar een gat voorzien was, want zonder vensters kan het verdraaid donker en duister in een gebouw zijn...en : " Wij zijn kinderen van het licht! " De hele Oordjesschool werd gedomineerd. Het snoepwinkeltje was christelijk weggedrumd. Na de avondstudie werd het door de kostleerlingen van weleer overspoeld. Terwijl ze de voorraad snoep en tabak verzamelden, vertelde Jef enkele gore bakken, waarvoor kostleerlingen vroeger nog bloosden. Het gerucht deed de ronde dat de directie de snoep- en tabakslag duldde omdat ze er zelf ook beter van werd, maar er wordt zo veel geluld, maart toch en daarbij Marten, Jefs wijf, mocht gezien zijn. Het café aan de anderehoek van de straat " Bij de Paardenvleeseters" was ook verdwenen, maar dat was helemaal niet erg, daarbij de kastelein was een vrijgezel en hij gedroeg zich ( soms ) vreemd, wat een christelijke manier van zeggen was om aan te duiden dat hij een nicht was. In een onbewaakt ogenblik, waar valt het niet voor (? ) , gingen leerlingen van de hoogste klassen er wel eens een glas drinken, maar tot handtastelijkheden, zei de biechtvader, is het er nooit gekomen. Eigenlijk was de baas een goeie lobbes, misschien wel een beetje excentriek, want hij las nu en dan eenseen roman, gevaarlijk, vandaar waarschijnlijk de naam van zijn estaminet! De twee lichtpuntjes in de Oordjesstraat waren gedoofd, maar in de plaats rees beton, glas. Kleurloos. Excelsior! De deur was uit het slot gesprongen, wanteen moderne Ambachtsschool heeft uiteraard deurtelefoon en ik liep een halletje in, waar ik weer voor een deur kwam te staan. Vanachter een glazen wand riep een jong heerschap met snor onder de scherpe neus - ik dacht aan Norman Mailor die niet begrijpt dat sommogen onder het reukorgaan cultiveren wat op hun aars vanzelf zo welig tiert... - met een overslaande niet van arrogantie gespeende stem: - Wel? Ik stond daar armzalig te zijn met eht valiesje in de hand. - Ik zou de directeur willen spreken. Van onder zijn wenkbrauwen, nog schraler dan zijn snor, spraken de ogen boekdelen en vooral het valiesje trok de aandacht. Hi draaide hethoofd naar een dame die achter een tekstverwerker verstandig zat te zijn. - Is de baas thuis? Ik zag hoe de dame profijtig knikte. Zou ze van Kortrijk zijn? Ik hoorde het kriepend geluid van het automatische deurslot en de glazen deur sprong open. Ik stond in een duistere hall alleen te zijn en toen ik onbeholpen naar de twee in het welkomburo keek, zag ik hen beiden over duidelijk spottend lachen, al boog de dame zich dadelijk weer ootmoedig over het klavier van de WP. Snorremans, de Jonge, priemde me met de ogen en na het lachhen vertrok er geen spier op het gelaat. Mijn ogen wenden aan de duisternis. Vlak voor me stond eenlomp voorwerp, maar het bleek bij nader toekijken - mijn ogen waren in de bak niet verbeterd. Wat zou het bij een oogarts kosten? - een niet onaardig bronzen gewrocht. Een aambeeld waaruit een stevige smidsklauw opsteekt. Symbool van de revolutie zal het wel niet zijn. Eens aan Snorremans vragen: - Wat stelt het voor?, vraag ik vanuit de geopende glazen deur van het welkomsburo en wijs naar het aambeeld. - Een aambeeld, was ie leuk, maar ik vond eventjes mijn vechterstemperament terug:
Het vervolg op mijn debuutroman, "Het Zwarte Schaap", bleef in het faillissement van de uitgeverij "Manga" steken..., daarom zijn we van plan de vele vragen van vrienden te beantwoorden en " De Tocht Terug" hier bladzijde per bladzijde neer te schrijven...We hopen dat jullie er leesgenot zullen aan beleven.Misschien zou het niet verkeerd zijn om alsnog " Het Zwarte Schaap" eens te lezen of opnieuw te lezen. Het boek is wel uitverkocht, maar in de meeste Vlaamse bibs wel te vinden, hopen we.
DE TOCHT TERUG
Hoofdstuk 1: Vrij
Niettegenstaande de duisternis als een mistlaag binnensloop hadden ze het lampje in het witte blakertje tegen het plafond nog niet aangestoken. Ze wilden waarschijnlijk geen geld aan het stuk ongerief besteden, want ik had alweer een jaar op hun kosten gevegeteerd en dat zal althans volgens hun liberale theorieën al méér dan voldoende geweest zijn . Vanmorgen was de Horecaffer het komen zeggen. Vreemd dat we mekaar nu zo lang keden en dat we d'er nooit aan dachten om mekaar met de voornaam aan te spreken. Weer zo'n typisch Vlaams verschijnsel dat het verdomme uit den boze is om je gevoelens of hier in dit geval een zekere vorm van affectiviteit te tonen. Je moest een kerel zijn! Blote borst bij de pomp je smoel wassen, want dat waren nogal bonken, maar dat Dolf daar zijn elite troepen uit gevormd had, was dan alweer te lang geleden. - Je gaat er uit, zei bewaarder Beirens in de gewone gereserveerde stijl. - Hoe bedoel je?, vroeg ik nog een beetje slaapdronken en met meer aandacht voor de ochtendkoffie dan voor wat ie zei. - Kom nou, neem me niet in de maling, ( nadat de rechter mijn taal vulgair of was het goor gevonden had, was de Horecaffer de beschaafde toer opgegaan..., dus niet wanhopen) je weet wel wat ik bedoel. - De koffie is weer niet warm, probeerde ik van onderwerp te veranderen, maar het lukte van geen kanten. - Denk je misschien dat ik het ook leuk vind, want ik zei het daarnet nog aan de rechter van instructie. Plots werd ik dan toch een beetje wakker of meer wakker en besefte dat het toch misschien wel belangrijk was en vroeg: - De rechter? Wat moest die hier vanmorgen? - Wel, ik zei het toch, je gaat eruit en ik vind het helemaal niet prettig Toen was de Horecaffer de cel uitgesloft en ik val dood als het niet waar is, maar er biggelde een traan langs zijn getaande wang. Méér dan een jaar had ik in de cel gezeten. De zolen van zijn schoen had bewaarder Beirens gelopen om mij bij hem te houden, vooral had hij tegen de rechter van instructie gezegd dat het toch een correctionele zaak geworden was en dat hij - de bewaarder - het niet toelaten kon mij tussen al dat uitschot in Leuven of zelfs St.-Gilles te laten verkommeren. Wat moest er van mij geworden...? Hij raakt nog op het slechte pad. Ik was in het celletje gebleven...met de strontbruine tegels, maar de closetpot was vervangen en dat was dan het eerste resultaat van mijn velletjes volkrieuwelen, want de rechter, had, naar het bleek, alles grondig gelezen en de closetpot met roestplekken als strontpleisters was er te veel aan geweest...Nu zat ik te wachten tot ze me kwamen halen. De Horecaffer had me eerst nog naar de kapper gebracht. - Scheren en knippen, had ie gezegd en tegen mij, want de kapper negeerde hij volkomen, want alle kappers zijn homo's of daaromtrent en als hij ergens een hekel aan heeft, maar laten wij niet uitweiden en vooral de zaak een beetje fijntjes houden, want met onze cultuurrakkers weet je maar nooit, dus tegen mij je moet er netjes uitzien, want straks moet je het weer maken... Daarna hadden we gepakt. Eigenlijk had de Horecaffer gepakt. - Hou je je jeans aan?, had hij gevraagd en niet eens op mijn antwoord gewacht en maar dadelijk het bruin pied de poule-pak onderaan het valiesje gelegd...Je weet wel, niet het valiesje, maar de valies, want kostschool, Leuven, Ludenscheid, bajes alles had het meegemaakt. Ijzersterk! De Horecaffer had toen niets meer gezegd en het valies meegenomen en mij in de eenzaamheid achtergelaten, maar ik voelde het nu niet drukkend meer aan en toch beefde ik angstig voor de toekomst, want een handige jongen met een KMO-neus had de Horecaffer zo ver gekregen dat de vol gekliederde velletjes bij een uitgever terecht waren gekomen. Het was zowat een jaar na het proces dat ie stralend de ochtendcel binnenkwam en vooraleer hij het schenkbord op tafel had gezwierd begon hij: - 't Is zo ver... Ik was nu wel stilaan aan zijn elliptische manier van spreken gewoon geraakt, maar het was toch telkens een nieuwe ervaring en wat meer was een spannende poging om precies te raden wat hij bedoelde. - Zit je schoondochter weer vol?, moedigde ik hem aan. Alhoewel, want dergelijke vulgaire woorden worden door intellectuelen ( wablief...?) niet gebruikt, zelfs de rechter vond dit ook...maar er was meer, véél meer! Zijn zoon en schoondochter waren blijkbaar een hitsig stel, want elk jaar opnieuw was het van dattém en dit nu reeds voor de derde keer en de Horecaffer vond dat er al volk genoeg op de wereld rondloopt en daarbij dat vreet ons nog de oren van de kop en mensen zijn toch geen konijnen en moeten zich leren bedwingen zoals de pastoor van Kleit. Nu wist hij het niet meer. - Je geschriften worden gedrukt, jongen. Ik wou juist van mijn tetter maken, maar ik kreeg de kans niet, want daar ging hij alweer. - Ik zei gisteravond tegen het wijf, ik ga maar eens een pintje drinken bij Miesten van 't Koerspaard. Ze zei nog, wel, wel, is de vrede weer gesloten, want verleden week was 't nochtans bal populaire en meneer Beirens zou d'er nooit nog een voet binnenzetten... Ik probeerde eventjes aan de koffie te lepperen, want de Horecaffer was gelanceerd en dan was er geen houden aan. De koffie was warm, het brood niet al te taai... - Ik trok me van dat wijvengeleuter geen kloten aan, want, jongen, wat weet een wijf van het leven? Ik wist het natuurlijk niet, want mijn ervaringen met vrouwen waren inderdaad ook niet om over naar huis te schrijven. - Luister je nog? Ja? Ik knikte beleefd zoals steeds... - Sta ik daar in 't Koerspaard met Miesten een beetje te lullen over 't weer en de commercie, als er daar een jonge Springer binnenkomt en godverdomme als 't niet waar is direkt begint te trakteren. De Horecaffer zwijgt, want zoals alle gekende vertellers weet hij precies dat er regelmatig moet gepauzeerd om indruk te maken. Ik waag het dan: - Je vloekt zoveel...? - Jij moet praten...Ik zei tegen Miesten geef mij maar een Palm. Weet je wat Miesten weer wist te vertellen? Is 't voor niks, misschien? Dat zijn toch zijn zaken niet. Ik drink graag 's een Palm. Niet te veel, nu en dan...De Springer was van een ander kaliber, want hij zei direkt drink jij maar Palm, want dat is gezond. Ik had de koffie al op en het brood met muisjes binnengeduwd, toen de Horecaffer nog steeds aan het lamenteren was, maar eindelijk spitste ik toch eventjes de oren: - Ja, zei de Springer, althans volgens bewaarder Beirens, ik weet wel iets van boeken af, daar mijn oom uitgever is. Ik kon het niet geloven, slechts in goedkope rommanetjes kon het toeval zo'n rol gaan spelen, maar ik had de tijd niet om verder na te denken. - Ik liet me natuurlijk niet voor één gat vangen, ging bewaarder Beirens verder. Ik wou juist nog een Palm bestellen en ik zag hoe Miesten van 't Koerspaard een ongelovig gezicht opzettte en bedacht me uiteraard, aangezien die Springer één of ander duur Italiaans spul dronk, waarvan mijn vrouw altijd de schijterij krijgt. - Geef ons d'er nog één, zei de Springer. Mijn oom, lispelde hij al een beetje. Hoe is 't godverdomme na twee consumpties mogelijk, maar enfin. Zijn oom, dus, zei ie, was op zoek naar manu...dinges... - Manuscripen. - Ja, dat zei Miesten ook en hoe zou die dat godverdomme weten? Wat weet die van de witte geiten? Ik begon langzaam kregelig te worden. Als ik ergens de pest aan heb, dan is het geleuter en gelul van Londen naar Parijs en de Horecaffer was me weer bezig doch hij meende het goed en dat is dan alweer de helft van het werk. - Wie was nou die oom? - Wel die oom zocht manudinges, zoals je zei, maar dan van debielen.. - Debielen...? - Ja, debielen en nu weet ik het zeker, wantMiesten van 't Koerspaard begreep er géén bal van en stond daar weer met zijn pies in de wind en ik wist het. Dus van mensen die beginnen te schrijven. - Debutanten, zei ik opgelucht. - Zeg jij gaat toch ook niet beginnen lastig doen? - Mag ik 's iets vragen? - Jij, alles. Ik begon hem ervan te verdenken dat hij gisteren redelijk teut moet zijn geweest, daar hij iets te veel praatte en vooral te bazig. - Wel? - Hoe is het in godsnaammogelijk dat een wildvreemde, een Springer bovendien, met jou over boeken begon te lullen. - Ik moet eerlijk toegeven, hij bloosde voorwaar, ik weet het eigenlijk niet meer zo goed, omdat ik geloof dat ik wel meer dan twee Palms gedronken heb, doch kijk eens hier...De Horecaffer haalde een brief uit zijn jaszak en spreidde hem voor mij op tafel. Het eerste wat ik zag was het briefhoofd:AGNAM. - Agnam?, verwonderde ik me, maar niet de Horecaffer. - Ja, dat is de naam van de uitgeverij. Mag ik een slok van de koffie? Ik begin het me weer te herinneren, want ik had gisteren mij mooiste jurk aan, maar het is allemaal de schuld van Miesten van 't Koerspaard. Geen stap zet ik daar nog over de vloer. Drie, vier keer, want zeg ik, vijf- zesmaal lei ik mijn hand op het glas en maakte allerlei maneuvres om hem wijs te maken - het kalf - dat ik een consumptiebonnetje wou en dus een rondje wou overslaan...Maar nee, hij goot de Palm dwars door mijn gespreide vingers in het glas . ( Pauze). Wat zei je? - Ik? Ik, zei niks. - Oh? De Horecaffer schonk zichzelf nog maar een koffie in, dus hij moet er gisteren nogal teegnaan gegaan zijn, want zijn lever schreeuwde om vocht. - Wat denk je ervan , begon hij opnieuw, terwijl hij het papier onder mijn neus duwde. Het was inderdaad een contract. Agnam was een letterwoord wat stond voor Algemeen Genootschap voor Nieuwe Auteurs en Musici. Dit laatste woord verbaasde me wel, maar ja, wist ik veel en ook denaam Loerie Lesijgh, die voor de uitgeverij optrad, zei me niks. Natuurlijk. - Loerie?, vroeg ik, maar bewaarder Beirens zei niks terug, want hij hing als een opgerolde vaatdoek boven de closetpot te pieren. Ik las niet eens de drie velletjes, want wat kon het mij verdommen en ik tekende met een flinke krul na. Het moet een aantal maanden later geweest zijn, maar ik zou er mijn hand niet voor in het vuur steken, want ik was in de doos alle begrip voor uur en tijd verloren, maar goed een hele tijd later dus was Loerie er weer.De Horecaffer bracht hem op zijn bekende manier en met zijn slissende stem zei ie:
Kijk eens wie er hier is, zei hij en bleef rustig staan wachten tot Loerie iets zou zeggen, maar hij zweeg. Ik zweeg ook en keek naar de bewaarder die nerveus heen en weer begon te drentelen en eindelijk zei Loerie hem een bankje toestekend:
Bedankt, Taaf.
Ik bulderde eventjes maar van het lachen en ik zag de Horecaffer boos van achter de deur loeren, maar in al die tijd had ik nooit zijn voornaam gehoord en Taaf De Dikke Meire noemde ook Taaf en was me dat een nummer en zuipen.Loerie had het ontwerp van de kaft van "mijn" boek mee. Ik rilde eventjes zoals een rund onder de vlugge aanraking van een steekvlieg. Was ik nu ijdel? Loerie, met zijn scherpe Griekse neus gevat in een krans van zwarte hoofdharen en baard, spreidde een groot blad op de tafel, waarop ik vroeger al die velletjes vol gekrieuweld had. Het was een groot grijs blinkend blad Ik huiverde, daar ik vond dat Loerie door zijn kafontwerp duidelijk toonde dat hij wel begrepen had wat ik met mijn schrijven bedoeld had. Een kudde witte schapen, maar in het midden Het Zwarte Schaap. De witte beesten hadden allemaal een bord voor de kop. Ze verstaan er de kloten van. Neem nu de grote literator, nou groot als je t zelf altijd zegt , Geo Van Deksele, die had er ook geen kaas van gevreten, maar ja, ik moest maar van zijn zuil blijven ! Het boek wordt al te zeer ingeperkt in de persoonlijke geschiedenis van één individu De rechter had me wel gevraagd naar mijn ( zou je kunnen onderstrepen, Geo) verleden te peilen en dat ik niks dan tiepen ontmoette met enorme borden voor hun kanissen zodat ze der geen bal van begrepen en bovendien nog arrogant-brutaal en onverdraagzaam-onbevattelijk waren, daar kan ik niks aan doen, maar Geo, de katholieke hervormer, kan er misschien werk van maken . Overigens, Geo, dat jij, ouwe rukker, de jacht op onkuisen in Vlaamse kostscholen , het slechte vreten in de troep, de vakantiespreiders op de middelbare scholen omdat ze kontlikken tot een sport en kunst verheven hebben en het zuipen aan de zelfs katholieke ( hoe durven ze ) universiteiten als clichés beschouwt, is natuurlijk je goed recht, maar wat gebeurt er znders ? Veel, zal je zeggen , maar daar gaan we weer! Had ik maar beter geluisterd en open willen staan voor het goede: Ja, eerbiedwaardige non, zeereerwaarde heer Kwakkel, Chef Gevaert . Volgens Geo, schreef zelf nog geen creatieve regel op een vel gerecycleerd papier, waren jullie nog niet streng genoeg .Ik moest godverdomme maar leren gehoorzaam zijn, nochthans hebben ze me met een zacht lijntje er proberen te brengen. Dus een mooi ontwerp. Geen cliché, al heb ik nooit Geo Van Dekseles mening omtrent het kaftontwerp gevraagd, maar het zou toch weer noppes zijn , want het Davidsfonds is ook niet alles. - Wat denk je ervan?, vroeg Loerie. - Boudewijn de Groot, droomde ik. Stilte. -... als ie maar geen voetballer wordt ze schoppen 'm misschien halfdood maar liever dat nog dan het bord voor z'n kop van de zakenman want daar wordt ie alleen maar slechter van... - Oh, verbaasde Loerie zich. Maar je vindt het dus goed? - Ik vind alles goed. Loerie had de grote grijze ontwerpen opgenomen en was de cel uitgelopen en me nog nagegeven: - Binnen een maand ligt jouw roman in de boekwinkel. Ik had toch eventjes - ik moet eerlijk zijn - een rilling langs mijn rug voelen glijden . Daar was de Horecaffer terug. - Kom, zei ie, we gaan naar het bureau. De celdeur viel achter me dicht en godverdomme als 't niet waar is, ik voelde een zeker weemoed in me opborrelen, omdat ik plots besefte dat die kale cel met zijn slecht bepleisterde muren een beetje mijn thuis geworden was.Mijn slaapalkoof op kostschool had ik reeds ven de eerste dagen gehaat. Het sudentenkot te Leuven had me met zo'n afkeer vervuld dat ik de muren opreed om de eenzaamheid kwijt te raken, maar dat mocht dan alweer niet, daar ik zo nodig moest studeren om gelukkig te worden en in het getouw te lopen. Maar in het celletjehad ik langs het kleine blakertje aan het plafond de gezelligheid van mijn jeugd in mijn hart voelen druppelen en geprobeerd het langs mijn pen op papier te krijgen en vooral Taaf ( ...hoe is het mogelijk, godverdomme?) "Horecaffer" Beirens had eindelijk als eerste willen luisteren. De gangen leken eindeloos wit en koud. Ontelbare hekkens werden geopend en klikten weer dicht. We kwamen bij een zware houten deur die met zware spijkers beslagen was. De Horecaffer klopte en duwde de deur open. Hij duwde me naar binnen en ik hoorde hem zeggen: - Wim verlaat ons, meneer en hij komt afscheid nemen. Het was een mooi bureau. Voor de ramen waren zacht-golvende kardinaalrode gordijnen gedrapeerd. Grote boekenkasten - daar had ik nu reeds jaren van gedroomd, godverdomme als 't niet waar is... - verborgen voor het grootste deel het beige behangselpapier. Aan een immens grote, maar veel te ordelijke schrijftafel zat de directeur zijn vingernagels te schuieren. Plots keek hij van zijn verzorgingswerk op en met zijn kikkerogen van achter zijn jambokalen in zijn hoornen fok staarde hij me aan. - Van Oostveld, zei ie en ik zag hoe zich op zijn onderste druillip een speekseldruppeltje vormde. - Ja meneer, antwoordde ik, maar de Horecaffer had me wel een duw in de rug gegeven. - Je hebt een boek geschreven, constateerde hij en het speekselkloddertje gleed naar zijn mondhoek. - Godeverdomme, dacht ik, mijnheer kent me blijkbaar, want hij tutoyeert me reeds... De directeur begon het oppuilende nagelriem op de plaats te duwen en vroeg: - Wat ga je straks doen Van Oostveld? - Ik heb gespaard, antwoordde ik en nu porde die Horecaffer alweer in mijn rug. De directeur bulderde brutaal en gemeen, vond ik, maar vooral geforceerd en Taaf deed maar me. - Kan je dan van je pen niet leven?, hikte hij verder. - Dedju, dacht ik, Van Oostveld ze smelen met je ballen, maar wat kon me die omhooggevallenkwal schelen? - Wel, Van Oostveld waarvan ga je leven? - Misschien schrijf ik wel een boek over de gevangenis. Ik zag dat het gezicht van de directeur eventjes - de Horecaffer zal het niet gezien hebben - verstrakte. Hij lei het gecombineerde nagelschaartje in de gleuf van zijn inktpotstandaard, waar normaal potloden of balpennen lagen. - Je gaat toch Beirens niet door het slijk halen? - Nee, die niet. Stilte... en toen nam de directeur de hoorn van zijn wit telefoontoestel en begon met zijn dikke worstvinger een nummer te vormen en schudde even met het hoofd naar rechts om de Horecaffer te beduiden dat het afgelopen was. Ik werd buitengeduwd. We liepen naast elkaar de Horecaffer en ik in een lange gang, waarin nooit een zonnestraaltje scheen en waarvan de zwartwitte gecombineerde kloosterpand plavuizen vochtig uitsloegen. - Jij gaat het nooit leren, Wim, zei " mijn " vriend de bewaarder. - Het spijt me, zei ik en probeerde het oprecht te doen klinken, maar ik kreeg weer die verschrikkelijke kriebels in mijn buik om tegen ja en allemans ballen te knallen.
- Kom, zei de bewaarder alweer en het begon een beetje eentonig te worden en om het nog erger te maken voegde hij er nog aan toe, gedraag je een beetje.
Godverdomme, sliste ik, maar Beirens hoorde het niet, daar hij al met een rammelde sleutelbos verder slofte.
- Stop, en de bewaarder duwde een deur open en achter een glazen wand bij een loket zat een pennenlikker eerste klas.
- Van Oostveld, zei de Horecaffer.
- Kan hij zelf niet praten, misschien?, wou de klerk indruk maken.
- Waarom zou ik?, weerde ik me alvast. De papierkletser bleek het niet gehoord te hebben en hij gleed van zijn krukje en ging in een steekkaartenbak rammelen. De Horecaffer knipoogde naar me.
- Dat maakt dan negenduizend zevenhonderd en vijf frank. Hier tekenen. Ik stak de bankjes in het bovenzakje van de jas en was alweer in de achtervolging op de bewaarder die zo waar begon te rennen en het was naar de voordeur. Hij opende de deur, gaf me een slappe hand en keek in de andere richting. Hij klopte op mijn schouder en liep dan haastig die eindeloze lange gang in.Daar stond ik dan op het pleintje en godverdomme zoals het moet in VTM-verhalen, het regende en de straatkeien glinsterden. Ik zette de kraag van mijn schraal jasje recht ( dedju wat was het koud ) en sloop langs de huisgevels richting Vismarkt. Ik had de Vismarkt, waaraan ze een klassiek tintje hadden willen geven, al altijd een afschuwelijk gedrocht gevonden dat daarenboven nog stonk als de pest. Ik was er vaak voorbij gemoeten, daar de Rembrand er vlak bij lag en daar had ik uren, die niet langer uren konden duren, aan de tap gehangen. De mensen ijlden me als zombies uit verschrikkelijke griezelverhalen voorbij, maar ze hadden het wel verschrikkelijk druk, zeker weten. Alhoewel. De Burg. Zes eeuwen geschiedenis keken op me neer, al was het dat andere crapuul van een Napoleon die die zin ooit eens bedacht en dan nog in Egypte, maar het liet toch koude rillingen langs mijn ruggengraat lopen. Hadden ze nu Sint-Michaël toch met bladgoud bedekt zeker. Welke mafketel had dit weer gepresteerd? Bladgoud. Het schitterde in de miezelregen, doch mooi was anders. De grootste vogelaar van Frankrijk, ene Karel met zeven streepjes, had ook nog eens kroontjes op het stadhuis laten zetten, maar dat was dan alweer lang geleden en het mocht overigens gezien worden. Maar bladgoud, dedju. Een beetje verder stond Jan van Eyck triest te zijn tussen de bomen en met zwarte traansporen onder de ogen. Wat zou Jan-als ich can over zoveel blad goud denken? Als t maar opbrengt , misschien, want met schilders weet je maar nooit. Het regenen is een beetje intenser geworden, doch onder de bomen gaat het nog een beetje en er was zelfs een bank, waar de sukkelaars kunnen uithuiveren Ik had het valiesje nog altijd in de hand en zette het nu maar neer op die witte plavuis met het kruis waar meer dan achthonderd jaar geleden Karel de Goede ( allez zeg!) neergesabeld werd . Toen zat er ook al een pastoor in het complot verward en het was dan nog niet de eerste de beste. Nooit immers. Bertulf was niet alleen proost van St.-Donaas, maar ook kanselier van Vlaanderen. Maar dat ventje uit Denemarken had de euvele moed om zich hier met de problemen van de grote mensen te komen bemoeien. De familie Erembouts was toch wel slim ( en nog veel meer ) genoeg zeker om zelf de boontjes te doppen. Galbert, die Brugse sloeber, was op die tweede maart van 1127 ook van de partij, want hij was "scrivere" van paljas Bertulf en Galbertje had een neusje speciaal voor duisstere zaakjes hoe kon het anders en van die 2de maart af, verliet hij zijn nederige stulpje in het Blinde Ezelsstraatje nooit meer zonder zijn wastafeltje en stilus in de aanslag. Zo vertelt Galbert in geuren en veel kleuren in een wankel Latijn wat er met die snoodaards van majesteitsschenders allemaal gebeurd is. Met hun kloten van de torentrans van St.-Donaas werden ze geworpen. Pwats, op de Burgstenen en Bertulf zegende hen en zei: -t Is God die het wil en hij berekende het fortui van de opengepletsten. Galbert van Brugge of beter Galbertus Brugensis, want hij kon schrijven wat van zijne here ende meestere niet zo zeker kon gezegd worden, krieuwelde tientallen wastafeltjes vol en toen de rust weer in t land gekomen was ( wat heet ) en Dirk van den Elzas met zijn vette kont de Vlaamse troon had beklommen, zette Bert alles op perkament, hij nam het niet zo nauw met de datief en de ablatief, maar dat was hem een zorg. Waarom heeft pennenlikker Galbert nooit iets over dat Heilig Bloed te Brugge neergeschreven? Paste het ( nog ) niet in Bertulfs kraam? Het regenen had opgehouden al druppelden de bladeren van de oude linden verder in mijn nek
- - Heb je geen sigaret?, vroeg een glaspapierstem.Ik keek verbaasd op, want ik had iemand horen laat staan zien nader bijkomen, maar ik zou het wel gaan lezen dat de verstotenen der aarde zich geruisloos voortbewegen. Ik haalde het pakje rode bastos, dat de Horecaffer me gegeven had, boven en hij peuterde met ontzettende zwarte vingerklauwen een sigaret uit het pakje.
Je moet na een regenbui nooit onder de bomen blijven. Je wordt zuipnat.
Bedankt , zei ik en wilde weglopen, maar hij hield me met de arm vast en zei:
Wanneer hebben ze je vrij gelaten?
Vrijgelaten, aarzelde ik doch ik zag aan zijn roodomrande oogjes dat hij alles wist en toch vroeg ik:
Hoe weet je dat? Hij wees naar mijn valiesje dat al zoveel meegemaakt had.
- Oh, glimlachte ik. De clochard had al een askegeltje aan zijn sigaret gezogern en zei toen met een geheimzinnig lachje of was het toch eerder een grijns: - Nu ga je zeker je hele leven achterna hollen...? Ik draaide mijn hoofd verbaasd om en het was precies of ik hem maar al te goed begreep, maar toch wou ik vragen: - Wat bedoel je?, maar ik zag zijn verkleurde gbardine regenjas ondrt de druipende linden tussen de auto's verdwijnen. Hij wuifde nog met de hand ...en toen nam ik mijn valmiesje op en sloop de Breydelstraat in, waar het ongelooflijk lekker naar pannenkoeken rook. Het zuur verdiende geld brandde in mijn zakken en ik wist het reeds vooruit dat ik de drang niet zou weerstaan...en toch gebruikte ik de oude truc. - Als er iemand bij het raam van het koffiehuis zit, ga ik niet binnen. Er zat een Rubensiaanse vrouw bij het raam en toch ging ik naar binnen... Toen ik de deur openduwde, klepperde het "open"-bordje tegen het raam en ik voelde al dadelijk dat alle blikken op mij gericht waren en alle stemmen verstomden en onderstreepten extra de James Lasttonen...Ik hield met wit gespannen kneukels het handvat van het valiesje vast en keek naar alle bezette tafel waaraan vooral dames met opgeheven pinken en schitterende ringen aan de andere vingers koffie zaten te drinken en torens slagroom verslonden . Ik voelde me naakt in mijn jeans en ik wou juist naar een tafeltje lopen, toen een afgestofte gladjanus in het zwart naar mij toekwam. Op zo'n moment beginnen je zintuigen extra fel te werken en ik hoorde een kakmadame met een afschuwelijk Kortrijks accent zeggen: - Wat zoekt zo'n sujet hier? - Alles is bezet , zei de opgedirkte kikker. Ik wou met een vaag gebaar nog eventjes protesteren, maar ik had het al begrepen en ik draaide de deur weer open en stond alweer op de stoep en ik had nu eens niet mijn leven achterna gehold. Het Kortrijkse klerewijf met haar schaapkrulletjes als een aureool rond haar spitse hoofd lachte triomfantelijk met haar myopische ogen vanachter haar extravagante brilletje. Ik liep troosteloos verder door dde stille, beregende straat naar het marktplein. Samen met de beiaardklanken overviel de geur van friet mij. Ik voelde me zo hulpeloos-eenzaam.Nu voelde ik ook hoe dunnetjes mijn jasje uitgerafeld was, want de koude greep me in de lenden en mijn valiesje kneep mijn vingers tot pijnlijke spiesen. - Een groot pak met mayonaise, bedelde ik. De dikke blozende dame harkte een greep slappe aardappelstokjes bij mekaar in het borrelende vet en - Koud vandaag, constateerde ze voor de vijftigste keer die dag. - Nogal huiverde ik en ik vermoedde dat ik eventjes kleurde, want de frietmadameviseerde natuurlijk ook mijn schraaldunne jasje . Ze begon met hevige schokbewegingen van het schuimspaan de frieten uit het vet te vissen en met een handige draaibewging van de platte lepel wipte ze de frietjes in een papieren puntzak. Ik huiverde eventjes van de kou en zocht verwoed in de zakken om het geld, want de Horecaffer had het me toch gegeven...en ik wist dat het in de laatst te controleren zak zou gevonden worden, maar toch werd ik nerveus. De frietvrouw wachtte autoritair met het pakje friet in de handen. - Moet er nog iets op? - Nee...of toch mayonaise, aangezien ik het geld niet vond en dus tijd moest winnen. - Vijfenvijftig frank, zei ze, terwijl ze een klodder gele brij boven op de friet pletste. Ik had het geld gevonden en betaalde met een verfrommeld bankje van honderd en liet het wisselgeld in mijn broekzak glijden. Met voorzichtige vingers viste ik een goudgele friet van onder de mayonaise en - Brrrrbrrr..., warm!
Het was zondag en we zaten met zijn allen naar de exercerende Duitse soldaten te kijken. We wisten allemaal wat er zou gebeuren, daar we elke zondag het ietwat vreemde, marionetachtige gedoe gade sloegen. Ze stonden netjes gelijnd in de veldgrauwe uniformen te rillen in de kou en bij elk onmenselijk geschreeuw van de Feldwebel voerden ze zo'n hoekige bewegingen uit dat het eigenlijk niet mooi meer was. - Stillgestanden, blafte de onderofficier. De hakken klakten tegen mekaar en ik zag hoe Johan naar voor schreed met een witte doek op de handen, die hij plechtmatig voor zich uitstrekte. Hij liep naar de witte mast die ze gisteren naast het transformatiehuisje hadden geplant. Dat waren we nu niet gewoon en rekten dus onze koppen boven het muurtje. - Dat is een vlaggemast, zei Tuur, hij wist het immers altijd veel beter. - 't Is Hitlers verjaardag, zei Jes en ze krabde haar schouder zodat haar jurkje bij de borsten ging samenschurken en Bert met gesperde bologen toekeek... - Jij weet ook altijd alles, wist Bert.. - De Dikken Meire heeft de paal gedolven voor twee Hengsten, zei Jes en nu krabde ze haar knie, maar ze schoof haar jurkje niet omhoog stelde ik een beetje ontgoocheld vast. - Präsentiert die Gewehre, schreeuwde de Feldwebel. Johan had de vlag aan het touw bevestigd en trok ze nu langzaam langs de witte paal naar boven, waar ze zich langzaam in de wind ontvouwde en zachtjes begon te klapperen. We keken met opengevallen monden toe en het was héél, zelfs onruststellend stil op het plein. Plots hoorden we de deur van de Sportvriend openslepen en dan een rauwe stem: - Bij de kazerne, bij de open poort...( Pauze en ik zag hoe Mossel met de rug van zijn hand over de mond veegde en vreselijk grijnsde...) Stond er een lantaarn en zij stond er voor...( Alweer pauze. Mossel pakte zijn fiets met zijn prachtige koperen carbidlamp aan het stuur en laveerde door de dorpsstrat)...en ze was gepoeierd tot in haar hol, ze was gepoeierd tot in haar hol!. Terwijl we vanachter het kerkmuurtje wegrenden, hoorden we de Pruis nog brullen met een van woede overslaande stem: - Gewehr ab - Godverdomme , Mossel, proestte Bert toen we allemaal holderdebolder over elkaar tuimelden in het lange buntgras achter de kerk. We ginen op onze rug liggen en keken naar de blauwe zondagse lucht. Jes had haar benen opgetrokken en de knieën gespreid. - Ik kan je broek zien, zei Bert. - Weet je wat erin zit?, vroeg Jes brutaal en ik zag hoe Bert kleurde . - Ja! - Oh, jij leugenaar, schreeuwden Tuur en Toon. - Toon het dan eens, Jes, had Bert zijn brutaliteit teruggevonden, dan zullen ze het ook weten. Zonder verpinken stroopte Jes het elastiek van haar broekje naar beneden. Ze spreidde de dikke knieën van mekaar en twee verlept roze lipjes werden zichtbaar. - Kan het open?, vroeg Bert en ik vond het maar nietig klein en onsympathiek geuren. - Zot, zei Jes en trok haar broekje op en wreef onverwacht, maar zachtjes op mijn onderbuik en ik rilde als een paard in de schaduw. We richtten ons uit het lange pijpestrootjesgras en Jes riep, - Wacht... We keken in haar richting en - Weet je wat ze ook doen als ze mekaar graag zien? We zagen Jes op de rug van haar rechterhand smekkend zuigen... - Kijk 's, Wim, lispelde ze en ze toonde haar hand en er was een purperrood plekje op haar hand verschenen. Zo vertgeten ze mekaar nooit! Moet ik er eentje op jouw hand zuigen, Wim? Ik voelde weer de rilling over me heen gaan en een gloeiende warmte in mijn onderbuik, maar ik voelde me kleuren en rende langs de kerkmuur en het kapelletjes van Maria onder het Kruis naar huis. Ik holde toch als een bezeten door het thuispoortje alhoewel ik hoopte dat de erectie voorbij zou zijn bij mijn aankomst in de keuken, want ik vreesde dat altijd iedereen mijn gulp op enige verdachte rimpeling bestudeerde.Moeder stond friet te bakken in een vuile met vet besmeerde ketel die op de opening van de lange buiskachel stond te broebelen. Achteraan stond ee, immens grote, rood verlakte pan met een deksel erop. Ik wist het weer. De gebakken friet werd in die pan gekieperd en ging er in de damp van de eigen warmte als bruine elastieken samenklitten tot één grote vormloze massa.
Het begon te regenen in lange, dunne stralen. Ik schuierde langs de muur van het oude belfort en ging op één van de vensterbanken zitten en stelde vast dat ik het lege, vettige zakje in mijn handen hield. De mensen liepen, holden, renden door de lange pijpestelenregen. Ze torsten boodschappentassen gevuld met gezelligheid, chips en frisdranken. Ze hadden aktentassen onder de arm. Ook de kinderen zeulden oeverloos zware lasten van boekentassen: schoolagenda's, la langue française I, de bello gallico. Alle gezichten nat en de ogen op oneindig of waren ze toch op thuis gericht? Ik huiverde in de kille regen en zat daar nog steeds mett het leeggegeten zakje friet. - Auw, en ik kon nog vlug mijn voet eventjes terugtrekken en toen ik omhoog keek om te zien wie met brutale plmpheid op mijn voet getrapt had, zag ik zo'n koudgrijze ogen, die langs een scherp-venijnige neus de wereld inkeken en de grijns op de dunnen lippen deed me vlug weer naar de grond kijken. De plavuizen waren blinkend nat geregend. De voettrapper in grijs driedelig pak met een bungelende Samsonnite in de rechter hand verdween achter de hoek, waar hij bijna tegen een agent opliep. Ik stond daar besluiteloos met het lege papieren zakje in mijn handen te draaien en te keren en ik wist dat de pandoer naar mij stond te kijken. Ik keek eventjes in zijn richting en inderdaad, de regen schrok hem blijkbaar niet af, wandelde hij met die zo typische agentenhouding handen op de rug in mijn richting. Ik vluchtte in de richting van de Nipomecemusbrug. Op de stenen leuning van die brug staat één of andere heilige kloot, die lange jaren geleden, omdat hij een mijter op zijn schedel had staan, stoer wou doen en meende het gezag te mogen tarten, maar ze hebben hem met zijn hebben en houden in de rivier gekieperd. Hij verzoop, natuurlijk, want de Grote Baas had andere zorgen aan het hoofd, maar in Rome hebben ze hem toen maar heilig verklaard en in Brugge mocht hij op een bruggetje gaan staan. Geen mens die weet wat hij er staat te doen en alleen een bezopen gids van de motorbootjes weet er een verhaal voor de toeristen over te spinnen. Sinterklaas met tabberd en mijter. De eerste Vlaamse bisschop van Brugge, het lijkt wel science-fiction...of was het toch Pieter Lanchals die de Bruggelingen ooit hebben gekorthalsd vandaar al de zwanen op de Reien en de dikke nek van Jean-Pierre van Rossem. Buiten aan de deur van een souvenirswinkeltje stond een gevlochten ijzerenmand en terwijl ik naar de prullaria keek - het Brugse Beertje, de Maagd van Brugge ( wablief), zwanen, alweer Jean-Pierre van Rossem nu met bankkaart - wierp ik het vettige papiertje - eindelijk - in de mand en zag dat de politieagent rechtsomkeert gemaakt had althans hij was nergens meer te zien Een cafédeur waaide opende en ik hoorde vaag-herinnerende flarden muziek. Ik bleef staan en de haastigen naarstige, brave huiswaartslopers duwden me heen en weer en ik ging weer naast de paiermand teegn de muur leunen. - Zou de Horecaffer al naar huis zijn? De cafédeur ging weer , dit keer iets langer, open en toen zag ik het. Boven de deur. De Rembrandt.
We stonden wulken te eten op een winderige zaterdagavond aan de tap van de Rembrandt. - Marietje heeft de beste wulken van de stad , zei Soiten, de kastelein, want het is een kwestie van koken. We zwegen, want met Soiten viel er toch niet te discuteren, daar hij over eten, wijven en dus vogelen alles wist en waarover kan een universiteitsstudent anders praten.Misschien over geld, maar dat hij meestal te kort en daar had Soiten helemaal géén boodschap aan. De kastelein schoof de schaal met kinkhoorns naar ons en zei: - Eet maar op en laat de stront voor mij. - De stront? François naam een hoorntje dat leeggehaald was en patste het een paar keer op de handpalm en jawel er kwam een geleiachtige, bruine massa te voorschijn. - De stront, zei de baas en grijnsde Stilte en bewondering. - Geef ons nog iets, zei de praesens. Hij had geld en het dus voor het zeggen, want "zijn " sportwagen stond buiten op de stoep te wachten...Wie kon hem wat? De verveling sloop de zaterdagkroeg binnen, maar wij beseften het niet en dronken het glas leeg.
Ik liep de straat over en bijna zelfverzekerd naar de deur van de Rembrandt. De verf bladderde nog steeds van de deur en de kruk was nog steeds onhandelbaar, maar toch kriepte de deur open. De duisternis overviel me en ik hield mijn trouwe valiesje stevig in de hand geknepen en probeerde met samengeknepen oogspleetjes te zien wie er achter de tap stond. Het was Soiten niet en ik schuifelde naar het tafeltje dat bij de venster stond en waar er een beetje licht naar binnen viel. Ik zuchtte. De politieagent liep voorbij het venster en alhoewel hij niet naar binnenkeek, probeerde ik me achter het gordijn - alhoewxel... - te verbergen - Hei, riep er iemand van achter de tap en toen ik geschrokken in de richting keek zag ik dat de roeper zijn kin naar voor smeet. Alhoewel Soiten blijkbaar niet meer in de zaak was, bleek 'zijn' methode nog te bestaan en ik riep: - Koffie en toen zag ik hoe een hele resem tooghangers in mijn richting keek en me van boven naar onder controleerde. Plots maakte zich een jongmens van de barkruk los en liep op hoge Nike-gymschoenen naar de juke-boxe. Ik hoorde het munstukje in het toestel rinkelend vallen en de jongen, afgebleekte jeans en T-shirt van-de-wereld-is -naar-de-kloten, liep met de rechterwijsvinger de oplichtende vensters af. - Bob Dylan, riep er iemand van aan de tap. - Kus de kloten, antwoordde de platenduwer. De Rembrandt wordt nog steeds door studenten bezocht, constateerde ik. " Mm, tell mama, Where'd ya sleep last night? Cain't ya hear me cryin'? Hm,Hmhm." Het jongmens liep heupwiegend naar de barkruk, sloeg vrij onzacht op de rug van zijn buurman en dronk in één teug zijn glas cola uit. " Mister Judge and Jury, Cain't you see she shape I'm in? Don't ya hear me cryin? Hm, hm,hm .
Het was Carnaval in Leuven en de studenten zouden het eens gaan tonen. Pulle, Buk en ik maakten de avondwandeling. - Eventjes een blokje om. Niet lang. Morgen is het vroeg dag. Morgen doceert Dumon. - Zouden we niet eentje in de Fleur? - Goed, maar eentje hé. Wie over een tweede begint... De straten kraakten van het lawaai. Overal gejoel, gezang. De bleekscheten op pad. In de Parijsstraat stond een pastoor met gescheurde soutane tegen een lantaarnpaal te zeiken, terwijl een kloosternon van achter tussen zijn wankele benen door zijn penis probeerde te vatten. De pastoor beschreef gekke watercapriolen in de lucht, maar wij liepen naar de Fleur op de hoek van de Schijtberg. Zodra de deur openging, wisten we het reeds. De Fleur was oevervol. De rook danste tegen het plafond. We drumden tot tegen de tap en installeerden ons zodat we toch nog een zicht op de zaak kregen. - Ha, die mannen. - Drie pinten, Jeannot. Overal hingen ze rond...De melkmuilen en ze maakten godverdomme zo'n ontzettend lawaai dat het niet mooi meer was. Daabtje Snoec stond in een cirkeltje gatlikkers eerste klas - toen reeds - met zijn pint in het rond te zwaaien. Hele gulpen zwieberden over de glasrand en de vloer leek een bierzwembad, maar dat was Daans zorg niet. - We zullen de Walen op hun smoel slaan, riep Daan en zelf Jeannot keek op van zoveel trivaliteit ...en Daantje wipte weer een plas bier over boord...en hij werd altijd zatter en zatter en de vloer (vooral) natter en natter...! - Zwijg, smeekte Sjiel Meermans. Hij zat op zijn gat vlak voor de juke-box met het oor tegen één van de luidsprekers aangepapt. Hij sloot weer de ogen in uiterste culturele verrukking. - " Hang down your head, Tom Dooley Hang down your haed and cry Hand down your head, Tom Dooley Poor boy, you born to die...!" Sjiel liet weer een nikkeltje in de spleet glijde...en hopsakee daar ging Tom alweer. Hij stak nog maar eens zijn lief overhoop, maar als de sun rises morgenvroeg hing hij met zijn ballen aan een glady tree...! Toen Freddy over dort wo die bloemen in de valleien bloeien begon te kwelen , zei Buk: - Kom we scheuren ze hier. We drumden naar de deur en Daantje stoer en omringd door vele bewonderaars wou de plezantste zijn thuis en: - Wel, wel de kindjes gaan al naar huis en ze zijn nog niet zat. Waf, klonk het plotser dan plots, want ik had het niet eens gezien, daar ik al de deurkruk in de hand genomen had, maar Pulle had blijkbaar uitgehaald en Daans schildpadden fok hing schuin over de mond. De muziek raasde door en één van de gatlikkers begon te lallen : - ...dort war ich einmal zu Hause. De koude rilde in de Parijsstraat. De pastoor lag in een grote zeikplas en resten braakfriet in de goot te slapen. Geen non te zien... - Morgen eet ik in de 'Lion d'Or, zei Buk. Samen met Pulle liep hij richting Naamsestraat en ik liep de Brusselsestraat in naar het onnoemelijk eenzame kamertje in de Coutereelstraat, waar de vent van mijn hospita onmogelijk moeilijke wetteksten in zijn hoofd dramde en regelmatig als goede katholiek zijn wijf voldraaide. Vlaanderen eerst.!
Hij pletste de koffie voor me neer op het plastieken tafelblad en blafte: - Veertig Ik kon er alweer niets aan doen, maar ik werd zo rood ans een 1-meivlag. Nog maar net had ik het wisselgeld van het frietwijf teruggekregen, maar vraag me godverdomme niet waar ik het gelaten had. De koffiebrenger blijft met uitgestoken hand en onheilspellende blik op mijn trouw valiesje aan het tafeltje staan . Uit de rechterzak van mijn jasje haal ik een verfrommeld pakje rode bastos. De Horecaffer had het me nog gebracht. - Je moet wat minder roken, Wim, had ie gezegd, want dat kost ruim dertigduizend per jaar... - Breng me nog een pakje bastos, won ik tijd terwijl ik de andere zakken insprecteerde. - Veertig, zei de koffieman ietwat nerveus. Eindelijk vond ik het wisselgeld in de linkerbroekzak en lei het allemaal op het tafeltje, zoals toeristen wel plegen te doen en de man schoof het in de handpalm en terwijl hij zich vooroverboog, lispelde hij: - Uitdrinken en weg wezen... Alhoewel ik schrok, liet ik het helemaal niet merken, want toneel spelen had ik wel geleerd en of het op kostschool, het leger of in de nor was , laat ik in het midden. - Geen bastos?, probeerde ik. - Neen, hakte hij. De juke-boxe: " Oh, some of us'll end up In St Cloud Prison, And some of us 'll wind up To be lawyers and things And some of us'll stand up To meet you on yuor crossroads, From inside the walles, The walls of Red Wing. Ik dronk mijn koffie - lauw en slap - uit en liep daarna de deur uit en of het zeker was, wist ik niet, maar de ogen van de tooghangers priemden drwars door mijn jasje. Het regenen had eindelijk opgehouden en het was veel rustiger geworden op straat en de voetpaden. Alhoewel het blijlange nog niet donker was, waren de straatlantaarns reeds aangestoken. De mensen waren bang voor de duisternis en ik gleed langs de oude huisgevels onhoorbaar verder...
We zaten samengedrumd in de dorpspissijn. Geen mens die wist hoe lang geleden de pissijn gebouwd was. In rood Oelems baksteen. Een vierkant gebouw. Het deel voor de mannen, een vierkante ruimte met een greppel tegen de achtermuur. Voor de vrouwen waren er twee celletjes met op een opgebouwd muurtje een plank met een gat d' erin. Geen parochiaan gebruikte de openbare toiletten, want dat waren het, maar toch werd er geregeld tegen de buitenmuren van de pissijn gezeikt. Naast de pissijn was de fietsenbergplaats...en dat stelde ook al niet veel voor, dus pissijn en bergplaats werden door ons, de dorpsjeugd, ingepalmd. Het was killig koud, maar nog niet helemaal donker, want Vandaele, de elektroman was in het dorp komen vertellen dat de straatverlichting weer aangestoken zou worden. De hele, lange oorlog was het niet gebeurd en we waren het wat gewoon geworden om in het donker rond te scharrelen. Nu priemde er weer een straaltje licht van onder een blakertje, dat aan de elektriciteitspaal vlak voor de kerk op het pleintje vastgemaakt was. Het was de eerste avond nog maar aangestoken of Mossel had reeds met Taaf, de garde, zijn kloten gerammeld. Boven het Kerkplein tekende het piepkleine lampje een cirkeltje en precies erin liep Mossel met de neus tegen de grond te zoeken alsof zijn leven ervan afhing. - Wat zoek je, René? - Vijf frank... - Ah, vijf frank...en ben je zeker dat je ze hier kwijtraakte? - Ik raakte ze hier niet kwijt. Eigenlijk ginder aan Doois, maar 't is hier zo veel klaarder om te zoeken. Taaf kon er niet mee lachen, het dorp overigens wel. De pisgeur sneed in de ruimte en we zaten onnoembaar stil tegen elkaar gedrukt. Tuur keek eventjes door de deuropening, waar nooit een deur werd in opgehangen. We wisten dat hij het lichtcirkeltje kon zien en dat zijn ogen straks weer aan het duister zouden moeten wennen. We zwegen. We kenden alle geluiden in het dorp . Ik hoorde de winkelbel... en de deur bleef open, dus ging er geen klant naar binnen, maar was er iemand naar buiten komen staan. - Wim, eten, hoorde ik mijn jongste zus roepen. - Sssst, sliste er iemand. Bert? We zwegen en hoorden de winkeldeur weer dicht gaan en: - Zie je wel, zei Tuur, als we op het pleintje blijven spelen waren, dan moest Wim al naar huis. Eigenlijk wou ik wel naar huis, er zou weer wat gaan waaien ik durfde niet . - Vaagt er je kloten aan. We hoorden Smet met zijn loper in de tilbury door de dorpsstraat razen. - Verleden week kwam Smet met Timo van de vrijdagmarkt in Brugge. Heel de lange weg moest de hengst zeiken, maar Smet sloeg godverdomme zo onbarmhartig met de djakke op Timo's bezwete rug dat hij maar verder bleef peigeren en tenslotte heel het plankier bij café Den Hoorn ondergespoten heeft.Bert vertelde altijd van die vreemde verhalen omdat we niet wisten wat ze hier kwamen doen... ...Ik veerde recht, rende de duisternis door, het lichtcirkeltje in naar de winkeldeur. Moeder stond suiker te wegen. Ze zei niks en ik dook de veilige huiskamer met de lange buiskachel in .Zus dekte de tafel.
De straatstenen glinsterden. Een oranje stadsbus met beslagen ruiten reed voorbij. Ik gleed langs de eeuwenoude gevels weg, maar het wou maar niet donker worden in de stad; De steeds weerkerende etalages vlekten bleek op het voetpad en op de straathoeken cirkelden de straatlantaarns. Wie zou er nu in mijn celletje plaatsgenomen hebben? Zou de Horecaffer hem ook zo goed verzorgen, als een kuikentje op een stokje? Het lampje in het blakertje zou nu wel branden. Haastige mensen liepen me voorbij. De angst begon langzaam in mijn ziel te sijpelen. De lichtvlekken op de stoep duwden me nu dichter tegen de muur en ik nam mijn valiesje in de andere hand. Een winkel met snuisterijen: Halletarentjes, Brugse Beertjes, kantwerkjes, zwanen-in-alle-groottes en zelf Manneke Pis. Een bakkerij met in de etalage een eenzame moorkop. Nu langs het water dicht tegen het kaaimuurtje onder de bomen. Nu en dan tikte een druppeltje van de bladeren op mijn schouder. De plezierbootjes lagen te dobberen op het inktzwarte water. Een eendenkrooi lag bruin tegen mekaar gedrukt met de bek onder de linkervleugel op het gazon. Ik zette mijn schoen op een bank tussen de bomen en knoopte de veters van mijn schoenen vast. Het valiesje was gevallen, ik nam het op en liep verder naar die andere gevangene: Guido Gezelle. Hij stond er in brons weliswaar sedert 1930 en Jules heeft er zelfs zijn dood aan gehaald, want het volgende jaar blies hij de pijp uit. Daar kon Guido daar dan weer niets aan doen, want ze hadden indertijd ook genoeg met zijn ballen gespeeld ( ik lachte in al mijn regenmelacholie). Guido was eertijds een gevierd dichter geweest, maar sedert de eminente Brugse Vetbal de media begon te bespelen, is Guido' s rijk uit. Fini. Amen. De atonale doordravers als Paul Rodenko en Jan Walravens mochten daar zelfs nog anders over denken en ook de neo-romantische dichter Herman Deconinck vond het okee. De Vetbal vond dus van niet en er waren maar twee degelijke literatoren: Erza Loomis Pound en Vetbal himself. Ze schrijven de enige , echte, ware poëzie. Terloops gaat eens met een naam als Erza door het leven, zou je geen poëzie gaan plegen...? Daar zal ouwe zak Michielje vander Plas geen woorden aan verspillen, maar wat weet hij overigens over dichtkunst, want hij ontving bijna een prijs. Geef toe. Ik keek naar Guido en er liep een meeuwenpletsj als een traan langs zijn wang. Guido een groot dichter? Hij was niet eens een fascist, hoogstens een nicht en daarover waren zelfs de eminente heren August Vermeylen en Urbain Vandevoorde het bijlange niet eens. De vogelscheet op Guido's kop was misschien niet het allermooiste, maar had hij dan geen waardering voor het Schone? Voor het droombeeld? Ik kwam vanonder de bomen, de O.-L.-Vrouwekerk voorbij in een natte, smalle straat met spookachtige gele vlekken op de glimmende kasseien. - Ik moet pissen, dacht ik en keek even rond, maar geen kroeg te zien en om zo maar tegen een gevel te zeiken dat had ik afgeleerd. - Ik loop een winkel binnen, dacht ik en door de urinedruk op de blaas kreeg ik het plots koud in mijn papierdunne jasje. - Het boek is je beste vriend, las ik luidop met de deurkruk van de winkel in mijn hand. Ik dacht er plots aan dat ik de laatste tijd niet alleen vaak in mijn eigen sprak, maar het ook vaak ook luidop deed. - Ze doen het allemaal, had de Horecaffer gezegd, want wie het niet doet wordt gek. Het was voor mij een hele geruststelling. Uiteraard. De damp sloeg op mijn brilglazen toen ik de deur opende en ik zag geen lul ver meer. Ik zette het valiesje neer en zocht mijn zakdoek om de glazen te boenen, doch buiten enkele vetstrepen bracht ik het niet en de Belgische friet altijd zijn tol. Ik schoof het valiesje met de voet een beetje opzij en van tussen de oogspleetjes keek ik de winkel in. Aan de kassa zat een remedie tegen de liefde verstandig te zijn en mijn verschijnen had haar blijkbaar wakker geschud in deze regenavond en haar ogen priemden dwars door het jofele jasje heen. Celle Naalde had het nog in elkaar geschoten, het jasje. Het had bovendien vele oorlogen meegemaakt en volgens mijn alwetende moeder - God hebbe hare ( godvruchtige) ziel - was de bier- en tabakslucht niet meer uit de stof te stomen. Zou de lucht van de nor er zich ook gehuisvest hebben? Waarom keek het spook ban de opera me anders zo venijnig aan? Ik wou naar de kassa lopen, maar vlak voor me doemde in levende kartonlijve de grootste Vlaamse schrijver sedert Willem die Madoc makede op. In volle weelde van zijn oliegekliste haren en de pasjabuik troonde hij daar om de intelligente lezer - eigenlijk zijn ze er niet in Vlaanderen, daar niemand Erza Pound leest - met zijn weke kartonhand naar een oneindige stapel boeken te wijzen. - Wat een hoop; dacht ik luidop, maar de Blauwkous bij de kassa remde mijn oude gewoonte. Zou ik een exemplaartje kopen met het in de gevangenis verdiende bloedgeld? Juffrouw Spitsmuis - 't zal wel een verschrompelde muis zijn ...- klom vanacher de kassa en liep mijn richting. Ik was de enige klant. - En...? - Dedju, dacht ik, het winkelpersoneel is nog vriendelijker dan de frietmadammen en de cafébazen. We gaan vooruit. ( Zing verder, Raymond) . - Ik moet dringend plassen, mevrouw, probeerde ik in mijn schoolmeesterstaal van weleer en... - Op het einde van de winkel is er een toilet voor klanten. Ik schrok, want ik had een snauw verwacht, maar toch meende ik een speciale intonatie in het woord klanten te horen..., maar de urinedruk was te hoog en ik liep naar het einde van de winkel. Het innige genot van een blaas te mogen leegpersen. Koude rillingenlangs mijn rug. - De herinnering is mooier dan het ding, zei een verlopen student Germaanse steeds terwijl hij stond te pissen om daarbij te bewijzen dat hij wist wie Herman Gorter was...Overigens ook al geen groot dichter, want hij was geen fascist, wel communist. De -ist is er wel, maar...dat zou zelfs Geo Van Deksele weten. Ik liep terug naar de kassa, maar langs een ander gangetje om het-boek-je-beste-vriend te kunnen bewonderen. Kookboeken van ene Julien. Reisverhalen van alweer Julien. Bierboeken ( jaja) nog maar eens van Julien. Het genie Julien. Ook fascist, misschien? Suske en Wiske niet van Julien. Kan blijkbaar niet tekenen. Spijtig. Ik zag in de verte het valiesje staan en vreemd genoeg ik voelde me plots warm en haastte me. In mijn overijling stootte ik een boekje van een stapeltje, niet zo groot, maar toch behoorlijk. Ik raapte het op. " De gouden Stiften uit de 13de Eeuw." - Nooit van gehoord, dacht de sluimerende historicus in mij. Op de achterkant van de kaft vond ik een foto van de auteur en ik herkende hem onmiddellijk. - Kijk me nu eens, onze Kazi, zei ik meer dan luidop. - Inderdaad, antwoordde het liefdesremedie, moet ik het inpakken of is het niet voor een geschenk?, smaalde ze me nog snijdend toe. - Ikweet niet, aarzelde ik. Die Kazi toch. Hij werkt mee aan die enig-populaire Vlaamse zender . - Ga toch eens TV kijken, zei de Horecaffer bijna elke avond. Er zijn toch zo'n leuke programma's. Rad van Fortuin. Rapklap. Viersprong. - Wat zijn het voor programma's ? - Wel, goeie programma's, want de directeur zei het verleden week nog. Als de mensen maar een beetje meer naar Viersprong van Kazi keken...We zouden nog ons werk kwijtraken. - Ik heb toch geen zin. - Spijtig , besloot hij zijn niet-geslaagd betoog, maar de directeur van de nieuwe zender is wel prof aan de K.U.L. Dat had ik extra gevaarlijk gevonden, maar niet aan de Horecaffer gezegd. Ik stond nog steeds met die Gouden Stiften van Kazi in de handen en vroeg: - Wat is het voor een boek? - Oh, het verkoopt enorm, maar ja, Kazi is ook populair, nietwaar? Ik kon maar niet tot een besluit komen...Zou ik er toch eentje nemen van die grote stapel, daarginds? Misschien verkochten die boeken ervan nog beter ...en was de auteur, Vetkwal, nog meer populair. Zeer belangrijk. Ik liep weer naar de grote stapel, de Spitsmuis volgde en schrok toen ik een boek nam en erin bladerde. " Een Zeepbellensprookje" , las ik en verder " Ik wens er met klem op te wijzen dat alle personages uit dit boek verzonnen zijn, en dat iedere gelijkenis met bestaande personen, hooguit kan worden toegeschreven aan het dartele spel van veel toevalligheden." Wat een held. Eerst wild om je heen schoppen en dan als een laffe hond in het hok van het onverwachte kruipen. Je jaagt de hele klas op de kast en in de hoerentent, maar onvoorzien kon je er zelf niet zijn. Spijtig. Je beëindigt wel de klotenschool, maar dat hoef je dan maar later te schrijven als je populair bent en je het citatenboek met Rutger Kopland, J.-P. Guepin, Steve Zeitlin, Hugo Claus, Julien Green, Françoise Sagan, Ben Cami, Heinrich Böll, Hans Andreus, Henri de Montherlan, Simon Vinkeloog, Herman Deconinck, André Gascht, Hans Lodeizen, Willy Roggeman, Adriën F. Th. van der Heijden, (eindelijk) Ezra Pound, Octavio Paz, Daniël Robberechts Simon Vestdijk, Chris Yperman en Jaap Goedegebuure gekocht , want zo ben je dan wel belezen, nietwaar. - Hmhm, kuchte de Spitsmuis. Ik schrok weer naar de werkelijkheid en de toevalligheden en zei: - Ik koop " Het zwarte Schaap ", mevrouw. - Juffrouw, hakte ze. - Excuseer, juffrouw. Waarom werd ik godverdomme zo mak en tam? - Ken ik niet! - Oh. Plots ging de deur achter de kassa open en een slanke man in donkergrijs driedelig pak verscheen in de deuropening .Ik zag hoe hij dadelijk mijn valiesje fixeerde en dan verder mijn jasje grondig uitrafelde/ - En?, vroeg hij in de traditie van de frietmadammen, cafébazen en boekenverkoopsters. - Hij zoekt " Het zwarte Schaap, zei de Muis. - Zwarte Schapen genoeg, wou hij grappig zijn en bekeek me met zo'n minachtende blik dat ik even huiverde , maar plots wakkerde het oude vuur in me op en ik zou godverdomme niet meer laten doen - Ken je de uitgeverij, vroeg de Muis en ze negeerde de yuppie. - Agnam, zei ik zonder aarzelen, want de Horecaffer zou het me anders uiterst kwalijk genomen hebben, vreesde ik. - Kijk maar in de fichebak, Betty, zei de yuppie. Tk verstarde. Het sprankeltje vuur dat eventjes weer de kilte in mijn ziel verdreven had , gleed weg in de diepe holte van de eenzaamheid. Het verre bleke diabeeld van het begin van alle onbegrepen ellende danste op het witte doek van mijn geheugen. Ik slaapwandelde naar mijn valiesje. Ik hoorde psychedelische geluiden die in het slakkenhuisje van mijn oor de weg niet bleken te vinden. De deurbel rinkelde.
De duisternis had zich nu toch in de straat vastgebeten en ik wist het niet meer, toen ik langs de lange blinde muur van het bekende ziekenhuis gleed. De grote koperen poort met die felle klinkspijkers stond nog open en als ik daar nu even binnenglipte om een plaatsje voor de nacht te vinden, want hoe langer hoe meer besefte ik dat ik nu een vrij man was, maar de vrijheid bleek een vreemd wezen te zijn en wat moest je ermee aanvangen? De kasseien waren hoekig en scherp en drukten pijnlijk door de dunne zolen van schoenen. Ik liep een eindje over het gangetje, toen ik plots tegen iemand aanbotste. - Is de poort nog open,? vroeg die iemand uit de hoogte. - Ja, antwoordde ik en verbaasde mezelf alweer dat ik niet zegde dat ik er anders toch niet had kunnen doorlopen. - Ik denk dat je terug moet gaan, hoor, want het ziekenhuis is gesloten. - Waarom lieten ze de poort open? - Ga toch maar terug. Eindelijk herkende ik hem. Het was Giel Hulsschout , de beruchte praesens van weleer. Hij had blijkbaar zijn studies medicijnen toch beëindigd, want zijn vader was overigens stinkend rijk . - Ik heb tijd en mijn vader heeft geldplacht ie te zeggen. Ik wou juist roepen ( want er stroomde een intense blijdschap door mijn lijf): - Giel, ken je me niet? Toen de hoofdgeneesheer van het eeuwenoude gasthuis hakte: - Je hebt hier niks te zoeken. Het bezoekuur is reeds lang verstreken en...hij keek eventjes naar het valiesje, voor opnamen moet je in het andere gebouw zijn. Ik maakte rechtsomkeert en liep alweer op de schonkige kasseien onder h et gelaerijtje door en stond weer in de donkere straat en zag dat zelfs de boekwinkel zijn gastvrije deur gesloten en de lichten gedoofd had. De duisternis en de eenzaamheid drukten me plat en ik wist nu dat ik bij alle koperen platen naast eikenhouten gesculpteerde deuren niet hoefde aan te bellen...
De lucht was grijs in die november toen ik uit de aula kwam. Prof Verbeke had een uur geluld over het bestaan van God en de sk-klanken weelderig over de studentenkoppen gestrooid. Ik stopte eventjes op de trappen om vlug een sigaret op te steken en zodoende de bijtende middaghonger te verdringen. Ik liep onder de Maria Theresiapoort door , negeerde de bedelaress met haar slonzig kindje op de arm, want in Heverlee of was het Herent had ze een kast van een villa staan en liep pardoes tegen Giel Hulsschout. - Wim, zei Giel verstrooid en keek over mijn hoofd in de verte. Ik voelde me geflatteerd, want Giel dat was een monument. Hij was groot en sterk. Elke avond zwierde hij met klasse een paar broekventen bij Marraine, de Moeder van alle Vlaamse studenten, met hun kloten buiten. - Kom terug als je droog achter de oren bent. Giel scheurde meestal met een zware tweedehandse motorfiets door de Alma Materstad, dus hij domineerde de club. Hij was praesens. Hij besliste wie d'er moest trakteren pf mocht winnen bij het kaarten, bovendein was hij de leider van Stalag-17. Een ietwat vreemde naam natuurlijk, maar Giel was na het zien van de film, waarin William Holden de Moffen te slim af was, enorm getroffen! ( Lees verder 'De Tocht terug '(2)
De gele wagen rust in bomenkruin, een late zwerm van muggen wolkt bijeen, te vroege asters bloeien in de tuin: De tuinman harkt de okerbladen heen!
Luide krooien spreeuwen op de draden voor verre leisteen-grijze wolken. De mensen door de regenbuien waden, in droeve harten ziektebeelden kolken.
Ik ween om lang vervlogen, mooie tijden, de lente mijner drieste jeugd verleden! De torenklokken tampen over weiden... De stilte nadert, winter meldt zich, heden...? :
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn. Du coors die doot, du liets mi tleven.
Dat was gheselescap goet ende fijn, Het sceen teen moeste ghestorven sijn. Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scijn, Alle vruecht es di ghegheven.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn. Du coors de doot, du liets mi tleven.
Nu bidt voor mi: ic moet nog sneven Ende in de weerelt liden pijn. Verware mijn stede di beneven: Ic moet noch zinghen een liedekijn . Nochtan moet emmer ghestorven sijn.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn. Du coors die doot, du liets mi tleven.
Op de foto mijn familie: vader , moeder, mijn zussen Camilla en Maria, mijn broer Joris (+) en mezelf. Foto genomen tijdens de oorlog in 1943. Daaronder het gemeentehuis van Oedelem, mijn geboortedorp, Dr. Wyns noemde het één van de mooiste gemeentehuizen van Vlaanderen...
De vierde latijnse van het Sint-Rembertscollege in 1953 met klastitularis Jozef 'Basiel' Verstraete ( achterste rij...) op schoolreis in Brussel. Gehurkt helemaal rechts zit ikzelf.
In december 1958 speelden enkele Oedelemse jongeren het toneelstuk "Smidje Smee". De "acteurs" werden uiteraard voor het nageslacht op foto vastgelegd...Bovenste rij: (v.l.n.r.) Willy Beernaerts (souffleur), Antoine Dhaese(+), Antoine Depestel, kapelaan Demuynck, René Dewulf, Roger Vanhullebusch, (zittend v.l.n.r.): Roger Vandeweghe, Edward Gilliaert en Marcel Denaeghel
Mijn oude Roldersklacht (mei 1958) aan de Zoete Waters in Heverlee...Eern triest moment!
We zijn de 47de week van 2024
Herfstavond door Albert Verwey
Op 't donkre buiten Boomkruinen ruisen; Stormwolken drijven: In 't lamplicht huis en Voor donkre ruiten, Zit 'n dromend beeld Woorden te schrijven, En 't kruinenruisen, En 't wolkendrijven Staat, een geluid,in Schrift gepenseeld.
De Waterlelie door Frederik van Eeden
Ik heb de witte waterlelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht
Rijzend uit donker koelen vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak en wenst niet meer...
Een vrucht die valt door Karel van de Woestijne
Een vrucht, die valt... -- waar 'k wijle in 't onontwijde zwijgen,
buigt statiglijk de nacht zijn boog om mijn gestalt. De tijd is dood, omhoog, omlaag. Geen sterren rijgen haar paarlen aan 't stramien der roereloze twijgen. En geen gerucht, dan deze vrucht die valt
Een vrucht. -- En waar ik sta, ten zatten levens-zome, vol als de nacht maar even stil; blind als de lucht hoe rijk ook aan 't verholen van mijne dromen, voel 'k -- lomer dan in 't loof der luideloeze bomen een vrucht die valt, -- mijn hart, gelijk een vrucht die valt...
'k Hore tuitend' hoornen.... door Guido Gezelle
'k Hore tuitend' hoornen en de navond is nabij voor mij: kinderen, blij en blonde kom, de navond is nabij, kom bij: zegene u de Allerhoogste, want de navond is nabij, kom bij: 'k hore tuitend hoornen en de navond is nabij, voor mij!
blinde non waanzin spon zacht geflonker in de ogen
donker
pracht
Nacht door Hermen Gorter
Het gras heeft den nacht al begonnen, de tuin is stil bezonnen. De hemel is onbezonnen, licht nog zo ongeschonden.
Bomen wit als boekweit hangen neer stil in schoonheid, maar de losse kastanjebladen zijn schichtig en overladen van wind...
In memoriam amici J. Campert door Louis de Bourbon
In de open dromen van den wreden dag heb ik jouw pijn gevoeld, jouw brandend leed, soms hoor ik in den nacht jouw stervenskreet en ik zie een blik die breekt, jouw laatste oogopslag.
Ik hef het glas. Ik zie den roden gloed van 't heulsap dat ons beiden heeft verheugd in vroegere nachten luid en licht van jeugd, maar sinds jouw dood smaakt alle wijn naar bloed.
En sinds jouw dood is alle licht te schel, elk vuur te heet, alle genot doet pijn en ik hoor in ieder lied dit bittere refrein: o, hart, jouw hart, o bloedrode rebel.
Louis de Bourbon (1908-1975)
Klik op de pijl onderaan laatste tekst om het archief op te roepen...
Haiku
Het jaar is gestart
en we beloven weer veel,
want we zijn zo dom!
(WVO)
Haiku
Het ouder worden
is zeker geen sinecuur
en je doet 't alleen...
(WVO)
Haiku
De vorst is weer weg,
bakken regen stromen neer,
helaas, godgeklaagd...
(WVO)
Haiku
De minister spreekt:
het zijn zeer droeve tijden,
de riem dient gesnoerd... (WVO)
Over mijzelf
Ik ben Willy Beernaerts, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Wim van Oostveld .
Ik ben een man en woon in Mariakerke-Oostende (Vlaanderen ) en mijn beroep is leraar Nederlands - geschiedenis aan het VTI in Oostende en freelance journalist bij de Zeewacht .
Ik ben geboren op 26/04/1936 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen en schrijven.
Schreef een roman " Het zwarte Schaap" die spijtig genoeg al uitverkocht is. Het vervolg staat op mijn Blog " De Tocht terug" Nu schrijf ik voor het Jaarboek " Bos en Beverveld" van de heemkundige kring van Beernem-Oedelem-St.-Joris .