Schooljaar 1947/1948. 1 september. Met de schrik op het lijf aan de hand van mijn oudere zus naar het eerste studiejaar. Met in mijn boekentasje een gloednieuwe lei en griffel! Door mijn ouders gekocht in de Priba te Brugge. Vaarwel gezellige kleuterklasjes met de vriendelijke juffen die als vervangmoedertjes waren. Nu ging het leven beginnen! De harde werkelijkheid. Geen juffen meer maar een meester! Ik had al wat griezelverhalen over die meesters opgevangen. Schenen heel losse handjes te hebben en zo!
Maar mijn vader had me in de vacantie, toen ik daarover begon, al een beetje kunnen geruststellen:
- Als je doet wat je moet doen zullen ze best wel meevallen. Waarom zouden ze je straffen als je niks misdoet?
Hé, daar stak wel wat in! Zover had ik nog niet gedacht. Wat een wijze papa had ik toch! Het zou er dus alleen maar op aankomen om gewoon te doen wat je gevraagd werd. Dan zou er inderdaad geen reden zijn voor een oorvijg of wat dan ook. Maar
wat als je niet meekon met de anderen? Volgde dan ook straf? Oei! Dat zou, voor zon dom jochie als ik, toch wel niet meeva
llen!
Maar het viel allemaal wél mee. Al waren het niet meer die bemoederende en betuttelende jufferjes waarbij we ons lekker verwend voelden. Neen. Er kwam iets anders in de plaats: een stoere leraar. Een heel ander wezen. Een wezen dat je niet verwende, maar je toch ergens een gevoel van bescherming bood. En ook het gevoel niet langer een kind te zijn maar een man in wording. De zachte juffenwereld veranderde in de harde werkelijkheid.
Meester Dhondt was mijn eerste leraar. Een beetje stugge man vond ik. Enfin, toch in vergelijking met de lieve juffen in de kleuterklasjes. Leerde ons de eerste lettertjes, vervolgens woordjes en zinnetjes, en dan een eerste leesstukje dat me steeds is bijgebleven:
Rik en Jet op de wip De wip ging op en neer Jet wil af de wip. Er af ik maak mijn rok vuil! Ik doe niet meer mee. Kom Jan zit met mij op de wip.
De woordjes kon ik wel lezen, maar had enige moeite het verhaal te snappen: die Jet, dat moest dus een meisje voorstellen, want ze droeg blijkbaar een rok. Maar wie in s hemelsnaam noemt er nou Jet? Nog nooit gehoord. Nou ja
dat komt ervan als je zo dom bent hé? En dan dat Jet wil af de wip! Was dat spreektaal? Schrijftaal? Waarom niet wil VAN de wip? Enfin, ik begreep het wel, maar hoe klein ik ook was, ik kon me toch niet vinden in die woordkeuze. Weeral een bewijs hoe dom ik was. Zó dom dat ik niet eens uitleg durfde vragen aan meester, hoewel ik dat heel graag had gedaan.
Al moet ik zeggen: ik ben nu zeventig en heb nog steeds niemand ontmoet die af een wip wilde en nog minder iemand die Jet noemde. En dus blijk ik nog altijd even dom! Hebben jullie het gehoord, Jetten? Stuur me eens een mailtje please? Kan ik misschien eindelijk ook eens dàt gat in mijn cultuur dichtmaken en alsnog mijn eerste leeslesje begrijpen! En vertel me dan ook maar meteen hoe je af een wip komt. Of nee, toch niet. Want een wip heeft tegenwoordig een heel andere betekenis!
Maar terug naar meester Dhondt. Een geniale man! In mijn ogen een echte artist. Zijn klas hing vol met zelfgemaakte plaatjes. Héél mooi! En hij maakte er steeds bij, telkens als hij ons iets te doen gaf waar we wel een uurtje zoet zouden mee zijn. Dan rolde hij een groot blad bruin inpakpapier van een rol, hing die met een ladder op aan de muur, en, nog steeds op de ladder, begon hij te tekenen. Prachtige schetsen in houtskool.
En stiekem keken wij het af tijdens onze werkzaamheden. Onder zijn magische handen ontstond een hoofd, een lichaam, benen, armen en handen, een winters decor, een straat
het kreeg allemaal vorm onder onze gretige blikken. Aanvankelijk leek het allemaal heel ruw en konden we er nog weinig uit maken. Maar stilaan kwamen de vormen en de perspectieven naar voor, werden er kleurtjes toegevoegd met gekleurde krijtjes, en ontstond een waar kunstwerk.
Wat bewonderde ik die man! Hij was de zoon van een bekend fotograaf in mijn stad. Zelf ook, naast leraar, fotograaf. Maar zo te zien had hij geen Kodak nodig om van een stuk bruin inpakpapier een kunstwerk te maken.
Heel veel heb ik geleerd van die man, maar er nooit echt contact mee gehad. Hij leerde ons vanalles, en met veel motivatie, maar contact had hij niet met zijn leerlingen. Lag in zijn wat stug en afstandelijk karakter. We hadden dan ook meer contact met zijn tekeningen dan met hemzelf. En misschien was dat ook wel zijn bedoeling: zijn gebrek aan sociale communicatie vervangen door artistieke communicatie.
Ook vele jaren later, toen ik hem beroepshalve al eens ontmoette, hij was dan al lang met pensioen, hoefde ik niet over de oude tijd te praten. Of over zijn tekeningen die ik zo prachtig had gevonden. Er kwam dan enkel een stug glimlachje, net als vroeger, en dat was het dan. Ik kan hem dan ook niet beter typeren als onpersoonlijk, maar geniaal in alles wat hij deed.
En ik, dom jongetje, werkte en zwoegde om toch maar mee te kunnen met de anderen die ik veel slimmer vond. Hoe groot was dan ook mijn verbazing toen ik aan het eind van het schooljaar, na de proefwerken, de tweede van de klas bleek te zijn! Oei! Waren de anderen dan nóg dommer dan ik?
In het tweede leerjaar hadden we meester Deroo. Een naar mijn toenmalige normen stokoude, grote en magere man die wat gebogen liep. Van hem herinner ik me vooral de walgelijke lepels levertraan!
Ja
we waren naoorlogse kinderen, en de regering vond dat we allemaal maar wat moesten aansterken. En dat kon, naar de toen gangbare mening, alleen maar met levertraan. Van walvissen. Bah! Ik walg nog als ik er aan dat vieze goedje denk. Je reinste motorolie!
We moesten allemaal een lepel meebrengen naar school en elke dag moest elke leerling zijn lepel levertraan slikken. Die moest door de leraar letterlijk in de mond van elke leerling worden gestopt, want alleen op die manier was men zeker dat de levertraan ook was ingenomen!
Derde leerjaar: meester Van Quatem. Een schat van een leraar! Zachtaardig, sociaal, intelligent
ik denk niet dat men ze nog zo nog maakt! Eén anecdote over hem: op een bepaald moment werd ons medegedeeld dat hij ziek was en in de kliniek lag. De juiste reden werd niet medegedeeld. Maar omdat ik me al zo sterk aan die man had gehecht en medelijden met hem had, vond ik, als enige van de klas, dat ik hem maar een bezoekje moest brengen in de kliniek. Mijn ouders waren akkoord en gaven me zelfs een cadeautje mee.
In de kliniek ging ik zijn kamer zoeken en daar lag hij in bed en stelde me gerust: het zou maar een weekje duren en dan was hij terug.. De kamerdeur had een ruitje, waarin een kinderkopje was verwerkt in glas in lood. En het ging me dagen! Blij liep ik terug naar huis en verkondigde verheugd:
- Weet je waarom meester Van Quatem in de kliniek ligt? Hij heeft een kindje gekocht!
Mijn ouders schaterden het natuurlijk uit, maar ik begreep het niet! Ja
zó dom was ik! En die zwangerschap van meester Van Quatem maakte nog lang deel uit van de huiselijke gesprekken!
En dan kwam het gevreesde vierde! De vierde klas, waarin meester Devroe de scepter zwaaide! Werd door zowat alle leerlingen aanzien als een bruut, een ware tiran. En inderdaad, ik heb die man dingen zien doen waarvoor je in de tegenwoordige tijd in de gevangenis zou vliegen. Onhandelbaren pakte hij gewoon met de voeten vast en dompelde ze met het hoofd in een emmer water! Niet lang natuurlijk, maar het werkte wel!
Nu zouden we ongelovig kijken als we van zoiets hoorden. De ouders zouden direct het gerecht inschakelen! Maar destijds was dat heel normaal! Dat kon nog net. Ik ben er zelfs van overtuigd dat zon ondergedompelde het thuis wel niet zou vertellen, want dan wachtte hem zéker nog een extra straf van vader. Lijfstraffen hoorden er gewoon bij. Maar toen werden ook nog mannen gevormd, en geen watjes!
En ik zelf? Nooit een tik gekregen van meester Devroe. Wel integendeel! Hoe dikwijls verkondigde hij niet voor de hele klas dat, als alle kinderen waren zoals ik, lesgeven een pretje zou zijn? Ik werd dan rood tot achter de oren en hoorde dat niet zo graag. Wou niet afgaan voor de klas. Maar ach, ik ondervond wel dat de man achter al zijn machtsvertoon toch wel een gouden hart had. Hij wou gewoon het beste voor zijn leerlingen en alle middelen waren hem daarvoor goed. Hij had geen Rilatine pillen nodig om zijn pappenheimers kalm te houden. De schrik voor die emmer water werkte veel beter. Oproerkraaiers moesten nog niet als zieken, maar als kwaadwilligen worden behandeld!
Maar meester Devroe was ook heel erg vooruitstrevend en deelde graag ook zijn technische kennis met de leerlingen. Zo had zich op een bepaald moment een tweede- of derdehandswagentje aangeschaft. Bracht het gammele ding mee naar school, parkeerde het op de speelplaats, en zijn hele klas mocht het komen bewonderen terwijl hij uitlegde hoe alles werkte! Deuren open, motorkap open, en we vergaapten ons aan al die moderne techniek en luisterden met open mond naar de uitleg.
Of
hij bracht op warme zomerdagen enkele flessen grenadinesiroop mee naar school. Liet de conscierge een metergrote verzinkte wasteil met water op een tafeltje plaatsen op de speelplaats, goot er de grenadine bij en gaf de hele klas elk een strootje en dan mochten we allemaal met dat strootje uit die wasteil gaan drinken!!! De wasteil waarin de consierge waarschijnlijk zichzelf waste op zaterdag! Hygiëne? Ach wat
die was nog niet uitgevonden! Ziektes door gebrek aan hygiëne al evenmin! En neen hoor, we werden er niet ziek van! Dat worden ze nog maar sedert de hygiëne ten spits gedreven is.
En rook? Jongens! We werden al gerookt in de wieg. Vaders rookten, bezoekers rookten, de dokter rookte, de schoolmeester rookte in de klas. Later, in de vakschool, mochten zelfs de leerlingen roken en stonden asbakken op de schoolbanken. En toch leven we zeventig jaar later nog bijna allemaal! Dat zouden we toch niet mogen als we al die geleerde bollen moeten geloven in wat ze over roken verkondigen?
En zo
werd een hele generatie opgevoed. Op een manier die velen tegenwoordig zouden verafschuwen. Maar die generatie heeft het wél gemaakt! Stukken beter dan de tegenwoordige generaties van alwetende watjes, wereldverbeteraars en jankerds.
Onze generatie betoogde niet voor de rechten van vreemdelingen waar ze geen uitstaans mee hadden. Die moesten dat zelf maar doen in eigen land. Wijzelf hadden het veel te druk om in onze eigen levensbehoeften te voorzien! En als er dan al eens betogingen of stakingen waren, dan was het ook verantwoord en voor eigen volk. Wat de rest van de wereld er van bakte, dat moesten ze zélf maar vreten. ONZE bakkers bakten voor ONS, en wij waren niet te beroerd hard te werken voor ons dagelijks brood!
Jawel! Wij zijn nog letterlijk van de oude school!
En onze generatie heeft een beter land weten te creëren!
Helaas, de betere levensomstandigheden brachten ook verveling mee. En omdat niet meer voor het eigen dagelijks brood moest worden gevochten en gewroet, begonnen de verveelden maar voor vreemde rassen te gaan janken om hun overtollige energie kwijt te raken. Of ze gingen janken voor stomme futiliteiten zoals het rookverbod. Om gezondheidsredenen? Neen! Om de verveling te verdrijven! Om de nutteloosheid van hun werkonwillig bestaan te verdoezelen. Om te kunnen stellen dat ze ook eens iets gedaan hadden in hun leven.
Welnu, het onveilige, verscheurde, cultuur- en identiteitsloze land dat we nu kennen hebben we helemaal te danken aan die jankerds! En aan een Wetstraat die maar naar jankerds blijft luisteren.
Willy.
|