Er was eens
In het land van Krekelonië, een krekel die de hele zomer lang viool zat te spelen op zijn favoriete tak van zijn favoriete boom. Hij bekeek het leven altijd van de zonnige kant en leefde als god in Frankrijk.
Eigenlijk leefde hij van de zwarte rijkdom in de bodem van zijn geboortestreek, maar die rijkdom liet hij liever opdelven door nijvere Vlaamse miertjes. En ja hoor, die kwamen in dichte drommen de taalgrens overgelopen om heel hard in de mijnen te gaan werken.
De krekel bekeek ze misprijzend. Lachte ze uit. Ha ha, die boerkens spraken niet eens behoorlijk frans.
- Domme Vlaamse mieren, dacht hij. Hoe kunnen jullie nu zo stom zijn om diep onder de grond te gaan werken terwijl hierboven de zon zo vrolijk schijnt?
En het werd juli en augustus; de zon scheen steeds harder en de krekel zong steeds luider. Honderden meter onder zijn luie kont liepen zwetende miertjes af en aan. Het steenkoolstof plakte aan hun bezweette huid. Kroop diep in hun poriën. Werd ingeademd en drong door tot in hun longen. Ze kuchtten en hoestten, maar ze hielden vol. Na de zware werkweek mochten ze immers hun welverdiende loon gaan ophalen.
En terwijl de krekel lustig zingend hooghartig op hen neerkeek, werd dat geld naar het mierennest in Vlaanderen gestuurd. Daar werd het opgepot. Gespaard. Bijgehouden om de nakomelingen door studie veel betere levensomstandigheden te kunnen bieden. Gespaard om zelf een zaak te kunnen beginnen. Gespaard om een eigen huis te kunnen bouwen. Gespaard om Vlaanderen uit het slop te helpen halen.
Zoveel domheid was de krekel een onbegrijpelijk raadsel en hij zong lustig door. Zo lang het zonnetje scheen vond hij dat je geen problemen moest gaan zoeken. En zéker al niet onder de grond.
Het werd september en october. De mieren hadden genoeg gespaard en keerden de een na de andere terug naar het Vlaamse nest. De opgespaarde poen werd nuttig geïnvesteerd en het was niet langer nodig zo ver van huis te gaan werken.
Oei! Wie zou nu voor de krekel werken? Geen nood! De partituur van Marieke van Brugge en Gent werd verwisseld voor O sole mio, en jawel hoor, daar verschenen de eerste Italiaanse gastmiertjes! Hij zat weer op rozen!
Maar het scenario herhaalde zich. Ook de Italiaanse mieren werkten zich rijk en vertrokken. De Spaansen ook
en dan kwamen de Moslims. Maar toen raakten de steenkolenmijnen al in verval en viel er niet veel meer te werken in Krekelonië. Maar die Moslims, hun naam waardig, waren zowel mo als slim! Die bleven! Want werken hoefde helemààl niet meer. Dank zij de ijverige Vlaamse miertjes kon het land het zich goed permitteren om iedereen welkom te heten en mee te laten genieten van de moeizaam opgebouwde welvaart.
En toen kwam de winter. De krekel had niets gespaard, en dreigde van honger te sterven.
En hier stopt het échte sprookje, zoals verteld in de sprookjesboeken. Dié krekel stierf en de mier leefde nog lang en gelukkig van het opgespaarde rantsoen.
Maar de superieure Waalse krekel vond er iets anders op: nog vele jaren lang liet hij zich onderhouden door dat achterlijke Vlaamse mierenvolkje. Ook nog toen de mieren al lang de meerderheid hadden in het parlement.
Want wie zich superieur acht kijkt niet op naar de meerderheid! Hij ziet er op neer. Het zijn immers toch maar boerkens. Halve idioten. Hersenloze strevers en zwoegers.
Maar toch verscheen er af en toe een klein, onmondig miertje in de Wetstraat 16, die de geldstroom naar Krekelonië dicht wou. Die de kraan wilde dichtdraaien. Stellend dat als de krekel wilde overleven, hij zélf zou moeten leren werken en sparen.
Maar dat doen krekels niet. Krekels willen alleen maar zingen. Boven alle anderen uit kraaien. En er werd een giftige krekelin naar het parlement gestuurd met één enkele, dodelijke boodschap: NON.
En de meeste miertjes liepen angstig weg. Hielden er een afwachtende houding op na. Wachtend op de komst van een supermier die een ferm Vlaams JA tegenover dat non durfde te stellen. Die de krekel terug voor zichzelf zou leren werken.
Is die supermier er al? Het lijkt er een beetje op, maar de eerstvolgende maanden zullen het moeten uitwijzen. Zullen we een happy end aan het sprookje kunnen breien? Wie weet. Never say never. Want met halsstarrig non te blijven zeggen zou je wel eens je eigen ruiten kunnen stukslaan.
Willy.
|