Het vlakke polderlandschap van West Vlaanderen is op veel plaatsen nog doorregen met dijken. Dijken van vele honderden jaren oud.
Dijken die zich als spaghettislierten doorheen het vlakke landschap slingeren. Soms mijlenlang kaarsrecht, soms ook met scherpe bochten waarvan je het waarom te raden hebt.
In het verleden werden die dijken, en de erdoor beschermde polders, bestuurd en onderhouden door dijkgraven. Dijkgraaf was geen adellijke titel, maar vergelijkbaar met de functie van een soort burgemeester voor die betreffende polder.
De vreemde bezoeker staat soms versteld op sommige landwegen die bovenop die dijken liggen. Zowat 3 meter boven het omliggende vlakke landschap. Ver van de zee. En de locica ervan ontsnapt hem.
Nochtans, jaren geleden vormden deze dijken, soms kilometers van de zee af gelegen, de eerste verdedigingslinie tegen overstromingen bij storm of springvloed, als de duinengordel het nog maar eens begaf en het water de polders instroomde.
Schaapherders vonden de flanken van die dijken de ideale plaats om hun hongerige kudden te laten grazen, zodat het welig tierende gras altijd netjes afgegraasd was.
Al gauw ook vond de boerenbevolking dat die hard en vlak aangestampte dijken prima verbindingswegen waren van akker naar boerderij, en kregen ze ook déze nieuwe extra funtie toebedeeld. Weer later werd op veel van die dijken een kasseiweg aangelegd en werden het straten.
En langs die straten, maar dan laag in de luwte van de dijk, werd hier en daar een huisje gebouwd. Levensgevaarlijk aan de zeekant bij eventuele overstroming, maar daar was de grond het goedkoopst en daar durfden de armen wel eens een schamel huisje bouwen. In de dijk werd dan een trap naar beneden aangelegd voor de toegang tot de huisjes.
En een van die schamele huisjes stond pal buiten een haakse bocht van een dijk. Het staat er nog. Werd voor een pak poen aangekocht door een rijke Brusselaar en helemaal gerestaureerd tot fermette. Want nu sterke stenen dijken de zee netjes op haar plaats houden, is overstromingsgevaar te verwaarlozen.
De bar Fa Sol La uit een van mijn vorige columns was ook langs die dijk gelegen, maar op straatniveau en in een verbreding. De vele peperdure geparkeerde sportwagens en de lawaaierige muziek uit de meestal open deur stonden dan ook in schril contrast met de pastorale sfeer van het landschap.
En op een zwoele zomernacht ontving de telefonist in het politiebureel een eigenaardig telefoontje in gebrekkig Nederlands!
- Meneer, een auto is koom parkeer in ons
euh
comment donc
chambre à coucher!
De telefonist geloofde zijn oren niet! Een auto, geparkeerd in een slaapkamer? Meende met een beschonken Waal te doen te hebben en gaf hem de raad om maar te gaan slapen.
- Maar dat kan wij niet meneer! Daar staat het auto! Naast de bed. En de wiel steek door de plafond. Kan u koom astublief? Straks kan hij nous tomber sur la tête!
Enfin, weinig overtuigd noteerde Henri het adres en vroeg langs de radio of iemand daar even een kijkje wou gaan nemen naar een eventueel bedronken persoon.
Fred en ik waren niet ver uit de buurt, namelijk aan de Fa Sol La, en reden naar het opgegeven adres.
Tot onze grote verbazing zagen we al van ver het kofferdeksel van een knalrode Mercedes sportwagen uit het pannendak van het dure optrekje steken. De eigenaar van de woning en zijn vrouw stonden ons buiten op te wachten want ze durfden niet meer binnen.
We namen een kijkje binnen, en inderdaad, een voorwiel stak door de zoldering. We hoorden ook enig gestommel en gereutel boven, liepen de trap op en probeerden de deur naar de slaapkamer te openen. Lukte niet. Wát we ook probeerden. Langs binnen stond er iets tegen.
Het gereutel binnen in de kamer was opgehouden!
We vreesden het ergste!
Lieten brandweer en ziekenwagen ASAP (As Soon As Possible) ter plaatse komen.
Met een kettingzaag werd de deur uit de hengsels gezaagd door de spuitgasten en konden we binnenkijken. De mensen van de ziekenwagen stonden achter ons al klaar met reanimatie-apparatuur. De rokende motorkap van de auto stond tussen ons en het bed.
En op het bed
lag Jean Jacques, een der vaste klantjes van de Do Re Mi, vredig zijn roes uit te slapen. Was niet wakker te porren. Had, na letterlijk de bocht te zijn uitgevlogen, trouwens ook geen betere landingsplaats kunnen vinden om direct in bed te kunnen kruipen. Als toemaatje lag tussen auto en bed ook nog een flink braakspoor.
De verplegers keken naar ons, wij naar hen.
- Wie neemt hem mee?
We lieten het maar aan hén over. Je weet immers nooit.
Toen een andere ploeg hem de volgende morgen ging verhoren in de kliniek wist hij nergens meer van. Enkel
(natuurlijk!) dat hij van de Do Re Mi naar de Fa Sol La wilde rijden.
Het bloedmonster dat na zijn opname in het ziekenhuis was afgenomen loog er anderzijds niet om: 3,2 pro mille!!! Tja
die gasten dronken zelden bier. Alleen maar Whisky on the rocks.
Later werd berekend dat hij toch wel meer dan 130 km/u moet hebben gereden om de zowat 10 meter afstand tussen dijk en dak te overbruggen. Met een stuk in zijn kraag! Waar je maar 50 mocht! Op een bolle kasseiweg! In een haakse bocht! Compleet geschift!
Het duur gerestaureerde huisje moest zowat worden afgebroken om het zwaar verhakkelde wrak er uit te krijgen.
Maar ergens zou er wel weer een veel te brave papa alle schade vergoeden en een veel te lieve mama voor een nieuwe sportwagen zorgen voor de toekomstige intellectueel Jean Jacques. Arme jongen toch ook.
Willy.
|