Neen! Jullie hoeven nog niet jullie zakdoek boven te halen. Zó'n smartlap is dit verhaaltje nu ook weer niet. Alhoewel
Op een nog prille, om niet te zeggen kille lentenacht had ik dienst met Filip, een nieuwkomer bij ons, die nét een verkoudheid had overwonnen en weinig zin had om lang met de moto door de nevelige nacht te gaan toeren. Na enkele uurtjes motorpatrouille besloot ik dan ook maar een wagen te nemen, rechtstreeks indruisend tegen het verbod van commissaris Hongermaat. Die lag op dit uur toch thuis te slapen. Dáchten we!
En wie dacht je die plots vóór ons stond nét toen we buitenreden met een politiewagen? Natuurlijk! De alomtegenwoordige, altijd onraad ruikende Hongermaat. Die kerel had nou écht een zesde zintuig om overal op te duiken op tijden en plaatsen waar je hem nooit zou verwachten. Sliep die dan nooit? Of had hij aan zijn bed een kattebelletje hangen dat hem waarschuwde dat we weer buiten de lijntjes aan het kleuren waren?
We konden niet anders dan stoppen en keken hem een beetje schuldbewust aan.
- Wel, Claeysje? Het regent niet hoor!
- Euh, commissaris, Filip is net hersteld van een verkoudheid
- Is hij ziek? Onderbrak hij me.
- Neen, maar
- Dan rijden jullie met de moto. Of hij meldt zich ziek en gaat naar huis, of jullie rijden!
Schoorvoetend draaiden we dan ook maar weer naar binnen en bestegen onze stalen rossen. Vast besloten ons te wreken door ergens een achterpoortje binnen te rijden waar ze ons wel graag zagen komen.
Maar het zou anders uitdraaien die nacht.
Toen we langs de slingerende lanen doorheen het bos reden, trof plots een miniem lichtflitsje of weerspiegeling tussen de bomen de hoek van mijn oog. Had ik het me verbeeld? Was daar iets dat er niet hoorde te zijn? Ik trapte op de rem en we keerden om. En ja, ik had me niet vergist: een tiental meter diep het bos in stond een auto, de achterzijde naar ons toegekeerd.
- Een vrijend paartje, dacht ik nog, en was net van plan weer door te rijden toen ik in het nevelige donker iets vreemds onderscheidde aan de nummerplaat.
Nieuwsgierig geworden parkeerden we de motoren en liepen te voet op het voertuig af. Zag ik wel goed? De nummerplaat was bedekt met iets dat we, dichterbij komend, als een zakdoek konden definiëren.
- Nou breekt mijn klomp! Die lieden hadden heel zeker iets te verbergen, maar hoe kun je nu zo stom zijn een zakdoek over je nummerplaat te hangen? Dat was toch vrágen om nader onderzoek?
Omzichtig naderden we stil de wagen, pistolen in aanslag. De auto was leeg. Voor alle zekerheid noteerde ik eerst de nu ontblote nummerplaat alvorens verder te zoeken. En nét op dat ogenblik hoorden we even verder in het bos een metaalachtig gekraak. Dàt was geen natuurlijk nachtelijk bosgeluid meer, voortgebracht door een konijn of zo. Voor zover ik wist waren konijntjes geen metaalvreters.
Snel, maar geluidloos, liepen we op het geluid af. En in een open dalletje onder ons ontvouwde zich de heerlijkste droom die een politieman ook maar kan te beurt vallen: twee kerels stonden bij een gestolen winkelkassa die ze probeerden open te wringen met een breekijzer!
Je reinste beginnelingen! Eerst die zakdoek en dan dit lawaai! En dan leken ze het ding nog niet open te krijgen ook.
- Staan blijven of we schieten! Handen hoog. De twee verstijfden.
Eentje van hen herkende ik. Het was verdorie een pas in dienst getreden bediende bij een grote staatsinstelling!
- Hé, jij werkt toch bij de (
)? Vroeg ik hem.
- Jawel meneer. Alstublieft! Laat ons gaan. Anders ben ik mijn baan kwijt.
Maar hoeveel medelijden ik ook had met de sukkel, hen laten lopen kon niet meer. Dan zou ik nooit meer mijn uniform hebben durven aantrekken.
Bovendien hadden we de laatste weken al meldingen gekregen van enkele gestolen winkelkassas bij nacht, en telkens was de buit, hoewel niet écht hoog, toch de moeite waard geweest. Dat waren vast en zeker dezelfden geweest.
Ja, het was nog in de tijd dat handelaars zich veilig voelden. Het niet nodig achtten om elke avond weer het geld uit de kassa in verzekerde bewaring te brengen. Maar dat zou spoedig veranderen
De kassa in kwestie bleek dit keer trouwens wél leeg te zijn. De winkeliers waren al voorzichtiger geworden. Die kerel had dus zijn baan verspild voor niets.
Een mooie vangst gedaan dus, maar echt fier kon ik me toch niet voelen. Iemand was tenslotte zijn baan en verdere carrière verloren door mijn schuld.
MIJN SCHULD? Kom nou
IK had die kassa toch niet gestolen?
Maar op dié manier bekeken, en voor hém, was het toch wel letterlijk een zakdoekverhaal.
Waarmee ik maar iedereen wil waarschuwen: eerlijk duurt het langst, en helaas wordt dit in veel gevallen pas begrepen als het telaat is. Is een stomme winkelkassa nou een flinke deuk in je strafregister, een mooie baan én een goed pensioen waard?
Willy.
|