Nu looft en prijst mijn ziel de Heer,
van vreugde jubelt heel mijn hart
in God die mijn verlosser werd.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om zijn heil.
Want welgevallig zag Hij neer
op mij die door mijn nietigheid
niets anders dan zijn dienstmaagd ben.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Zie aangebroken is de dag,
dat elk geslacht aan ‘t jub’len gaat,
elk volk mij zalig prijzen zal.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Wat mij nu is geschied is groot,
wat kan de almacht niet bij God,
wiens naam alleen hoogheilig is.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Gods heil en zijn barmhartigheid
zal komen tot het laatst geslacht
voor al wie hem verknocht wil zijn.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Wie hem met trots in ‘t hart weerstaan
laat Hij de kracht zien van zijn arm
als heersers slaat hij hen uiteen.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Wie zich verheffen in hun macht
Hij haalt ze van hun tronen neer,
maar wie gering is, beurt Hij op.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
De Heer verheft wie armoe lijdt
en schenkt zijn gunst in overvloed:
de rijken zendt Hij ledig heen.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Hij gaat zijn dienaar Israël
met zijn ontferming tegemoet,
indachtig zijn barmhartigheid.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
Zoals Hij aan de vad’ ren sprak
aan Abraham en ‘t nageslacht,
zo blijft het in der eeuwigheid.
Magnificat, jubelt allen in de Heer, jubelt om uw heil.
|