Daar staat hij, Thomas,
gebroken, ontredderd, eenzaam, zonder antwoord,
uitzichtloos en verslagen.
Ze moeten hem niets meer wijsmaken.
Met eigen ogen heeft hij zijn Vriend en Meester
zien hangen aan het kruis, dood.
Dat beeld kan hij niet meer van zich afzetten.
Het achtervolgt hem,
hij droomt ervan,
schrikt ervan wakker.
Het zal je maar overkomen,
je vriend, je hoop, je alles zien wegbloeden.
Uit de dood is nog nooit iemand teruggekomen.
Verlaten loopt hij rond in Getsemane.
Hij zoekt bij het meer.
Hij gaat de plaatsen na waar ze samen zijn geweest.
Hij wil Hem terug, maar hij weet het: zijn Vriend is dood.
En dan komt hij thuis bij de anderen.
Ze zeggen: ‘Thomas, Hij is hier geweest, Hij leeft.’
‘Je moet me niets wijsmaken’ roept hij ontredderd, ‘IK WIL HEM ZIEN!!!’
Net als Thomas vragen ook wij vaak onomstotelijke bewijzen.
Wij weten wel:
geloven houdt altijd iets in van ‘niet zien’, van overgave.
|