‘Verrijzen, opstaan uit de dood
doe je niet ineens
maar af en toe een beetje…’
Kijk maar naar Jezus van Nazareth. Wij zeggen dat Hij op Pasen verrezen is en uit de dood is opgestaan. En wij gedenken en vieren dat over de hele wereld.
Maar hoe zouden wij dat kunnen geloven, als Hij niet reeds tijdens Zijn leven hier op aarde bij voorbaat uit alle denkbare, dagdagelijkse dood was opgestaan?
Zo STOND HIJ OP in de synagoge van zijn geboortedorp Nazareth, om voor te lezen uit de Schrift – dat grandioze visioen over het goede nieuws dat aan de armen wordt gebracht. Uit hoeveel weerstand tegen het riskante bestaan van een profeet is Hij toen niet opgestaan?
Zo STOND HIJ OP uit de slaap, daar in die boot, om de storm op het meer te bedaren. Uit hoeveel vermoeidheid en teleurstelling om hun ongeloof is Hij toen niet overeind gekomen?
Zo STOND HIJ OP van tafel, om Zijn leerlingen de voeten te wassen. Uit hoeveel verzet tegen die moeilijke rol van knecht en dienaar van allen is Hij toen niet losgekomen?
Zo STOND HIJ OP uit zijn gebed in de Hof van Olijven. Of beter: Zijn gebed deed Hem toen opstaan. Al biddend kwam Hij zijn angst voor de dood te boven. Toen reeds, midden in die dood, brak het licht van Pasen in Hem door...
Hij STOND OP, staat er iedere keer. Met het paas-werkwoord. Hij, de Levende, de Opstandige – Hij was dag na dag op Zijn paasbest. Oprecht en rechtop ging Hij ten einde toe de weg van Zijn roeping: ‘... opdat zij leven zouden hebben, en wel in overvloed...’ (Joh. 10,10).
uit de paashomilie van priester Geert Dedecker.
|