Het eerste deel van de brief van de paus herhaalt dat de traditionele voorwaarden voor het geldig bekomen van de aflaat, die een teken is van Gods genade en een kwijtschelding betekent van de straf voor begane zonden, geldig blijven. Die voorwaarden omvatten onder meer de biecht, deelname aan de eucharistie en een gebed voor de paus en zijn intenties. Franciscus schrijft dat wie om allerhande redenen niet op bedevaart kan gaan naar de Heilige Deur, in het bijzonder zieken en bejaarden, maar net zo goed gevangenen, allesbehalve uitgesloten zijn van Gods barmhartigheid. Daarbij worden zieken die hun huis maar moeilijk kunnen verlaten aangemoedigd om hun lijden te verenigen met het lijden van Christus, om de communie te ontvangen of indien mogelijk de heilige eucharistie en het gemeenschapsgebed bij te wonen, desnoods via diverse communicatiekanalen. De aflaat voor het Heilig Jaar kan ook verkregen worden voor overledenen: "Net zoals wij hen gedenken in de eucharistieviering kunnen wij voor hen, in het grote mysterie van de gemeenschap van de heiligen, voor hen bidden dat het barmhartige gelaat van de Vader hen bevrijdt van elk overblijfsel van zonden en hen stevig omhelst in de oneindige zaligheid."
Kerknet.
|