God, Je vraagt me of ik zonder zonde ben als ik stenen wil werpen. Nee, zonder zonde ben ik niet... ik verdien ook stenen, vind ik.
Het kwaad in mij, het kwaad in haar, het moet worden uitgeroeid, ik maak me er kwaad op, maar in Jouw ogen zie ik geen boosheid; ik mag er zijn met zonde en al, je straft me niet, je kijkt me aan en blijft bij me, zelfs als we jou straks aan een kruis nagelen omdat we niet durven geloven in zoveel liefde.
|