De schemering gaat beginnen. Zij staan bijeen geschaard waar bleek in het witte linnen hun dode ligt opgebaard.
Nu zijn gelaat en zijn leden gebet en gewassen zijn, nu is hij blank van vrede, nu blijft er geen zweem meer van pijn.
De specerijen geuren. “’t Is tijd”, zegt zacht een stem. Tedere handen beuren de baar en dragen hem
met innig voorzichtige schreden omlaag, de heuvel af. De stille stoet daalt mede naar het nieuwe, koele graf.
Zij dragen hem daar binnen. Als zij, laat, huiswaarts gaan, zien zij met stille zinnen de maan van Pasen staan.
Deze tekst van Gerard Wijdeveld maakt de overgang naar Pasen
|