In het boek Prediker wordt het verouderingsproces van de mens beeldrijk beschreven. Eer je Schepper zolang je nog jong bent, voordat de kwade dagen komen en de jaren dat je zegt: "Het bevalt me niet meer. " Voordat het zonlicht verduistert, de maan en de sterren verbleken, en de wolken na de regen blijven hangen. Als het zo ver is, staan de huisbewakers te beven ( = handen) en lopen de sterke mannen gebogen ( = benen). De weinige maalsters die er nog zijn, staken hun werk ( = tanden), de vrouwen aan het venster zien alleen maar duisternis ( = ogen). De huisdeur valt in het slot ( = isolement), het geluid van de molen vervaagt ( = verlies van kracht, van werk), het gefluit van de vogels verstomt, alle tonen sterven weg ( = gehoor). Onderweg is men overal bang voor, en iedere helling schrikt af ( = angst). De amandel smaakt niet langer, de sprinkhaan ligt zwaar op de maag en de kappervrucht helpt niet meer ( = impotentie): de mens is op weg naar zijn laatste verblijf, de rouwklagers staan op straat al te wachten ( = dood). (Prediker 12, 1-5 )
|