Na een jeugd gekenmerkt door armoede wordt Giovanni Bosco op zijn 26ste tot priester gewijd. Dat was niet vanzelfsprekend: als arme boerenjongen leek hij daarvoor niet in aanmerking te komen en omdat hij mee de kost moest verdienen — zijn vader stierf toen Giovanni twee was — verliep zijn schoolcarrière met horten en stoten.
Zelf vertelde hij over een droom die hem als 9-jarige richting gaf. In die droom kalmeert hij een groep ruziemakende jongens door hen positief te benaderen. Het zou de rode draad worden in zijn werk met jongeren.
Jeugdwerker
Na zijn priesterwijding gaat Don Bosco verder studeren in Turijn, niet ver van zijn geboortedorp. In de verpauperde industriestad wordt hij getroffen door het lot van vele jongeren.
Doelloos en dakloos zwerven ze rond, gaan niet naar school en hebben geen werk, glijden af in jeugdcriminaliteit. Met een collega-priester bezoekt hij jonge gevangenen. Hij ligt mee aan de basis van een ‘oratorio’, een ontmoetingsplaats waar hij jongeren vier dingen wil bieden: een thuis, een school, een parochie en een plaats om te spelen.
Het oratorio breidt uit van occasionele opvang naar een voltijds leefcentrum. Don Bosco’s moeder is intussen komen meehelpen.
De snel aangroeiende gemeenschap leidt een tijdje een zwervend bestaan, tot ze in 1846 een blijvende stek vindt in Valdocco, een wijk in Turijn. Het centrum zal er gaandeweg worden uitgebouwd met ook een kapel, werkplaatsen, drukkerij, enz.
We vierden deze bijzondere heilige op 31 januari.
|