Maria was een jonge vrouw die in het dorpje Nazaret woonde. Ze was verliefd op een man die Jozef heette. Over een poosje zouden ze gaan trouwen.
Op een dag was Maria in de keuken bezig met groente wassen, toen ze opeens achter haar rug iets hoorde. Ze keerde zich om en … daar zat een engel! Zo blinkend wit dat het bijna pijn aan haar ogen deed om naar hem te kijken. Maria schrok en zette een stap achteruit. ‘Je hoeft niet bang te zijn, Maria!’ zei de engel. ‘Mijn naam is Gabriël. God heeft me naar je toegestuurd. Je zult zwanger worden en een zoontje krijgen. Je moet hem Jezus noemen. Hij zal alle mensen dicht bij God brengen. Hij zal de beste mens zijn die er ooit heeft geleefd. Ze zullen hem de zoon van God noemen. Omdat hij van alle mensen zal houden, net zoals God.’ ‘Maar wacht eens even, dat kan toch niet zomaar!’ riep Maria uit. ‘Ik ben nog niet eens met Jozef naar bed geweest. Hoe kan ik dan een kindje krijgen?’ Ze sloeg haar hand voor haar mond en bloosde. ‘Maak je daar maar geen zorgen om’, zei de engel Gabriël. ‘Als God wil dat het gebeurt, dan lukt het wel. De geest van God zal als een schaduw over je heen komen. Je oude nicht Elisabet, die haar hele leven lang nooit kinderen heeft kunnen krijgen, is ook zwanger, wist je dat?’ Maria lachte. ‘Dat is goed nieuws’, zei ze. Ze haalde diep adem. ‘Als dat plan van God komt, zal het wel goed zijn’, zei ze.
‘Ik doe mee. Zeg maar tegen God dat het goed is.’
|