De Christusdoorn
In mijn toren van vergaan ivoor Staat een oude Christusdoorn; hij bouwt Met zijn stekels bars een wenteltrap Naar de hemel; daaglijks, voet voor voet, Volg ik hem, soms met het blote oog Bijna rakend aan zijn pantsertuig: Zwaarden worden dan zijn stekeldoornen, Zwaardviszwaarden, lemmeten van wilden, Messen van nomaden, Moorse dolken; Maar naarmate, hoger in de hemel, Klimmend, kleiner wordend, klauterende Ik hem volg, verschraalt geheel, verschrompelt 't Wapenarsenaal en 'k zie de bloem Als een spijker in de top geslagen, Als een rode spijker die hij kleurt Met zijn bloed: o raadsel der genade.
Bertus Aafjes (1914 – 1993)
|