“Wie zich onderdompelt, krijgt een nieuwe ziel.
Een druppel viel. Zij hart kromp. De rimpeling op het water stierf weg. Hij zou zich willen uitkleden, de treden afdalen tot op de bodem van het oude bassin, zijn lichaam onderdompelen, het reinigen van het vuil van de wereld. Zelfs van het vuil dat er niet afging, zou hij zich schoonwassen. Een nieuwe ziel. Daar diep in de aarde, bij het magische water, leek zoiets werkelijk mogelijk. Wat een aangename troostende gedachte… Zijn oude ziel afleggen, dat rafelige, versleten ding, er een nieuwe voor in de plaats krijgen. Wie wilde dat niet? Wie zou zoiets afwijzen?”
|