Je mag je de vraag stellen warom zo een heilige man als Damiaan er wakker van lag dat hij geen priester bij zich had om te kunnen biechten. Een man die etterende, onwelriekende wonden wast en verzorgt, uren bij zijn Heer knielt en dagen gehurkt zit bij zieken en stervenden. Een man die ganse dagen op zijn kop krijgt. 'Pas maar op', schrijven ze als hij geprezen wordt, 'dat het gif niet uit je eigen vat loopt'. Hij aarzelt terug te schrijven maar dan zal hij weer te koppig zijn. 'Eigenaardig', schrijft hij, '' ' ik krijg van iedereen goud en wierook en van jullie oversten slechts wierook'.
Waarom moest zo een brave mens tocht biechten? Damiaan geeft zelf een sleutel aan in één van zijn brieven: "De pastoor van Kalawao (hijzelf dus) staat ondanks al zijn eretekens nog niet vast in de genade', schrijft hij.
Wij allen die geen moordenaars of dieven zijn, staan wij altijd in die genade? Te moe, uitstellen, nalatigheid, zwakheid, geen echte zonden maar wel jammer, wel zonde dat het gebeurt, dat we daaraan toegeven (in plaats van in de genade te blijven staan).
Voor onze postmoderne generatie moet alles kunnen en mogen ... wat is er dus nog zonde? We zijn precies uurwerken die denken dat ze zichzelf kunnen repareren, op zich al een zonde van hoogmoed.
Laten wij, post-moderne mensen, maar weer onze plaats en die van God beseffen en respecteren. Zoals iemand me zei: 'We moeten terug op onze knieën gaan zitten!' Damiaan in de biechtstoel en voor het tabernakel op kop.
|