Drie koningen zagen een sterre, een sterre van wondere pracht; de sterre van Jacob, het teken, zolang aan de hemel verwacht. Zij repten zich heen in 't geleide der ster, die zij hadden aanschouwd, naar 't land van de Joden met giften van mirre, van wierook en goud.
Toen zij te Jeruzalem kwamen, verdween er de sterre meteen; zij gingen naar koning Herodes, en vroegen: waar moeten wij heen? Waar is er de Koning geboren, wiens sterre wij hebben aanschouwd? Wij zijn ter aanbidding gekomen met mirre, met wierook en goud.
En toen zij daar hadden vernomen; naar Betlehem moet ge dan gaan, vertoonde zich weder de sterre, en reisden zij blijde weer aan. Zij vonden het koninklijk Kindje en knielden aanbiddend terneer, met goud en met wierook en mirre en keerden vol dankbaarheid weer.
|