Wie van Christus houdt, heeft ook een passie voor de kerk. Wie het hoofd bemint omhelst ook de ledematen. We houden van de kerk, zoals we ook van haar kunnen lijden. Dat gebeurt, want er zijn in de kerk ook zwakheid, compromis, lauwheid, zelfingenomenheid en zonde. Soms bekritiseren de kerk en dat was de laatste tijd bijna schering en inslag, door gelovigen, praktikerenden als mensen die al langer geen kerkgebouw meer zijn binnengestapt. Terecht of onterecht. Maar dan zien we plotseling weer hoe we alles van de kerk hebben gekregen: de Schrift, de sacramenten, het herderschap, prietsters en het hele Godsvolk. Zonder de kerk waren we niets, en deze ervaring kan ons plots overvallen, in dankbaarheid. Er zijn daarr vooral geen grote woorden voor nodig, noch minder zware lectuur die ons soms dreigt weg te halen van de diepe kern van ons geloof. Als zieken, beproefden, armen, ongelukkigen, hopeleozen en angstigen naar ons toekomen, dan hebben we dat te danken aan de kerk. Wij zijn zelf veel te zondig en te zwak om zoveel vertrouwen te genieten dat mensen blijven komen. Uit onszelf zouden we nooit zo veel krediet verdienen! Via het gebed helpen we elkaar op weg naar elkaar en naar God die deze kerk heeft gewild.
|