schuw tussen Hagenezen en naren op haags toneel een dame zei je bent hier opgeslagen als stripfiguur in 'n partje van m'n hartje en we kraaien alle dagen
ik heb tijden in exil moeten lijden maar nu heb ik een eigen bladzijde in het tweede geile passageboek dik en geel suf en zoek
de zus van mijn opa ik heb haar niet gekend ze ligt op eik en duin mijn voorvaderen roerden indertijd met hun merovinger in zelf gemaakte haagse bluf
op de groothertoginnelaan zag ze me weer niet staan te wachten op die ene kus triest en eenzaam tot aan de laatste bus
niets verandert sinds het door grient diep in mij van haar toen op de mient
een vrouw van zesentachtig jaren uit Amsterdams Indische buurt was aldaar levenslang verzuurd zag na Muiderpoort slechts gevaren
zelfs nes en rokin bleven op afstand wantrouwen maakte de hele wereld vreemd Het Parool noemde haar triest ontheemd als kersverse iglo-eksima in ons land
geloof me gister op het Leidseplein bij Eijlders was er weer zo één vrouw krulletjes deksel op het hoofd één keer maar in Rotterdam en Den Haag waar ze onvrij van wil was aangekomen daar schielijk van haar eer beroofd
zo vies trok haar gezicht erbij dat ik zei het lijkt Napels wel begon ze plotseling te stralen bleek dat het mekka van haar dromen
met ontbijt was ze er vaak buitenshuis gelogeerd via haar zus die had met een napolitaan verkeerd
ik zei maar niks van ratten maffia die vuilnishoop ook zij heeft recht op thuisgevoel in eigen biotoop