Dichterlijke schrijfselkes voor contactonderhoud met de tijd en mezelf
30-11-2007
November
je kijkt er nooit naar uit anders dan met ruitenwissers aan je denkt komaan laten we die dit jaar maar eens overslaan
maar ja vader ging toen dood we waren al bekaaid berooid de sloot werd dichtgegooid de bank had weer gemaand de brommer ging door rood
ik ging van de weersomstuit dwars door een verpleegster heen vroeg haar me te vergeven op bezoek in het hospitaal pas echt diep in de nesten ze zei geen ja geen neen voor eeuwig buiten westen
hetgeen ik in schuldgevoel vertaal medeleven waar ik diep van baal en dus eigenlijk bidden moet of naar lourdes in een stoet maar ik ben geëxcommuniceerd alle krediet is opgesoupeerd nee hoe positief ook bij de elfde november blijft te zeer hetzelfde
terwijl ik lurkte aan de hete koffie mijn kaken malend aan vette speculaas gevuld met amandelspijs nestelde mijn blik zich op tafel in de keuken parallel aan mijn overzij voor een potje neuken waar ik mijn lamswollen pet uit diep respect voor afnam waarbij mijn gedachten naar de zus gingen van hem die duidelijk nu in mijn overbuurvrouw schokkend en trefzeker tot een akkoord kwam
zij serveert in de octopus met hutspot op het menu een gehaktbal in de jus ik kijk er altijd binnen overdag ouderwets knus mooi dat gesteven linnen
de vraag uiteraard waarom nog nooit nu wel wij van zee afgeleid over het rechte dijkpad met zicht vanuit den hoge op vernielzucht nieuwbouw doorzonwoningen kris kras garages in wit grijs steen nieuwe barbarij de geest verdreven uit ruige binnenlanden
later ging ik vreemd op kijkduin het strand een verlaten landschap wild kolkende golven kreken een bord verbood een man zei granaten als je niet verzuipt dan ontplof je ze komen je niet opvissen eenmaal in stukken gereten
dat stelde me gerust de mensen verwarmd in hun huizen ik huiverend hoog op duin was weer thuis dit was mijn kust
hij doet het voor zijn baas ze vangen in vallen en dan doodslaan als ze binnen komen lopen geen gif asjeblief worden ze resistent van en de stank niet te harden
gister sprak ik die man zich noemende rattenvanger van montmarte nu in mokum op het pijpersplein ik vertelde hem van mijn ratten
hups in hun spel met sprongetjes naar de mussen die opvlogen van zwiepende wilgentakken terwijl wij in tijden lang vervlogen toekeken tegen de zon s namiddags op een bankje in het sarphatipark
hij geloofde me niet ik had mia mijn liefje toen achter de hand die was contractueel gebonden tot de waarheid bij de regering in dienstverband zo zeide ik hem officieel
Amsterdam werd een grote stad men zag een grote opbloei met vooral veel groei in mens en zwarte rat
beiden vlooiden bij het leven kregen we samen de pest van in de ratten gingen duidelijk voor eenmaal rottend in gore straten sprong vlo over naar onze bloedvaten
vuig geboefte opgesloten in de nor contact gestoord zat veilig snor vele pestjaren stierf er niet één op droog brood klagend achter steen
onderwijl trokken we in massa ter kerke wat baden we voor die dooie pestklanten rouwend ging het jeuken aan alle kanten krabbend thuis zonder aan smet te denken