de WAAL, F., Van nature goed. Over de oorsprong van goed en kwaad in mensen en andere dieren. Adam/Apen, Uitg. Contact, 1966, 327 pp. ISBN 90 254 0580 0
Een hond heeft iets misdaan en lijkt dat te beseffen je kunt zijn schuldige blik tenminste nauwelijks anders opvatten. Een gorilla offert zich op voor zijn gewonde vrouw. Olifanten helpen met zijn allen een in de steek gelaten jong. Betekent dit dat deze dieren, net als de meeste mensen, een geweten hebben? Misschien is deze uitdrukking wat te ver gezocht.
Maar volgens de Waal, bioloog en etholoog, en gespecialiseerd in het gedrag van mensapen,kunnen dieren zich echt om elkaar bekommeren en lijken zij bovendien een zekere gemeenschapszin te ontwikkelen. In dit boek laat hij zien hoe dieren samenwerken en elkaar helpen, hoe zij een besef schijnen te hebben van een gemeenschappelijk doel en daaraan hun eigen belang ondergeschikt maken. Hij observeerde dit vooral bij mensapen, maar geeft ook voorbeelden bij andere diersoorten, zoals dolfijnen en olifanten.
Gemeenschapszin is volgens de Waal de grondslag van moraal. Zijn conclusie uit zijn jarenlange onderzoek is dan ook verstrekkend: niet alleen kennen dieren morele motieven, hieruit is tevens af te leiden dat moraal een biologische oorsprong heeft en niet uniek is voor de mens.
Zoals al zijn andere werken is ook dit boek een boeiend verslag van observaties en interpretaties van dierengedrag. De vraag of dieren moraliteit hebben heeft iets weg van de vraag of zij een cultuur, een politiek systeem of een taal bezitten. Als we hierbij de mens als maatstaf beschouwen, luidt het antwoord nee. Als we echter de essentiële vermogens van de mens opsplitsen tot de samenstellende delen, zijn sommige daarvan ook bij andere dieren te herkennen.
In zijn betoog volgt de Waal dan ook de opeenvolgende bouwstenen van moraliteit: van medeleven, over het besef van normen, rang en orde, naar wederkerigheid en tenslotte met elkaar kunnen opschieten. Deze elementen zijn ook meteen het thema van de verschillende hoofdstukken. Hij illustreert en onderbouwt zijn stellingen met talloze observaties van diergedrag, en legt parallellen met menselijk gedrag. Interessant is de aansluiting met inzichten uit de ontwikkelingspsychologie, en een originele kijk op agressie en agressief gedrag.
De Waal verliest zich ook niet in extreme conclusies. Zijn boek draagt de stempel van de cognitieve ethologie: het vakgebied waarin dieren gezien worden als toegerust met intenties, intelligentie en een zekere berekening. Maar ook al handelen dieren op een manier die vergelijkbaar is met moreel gedrag, hun gedrag hoeft niet perse te berusten op het soort afwegingen die mensen maken.
Het boek bevat een uitgebreide noten- en bronnenlijst. De verschillende themas worden heel raak geïllustreerd door fotografische verslagen. Een echte aanrader!
VINGERHOETS, A, & A. BERGSMA, Huilen is menselijk. De psychologie van tranen. Apen, Standaard/Het Spectrum, 2003, 223 pp. ISBN 90 712 0624 6
Een vlot leesbaar boek over huilen, een tot nog toe bijna onontgonnen onderzoeksgebied in de psychologie. Tranen zijn er de uiting van dat de gebeurtenissen iemand teveel worden, een teken van onmacht. Huilen begrijpen we intuïtief volkomen, maar tegelijk is het moeilijk om te komen tot een sluitende verklaring van het verschijnsel.
In dit boek worden de recente wetenschappelijke inzichten omtrent huilen op een rij gezet. De auteurs zijn resp. hoogleraar klinische psychologie aan de universiteit van Tilburg en internationaal bekend onderzoeker op het gebied van huilen, en psycholoog en wetenschapsjournalist.
Een leuk boekje, met allerlei wetenswaardigheden. Vooral interessant vond ik het hoofdstukover de rol van huilen in de levensloop van de mens.
JONES, S. De man. Het zwakke geslacht. Adam, Anthos, 2003, 310 pp. ISBN 90 414 0665 4
Dit boek vertelt het verhaal van de speurtocht naar de aard van het man-zijn. Het gaat over de biologische basis van mannelijkheid, niet alleen bij de mens, maar in het hele dierenrijk.
Zoals de titel suggereert: volgens de auteur is de man (mens en dier) het zwakke geslacht, in tegenstelling tot de vroeger wijd verspreide idee van de gereduceerde vrouw. Deze stelling wordt overvloedig geïllustreerd met een enorme variëteit aan gegevens uit de biologie en uit de genetica.
In het laatste hoofdstuk van het werk wordt ook aandacht besteed aan het belang van sociaal-economische omstandigheden voor de mannelijke levensloop (levensverwachting, ziektes, vruchtbaarheid, ).
Een uitgebreide bronnenlijst en register sluiten het werk af.
Veel gegevens, ik had graag meer samenhang gezien en de verwerking in een theoretisch concept. Bovendien is niet altijd duidelijk hoe de besproken gegevens de stelling van de auteur ondersteunen.
Jones is echter voorzichtig: veel geobserveerde gegevens kan men tot nog toe niet verklaren.
Het boek leest redelijk vlot. De auteur gaat echter, zoals hij zelf zegt, uit van enige (biologische) basiskennis.
STRAUCH, B., Waarom doet mijn puber zo vreemd? Het brein van de tiener. Adam, Forum, 2003, 248 pp. ISBN 90 225 3581 9
Puberteit en adolescentie zijn in alle tijden en samenlevingen een min of meer turbulente periode. Tot voor kort dacht men dat de achtergronden hiervan hoofdzakelijk van psychosociale aard waren. De relatie van de puber met zijn ouders en opvoeders was de hoofdfactor bij de verklaring van het verloop van deze leeftijdsfase. Men ging er immers van uit dat de ontwikkeling van de hersenen voltooid was tegen de puberteit. Onderzoek van de laatste 10 jaren heeft echter aangetoond dat dit helemaal niet zo is. De structuur en het functioneren van de hersenen veranderen nog tot in het begin van de volwassenheid.
Dit boek gaat over die veranderingen, en wat zij betekenen voor het gedrag van pubers en adolescenten. Tegendraadsheid, impulsiviteit, het opzoeken van gevaarlijke situaties, veranderd slaapgedrag, en ander soms irritant pubergedrag, blijken niet zozeer te wortelen in de ouder-kindrelatie, maar in belangrijke ontwikkelingen in de hersenen.
De auteur geeft een overzicht van het onderzoek naar de hersenen van pubers en adolescenten van de afgelopen 10 jaar. Op een inzichtelijke wijze wordt verband gelegd tussen de veranderingen in de hersenen en het gedrag van pubers en adolescenten. Zij gaat ook in op de consequenties voor de omgang met jongeren die voortvloeien uit deze benadering.
Immers, wanneer men inziet dat gedragsveranderingen in de puberteit worden gestuurd door processen in de hersenen, dan gaat men daar anders tegenover staan. De relatie tussen een puber en zijn opvoeders hoeft dan niet meteen vertroebeld te worden door onrealistische verwachtingen. Meer inzicht in de normale hersenontwikkeling van jongeren kan ook leiden tot beter begrip van een problematische ontwikkeling, en preventie en behandeling ervan.
Het boek is vlot leesbaar, al maakt enige voorkennis over structuur en functioneren van de hersenen het betoog wel makkelijker te volgen. Als je de typisch Amerikaanse schrijfstijl (o.a. de niet altijd relevante anekdotes) kan relativeren is het best te smaken. Wetenschappelijke bevindingen worden mooi geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit het dagelijkse leven van en met een jongere. Het is soms hinderlijk dat de termen puberteit en adolescentie door elkaar worden gebruikt. Ik denk dat dit o.a. aan de vertaling ligt, omdat deze termen in verschillende taalgebieden anders gebruikt worden.
Gezien dit werk gaat over een relatief nieuwe benadering van deze leeftijdsfase, is het zeker een aanrader voor wie al dan niet professioneel met jongeren te maken heeft.
De TANDEM, Naar de gewone kleuterschool. Praktische suggesties voor integratie en inclusie. Leuven, Garant, 2002, 99 pp. ISBN 90 441 1239 2
Dit boek is het derde deel van een drieluik (Naar de gewone kleuterschool). Dit deel brengt suggesties bijeen voor de dagelijkse praktijk van gewoon kleuteronderwijs op maat van een kleuter met een verstandelijke handicap of algemene ontwikkelingsachterstand.
Het boekje bevat 4 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt bondig omschreven wat onder een verstandelijke handicap of ontwikkelingsachterstand kan worden begrepen. In een volgend hoofdstuk komen suggesties en aanwijzingen aan de orde voor het aanbieden van opdrachten of activiteiten aan de kleuter in het algemeen. Een derde hoofdstuk biedt een analyse van wat men op verschillende ontwikkelingsdomeinen van de kleuter kan verwachten en hoe men hem daarbij het best benadert. In het vierde en laatste hoofdstuk tenslotte wordt stilgestaan bij de kracht van de samenwerking tussen school, ouders en hulpverleners.
Voor mij was vooral het derde hoofdstuk leerrijk, zowel voor het schema zelf als voor de inhoudelijke bespreking.
Het boekje is zeer inzichtelijk opgesteld, en leest heel vlot. Er is zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van vakterminologie.
TROUILLEZ, P, Van Petrus tot Constantijn. De eerste christenen. Leuven, Davidsfonds, 2002, 374 pp. ISBN 90 5826 186 7
De geschiedenis van het christendom in de eerste eeuwen van onze jaartelling, vooraleer het christendom een staatsgodsdienst werd: het toont aan dat de macht van Rome in die eerste eeuwen niet evident was. Geeft ook achtergrond over de strijd tegen de ketterijen. De auteur is ervan overtuigd dat de huidige Kerk uit deze geschiedenis belangrijke lessen kan trekken voor de toekomst. Vlot leesbaar voor een leek in deze materie.
NECKEBROUCK, V., Beelden van de sjamaan. Een inleiding tot de studie van het sjamanisme. Leuven, Davidsfonds, 2003, 269 pp. ISBN 90 5826 210 3
Het is niet de bedoeling van dit boek om het sjamanisme diepgaand te behandelen. Het boek is bedoeld als een gids die de lezer toelaat kennis te nemen van de belangrijkste vragen die in de loop van de tijd over het sjamanisme zijn gesteld en van de verschillende modellen van antwoord die op die vragen zijn gegeven.
In elk hoofdstuk(je) bespreekt de auteur een eigenschap (beeld) die vaak aan sjamanen wordt toegekend, waarin hij de waarschijnlijkheid van deze eigenschap toetst aan verschillende criteria. Vooral deze kritische beschouwingen zijn interessant, meer dan de inhoud zelf.
Tenslotte probeert hij zelf in een synthese het beeld van de sjamaan te verduidelijken.
Volgens de auteur zelf zal hij zich voor zijn moeite meer dan beloond voelen als de lezer na de lezing van het boek het gevoel heeft min of meer te weten waar de termen sjamaan en sjamanisme op slaan en zodoende wat kritischer kan omgaan met de literatuur over dit onderwerp.
Het is inderdaad een inleidend boek. Het gehalte van de hoofdstukken is erg uiteenlopend, zowel wat kwantiteit als kwaliteit betreft. Bepaalde invalshoeken zijn ook boeiender dan andere. De biologische grondslag voor het sjamanisme is de meest originele benadering die ik er heb gelezen.