WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    11-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koken. Over de oorsprong van de mens
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WRANGHAM, R., Koken. Over de oorsprong van de mens. (Vert. Catching Fire. How Cooking Made us Human) A’dam, Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90468 0586 2

    Wat zorgde ervoor dat wij menselijk werden? Welke krachten hebben ertoe geleid dat uit een gemeenschappelijke voorouder twee verschillende soorten als mens en mensapen ontstonden?

    Algemeen wordt aangenomen dat het eten van vlees cruciaal is geweest voor de groei van de hersenomvang van Homo. Mensen zijn inderdaad trouwe vleeseters. Maar het spijsverteringsstelsel van mensen is evenmin als dat van hun naaste neven ingesteld op het eten van rauw vlees. Chimpansees zijn verzot op vlees, maar ze doen er uren over om het rauwe vlees van een rode colobusaap te kauwen en te verteren. Zonder bereiding zou de mens er met zijn kleinere kaken en tanden nog langer over doen. Maar als vlees zo belangrijk is voor het ontwikkelen van een grotere hersenomvang, waarom heeft de mens dan zwakkere kaakspieren, kleinere kaken en tanden?

    Als verklaring voor het ontstaan van de mens voldoet de vleeshypothese niet. De Britse primatoloog Richard Wrangham introduceert een beter idee. De plotse spectaculaire groei van de hersenomvang bij de vroege Homo Erectus kan volgens hem veel beter verklaard worden door de kookhypothese. Het ontstaan van Homo is het gevolg van het leren beheersen van het vuur en het eten van bereide maaltijden.

    Tot nu toe werd koken vooral beschouwd als een culturele aanpassing aan de menselijke natuurlijke toestand. Maar Wrangham meent dat het net omgekeerd is. Het menselijk lichaam heeft zich evolutionair gezien aan het eten van gekookt of bereid voedsel aangepast. Mensen zijn evolutionair aangepast aan het eten van bereid voedsel op dezelfde manier waarop koeien zijn aangepast aan het eten van gras of vlooien aan het zuigen van bloed.

    Koken is van fundamenteel biologisch belang geweest voor de vorming van het menselijk lichaam en van de menselijke natuur. Wrangham toont overtuigend aan hoe koken vrij snel tot aanzienlijke adaptieve veranderingen heeft geleid die passen bij een zachter en energierijker dieet. De kookhypothese verklaart volgens hem niet alleen waarom mensen grote hersenen hebben en kleine organen, maar ook waarom we onze vacht verloren, onze baby’s ter wereld komen met een dikke onderhuidse vetlaag en waarom we rechtop gingen lopen en onze klimvaardigheden verloren.

    Wrangham toont verder aan hoe koken leidde tot het specifiek en universeel menselijke sociale gedrag. In tegenstelling tot de meeste primaten delen mensen spontaan voedsel met elkaar en eten ze samen op gezette tijdstippen. De kookhypothese biedt ook een betere verklaring dan de vlees- en jachthypothese voor de ontwikkeling van de zo typisch menselijke gezinshuishouding met traditionele sekserolpatronen en gezinsverhoudingen. Ze maakt duidelijk waarom wereldwijd vrouwen kwetsbaarder zijn voor mannelijke overheersing, ook waar ze evenveel zeggenschap hebben over hun eigen leven en niet als minderwaardig aan de man worden beschouwd.

    De hypothese van Wrangham krijgt stevige onderbouwing van inzichten uit zeer verschillende hoeken: de voedingsleer, de fysische eigenschappen van voedsel en de veranderingen als gevolg van koken of bereiden, de resultaten van paleo-antropologisch onderzoek en de bevindingen van antropologen bij de moderne jager-verzamelaars.

    Koken heeft de mens veel voordelen gebracht. De afhankelijkheid van gekookt voedsel heeft echter een keerzijde. Voor de primitieve mens was koken weliswaar gunstig, maar ook arbeidsintensief en vol problemen. Het was een dagelijkse opgave om aan voldoende gekookt voedsel te komen. Zo is het nog altijd voor miljoenen mensen in grote delen van de wereld.

    Maar voor de gelukkigen die in overvloed leven is er een ander probleem. Zij hebben steeds voldoende gekookt voedsel voorhanden en worden dik. Wrangham gelooft niet in een ‘zuinigheidsgen’ dat mensen vet doet opslaan voor schaarsteperioden. Mensen worden gewoon dikker omdat ze steeds meer voorbewerkt en dus energierijk voedsel eten. Voor hen is de uitdaging niet om voldoende bereid maar zo gezond mogelijk voedsel te krijgen.

    Als er ooit een tijdmachine wordt uitgevonden waarmee mensen naar hun verre verleden kunnen kijken, zullen ze echt te weten komen wat hen mens heeft gemaakt. Voorlopig moeten we het doen met hypothesen. De kookhypothese van Richard Wrangham kan de toets met de traditionele vlees- en jachthypothese volgens mij met voorsprong doorstaan.

    Net als zijn vorige boek Agressieve mannetjes is Koken zeer degelijk gedocumenteerd en boeiend en toegankelijk geschreven.

    © Minervaria    
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Monster van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen QUAMMEN, D., Monster van God. (Vert. Monster of God.The Man-Eating Predator in the Jungles of History and the Mind) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 455 pp. – ISBN 978 90 450 1412 8

    Grote roofdieren als leeuwen, tijgers en haaien hebben altijd een cruciale rol gespeeld in de relatie van de mens met de natuur. Ze boezemen mensen angst en ontzag in maar roepen tegelijk haat en vernietigingsdrang op. Ze inspireerden tot verhalen over mythische door goden gestuurde wezens als griffioenen, gorgonen, draken en andere veelkoppige monsters. Omdat ze boven aan de top van de voedselpiramide staan worden deze machtige vleeseters ook alfa-predatoren genoemd.

    David Quammen neemt ons mee op een avontuurlijke reis naar streken waar alfa-predatoren hun natuurlijke habitat delen met de mens. Hij leidt ons naar de leeuwen van India, de krokodillen van Australië, de beren van Roemenië en de amoertijgers in het Verre Oosten van Siberië en exploreert de ingewikkelde tweeslachtige relatie van de mens met de alfa-predatoren van gisteren en vandaag.

    Hij verdiept zich in de belangenconflicten tussen de dierlijke en menselijke bewoners van het gebied en de dilemma’s van de natuurbeschermers en ecologisten. Alfapredatoren laten mensen meestal met rust tenzij ze bedreigd worden of gewond zijn of er een tekort is aan natuurlijke prooidieren. Maar waar mensen en grote alfa-predatoren een modus vivendi van ‘leven en laten leven’ hebben gevonden, brengt de oprukkende ‘beschaafde’ wereld dit precaire evenwicht aan het wankelen. De hoge jachtdruk, de groei van de menselijke bevolking en de omvorming van het landschap, de ontginning van natuurlijke rijkdommen door ontbossing, mijnbouw, landbouw en veeteelt ontnemen de roofdieren hun oorspronkelijke habitat.

    Het boek van Quammen is een impressionistisch verslag van een avontuurlijk, diepgaand en tegelijk veelzijdig onderzoek naar de relatie van mensen met grote roofdieren. Hij heeft uitvoerig contact gehad met de plaatselijke bevolking en de veldbiologen, en is samen met hen op exploratie getrokken in het spoor van de plaatselijke carnivoren. Hij legt uit hoe moeilijk het is om de populatie alfa-predatoren op peil te houden in de opdringerige beschaafde wereld. Hij toont aan waarom een overbevolkt ecosysteem als een reservaat op termijn niet volstaat om zowel mensen als predatoren te laten overleven. Grote roofdieren die aan de top van de voedselpiramide staan zijn immers zeer gevoelig voor ecologische veranderingen. Als wij dus willen dat de roofdierenpopulatie op peil blijft zullen menselijke activiteiten op verschillende manieren moeten beperkt en aangepast worden.

    Quammen ziet de toekomst echter niet rooskleurig. De grote roofdieren is een droevig lot beschoren. Tenzij we een manier vinden om hen ongestoord te laten leven in gebieden die ook door mensen worden bewoond en geëxploiteerd, zullen alfapredatoren niet kunnen overleven in de verre toekomst. In een wereld met ruim 10 miljard mensen zal er geen plaats meer zijn voor leeuwen, krokodillen, tijgers en beren. Onder druk van de toenemende wereldbevolking en consumptie zal ergens rond het midden van de volgende eeuw, zo schat hij, de laatste wilde, levensvatbare, zich vrij bewegende populatie grote vleeseters verdwenen zijn.

    Omdat top-predatoren keystone species zijn zal dat onvermijdelijk leiden tot het uitsterven van een hele reeks diersoorten en daarmee tot de afbraak en verarming van het huidige ecosysteem. Grote roofdieren zullen, behalve in dierentuinen, wellicht alleen nog verder leven als mythische wezens in de fantasie van mensen, zoals in SF-films over aliens en afzichtelijke monsters.

    Dit omvangrijke boek houdt het midden tussen een reisverslag en een wetenschappelijk werk. Het presenteert een boeiend en gevarieerd verhaal over het mythische verleden en het realistische heden van de verhouding tussen de mens en de menseneter. Je leert er niet alleen heel veel over de roofdieren zelf, hun anatomie en hun leefwijze maar ook over de cultuur van de inheemse bewoners. Het bevat ook een schat aan gegevens over algemene biologische processen en wetmatigheden.

    Quammen heeft zich ruim en diepgaand gedocumenteerd. Zijn boek eindigt met uitgebreide noten en een omvangrijke en veelzijdige bibliografie. Het is bovendien zeer mooi en onderhoudend geschreven.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rondom dik
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JEURISSEN, E. & M. van SPANJE, Rondom dik. Zin en onzin over zwaarlijvigheid. A’dam, Ambo, 2001, 229 pp. – ISBN 90 263 1615 1

    Overgewicht is ongezond en zwaarlijvige mensen eten teveel, bewegen te weinig en kunnen zich niet aan een dieet houden door gebrek aan wilskracht. In de moderne Westerse maatschappij is slank de norm en dikke mensen worden op hun gewicht aangekeken. Met de moed der wanhoop storten veel zwaarlijvige mensen zich op het ene dieet na het andere. Meestal tevergeefs.

    Over ‘dik’ bestaan veel misverstanden en vooroordelen, zeggen Elly Jeurissen en Mieke van Spanje. Met dit boek willen ze hier iets aan doen. Dik zijn is immers niet een eenvoudige kwestie van ‘eigen schuld dikke bult’, benadrukken ze. Voor dik zijn kies je meestal niet en je kunt je gewicht ook niet zomaar beïnvloeden.

    Als statisticus deed Elly Jeurissen onderzoek naar de relatie tussen gewicht en gezondheid. Mieke van Spanje is maatschappelijk werkster en bestuurslid van de Nederlandse Obesitas Vereniging. In Rondom dik nemen ze de lezer mee in de wereld van dikke mensen. Ze kiezen bewust niet voor termen als zwaarlijvig of obesitas, maar voor ‘dik’. Hiermee willen ze het woord minder waardegeladen maken. Het heeft immers ook positieve connotaties, bijvoorbeeld dik in orde. Het begrip ‘dik’ is bovendien niet eenduidig. Wat de ene dik noemt is voor een andere lang niet zo.

    In het eerste hoofdstuk verhelderen de auteurs daarom eerst een aantal basisbegrippen over dik. We leren er over de soorten vetten in ons lichaam en de werking van het vetweefsel. Ze geven een bondig overzicht van oorzaken voor dik-zijn. Tenslotte lichten zij de verschillende meetmethodes toe en de huidige criteria voor zwaarlijvigheid.

    In het tweede hoofdstuk richten ze zich op de geschiedenis van het ideaalbeeld. Dikke mensen zijn er blijkbaar altijd geweest. In bepaalde samenlevingen waren ze, net als nu, het voorwerp van afkeuring of spot, maar in andere werd dik zijn juist als wenselijk beschouwd. Een volgend hoofdstuk maakt duidelijk hoe dikke mensen het in onze maatschappij vaak moeilijk hebben. Ze worden erop aangekeken, vinden moeilijker werk, en worden met veel vooroordelen geconfronteerd. Dikke mensen lopen ook tegen veel praktische problemen aan. Deuren en ruimtes kunnen te smal of te klein zijn, ze vinden geen mooie en geschikte kleding, vervoersmiddelen zijn niet aangepast. Voor deze alledaagse problemen geven de auteurs een aantal oplossingen.

    Dik wordt vaak in een adem genoemd met ongezond. Is zwaarlijvigheid een ziekte en hoe zit het met de veronderstelde gezondheidsrisico’s? De auteurs tonen aan waarom dik-zijn niet zonder meer gelijk te stellen valt met ongezond. Bepaalde ziekten komen vaker voor bij dikke mensen, maar dunne mensen lopen dan weer meer risico op andere aandoeningen. De behandeling van zwaarlijvigheid stelt medici dan ook voor ethische problemen. Moeten mensen die niet ziek zijn ingrijpende behandelingen ondergaan om ‘slanker’ te worden? Is het niet beter verder gezonde mensen te helpen om hun conditie te accepteren dan hen aan te praten dat ze beter zouden vermageren? Jeurissen en van Spanje opteren resoluut voor het laatste en sporen dikke mensen aan om zich te organiseren.

    Toch doen, onder sociale druk, veel dikke mensen verwoede pogingen om af te slanken. En over lijnen en afvalmethodes wordt waarschijnlijk de meeste onzin verteld. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat die een ruim aandeel krijgen in dit boek. De auteurs onderwerpen eerst alle afvalmethodes die zonder medische tussenkomst kunnen geprobeerd worden aan een zeer kritische analyse. Ze geven mensen meer valse hoop dan effectief resultaat. Als ze werken is dat meestal alleen tijdens het volgen van de kuur. Achteraf komen mensen soms meer aan dan ze afgevallen zijn. De auteurs plaatsen ook de invloed van lichaamsbeweging en sport in het juiste perspectief. Ook voor niet-dikke mensen is het interessant te lezen hoe de vetverbranding werkt.
    Tenslotte verhelderen de auteurs de ingrijpende medische behandelingen met hun effecten en complicaties.

    In bijlage vindt men een uitgebreide lijst van verenigingen voor dikke mensen.

    Dit boek is in de eerste plaats geschreven voor dikke mensen. Het ontschuldigt hen en moet hen gerust stellen en bijdragen tot hun zelfacceptatie. Dikke mensen zullen zich er zeker in herkennen en een aantal nuttige tips vinden om comfortabeler te leven. De auteurs geven geen kritische beschouwingen over een erg copieuze leefstijl al dan niet onder invloed van een overvloedmaatschappij.

    Maar ook andere geïnteresseerde lezers kunnen er interessante informatie vinden. Ik heb kennis gemaakt met begrippen als het setpointgewicht en -mechanisme, meer inzicht gekregen in verschillende aspecten van het vetweefsel en vetverbranding en ik kan mij de problemen van dikke mensen beter voorstellen.
    Het is geschreven in een eenvoudige taal en dus vlot leesbaar.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hongergen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen RUPPEL SHELL, E., Het hongergen. De oorzaken van overgewicht. (Vert. The hungry gene) A’dam, De Arbeiderspers, 2004, 298 pp. – ISBN 90 295 3677 2

    Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn er in de wereld 1,6 miljard mensen met overgewicht, van wie 400 miljoen met obesitas. Overgewicht is de meest voorkomende en duurste voedingsstoornis van de 21e eeuw. Verontrustend is bovendien dat het aantal obese kinderen in het afgelopen decennium met meer dan de helft is toegenomen.

    Zwaarlijvigheid vormt immers niet alleen een belemmering voor veel activiteiten. Het is de oorzaak van psychisch en fysisch lijden en kan een normaal leven onmogelijk maken. Ernstig overgewicht kan ook leiden tot gezondheidsproblemen zoals diabetes, hart- en vaatziekten en een verstoorde nierfunctie. Zwaarlijvige mensen geven jaarlijks fortuinen uit aan veelbelovende maar soms levensbedreigende afslankproducten en -programma’s. Zodra ze met de kuur stoppen komen de verloren kilo’s er echter doorgaans pijlsnel weer bij.

    Aan overgewicht kleeft bovendien nog altijd een maatschappelijk stigma. Zwaarlijvigheid wordt nog algemeen beschouwd als het gevolg van ongeremde gulzigheid en gebrek aan zelfbeheersing. Veel artsen gaan er ook nu nog van uit dat obesitas geen medisch probleem is maar hooguit een probleem van leefstijl met medische gevolgen.
    Toch klopt het niet. Want hoe komt het dat bepaalde mensen mogen eten wat ze willen en toch niet aankomen en andere dik worden?

    Intussen heeft de wetenschap het deksel op de doos van zwaarlijvigheid gelicht. Dank zij doorgedreven onderzoek weet men nu dat overgewicht niet één maar verschillende oorzaken heeft. Mensen met ernstig overgewicht eten inderdaad meer dan ze verbruiken. Maar ze hebben dat niet helemaal in de hand. Eetlust is voor een belangrijk deel genetisch bepaald. Anders dan de titel van het boek doet vermoeden zijn er naar schatting wel 30 verschillende genen bij betrokken. Honger en verzadiging zijn heel sterke krachten die grotendeels genetisch bepaald zijn. Ons eetgedrag is het resultaat van een ingewikkeld samenspel tussen een zuinig metabolisme, een bewegingsarme cultuur en onaangepaste eetgewoontes.

    We gaan er intuïtief van uit dat basisbehoeften biologisch eenvoudig geregeld zijn. Niets is echter minder waar. Eetgedrag is veel ingewikkelder dan de vroegere psychologische verklaringen ons voorhielden. Omdat de voedselvoorziening van ons lichaam zo fundamenteel is voor de voortplanting, heeft het lichaam gedurende de evolutie extra mechanismen ontwikkeld om te zorgen dat we genoeg voedingsstoffen binnen krijgen.

    Ook al hebben we de indruk dat we zelf kiezen wat, wanneer en hoeveel we eten, we laten ons fundamenteel leiden door onze biologie en onze omgeving. Stofwisseling, hongergevoel en verzadigingsgevoel worden geregeld door verschillende biochemische systemen in de hersenen en de rest van ons lichaam. Ze zorgen ervoor dat we perioden van voedselschaarste doorkomen. Voor dergelijke omstandigheden wil ons lichaam graag een reserve hebben. Sommige mensen leggen van nature een grote reserve aan en hebben meer neiging tot overeten dan andere. Ironisch genoeg zijn juist de mensen met een aanleg die in het verleden gunstig was om zware lichamelijke arbeid te verrichten in de moderne samenleving in het nadeel.

    Wetenschapsjournaliste Ellen Ruppel Shell presenteert een overzicht van de wetenschappelijke kennis die men in het begin van de 21e eeuw over overgewicht en obesitas heeft verworven. Eerst reconstrueert zij de moeizame zoektocht naar de biologische basis van ons eetgedrag en hongergevoel. Het is een ingewikkeld verhaal met veel zijsporen en –wegen, en bezaaid met de wolfijzers en schietgeweren van vetes tussen wetenschappers onderling en van verwoede kapingspogingen van de voedings- en supplementenindustrie. Heel zeker was het niet eenvoudig om uit dit verwarde kluwen een coherent verhaal te distilleren. In haar pogingen om de waarheid recht te doen verliest Ruppel Shell zich echter vaak in de intriges en anekdotes.

    Wie erin slaagt zich door deze hoofdstukken te worstelen, wordt echter ruimschoots beloond. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht en de toenemende obesitaspandemie het resultaat is van de wisselwerking tussen genetische, prenatale en omgevingsfactoren. In de laatste hoofdstukken legt Ruppel Shell op een boeiende en inzichtelijke wijze uit hoe we dit kunnen begrijpen.

    Ze legt uit waarom in een samenleving waarin voedsel onbeperkt verkrijgbaar is niet alle mensen dik worden en waarom voor sommige mensen eten verslavend is en hen nog meer doet eten. Ze maakt duidelijk hoe ons later eetgedrag reeds in de prenatale ontwikkeling wordt bepaald. En ze verheldert waarom wereldwijd steeds meer mensen aan overgewicht lijden, maar in het ene land meer dan het andere.

    Bewegingsarmoede in een samenleving met een autocultuur en chronisch tijdgebrek maakt het mensen steeds moeilijker om vet te verbranden. Ruppel Shell vertelt een hallucinant verhaal over de onstuitbare groei van de fastfoodindustrie en de misleidende tactieken van de voedingsindustrie die aan obesitas fortuinen verdient. En ze houdt een krachtig pleidooi voor overheidstussenkomst en wetten tegen de reclame die mensen, en vooral kinderen, aanzet ongebreideld te consumeren.

    Ongetwijfeld werden sedert de publicatie van dit boek de inzichten in de achtergronden van overgewicht verder bijgesteld en verfijnd. Toch heb ik met dit boek mijn sterk verouderde kennis van de basisprincipes van onze energie- en gewichtshuishouding kunnen bijwerken. Ik ben bovendien anders naar dikke mensen gaan kijken en heb meer begrip gekregen voor mensen met overgewicht.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wereldrijk voor een dag
    Klik op de afbeelding om de link te volgen CHUA, A., Wereldrijk voor een dag. Over de opkomst en ondergang van hypermachten. (Vert. Day of Empire: How hyperpowers rise to global dominance – and why they fall) A’dam, Uitg. Nw Amsterdam, 2009 (2e dr.), 461 pp. – ISBN 978 90 468 0588 6

    Hoe slaagden zo verschillende volkeren als Perzen, Romeinen, Chinezen en Mongolen erin gedurende ettelijke eeuwen te regeren over een zelfs naar moderne maatstaven immens rijk? En hoe komt het dat ze die heerschappij toch hebben kwijt gespeeld? Hoe kunnen we verklaren dat de Nederlanden hun dominantie over de wereldzeeën aan de Britten hebben moeten afstaan, en dezen hun hegemonie weer aan de Verenigde Staten van Amerika?

    Hoe wordt een samenleving een wereldmacht? En als ze eenmaal zo ver is, wat kan haar ten val brengen? Waarom blijft geen enkele hypermacht eeuwig bestaan? Uit het antwoord op deze vragen kunnen belangrijke lessen voor de toekomst getrokken worden.

    Zeer uiteenlopende factoren bepalen de opkomst en ondergang van een samenleving met een wereldoverheersende militaire en economische macht. Geografie, bevolking, natuurlijke hulpbronnen, leiderschap, de concurrentie van anderen en ook puur geluk spelen een rol. Maar volgens Amy Chua is er een factor die deze verscheidenheid overkoepelt en trotseert.

    Ongeacht de enorme onderlinge verschillen was elke hypermacht in de geschiedenis buitengewoon pluralistisch en tolerant, althans naar de maatstaven van haar tijd. Zonder tolerantie voor haar interne etnische, religieuze, taalkundige en raciale verschillen is geen enkele samenleving ooit in staat geweest een hypermacht te worden en te blijven.
    De tolerantie was niet absoluut en werd ook niet vertaald als respect, maar ingezet als strategie. Een wereldrijk was wel relatief toleranter dan de buren.

    Tolerantie was in alle gevallen onmisbaar voor het bereiken en behouden van die hegemonie. Veel wereldrijken bereikten het hoogtepunt van hun macht en voorspoed tijdens hun meest tolerante periode.
    Even frappant is dat het verval van wereldrijken herhaaldelijk samen viel met groeiende intolerantie, xenofobie en de roep om raciale, godsdienstige of etnische ‘zuiverheid’. En paradoxaal genoeg was het vaak de tolerantie die aanleiding gaf tot deze ommekeer.

    Chua beschrijft hoe in de oudste wereldrijken, Perzië, Rome, China en het Mongoolse Rijk, vreemde volkeren en hun cultuur werden getolereerd uit strategische overwegingen. Ze toont aan hoe de tolerante Nederlanden profiteerden van de vlucht van talentrijke individuen en groepen voor de Spaanse inquisitie en vervolgens hun riante positie aan Groot-Brittannië kwijt speelden. Het Britse rijk geraakte echter in verval toen de Britten hun koloniale racisme niet konden overwinnen. Wegens gebrek aan strategische tolerantie bereikten in dezelfde periode ook drie Aziatische rijken nooit de status van wereldmacht: China, het Mogolrijk en het Ottomaanse rijk.

    Chua toont verder aan hoe de VS zich dank zij hun tolerantie beleid tegenover immigranten van een armoedige en schaars bevolkte kolonie tot wereldmacht hebben opgewerkt. Bij wijze van contrast voert ze de extreem intolerante samenlevingen van Duitsland en Japan voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog ten tonele. Vervolgens analyseert ze drie opkomende kandidaat-wereldmachten en rivalen voor de Verenigde Staten. Ze toont aan waarom China, de Europese Unie noch India hypermachten kunnen worden.

    Maar ook de VS zitten met een probleem. Want tolerantie is, hoe noodzakelijk ook, niet voldoende om een samenleving op lange termijn van de wereldheerschappij te verzekeren. De geschiedenis laat zien dat hypermachten slechts kunnen overleven als zij een manier vinden om de loyaliteit, of tenminste aanvaarding, af te dwingen van de buitenlandse bevolkingen die ze overheersen. Militair geweld is daarvoor nooit toereikend geweest. Rome kon de wereld zolang overheersen omdat iedere inwoner in principe het Romeins burgerschap kon verwerven. Rome bood een politieke band en een aantrekkelijk cultureel pakket aan. Zelfs de recalcitrante Bataven waren verregaand geromaniseerd.

    Daar wringt het schoentje bij de VS. Als immigratieland voeren ze dan wel een zeer tolerant beleid voor inwijkelingen, hun wereldheerschappij lokt zowel binnen als buiten de Westerse wereld verontwaardiging en wantrouwen uit. De wereldwijde verbreiding van vrije markten en Amerikaanse consumptiegoederen is geen glijmiddel gebleken voor de export van democratie. Miljoenen mensen beschouwen dit integendeel als een vorm van imperialisme en een bedreiging van hun manier van leven.

    Misschien zijn de VS wel de laatste hypermacht in de geschiedenis, besluit Amy Chua. Want het is moeilijk te bedenken hoe een macht die democratische principes huldigt een unilaterale politiek kan voeren die wereldwijd aanvaard wordt. En multilateralisme zou betekenen dat ze de macht delen met andere machten. Maar dan is Amerika geen hypermacht meer, maar een grootmacht zoals andere.

    Dit ambitieuze, zeer grondig gedocumenteerde boek laat zich zeer vlot lezen. De eerste delen bieden een interessant historisch overzicht van macht in de geschiedenis. Overzichten missen echter vaak diepgang en dat vond ik teleurstellend. Met haar analyse van de moderne wereldmachten in de laatste hoofdstukken maakt Amy Chua dit toch weer goed.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het ontstaan van soorten van Darwin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BROWNE, J., Over het ontstaan van soorten van Darwin. (Vert. Darwin’s Origin of Species. A Biography) A’dam, Mets & Schilt 2008, 156 pp. – ISBN 978 90 5330 637 6

    Op 24 november 1859 verscheen bij John Murray On the Origin of Species, het werk dat de wetenschappelijke wereld in rep en roer zette en Charles Darwin in één klap beroemd maakte. Het ontstaan en de evolutie van de soortenrijkdom op aarde was al langer een onderwerp van discussie onder theologen en wetenschappers, maar de theorie van Darwin veranderde ze drastisch.

    Uitgebreide observaties en intensief onderzoek leidden Darwin tot de conclusie dat natuurlijke selectie het sturende mechanisme was achter de diversiteit van de planten- en diersoorten op aarde. Levende wezens moeten niet beschouwd worden als zorgvuldig geconstrueerde scheppingen van een goddelijke autoriteit maar als het resultaat van volledig natuurlijke processen.

    Historica Janet Browne schreef eerder al een tweedelige biografie van Charles Darwin. In dit dunne, zeer leesbare boekje vertelt ze het verhaal van zijn baanbrekende publicatie, Het ontstaan van soorten. Ze beschrijft hoe Darwin op het idee van de natuurlijke selectie kwam en hoe hij gedurende twintig jaar onafgebroken heeft gewerkt aan het onderbouwen en bijschaven van zijn theorie. Omdat hij helemaal zeker wilde zijn kwam van publicatie niets in huis tot een jonge natuuronderzoeker, Alfred Russell Wallace, op hetzelfde idee was gekomen. Op amper 2 jaar tijd heeft Darwin zijn boek dan nagenoeg volledig herschreven.

    In de Victoriaanse wereld veroorzaakte dit idee vanzelfsprekend veel ophef. De controverse en de stroom van reacties die de publicatie van Het ontstaan van soorten ontlokte zijn het onderwerp van het derde hoofdstuk.

    In het laatste hoofdstuk beschrijft Janet Browne de ontwikkelingen in de biologische wetenschap na Darwin. Na Het ontstaan van soorten kon niemand nog op de oude manier naar de natuur kijken. Zoals nogal eens gebeurt wanneer een nieuwe visie ingang vindt in de wetenschap proberen velen die voor eigen kar te spannen. Het darwinisme werd algauw door verschillende politieke ideologieën ingelijfd en vertroebeld, tot de oorspronkelijke hypothese bijna onherkenbaar was. De evolutietheorie leverde aldus de biologische onderbouw voor uiteenlopende politieke ideologieën als het sociaal-darwinisme en het communisme.

    In gelovige kringen had men het dan weer zeer moeilijk met de implicaties van een natuurlijk ontstaan der soorten. Toch zijn antidarwinisten er pas recent in geslaagd zich tot één front te verenigen en veel publieke aandacht te trekken. In de VS spanden creationisten reeds verschillende rechtszaken aan over het onderwijs in de evolutietheorie.

    De erfelijkheidswetten van Mendel, die in 1900 werden herontdekt, leken op het eerste zicht in strijd met de theorie van de natuurlijke selectie. Pas in 1959, 100 jaar na de eerste publicatie van Darwins meesterwerk, slaagde een groep jonge natuuronderzoekers erin het darwinisme te verzoenen met de inzichten uit de genetica. Dit leverde de ‘moderne synthese’ op of het neodarwinisme.
    Een goed begrip van de meest recente ontwikkelingen in die moderne synthese is zeker niet eenvoudig. Met haar levendige stijl slaagt Janet Browne er toch in om ze boeiend en vrij toegankelijk voor te stellen.

    Deze monografie is zeer vlot leesbaar en degelijk gedocumenteerd. Tussen de overvloed aan publicaties in dit Darwinjaar verdient dit handzame boekje zeker een plaats.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dageraad. Hoe taal de mens maakte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SMITS, R., Dageraad. Hoe taal de mens maakte. A’dam, Uitg. Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90 468 0389 9
     
    Een van de best bewaarde mysteries in de evolutionaire geschiedenis van de mens is de oorsprong en ontwikkeling van taal. Dat hoeft niet te verbazen want het gesproken woord vervliegt en laat geen sporen na. Wanneer de mens begon te spreken en hoe dit precies in zijn werk ging zal waarschijnlijk altijd in nevelen gehuld blijven. We kunnen alleen op basis van indirecte aanwijzingen gissen naar de oorsprong van het meest wezenlijke van alle menselijke vermogens. Het taalvermogen moet de vroege mens in ieder geval evolutionair voordeel hebben opgeleverd.

    Lange tijd werd aangenomen dat de menselijke taal zich heeft ontwikkeld als een gesofisticeerd communicatiesysteem voor de jacht. Robin Dunbar, een autoriteit op het gebied, verlegde het accent naar de dagelijkse sociale interacties binnen jager-verzamelaarsamenlevingen.

    Rik Smits, taalkundige en wetenschapsjournalist, heeft zo zijn eigen ideeën over het ontstaan van taal en de functie ervan in de menselijke evolutie. Volgens hem kan de noodzaak aan communicatie niet aan de basis liggen van de menselijke taal. De argumenten pro doorstaan zijn kritische analyse niet en vanuit verschillende invalshoeken zijn degelijke tegenargumenten te bedenken. De vraag is hoe het ontstaan van taal dan wel te verklaren is.

    Volgens Smits spruit het taalvermogen voort uit de rijke binnenwereld van de mens. Mensen en dieren onderscheiden zich essentieel van elkaar door de kwaliteit van hun binnenwereld. Met behulp van de binnenwereld verwerken zowel mensen als dieren de indrukken van de buitenwereld om er gepast op te reageren. Maar anders dan bij dieren leidt de binnenwereld van mensen een actief zelfstandig bestaan. In hun onrustige geest borrelen onophoudelijk en ogenschijnlijk spontaan allerlei gedachten, gevoelens en activiteiten op. Mensen zijn, zelfs als ze rusten, innerlijk altijd bezig. Ze hebben bovendien een aangeboren aandrang om met de dingen om te gaan, om dingen anders te doen en hun vermogens telkens op een andere manier in te zetten en te benutten.

    Smits reconstrueert het ontstaan en de ontwikkeling van die binnenwereld. Het vermogen om te gooien speelt daarbij een cruciale rol. Die heeft onze groeiende hersenen een gesofisticeerde rekenmachine opgeleverd, die van nut bleek voor andere vermogens zoals het vormen van concepten, logisch en abstract redeneren, tijdsbesef, gevoel voor ritme en zang. Die waren afzonderlijk allemaal nuttig voor het overleven en hebben er samen voor gezorgd dat mensen een zelfstandig opererende binnenwereld verwierven waarmee ze creatief konden denken en steeds nieuwe oplossingen konden verzinnen.
    De integratie van deze vermogens moest wel leiden tot het ontstaan van taal als instrument om ze te structureren en te ordenen.

    Taal is dus een noodzakelijk uitvloeisel van de ontwikkeling van een onafhankelijke binnenwereld. Dit kan volgens Smits niet eerder gebeurd zijn dan nadat er bij mensen ook een individueel bewustzijn was gegroeid. Voor het gebruik van taal zoals wij die kennen is zelfbesef nodig, het gevoel een afzonderlijk persoon te zijn en niet op te gaan in een of andere collectiviteit. Hij beredeneert dat dit proces betrekkelijk kort voor de landbouwrevolutie in het Midden-Oosten moet hebben plaats gevonden. Volgens hem vinden we zelfs sporen van de herinnering aan dat vroegere niet-individuele bewustzijn in een antiek werk als de Ilias.

    Hij maakt zich verder sterk dat deze ontwikkeling nog helemaal niet af is. Hiervoor meent hij bewijzen te zien in de snelle maatschappelijke evolutie in de afgelopen eeuwen, waarin de waarde van de individuele mens als maatstaf steeds belangrijker wordt. Of dit een valabel argument kan zijn is uiteraard betwistbaar, want sterk beïnvloed door een Westerse individualistische kijk op mens en samenleving.

    Bij gebrek aan getuigen en betrouwbare gegevens valt er over de evolutie van taal niet echt iets te bewijzen. Het verhaal van Smits is dan ook speculatief, en dat geeft hij zelf toe. Bij bepaalde stellingen had ik zeker bedenkingen, maar andere lijken me echt wel stevig te staan. Recent is er ook bewijsmateriaal opgedoken voor zijn theorie over de wijze waarop mensen in de gaten kregen hoe zaden zich ontwikkelen tot planten, wat hen op het idee bracht ze te kweken en te domesticeren.

    De spitsvondige redeneringen van Smits en de intelligente combinatie van gegevens uit zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines leveren een uitstekende uitdaging voor de geest. In de geest van Ockham hanteert hij het mes van de eenvoud. Zijn nuchtere en praktische interpretatie van archeologische vondsten heeft me zeer aangesproken. Smits is geen wetenschapper, maar heeft zich zeer degelijk geïnformeerd en ontzettend veelzijdig gedocumenteerd. Hij lanceert in ieder geval een originele visie op het ontstaan van taal en hoe die met het mens-zijn verweven is. En hij verzamelt en combineert een schat aan gegevens uit zeer diverse hoeken, o.a. een boeiende vergelijkende analyse van de Ilias en de Odyssee.

    Het verhaal van de menselijke taal is zeker niet eenvoudig en Rik Smits doet zijn best om het zo verteerbaar mogelijk te presenteren. Volgens mij had dit beter gekund. De journalist met de vlotte pen laat zich te gemakkelijk verleiden tot weliswaar meeslepende verhalen en sfeerbeelden, de essentie van het betoog wordt daardoor helaas wat vertroebeld. Een meer systematische benadering had misschien een minder aantrekkelijk resultaat opgeleverd, maar de redenering wellicht beter toegankelijk gemaakt.

    Ondanks deze bedenkingen blijft het toch een boeiend en zeer inspirerend boek.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het morele instinct
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VERPLAETSE, J., Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2008, 331 pp. – ISBN 978 90 571 2281 1

    Een concentratiekampbeul die thuis Bach beluistert en een toegewijde vader is. We kunnen er niet bij. Het hart van de duisternis (Jan De Laender) heeft echter vele spelonken. Mensen kunnen blijkbaar goed en liefdevol zijn en tegelijk slecht en wreed. Hoe valt dit te verklaren?

    Het onderzoek naar de wortels van de moraal is niet nieuw (zie o.a. Matt Ridley, Frans de Waal 1996 en Frans de Waal 1998). De wetenschap staat echter niet stil en heeft intussen veel nieuwe gegevens opgeleverd. In dit boek verzamelt Jan Verplaetse wat we momenteel weten over de oorsprong en ontwikkeling van de moraal. Gedurende 15 jaar heeft hij als filosoof en moraalwetenschapper meegewerkt aan het interdisciplinair onderzoek naar onze morele vermogens.

    Dit onderzoek heeft inmiddels zeer duidelijk gemaakt dat moraal natuurlijk is. Ze moet niet van buiten of bovenaf opgelegd worden want ze behoort tot de standaarduitrusting van de mens. Moraal wortelt in belangrijke mate in biologische, automatische en emotionele processen. Die zijn het resultaat van een evolutionaire geschiedenis waarin sociale cohesie of samenhang essentieel was voor het overleven van een kwetsbare soort. Een individuele mens is voor zijn overleven namelijk aangewezen op de groep. De evolutie heeft mensen de uitrusting verschaft om het belang van het individu te verzoenen met het belang van de gemeenschap. Moraal zegt ons welk gedrag goed is of slecht.

    In verleden en heden moesten mensengroepen echter overleven onder verschillende omstandigheden. Die vereisen een ander soort gedrag van hun leden. Daarom hebben mensen in hun natuurlijke aanleg verschillende morele systemen
    meegekregen. Ze worden actief in de omstandigheden waarbinnen en waarvoor ze geëvolueerd zijn. Alle mensen beschikken over het vermogen om deze morele systemen in werking te stellen wanneer het nodig is. Ook moderne mensen in de Westerse samenleving hanteren een ander soort moraal naargelang de positie waarin ze verkeren of het standpunt dat ze innemen.

    In zijn boek verkent Verplaetse deze morele systemen. Hij vertelt waarover ze gaan, legt hun evolutionaire, biologische en neurologische wortels bloot, waarvoor ze dienen en wat hun beperkingen zijn. Zo leren we hoe wij dank zij de hechtingsmoraal onze medemensen respecteren en vaak veel over hebben voor wie ons na aan het hart ligt. Verplaetse toont aan hoe de geweldmoraal ons hielp en helpt te overleven in een wereld vol bedreigingen. Hij verheldert hoe de reinigingsmoraal ons duidelijk maakt welk soort gedrag wij moeten afkeuren en vermijden. En tenslotte verklaart hij hoe de samenwerkingsmoraal vriendelijkheid en wederkerig dienstbetoon ondersteunt, maar tegelijk profitariaat bestraft.

    Mensen moeten geen moeite doen om een moraal te verwerven. Omdat moraal gebaseerd is op instinctieve neigingen gaat het vanzelf. Morele systemen maken gebruik van een neurale basis die iedere mens aangeboren is. Ze werken intuïtief en worden gestuurd door emoties. Maar dit betekent niet dat we de ontwikkeling van moraal zonder meer aan dit natuurlijke proces kunnen overlaten.

    Onze natuurlijke moraal kan immers niet dienen als maatstaf om goed van kwaad te onderscheiden. Daarvoor is ze te zeer gebonden aan de omstandigheden waarin ze ons overleven veilig stelt. Bepaald gedrag is misschien wel functioneel in bepaalde omstandigheden, maar wel moreel af te keuren. De natuurlijke moraal kan verklaren waarom mensen bepaald gedrag stellen, maar mag niet gebruikt worden als goedkeuring van immoreel gedrag.

    Hoe de mens dan wel hoort te handelen wordt beantwoord door een vijfde moreel systeem, de beginselenmoraal. Die wordt door filosofen ethiek genoemd, omdat ze expliciet is en op rationele argumentatie steunt. Ethiek werkt met morele principes of beginselen. Hieruit worden rechten, vrijheden en verplichtingen afgeleid. Over die principes zijn mensen het natuurlijk niet eens, dus bestaan er uiteenlopende ethische theorieën. In het 5e hoofdstuk bespreekt Verplaetse bondig twee belangrijke ethische stromingen: het utilitarisme en de plichtenethiek. Hij verheldert ook de theorie over de morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg.

    Omdat geen enkel moreel beginsel bindend is en iedere ethiek ook beperkingen heeft moet er voor concrete en verreikende ethische beslissingen extra geargumenteerd worden. Hij onderneemt een poging om de klassieke rechtvaardigingstoets uit de juridische context te vertalen en te verruimen naar ethische conflicten. Dit onderdeel was nagenoeg helemaal nieuw voor mij, en alhoewel een taaie brok, zeer leerrijk.

    In het besluit weerlegt Verplaetse een paar mogelijke kritische bedenkingen op de visie van meervoudige moralen. Ze is immers geen ondersteuning voor moreel relativisme of een pleidooi voor de superioriteit van een bepaalde cultuur of samenleving.

    Dat moraal natuurlijk is en in onze menselijke existentie ingebakken maakt haar bovendien niet star en onveranderlijk. Onze morele uitrusting blijkt zich net uitstekend te kunnen aanpassen aan de omstandigheden. Als we dus de voorkeur geven aan bepaalde emoties boven andere als leidraad voor moreel handelen, dan moeten we de samenleving zo inrichten dat deze emoties zo goed mogelijk tot uiting kunnen komen. Onze politieke en opvoedkundige keuzes maken dus echt wel verschil.

    Johan Braeckman was terecht enthousiast in zijn voorwoord. Dit is een bijzonder waardevol boek. Verplaetse is een zeer erudiet man en een internationale autoriteit in zijn vakgebied. Hij slaagt er bovendien in dit toch ingewikkelde onderwerp inzichtelijk en begrijpelijk uit te leggen. De passages over de neurologische basis van de moraal zijn minder vlot verteerbaar. De lezer die dit te moeilijk vindt kan deze echter gerust overslaan want ze zijn niet essentieel om de gedachtegang te begrijpen.

    Er is een uitgebreide literatuurlijst en een handig trefwoordenregister.

    © Minervaria 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oplevingen van het denken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen NUSSBAUM, M., Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties. (Vert. Upheavals of Thought. The Intelligence of Emotions, 2001) A’dam, Ambo, 2005 (2e dr.), 710 pp. – ISBN 90 263 1872 3

    Emoties geven vorm aan het landschap van ons geestelijke en sociale leven, zegt Martha Nussbaum. Marcel Proust noemt ze ‘bodemverheffingen van het brein’.

    Toch werden emoties in de Westerse filosofie lang naar het verdomhoekje verwezen. Emoties zouden redeloze sensaties zijn, ongericht en niet vatbaar voor rede en verstandelijke overwegingen. Ze zouden het leven alleen maar lastig maken en redelijk gedrag in de weg staan. Als leidraad voor moraal of denkbeelden over een goed leven kunnen ze al zeker niet dienen. Geen wonder dat de aanhangers van de rede er niet goed raad mee wisten en godsdiensten menen beroep te moeten doen op externe machten om de slechte neigingen van mensen te beteugelen.

    Deze opvatting strookt echter niet met de realiteit, stelt Martha Nussbaum, en doet onrecht aan een belangrijk aspect van het menselijk leven. Ze zet haar betoog in met haar persoonlijke verhaal van het verdriet en de ontreddering bij het onverwachte overlijden van haar moeder. Haar emoties waren duidelijk niet redeloos en ongericht, maar intelligente reacties op het verlies van een persoon die voor haar waardevol was.

    Met deze opvatting schaart Martha Nussbaum zich aan de zijde van de Griekse stoïcijnen. Volgens de stoïcijnen zijn emoties waardeoordelen die een groot belang voor ons welbevinden toekennen aan zaken en mensen die we niet in de hand hebben. Zij is het echter niet eens met de stoïcijnse conclusie dat emoties altijd een slechte leidraad zijn voor het handelen en zoveel mogelijk uit het goede leven gebannen moeten worden. Volgens haar vormen emoties integendeel een belangrijke en zelfs onmisbare basis voor een ethisch leven. In dit lijvige werk onderzoekt ze of en hoe deze stelling hout snijdt.

    Daarvoor is in de eerste plaats een toereikende theorie over emoties nodig. Het eerste deel van haar werk wijdt Martha Nussbaum dus aan een filosofische analyse van de emoties. Hierin verruimt zij de oorspronkelijke visie van de stoïcijnen. Waardeoordelen zijn cognitieve processen in de moderne betekenis van het ontvangen en verwerken van informatie, die voor een groot deel niet-verbaal en niet-rationeel verlopen. Deze visie noemt zij een cognitief-evaluatief of neostoïcijns standpunt.

    In een zorgvuldig opgebouwd betoog onderzoekt zij vervolgens de geldigheid van haar uitgangspunt. Het literaire werk van Marcel Proust is het aanknopingspunt en vormt de rode draad. Ze maakt een kritische analyse van de visie van belangrijke filosofen, en fundeert haar standpunt op de resultaten van psychologisch en neurowetenschappelijk onderzoek over emoties. Vervolgens herziet ze haar basishypothese en vult deze aan op basis van inzichten in de emoties van dieren, de culturele bepaaldheid en uitingen van emoties en het belang van de vroegkinderlijke relaties als wortels voor onze volwassen emoties (de objectrelatietheorie). Een uitstapje naar de Kindertotenlieder van Mahler laat haar toe haar theorie nog verder te verfijnen.

    In dit deel slaagt Martha Nussbaum er volgens mij met glans in het standpunt van de ‘tegenpartij’ te weerleggen. Emoties zijn wel degelijk geen ongestuurde driften waaraan we overgeleverd zijn en die geen enkel verband hebben met de persoonlijke geschiedenis of de sociale context. Integendeel, wanneer we inzien hoe de persoonlijke vroegkinderlijke ervaringen van mensen negatieve emoties voeden die uiteindelijk kunnen leiden tot de maatschappelijke uitsluiting van groepen mensen, dan beseffen we pas goed hoe zwaar de ethisch-politieke consequenties van emoties wegen.

    Haar analyse leidt onvermijdelijk tot de conclusie dat zowel positieve als negatieve emoties essentieel zijn voor de ontwikkeling van moraal en zelfbesef. Moraal kan niet ontstaan zonder emoties en is er voor haar voortbestaan voortdurend van afhankelijk. Deze visie biedt volgens haar een paar voordelen. Ze impliceert de waardering van de menselijke vrijheid. En omdat ze emoties beschouwt als de erkenning van afhankelijkheid en onvolledigheid, biedt ze ook perspectieven voor de ontwikkeling van een moraal van liefde, respect en mededogen.

    Op welke manier nu kunnen emoties, die in de eerste plaats gericht zijn op het persoonlijk welbevinden, positief bijdragen aan een ethisch goed leven, dus ook gericht zijn op het welbevinden van anderen? Nussbaum wil deze vraag beantwoorden voor twee emoties die een grote rol spelen in de moraal: mededogen en liefde.

    In het tweede deel van haar werk toont Nussbaum aan hoe mededogen een onmisbare schakel is in een goede menselijke ethiek. Mededogen vertrekt immers van het gezichtspunt van de toeschouwer, en is dus afhankelijk van subjectieve inschattingen. Die zijn natuurlijk niet betrouwbaar als fundering voor een algemene ethiek. Verschillende filosofen en denkers hebben mededogen als ethisch richtsnoer dus willen vervangen door de rede. Nussbaum toont aan waarom een dergelijke benadering tekort schiet. Voor haar is mededogen als emotie weliswaar feilbaar en onvolmaakt, want mogelijks onevenwichtig en partijdig, maar wel een betere leidraad voor ethiek dan de zuivere rede. En een liberale democratie kan niet buiten mededogen als ethisch fundament, stelt ze.

    De vraag is dan ook hoe een meedogende samenleving eruit ziet. Martha Nussbaum is hier zeer duidelijk in. Alleen een samenleving die op verschillende manieren een gezonde emotionele ontwikkeling stimuleert kan een moraal van mededogen ondersteunen. Dit werkt zij voor verschillende samenlevingsaspecten ook bondig uit. In een dergelijke samenleving dienen er tegelijk rechtvaardige instituties te zijn, omdat men het onvolmaakte mededogen niet helemaal kan overlaten aan het particulier initiatief.
    Als argument voor goed uitgebouwde sociale voorzieningen in een land kan dit zeker tellen!

    Over wat rechtvaardig is zal er in ieder geval verschil van mening zijn. Nussbaum heeft bijvoorbeeld kritiek op de visie van John Rawls, en plaatst er haar eigen vermogensbenadering tegenover. Maar omdat dit buiten de context valt gaat zij er in dit werk niet op in.

    Het verdedigen van mededogen als ethische emotie is echter betrekkelijk eenvoudig, zegt Nussbaum. Met de liefde, en dan vooral de erotische liefde, ligt het moeilijker. Liefde is immers nog partijdiger en maakt mensen kwetsbaar, en is daardoor gekoppeld aan jaloezie en woede. Liefde is moreel problematisch en heeft verheffing nodig om te kunnen bijdragen aan een ethisch leven. De vraag is dus hoe partijdige, afhankelijke en mogelijks jaloerse en wraakzuchtige liefde zodanig kan hervormd worden dat ze steun biedt aan algemeen sociaal mededogen, wederkerigheid en respect voor individuen.

    In het derde en laatste deel onderzoekt ze verschillende traditionele opvattingen over de mogelijkheid om de liefde tot een morele deugd te verheffen. Hiertoe analyseert ze de werken van representatieve filosofen en kunstenaars uit verschillende periodes in de Westerse geschiedenis.

    De meeste pogingen om de menselijke liefde een ethische dimensie te geven schieten volgens Nussbaum tekort. Zij wijzen de menselijke onvolmaaktheid af en spiegelen een onbereikbaar ideaal voor dat de menselijke lichamelijke liefde verlaagt. Daarmee verlagen ze ook alle groepen die met lichamelijkheid en onvolmaaktheid geassocieerd worden – vrouwen, zwarten, joden, homoseksuelen. Alhoewel haar analyse vaak moeilijk te volgen was omdat ik niet voldoende vertrouwd ben met de besproken teksten, heb ik er toch enkele verrassende inzichten aan overgehouden.

    In het literaire werk van de Ierse schrijver James Joyce vindt zij haar eigen overtuiging het beste weergegeven. In de liefde worden we geconfronteerd met de onvolledigheid en onvolmaaktheid van mensen, zowel bij onszelf als bij anderen. Als we deze niet afwijzen maar aanvaarden kunnen we kiezen voor sociale rechtvaardigheid omdat iedereen onvolledig en onvolmaakt is en als dusdanig behoeftig maar ook de moeite waard om lief te hebben.
    "Oog hebben voor de voor iedereen geldende behoeften van het lichaam is een wezenlijke stap naar een afwijzing van bekrompenheid en rassenhaat", stelt zij (p. 612). Dit is een krachtig pleidooi voor vrijzinnig internationalisme.

    Volle vier jaar stond deze turf op de boekenplank geduldig te wachten . Het leek me bijna ondoenbaar om dit dikke werk te doorworstelen. Ik had echter kunnen weten dat dit helemaal niet nodig was. Martha Nussbaum schrijft immers altijd uitzonderlijk toegankelijk, ook voor een niet-filosoof. Anders dan veel vakgenoten hanteert ze een eenvoudige en begrijpelijke taal en vermijdt zoveel mogelijk hinderlijk vakjargon. Dank zij de vakkundige vertaling van Patty Adelaar komt haar soms bijna poëtische taalgebruik ook in het Nederlands volledig tot zijn recht.

    Dit werk is een schoolvoorbeeld van zorgvuldig filosofisch redeneren met veel aandacht voor details. Het betoog is stevig en veelzijdig onderbouwd door filosofische studie, wetenschappelijk onderzoek, de studie van kunst en literatuur en in even grote mate eigen ervaring en intuïtie. Het is dus ook een zeer persoonlijk werk, en de zorgzaamheid waarmee Nussbaum het thema aanpakt getuigt van hetzelfde respect, mededogen en liefde die ze in haar werk behandelt. Dat zij consequent de vrouwelijke derde persoonsvorm gebruikt is dan ook zeker geen detail.

    Natuurlijk heeft Martha Nussbaum in dit werk het probleem van emoties in de ethiek niet opgelost. Maar met zijn ontzettend rijke inhoud biedt dit inspirerende en ongemeen boeiende boek in ieder geval veel stof tot nadenken. Terecht spreekt The New York Times over het magnum opus van Martha Nussbaum.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin in een notendop
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van ROOSMALEN, M., Darwin in een notendop. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 121 pp. - ISBN 978 90 351 3418 8

    Geen enkele wetenschappelijke theorie heeft ons denken over de natuur en onszelf zo ingrijpend beïnvloed als de evolutietheorie van Charles Darwin. Ze wordt bovendien volop ondersteund door het onderzoek en de bevindingen van de moderne natuurwetenschappen. Die stellen ons in staat om de details bij te stellen en de onderliggende processen beter te begrijpen, maar het basisidee blijft stevig overeind.

    Toch bestaan er zelfs onder deskundigen nog zeer veel misverstanden over het ontstaan en de overleving van de soorten. En nog steeds kent noch aanvaardt een groot aantal mensen de evolutietheorie en is er een – gelukkig kleinere – groep die ze actief bestrijdt. Geheel ten onrechte, want de evolutietheorie is waterdicht en wordt gestaafd door een massa wetenschappelijke bewijzen. Dat er desondanks nog altijd radicale en rabiate tegenstanders zijn, zegt misschien wel veel meer over de juistheid van de evolutietheorie dan zij durven vermoeden.

    De evolutietheorie is echter helemaal niet zo eenvoudig als ze op het eerste zicht lijkt. Marc van Roosmalen, bioloog in hart en nieren, onderneemt in dit dunne boekje een poging om ons wegwijs te maken. Hij start met een vrij uitgebreide biografie van de bescheiden, noeste werker en veelzijdige wetenschapper Charles Darwin. Het deed me plezier dat hij daarin ook recht doet aan de onmisbare inbreng van zijn vriend Alfred Russell Wallace, die ten onrechte vaak vergeten wordt.

    De grootste verdienste van Darwin is niet dat hij het evolutie-idee heeft gelanceerd, maar dat hij een aannemelijk natuurwetenschappelijk verklaringsmodel opstelde voor de biodiversiteit op aarde. Al in de oudheid hadden een paar Griekse filosofen het idee van een evoluerende natuur overwogen. Die gedachte werd naar de achtergrond verdrongen door het christendom. Vanaf de moderne tijd werd ze weer leven ingeblazen door de bevindingen van de geologie en talrijke fossiele vondsten. Het tweede hoofdstukje vertelt de beknopte geschiedenis van het evolutionaire denken met de belangrijkste vertegenwoordigers tot Charles Darwin.

    Vervolgens schetst van Roosmalen hoe de evolutietheorie de moderne natuurwetenschappen heeft beïnvloed en vorm gaf aan het neodarwinisme. We krijgen er onder meer een snelcursus genetica, en een zeer beknopte inleiding in de sociobiologie, de moleculaire fylogenetica, de microbiologie en de evolutionaire ontwikkelingsbiologie. Zelfs voor de lezer met enige voorkennis is dit hoofdstuk door de wetenschappelijke terminologie een taaie brok.

    Voor onze inspanning worden we echter beloond met een heel boeiende en leerrijke toepassing. Waarom moeten we de harde schaal van noten eerst kraken om de vrucht te kunnen opeten en kunnen we zonder gevaar op vergiftiging in een appel bijten maar laten we de pitjes beter ongedeerd? De evolutietheorie verklaart waarom planten verschillende soorten vruchten hebben en hoe we kunnen weten welke eetbaar zijn en welke niet. In het vierde hoofdstuk deelt van Roosmalen zijn grondige kennis met ons over de co-evolutie van planten en dieren. Dank zij deze inzichten was hij in staat om een paar jaar probleemloos in het regenwoud te overleven op een dieet van zaden en vruchten.

    Het boek sluit af met een interview uit 2002 van Wim Swinnen met Johan Braeckman over enkele veel voorkomende misverstanden over de evolutietheorie.

    Behalve het derde hoofdstuk, dat minder toegankelijk is voor de doorsnee lezer, is dit boekje vlot leesbaar. Wie niet veel tijd heeft maar toch een degelijke en inzichtelijke inleiding wil lezen over de evolutietheorie zal er zeker zijn gading vinden. De kleine letters maken het lezen echter minder comfortabel en er zijn geen illustraties, beide waarschijnlijk in functie van het formaat van het boek.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God is niet groot
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HITCHENS, C., God is niet groot. (Vert. God Is Not Great) A’dam, Uitg. Meulenhoff, 2007, 317 pp. – ISBN 978 90 290 8040 8

    Religie trekt het politiek-maatschappelijk debat altijd naar zich toe en dringt zich aan iedereen op, zegt de journalist, politiek activist en polemist Christopher Hitchens. Als atheïst en aanhanger van verlichting, rationalisme en humanisme, staat hij uitermate kritisch tegenover het geloof. Hij zou er echter geen probleem mee hebben als gelovigen hem met rust lieten en hem toelieten zijn leven in te richten zoals hij dat zelf verkiest. Maar daartoe is het geloof niet in staat, zegt hij, want ieder georganiseerd geloof claimt de absolute waarheid te bezitten waaraan iedere mens zich zou moeten onderwerpen.

    De overvloed aan goden en religies, en de broedermoord binnen en tussen godsdiensten maken echter duidelijk genoeg dat God de mens niet naar zijn evenbeeld geschapen heeft. Het is andersom gegaan, zegt Hitchens. Religie is mensenwerk en dat maakt hij overvloedig duidelijk in zijn boek.

    Gedegen wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de religieuze mythen verzonnen zijn en niet op waarheid berusten. De georganiseerde religie levert bovendien de religieuze grondslag voor de verbeten strijd om het eigen gelijk, de jacht op andersdenkenden, racisme en onverdraagzaamheid, de onderdrukking van vrouwen, het misbruik van kinderen, bloedoffers en een hele reeks verschrikkelijke gewelddadigheden in heden en verleden.

    Voor wie dat nog niet wist maakt Hitchens een scherpe analyse van de absurditeit van de godsdienstige beweringen, de ongerijmdheid en inconsistentie van geboden en verboden op natuurlijk gedrag en de onzin van leefregels en dieetvoorschriften die het leven van gewone, onwetende en ongeletterde mensen bezwaren. In een bevlogen betoog stelt hij de stupiditeiten en wreedheden aan de kaak binnen en tussen aanhorigheden, waarin religieuze teksten en gebruiken worden gehanteerd als oorlogsverklaringen. Hij onthult de veelvuldige verstrengeling van georganiseerde religie en corrupte regimes en ontkracht daarmee het klassieke tegenargument dat seculiere regimes evenveel en zelfs meer ellende hebben veroorzaakt.

    Als er mensen waren die in naam van hun geloof opkwamen voor anderen, dan deden zij dat niet als gelovigen maar uit humanisme, zegt Hitchens. Het naleven van de Gulden Regel vereist immers geen bovennatuurlijke autoriteit. Menselijk fatsoen komt niet uit religie voort, het gaat eraan vooraf.

    Volgens Hitchens hebben we behoefte aan een nieuwe Verlichting, die van het gezond verstand. De moderne mens heeft geen nood meer aan fabels die stammen uit tijden waarin absolute heersers het voor het zeggen hadden en men nog bijna niets wist over de natuur. De echte vooruitgang ligt niet in het bestuderen van heilige teksten die als bedrieglijke verzinsels zijn ontmaskerd, maar in de menselijke ethiek. Die zou er zeer mee gebaat zijn als mensen hun leven baseerden op redelijkheid en kritisch onderzoek. Filosofie begint immers waar religie eindigt.
    Wie toch wil geloven moet zich realiseren dat religie een facultatieve, irrelevante privé-aangelegenheid is geworden. Gelovigen moeten ophouden andersdenkenden al dan niet met geweld tot hun geloof over te halen. Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

    Ik ben met enige terughoudendheid aan dit boek begonnen. Het zou niet het eerste werk zijn waarin religie ongenuanceerd aangevallen wordt en even fanatiek bestreden als ze zelf tekeer kan gaan. Maar het is me al bij al behoorlijk meegevallen. Hitchens voert geen kruistocht tegen de religie, maar zet haar gewoon in haar hemd. Zijn betoog is meestal nuchter en redelijk, zijn spitsvondige argumentatie stevig onderbouwd.
    Hij laat zijn verontwaardiging alleen de vrije loop wanneer hij geweld, racisme en onderdrukking aanklaagt.

    In God is niet groot toont Christopher Hitchens op scherpzinnige wijze aan dat religie inderdaad niets meer dan mensenwerk is. Mij moest hij daarvan niet meer overtuigen. Het was bovendien een tegelijk plezierige en excellente oefening in kritisch denken.

    De vraag is echter of de gelovigen die Hitchens wil aanspreken dit ook zouden vinden. Het is veel waarschijnlijker dat zijn boek, zoals zovele in dat genre, zijn doel compleet voorbij schiet want niet gelezen wordt door zijn doelpubliek. Religie is immers nuttig en heeft met rationaliteit niet veel van doen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grote transformatie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen ARMSTRONG, K., De grote transformatie. Het begin van onze religieuze tradities. (Vert.The Great Transformation) A’dam, Uitg. De Bezige Bij, 2005, 544 pp. – ISBN 90 234 1905 7 "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet."
    Wat wij kennen als de Gulden Regel hebben wijzen in de As- of Spiltijd onafhankelijk van elkaar als morele basisregel geformuleerd.

    De Spiltijd wordt algemeen beschouwd als een van de vruchtbaarste perioden van intellectuele, psychologische, filosofische en religieuze verandering in de geschreven geschiedenis. Ze staat bekend als de eerste Verlichting. Pas in de 18e eeuw werden haar inzichten geëvenaard door de Westerse Verlichting, die de basis vormt voor onze wetenschappelijke en technologische verworvenheden en de sociale en politieke inrichting van onze moderne maatschappij.

    Van ongeveer 900 tot 200 v.C. ontstonden in vier verschillende gebieden de grote wereldtradities waarop de mensheid zich nog steeds verlaat: confucianisme en taoïsme in China, hindoeïsme en boeddhisme in India, monotheïsme in Israël en filosofisch rationalisme in Griekenland. Het rabbijnse jodendom, het christendom en de islam bijvoorbeeld bouwen allemaal voort op de inzichten uit de Spiltijd.

    In de periode voor 900 v.C. stonden over de hele wereld rituelen en mensen- en dierenoffers centraal in de religieuze zoektocht. Mensen voelden zich machteloos en afhankelijk van externe krachten en probeerden de goden daarmee gunstig te stemmen. In de woelige en gewelddadige tijden van de Spiltijd zochten profeten, mystici en filosofen daarom naar meer houvast. Ze meenden dat de mens niet zonder meer overgeleverd is aan de willekeur van ongrijpbare krachten buiten hem, maar zich moet bezinnen op zichzelf en het eigen gedrag veranderen.

    De Spiltijdwijzen stelden moraliteit centraal in het geestelijke leven en predikten een spiritualiteit van empathie en mededogen. Hervorming moet beginnen bij jezelf, je moet niet anderen ter verantwoording roepen. Het doorbreken van de grenzen van het egoïsme geeft een diepere bevrediging dan het toegeven aan genotzucht en het streven naar macht. Je goedheid mocht ook niet beperkt blijven tot de eigen omgeving: je zorg moest zich op de een of andere manier tot de hele wereld uitstrekken. Religie was geen kwestie meer van rituelen maar van respect voor de heilige rechten van anderen, niet over offers en onderwerping aan goddelijke machten.

    Deze hervormers waren er bovendien niet op uit hun eigen visie aan anderen op te dringen. Niemand mocht ooit religieuze leerstellingen in goed vertrouwen of uit de tweede hand aanvaarden, vonden zij. Men moest alles ter discussie stellen en elke leer aan de persoonlijke ervaring te toetsen. De denkers en zieners uit de Spiltijd hadden geen enkele belangstelling voor doctrines of metafysica.

    Ze waren echter zo vooruitstrevend en hun visie was zo radicaal dat latere generaties de neiging hadden water bij de wijn te doen. Het was meestal een teken dat de Spiltijd over zijn hoogtepunt heen was wanneer een profeet of filosoof de nadruk begon te leggen op verplichte doctrines. Eeuwen van institutionele, politieke en intellectuele ontwikkeling hebben het belang van mededogen in de religie aan het oog onttrokken. Tot welke absurditeiten dit leidde kunt u lezen in het scherpe boek van Christopher Hitchens.

    De benaming Spiltijd suggereert zowel qua tijd als inhoud een eenvormigheid die er in feite niet was. In die zes- à zevenhonderd jaar ontwikkelden de volkeren van de Spiltijd zich in hun eigen tempo. Terwijl in het ene gebied de spiltijd tot bloei kwam kreeg hij in het andere een nieuwe vorm of liep hij ten einde. Elke traditie ontwikkelde haar eigen formulering en praktijk van de Gulden Regel. Langs uiteenlopende wegen ontdekten ze echter allen dat ze werkte. Ondanks alle verschillen en aberraties vormen empathie, respect en mededogen nog altijd de lakmoesproef voor ware religiositeit in iedere grote religie.

    Op basis van het beschikbare materiaal reconstrueert Karen Armstrong de spirituele ontwikkeling van de volken in China, India, het Midden-Oosten en Griekenland in de periode van ca. 1600 tot 200 v.C. Ze belicht hoe de oude godsdiensten geleidelijk plaats maakten voor nieuwe vormen van religie, waarin rituelen niet dienden om externe goden gunstig te stemmen maar verdieping centraal stond. Ze beschrijft hoe de spiritualiteit van de Spiltijd tot een hoogtepunt kwam en weer uitstierf. En ze verduidelijkt hoe deze evolutie vervlochten was met belangrijke politieke en sociale omwentelingen in de verschillende regio’s.

    Wij moeten het ethos uit de Spiltijd herontdekken, zo betoogt Karen Armstrong. In onze globaliserende wereld kunnen we ons geen bekrompen of selecte visie meer veroorloven. We moeten leren leven en handelen alsof mensen in verre landen even belangrijk zijn als wijzelf. Ik zou dit willen uitbreiden tot tolerantie en pluralisme in de eigen samenleving, want in de geest van de Spiltijd begint hervorming bij onszelf.

    Armstrong heeft zich ontzettend goed gedocumenteerd. Ze voert een stoet op van bekende en minder bekende figuren en is verbazend goed op de hoogte zowel van de historische context als van de biografie en geschriften van de protagonisten. Voor haar studie verlaat ze zich op een indrukwekkende lijst van deskundigen. Het is heel leerrijk te ontdekken hoe in de huidige culturen van Oost en West de specifieke spiltijdfilosofieën nog herkenbaar zijn.

    Haar benadering is chronologisch. Ieder hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de verschillende volken in een bepaalde tijdsperiode. Deze keuze begrijp ik niet goed, gezien de evolutie van de spiritualiteit bij de verschillende volken niet synchroon verloopt. Om de ontwikkeling in een bepaald gebied te kunnen volgen moet je daardoor telkens terugkeren naar het vorige hoofdstuk.

    De tekst is vlot geschreven, maar door de vele onbekende details niet altijd eenvoudig te volgen. Met veel begrippen, persoonlijkheden en gebeurtenissen uit China en India zijn wij als westerlingen immers niet vertrouwd. Gelukkig bevat het boek zowel een verklarende woordenlijst als een personenregister. Er is ook een zeer uitgebreide notenlijst en dito bibliografie.

    Een dikke en soms taaie pil, maar vooral een fascinerende ontdekkingstocht naar de religieuze en filosofische wortels van de beschaving.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom cultuur belangrijk is
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SCRUTON, R., Waarom cultuur belangrijk is. (Vert. Culture Counts. Faith and Feeling in a World Besieged) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 144 pp. – ISBN 978 90 468 0390 5

    In dit essay hanteert de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton de term cultuur in een enge betekenis. Hij neemt het op voor wat weleens als de ‘hoge cultuur’ van de westerse beschaving wordt aangeduid. Het artistieke en filosofische erfgoed, dat traditioneel aan de universiteiten en academies werd onderwezen, is volgens hem in recente jaren, en dan vooral in Amerika, het voorwerp van neerbuigende afwijzing. Veel docenten verwerpen de traditionele cultuuruitingen omdat ze deze zien als louter restanten van achterhaalde patriarchale, aristocratische, burgerlijke of theocratische opvattingen.

    Scruton probeert aan te tonen waarom deze redenering onjuist is.
    Hij heeft het over het verschil tussen cultuur en beschaving, zet kunst af tegen populair vermaak en recreatie en vraagt zich af wat we onder echte kunst kunnen verstaan. In een interessant hoofdstuk neemt hij met degelijke argumenten het moderne leerlinggerichte onderwijs op de korrel en legt uit waarom we kennis en informatie niet mogen verwarren. Hij betoogt hoe moeilijk het is om cultuur – en bij uitbreiding kennis in het algemeen – te onderwijzen aan de pop- en tv-generatie.

    Natuurlijk hebben we musea, universiteiten en archieven die zijn gewijd aan het bewaren van de overblijfselen van onze cultuur. Maar daarmee wordt niet gegarandeerd dat deze cultuur het overleeft want als cultuur overleeft ze in ons, de waarnemers en gebruikers van die overblijfselen. En Scruton voorziet terecht dat, als ze ons niet meer raakt, haar betekenis ook verloren gaat. Want kunst is ook de drager van ons morele erfgoed, aldus Scruton.

    De zaak is echter nog niet verloren. Hij put hoop uit bewegingen van kunstenaars die zich inspireren aan de klassiekers uit de westerse cultuur. In het laatste hoofdstuk geeft hij een aantal voorbeelden in de harmonieuze muziek, de figuratieve schilderkunst en de klassieke architectuur.

    Ook al deel ik zijn conservatieve afkeer van het modernisme en het heimwee naar tradities en oude normen en waarden niet, toch heeft Scruton volgens mij wel een punt. In een tijd van ‘vercommercialisering van het menselijk hart door de media’ verkeren esthetische waarden voortdurend in conflict met het achtergrondlawaai van het moderne leven. Populariteit en kassucces zijn niet de beste criteria voor het beoordelen van de waarde van kunst. Misschien moet er inderdaad wel gewaakt worden voor een algemene vervreemding van ons culturele erfgoed.

    In zijn moralistische kijk op cultuur en haar anti-adepten en de verheerlijking van ‘vroeger’ kan ik mij echter niet vinden. Volgens Scruton leven wij in een tijd van culturele neergang. De Westerse samenlevingen verkeren in een acute identiteitscrisis. Ze worden bedreigd door cultureel relativisme en multicultureel denken.

    Scruton is er bovendien van overtuigd dat de Westerse cultuur al zo multicultureel als mogelijk is en meent dat we ons krachtig moeten verzetten tegen de multiculturalisten. De Westerse cultuur is volgens hem superieur aan andere omdat ze als enige een universalistische visie huldigt op de mens en deze op neutrale wijze verspreidt. Een paar op zijn minst zeer betwistbare stellingen!
    Verder viel mij moeilijk het eens zijn met de houding van een elite, die neerbuigende oordelen velt over gewone mensen die “het maaien van het gazon beschouwen als hun levensavontuur” (p. 96)

    Dit boek was, na een paar interviews met de auteur, een hernieuwde en instructieve kennismaking met het huidige conservatieve gedachtegoed.

    Aanvankelijk beleefde ik plezier aan de redeneerkunst van Scruton, maar door de lange en ingewikkelde zinnen werd het lezen gaandeweg minder aangenaam.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als mannen konden praten ...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen GRATCH, A.., Als mannen konden praten … dan zouden ze dit zeggen. (Vert. If men could talk … here’s what they’d say) Utrecht, Het Spectrum, 2001, 336 pp. – ISBN 90 461 5024 0

    "Mannen zijn moeilijk. Oppervlakkig gezien lijken ze vaak afstandelijk en ongrijpbaar. Of luidruchtig en onhebbelijk. En wanneer je probeert ze te leren kennen wordt dat vaak erger."

    Zo begint Alon Gratch, die als psychotherapeut hoofdzakelijk met mannen werkt, zijn boek. Een opmerkelijke uitspraak uit de mond van een man. Want mannen vinden van zichzelf dat zij logisch en rechtlijnig denken en handelen, en dus zeker niet moeilijk zijn. Moeilijk zijn is voorbehouden aan vrouwen.

    Maar psychotherapie heeft net niet met logisch denken te maken, maar alles met emoties en gevoelens. En op dit gebied voelen veel mannen zich doorgaans niet op hun gemak. In zijn boek bespreekt Gratch zijn ervaringen met mannelijke cliënten. Zijn ambitie: hij wil het ‘verhaal uit de eerste hand’ over mannen vertellen.

    Hiermee hoopt hij vrouwelijke lezers te helpen om hun relatie met mannen te verbeteren en wil hij een hand uitsteken naar mannelijke lezers om uit hun emotionele isolement te breken. Als vrouw koester je dus meteen hoge verwachtingen. Gratch schreef zijn boek overigens vooral voor vrouwen. Die zullen volgens hem altijd het gedrag van mannen proberen te ontcijferen om hun relatie met hen te verbeteren.

    Het is duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen, zegt Gratch. Mannen moeten hun geslachtsidentiteit aanhoudend bevechten. Omdat ze zich als kind moesten losmaken van hun moeder om man te kunnen worden, moeten ze zich afzetten tegen hun vrouwelijke kanten, of beter de eigenschappen in zichzelf die ze met vrouwelijkheid associëren: kwetsbaarheid, onzekerheid en gevoeligheid. Maar daarmee verdwijnen die eigenschappen niet, ze komen op een andere, bedekte en vaak verwrongen manier aan de oppervlakte. Hier is dus een psychoanalytische visie aan de orde.

    Gratch onderscheidt zeven kenmerken of aspecten die verklaren waarom mannen zo moeilijk zijn. Ze zijn eigenlijk te beschouwen als evenveel dimensies van het manzijn, die elkaar onderling beïnvloeden. Geheel in de lijn van de psychoanalytische kijk beschouwt hij ze als afweermechanismen tegen behoeften en eigenschappen die ze niet mogen hebben van zichzelf.

    Ieder van deze dimensies wordt door Gratch in een afzonderlijk hoofdstuk besproken. Hij legt uit wat ze betekenen en hoe ze het doen en laten van mannen kunnen beïnvloeden. Hij besteedt ook aandacht aan de wijze waarop ze hun problemen kunnen aanpakken. Hiervoor put hij uit zijn jarenlange psychotherapeutische praktijk.

    In essentie hebben mannen en vrouwen met dezelfde emotionele problemen en opgaven te maken, maar ze lossen die doorgaans op een verschillende manier op. Het resultaat zou echter veel evenwichtiger en meer bevredigend zijn als ze zowel hun ‘mannelijke’ als ‘vrouwelijke’ eigenschappen zouden erkennen en uiten. Daarom pleit Gratch herhaaldelijk voor integratie van mannelijkheid en vrouwelijkheid bij beide geslachten. Hij vergelijkt het met de ideale leiderschapsstijl: die verenigt aandacht voor de kwestie met aandacht voor de mensen. De winnende combinatie bestaat uit zakelijkheid en afstandelijkheid enerzijds en gevoeligheid en betrokkenheid anderzijds.

    Met liefde en betrokkenheid beschrijft Gratch de worsteling van zijn cliënten om uit hun emotionele isolement te breken.

    Hij heeft mijn verwachtingen echter slechts gedeeltelijk ingelost. Een paar typisch mannelijke gedragingen zijn minder raadselachtig geworden. Toch vond ik de gedachtegang van het boek niet gemakkelijk te volgen, ook al zijn veel inzichten herkenbaar. Het betoog is rijk gestoffeerd met voorbeelden uit zijn psychotherapeutische praktijk, maar weinig gestructureerd en onsystematisch uitgewerkt. De analyse van de voorbeelden lijkt me vaak vergezocht, maar dat kadert natuurlijk in de psychoanalytische visie. Het is ook maar de vraag of de problemen van mannen in psychotherapie wel een goede steekproef vormen voor de psychologie van de gehele mannelijke bevolking.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Succes zonder stress
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BAILEY, J., Succes zonder stress. (Vert. The Speed Trap) A’dam, Uitg. Luitingh-Sijthoff, 2000, 238 pp. – ISBN 90 245 3616 2

    We zijn met allerlei dingen tegelijk bezig en elke klus moet snel geklaard zijn. Ons nog-te-doenlijstje wordt steeds langer en we moeten de concurrentie voor blijven. We hebben kant-en-klare ontbijtproducten, magnetronwafels en krediet-terwijl-u-wacht. Elk jaar wordt de snelheid van onze computers verdubbeld en het internet houdt ons van minuut tot minuut op de hoogte van de laatste nieuwtjes. We doen misschien veel meer dan vroeger, maar we zitten gevangen in de haastfuik, zegt Joseph Bailey.

    Intussen lijden steeds meer mensen onder stress, angst, slapeloosheid, relatieproblemen en depressiviteit. Ze hebben het alsmaar drukker, terwijl ze zich schuldig voelen omdat ze niet genoeg doen. En ze verlangen naar de weekends, vakanties, hun pensioen of de dag ergens in de toekomst wanneer ze voldoende zouden hebben gespaard om zich uit het hectische bestaan te kunnen terugtrekken en eindelijk te kunnen ‘leven’.

    Zo’n gestrest bestaan is helemaal niet nodig, aldus Bailey. Wij gaan er gemakkelijk van uit dat onze belevingswereld bepaald wordt door het weer, het verkeer, de stemming en het gedrag van anderen, de beurs en toevallige omstandigheden waarop we geen invloed hebben. Maar in werkelijkheid geven we ons leven vorm door onze gedachten.
    Een van de belangrijkste redenen waarom we verstrikt raken in de haastfuik is de druk van alle verplichtingen waaraan we zelf menen te moeten voldoen. Niet de buitenwereld is immers de oorzaak van de stress, het is onze eigen opgejaagde geest die ze schept.

    Ik ben niet het slachtoffer van de hectische wereld waarin ik leef maar ik schep die wereld zelf. Als ik erin slaag mijn gedachten over de omstandigheden te veranderen verandert ook mijn leven. Denken biedt keuzemogelijkheden. Ik kan naar willekeur mijn gedachten wijzigen, en op die manier zelf bepalen of ik me druk maak en waarover. Dit gevoel van vrijheid schenkt gemoedsrust en innerlijke wijsheid.

    In zijn boekje wil Bailey aantonen dat iedere mens als denker de schepper is van zijn eigen realiteit. In de inleiding verheldert hij de drie principes die hij voor ons psychisch welzijn belangrijk acht. Die zijn in feite een vrije vertaling van de basisinzichten van de cognitieve psychologie, gelardeerd met een beetje zweverige spritualiteit. Bailey noemt het bewustzijnspsychologie of psychology of mind. Deze benadering was mij onbekend en op internet is er weinig en slechts vage informatie over te vinden. Dit boezemt een nuchter mens als ik in ieder geval weinig vertrouwen in.
    Ieder volgend hoofdstukje vertelt het verhaal van iemand wiens leven na een training in deze principes ingrijpend veranderde.

    Was het echter maar zo gemakkelijk! Je eigen gedachten over situaties veranderen is uiterst zelden het gevolg van een cursus of een Aha-erlebnis, zoals Bailey het voorstelt. Het eigen denkpatroon is een ingesleten gewoonte en gewoonten veranderen is doorgaans, zoniet altijd, een langdurig en moeizaam proces.

    Ondanks de vlotte stijl en de aanbeveling van Richard Carlson heeft dit boekje mij teleurgesteld. De achterliggende visie mag dan terecht zijn en haar deugdelijkheid bewezen hebben, in de verhalen van Bailey wordt de toepassing ervan te rooskleurig voorgesteld en oppervlakkig uitgewerkt. Bovendien wordt gaandeweg de indruk sterker dat Bailey met zijn boekje vooral reclame maakt voor zijn eigen winkel.

    © Minervaria       
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het onvoltooide land
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BOUVEROUX, J. & L. HUYSE, Het onvoltooide land. Leuven, Van Halewyck, 2009, 214 pp. – ISBN 978 90 5617 917 5


    Voor het buitenland lijkt België wel gebouwd op een kruitvat van spanningen. Meer dan de traditionele ideologische en sociaaleconomische breuklijnen trekken de verschillende belangen van de twee taalgemeenschappen het land uit elkaar.

    Het politieke leven in België is tegelijk boeiend en vermoeiend. Het politieke metselwerk is nooit af. Iedere hervorming of grondwetsherziening veroorzaakt weer nieuwe burentwisten en de behoefte aan een volgende hervorming.


    En toch wint stabiliteit het altijd weer van chaos. Steeds weer worden de plooien glad gestreken en nieuwe compromissen gevonden. In vergelijking met andere Europese etnische conflicthaarden is de Belgische geweldloze omgang met de communautaire problematiek wel zeer opmerkelijk.


    Hoe komt het dat België na al die verbouwingen nog bestaat? Gedurende de afgelopen 60 jaar evolueerde België van een unitaire staat naar federalisme. In dit boek vertellen de auteurs het verhaal van vier episodes in het nog onvoltooide communautair proces.

    De vier delen bevatten ieder een tweeluik. Jos Bouveroux, Wetstraatjournalist en voormalig hoofdredacteur van het VRT- radionieuws geeft het feitenrelaas. Luc Huyse, socioloog en emeritus hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven, interpreteert en duidt. Ze kijken naar de rol van economische krachten, laten zien hoe godsdienst en vrijzinnigheid het communautaire rijpingsproces hebben vertraagd en wijzen op de cruciale interventies van het buitenland in de evolutie van ‘de kwestie’.


    De bijdragen van Jos Bouveroux geven een goed beeld van de complexiteit van de Belgische politiek. Zelfs voor de periodes die ik bewust heb meegemaakt is het een hele klus om zijn relaas te volgen. Niets is wat het lijkt en ettelijke politici hebben in de loop der jaren op eieren moeten lopen om het land bestuurbaar te houden.


    Gelukkig verheldert Luc Huyse de achtergrond van de gebeurtenissen op een inzichtelijke en vlot leesbare manier. Hij duikt in de archeologie van de communautaire kwestie en maakt duidelijk waar de spanningen tussen Vlamingen en Walen in essentie om gingen en gaan. België was altijd al een erg verdeeld land, waarin politieke stabiliteit nooit een vanzelfsprekendheid was. Al van bij het begin liepen de traditionele levensbeschouwelijke en sociaal-economische breuklijnen vrijwel gelijk met de uiteenlopende belangen van de twee taalgemeenschappen. Vaak moesten die bovendien als bliksemafleider dienen om de aandacht van meer essentiële problemen af te leiden.


    In de afgelopen halve eeuw heeft de communautaire problematiek het politieke landschap in België grondig beïnvloed en veranderd. Politieke partijen veranderen hun naam, ze splitsen, ze vormen kartels en gaan weer uiteen op de golven van de communautaire spanningen. Het politieke gekrakeel doet geregeld denken aan een vaudeville die binnen de Europese context slechts een storm in een glas water lijkt.


    De Vlaming en de Waal zitten er ondertussen bij en kijken ernaar. Want media en politici hebben een nieuwe kloof geschapen tussen de burger en de politiek. Gedegen onderzoek toont immers aan dat slechts een kleine minderheid van de Belgen zich druk maakt over de communautaire kwestie. Voor de meeste kiezers wegen – hoeft het te verbazen? – de sociaaleconomische zorgen het zwaarst.


    Het boek eindigt met een zeer doordachte en zinnige slotbijdrage van Luk Huyse over de toekomst, de hindernissen en drempels die nog te nemen vallen, waar het morgen en overmorgen om gaat en een verkenning van wat nog mogelijk is. Hij waarschuwt voor de opgeklopte retoriek van media en politici, de wederzijdse vervreemding, en de verscherping van de standpunten. Het zo typisch Belgische compromis, dat in het buitenland afwisselend bewondering en spot oogst, is volgens hem dringend aan herwaardering toe.


    Als televisiereeks werd Het onvoltooide land in de lente van 2009 op Canvas en de RTBF uitgezonden.


    Wie meer inzicht wil krijgen in het bewogen politieke wel en wee van het Belgenland zal zeker zijn gading vinden in dit vlot leesbare boek.


    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geisha. De verborgen geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DOWNER, L., Geisha. De verborgen geschiedenis. (Vert. Geisha. The Secret History of A Vanishing World) A’dam, De Bezige Bij, 2001, 424 pp. – ISBN 90 234 5375 1

    Toen Lesley Downer de kans kreeg om in een geishawijk te logeren greep ze de gelegenheid met beide handen aan. Hoewel ze tientallen jaren in Japan had gewoond en gewerkt had ze nauwelijks een glimp van hun wereld opgevangen. Toch duurde het nog maanden voor de deuren open zwaaiden. Maar toen ze eenmaal in de geishawereld was geaccepteerd werd ze geïntroduceerd in een wereld waarover zelfs de meeste Japanners niets weten.

    Het eerste deel van dit boek gaat over de geschiedenis van de geisha’s, de veranderingen die ze in de loop der eeuwen hebben ondergaan, en de romantische verhalen die er over hen in omloop zijn. In de standaardgeschiedenis van Japan worden geisha’ s doodgezwegen. Toen ze echter wat dieper ging graven ontdekte Lesley Downer dat ze bij belangrijke gebeurtenissen wel degelijk een rol hadden gespeeld, namelijk als vriendin, vertrouwelinge, minnares en soms echtgenote van de meest vooraanstaande mannen van het land. Maar deze vrouwen achter de besluitvormers stonden altijd in de schaduw.

    Geisha’s waren ooit de koninginnen van de subversieve, alternatieve maatschappij. In de Victoriaanse tijd – het hoogtepunt van hun populariteit – waren geisha’s het beste wat de amusementswereld in Japan te bieden had. Net als de popidolen van nu waren ze kleurrijke karakters, de sterren van een volkscultuur. Geisha’s doorliepen een lange, strenge opleidingsperiode, waarin ze leerden zich aan nauw omschreven gedrags- en omgangsregels te houden.

    In het tweede deel van het boek onthult ze de wereld van de geisha zelf en haar gewoonten en rituelen. Ze laat ons meekijken hoe ze zich opmaakt en haar kimono’s draagt, hoe ze leert zich op geishafeestjes charmant te gedragen en hoe haar privéleven eruit ziet. Van dit deel heb ik het meest geleerd én genoten. De wereld van de geisha’s is over het algemeen nog even romantisch, mysterieus en ondoordringbaar als voorheen. Er is echter een groot verschil tussen het leven van de geisha’s en maiko’s – leerling-geisha’s – vroeger en nu. De geisha’s uit het verleden werden als jong kind al voor dit leven bestemd. De moderne geisha’s hebben voor hun beroep gekozen. Het is een baan geworden, weliswaar niet zoals een andere.

    Lesley Downer beperkt zich niet tot een beschrijving van het geishaleven, maar situeert het in de eeuwenoude cultuur van huwelijk en man/vrouw relaties in Japan. Tot voor kort was, behalve in de laagste klasse van de maatschappij, een huwelijk een zuiver zakelijke aangelegenheid. Het was een verbond tussen twee families met als doel het produceren van kinderen om de familienaam voort te zetten. Tegen de wens van de familie in trouwen uit liefde was ondenkbaar. Men beschouwde het zelfs als hoogst onfatsoenlijk als een man graag de liefde bedreef met zijn vrouw. Seksueel genot vond een man buiten de deur.

    Zelfs in het moderne Japan vinden veel mannen het vanzelfsprekend dat ze in twee werelden kunnen leven, met in beide een vrouw. Thuis heeft hij zijn echtgenote, die voor de huishouding, de kinderen en de financiën zorgt. Hij geeft haar zijn salaris en zij geeft hem zakgeld. Buitenshuis heeft hij een ander soort vrouwen: geisha’s, gastvrouwen in clubs, een of meer minnaressen voor luchtige conversaties en seksuele geneugten. Samen waken deze vrouwen ervoor dat er dag en nacht voor hem gezorgd wordt.

    Door de hedonistische houding tegenover seks konden in Japan sensualiteit en de kunst van de erotiek bovendien op allerlei hoogstaande manieren vrijuit tot ontwikkeling komen. Japan kent dan ook nog altijd een bloeiende seksindustrie. Maar geisha’s waren en zijn geen prostituees. Ze worden beschouwd als kunstenaressen en fungeren als een soort entertainer op zaken- en andere feestjes.

    In de meeste steden bleven, als overblijfselen van een uitstervende traditie, kleine geishagemeenschappen over. De geishawereld is echter een fragiele en bedreigde wereld. Japan is relatief snel  geëvolueerd van een klassensysteem naar een democratie, waarin niet alleen alles genivelleerd is en de smaak veranderde, maar ook de rol en positie van de vrouw is gewijzigd. Culturen veranderen echter slechts langzaam. Het aantal geisha’s is beduidend kleiner geworden, maar ze zijn absoluut nog niet verdwenen.

    Wie op een vlot leesbare wijze kennis wil maken met de geheimzinnige en intrigerende wereld van de geisha’s kan ik dit boek warm aanbevelen.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Troostmeisjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ARS, B., Troostmeisjes. Verkrachting in naam van de keizer. A’dam/A’pen, Uitg. De Arbeiderspers, 2000, 319 pp. – ISBN 90 295 00247

    ‘Ik voelde mij een levende dode’, jammert de Koreaanse Yi Yôngsuk in het boek van Brigitte Ars.

    Het verhaal van de militaire troostmeisjes in het Japanse leger is het wreedste geval van schending van vrouwenrechten in de twintigste eeuw. In de vijftienjarige oorlog, die begon met de invasie van Mantsjoerije in 1931 tot de overgave aan de geallieerden in 1945, werden naar schatting tussen de 200.000 en 400.000 Koreaanse, Indonesische, Nederlandse, Chinese, Filippijnse en andere vrouwen systematisch verkracht en misbruikt in dienst van de soldaten van het Japanse leger. Door dit meedogenloze en door en door racistisch en seksistisch systeem werden vooral arme meisjes getroffen.

    De term ‘troostmeisje’ is een eufemisme. Het zou beter zijn te spreken over 'gedwongen militaire sekswerksters' of ‘militaire dwangprostituees of seksslavinnen’. De vrouwen waren immers slachtoffer van een systematische, collectieve en geïnstitutionaliseerde verkrachting door Japanse soldaten alsook van een omvangrijke handel in vrouwen. In Japan bestond al eeuwenlang een gereguleerd prostitutiesysteem dat een sfeer had gecreëerd waarin mannen het als een recht beschouwden vrouwen voor hun seksueel plezier te gebruiken. Het fenomeen van de troostmeisjes lag in feite in het verlengde daarvan.

    Lange tijd bleef het systeem van de troostmeisjes een van de grootste geheimen van de Tweede Wereldoorlog. Pas na vijftig jaar van massale en collectieve zwijgzaamheid kwam het verhaal stukje bij beetje naar buiten, eerst in Korea, daarna in andere Aziatische landen en in Nederland. De schaamte van de vrouwen was zo groot dat ze bleven zwijgen, zelfs toen ze niets meer te verliezen hadden. Het lijkt bijna een wonder dat een van de grootste tragedies in de geschiedenis nog net werd ontdekt voordat de getuigen hun relaas mee het graf in zouden nemen.

    In dit boek vertelt Brigitte Ars, die als journaliste zes jaar in Maleisië heeft gewerkt, hun verhaal. Ze heeft met talrijke vrouwen gesproken en hun strijd voor erkenning van nabij gevolgd. Het verdriet zit heel diep. Veel vrouwen vechten nog iedere dag met de lichamelijke en vooral psychische gevolgen van de onmenselijke en mensonterende omstandigheden waarin ze moesten leven en werken. De getuigenissen van de vrouwen geven weer wat in geen enkel officieel document terug te vinden is.

    Een van de belangrijkste redenen om dit systeem uit de grond te stampen was het voorkomen van massale verkrachtingen onder de bevolking van de overwonnen landen. Men wilde bovendien het moreel onder de militairen hoog houden. Hongerende en arme meisjes uit landen als Korea, China en de Filippijnen werden aanvankelijk onder valse voorwendselen geronseld en later met geweld ontvoerd en verkracht. Ze werden vervolgens ondergebracht in trooststations of ‘troostfaciliteiten’ zoals de Japanse legerleiding ze noemde. Door de Verenigde naties worden ze onverbloemd ‘verkrachtingskampen’ genoemd. Daar leefden de meisjes een troosteloos leven en werden ze door de Japanse soldaten en officieren vaak op gruwelijke wijze mishandeld en gemarteld.

    Voor velen ging na afloop van de oorlog de ene nachtmerrie over in de andere. Slechts 30% van de meisjes zou de kampen overleefd hebben. Voor de overblijvenden was er geen opvang, geen Rode Kruis, geen medische hulp. Ze bestonden eenvoudig niet en werden aan hun lot overgelaten. Ook de geallieerden negeerden of mimaliseerden het probleem. In de door mannen gedomineerde geschiedschrijving en oorlogsjournalistiek had het verhaal van de vrouw immers geen nieuwswaarde. Pas toen ook Nederlandse vrouwen hun droevige geschiedenis openbaar maakten kon het probleem op internationale belangstelling rekenen.

    Maar de overlevende vrouwen bleven moedig hun rechten opeisen. Hun strijd heeft zich uitgebreid van een klein groepje tot een internationale vrouwenbeweging. Die heeft, nu de meeste troostmeisjes zijn overleden, ervoor gezorgd dat seksueel geweld in oorlogen eindelijk op de agenda staat. Dankzij studies naar het systeem van dwangprostitutie wordt nu wereldwijd onderzoek gedaan naar soortgelijke systemen en gezocht naar wetgeving om ze in de toekomst te voorkomen. Onder invloed van de troostmeisjesbeweging staan verkrachting, seksslavernij en gedwongen prostitutie nu duidelijk omschreven als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.

    Behalve aan het verhaal van de dwangprostitutie besteedt Brigitte Ars ook aandacht aan de achtergronden en de functie van verkrachting en seksueel geweld in oorlogstijd. En niet alleen Japan maar ook Duitsland maakte zich massaal schuldig aan seksuele terreur. Net als Japan speelde de Duitse staat tijdens de Tweede Wereldoorlog de rol van pooier. Over deze verborgen geschiedenis kan ook nu nog niet gesproken worden. Minachting voor vrouwen maakt heel vaak deel uit van een ideologie van het superieure ras. In de recente conflicten in voormalig Joegoslavië en Rwanda is dit ook duidelijk gebleken.

    Dit boek vol diepe ellende stemt je niet bepaald vrolijk. Het vertelt een indroevig verhaal, maar het is een must voor al wie met het lot van vrouwen begaan is. Ik heb het met stijgende verontwaardiging gelezen. Want het is geen verleden tijd, het gebeurt nog steeds. Telkens weer zie je dat vrouwen in een oorlog als wapen worden gebruikt en als vanzelfsprekend worden mishandeld. In talloze arme landen bloeien vrouwenhandel en seksindustrie weelderig en maken ze gigantische winsten.

    Het werk is goed gedocumenteerd en bevat een uitgebreide notenlijst. Brigitte Ars schrijft met grote betrokkenheid en respect voor de vrouwen, zonder enige sentimentaliteit. De bijzonder vlot geschreven tekst - bijna té vlot voor een dergelijk onderwerp - laat zich zeer gemakkelijk lezen.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De crash van 1929
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GALBRAITH, J.K., De crash van 1929. (Vert. The Great Crash, 1929, 1954) A’dam, Ambo/Anthos, 2009, 245 pp. – ISBN 978 90 263 2245 7


    In Europa is de zware economische depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw onlosmakelijk verbonden met de opkomst en het succes van het nationaal-socialisme in Duitsland en de afschuwelijke gevolgen voor miljoenen onschuldige burgers. De wereldwijde depressie begon in de Verenigde Staten na de spectaculaire ineenstorting van de beurs op Wall Street in 1929.


    In dit boek uit 1954 reconstrueert John Kenneth Galbraith, een van de grootste economen van de twintigste eeuw, de gebeurtenissen die hieraan voorafgingen. De dramatische ineenstorting van het financiële kapitalisme werd volgens hem veroorzaakt door een ongebreidelde speculatiegolf die geen enkel verband meer hield met de werkelijke industriële ontwikkeling.


    In de voorafgaande jaren van welvaart verkondigden economische profeten visioenen van steeds grotere welvaart en economische groei die zich voor altijd en eeuwig zou verder zetten. Hun taxaties en voorspellingen zetten talloze mensen ertoe aan steeds meer geld te lenen bij beleggingsmaatschappijen die als paddestoelen uit de grond schoten. De beurskoersen stegen buiten proportie op bijna louter geleend geld. De beurs werd steeds minder beschouwd als graadmeter van lange termijnvooruitzichten van ondernemingen en steeds meer als een product van manipuleerkunst. Ook politici, economen, en financiële analisten lieten zich meeslepen door de euforie en bevestigden hun ongefundeerde vertrouwen in de kracht van de economie. De schaarse deskundigen die waarschuwden voor een nakend debâcle werden als onheilsprofeten gebrandmerkt. Mensen slaagden er op grote schaal in zichzelf te bezwendelen.


    In de herfst van 1929 kreeg het vertrouwen een dramatische wending. De zeepbel spatte uiteen en sleepte de hele economie mee in een diepe depressie die 10 jaar zou duren.

    In het laatste hoofdstuk zet Galbraith de oorzaken van de beurscrash en van de erop volgende depressie op een rijtje.


    De crash komt volgens hem helemaal op rekening van de voorafgaande speculatiegolf. Hij noemt het een hallucinant verhaal van bijna heroïsche krankzinnigheid. Niemand heeft die ongebreidelde speculatiegolf veroorzaakt. Ze was het product van de vrije keus en de vrije besluitvorming van honderdduizenden personen. Wanneer de mogelijkheid bestaat dat men zeer rijk kan worden – vooral wanneer het niet veel moeite kost – zijn er altijd tal van mensen die gegrepen worden door een soort hebzuchtige waanzin.


    Voor de daaropvolgende economische crisis ziet Galbraith verschillende oorzaken. Het economisch leven in 1929 was niet zo fundamenteel gezond als vooraanstaande politici en economen beweerden, verblind als ze waren, maar integendeel uiterst kwetsbaar. In de herfst was de economie eigenlijk al flink op weg naar een depressie. De beurscrash heeft die veel zwaarder gemaakt dan nodig.


    Uit die rampzalige periode zijn er lessen geleerd. Geheel in lijn met de economische visie van Galbraith heeft de overheid toen een aantal krachtige maatregelen genomen om een dergelijke ontsporing te voorkomen. Toch zijn volgens hem de kansen op een herhaling van een speculatieve uitspatting groot. Hij heeft het goed gezien. De geschiedenis herhaalt zich weliswaar nooit helemaal, maar volgens deskundigen zijn in de huidige kredietcrisis en de daarop volgende economische malaise zeer gelijkaardige oorzaken aan te wijzen.


    Het werk van Galbraith wordt op de omslag het ‘klassieke boek over economische crises’ genoemd. In tachtig jaar is er immers niet veel veranderd: blinde hebzucht en een flinke dosis goedgelovigheid houden elkaar in evenwicht tot de zeepbel barst en een crisis onvermijdelijk wordt.


    Omdat Galbraith bekend staat om zijn heldere uiteenzettingen heb ik me aan dit boek gewaagd. Die heldere en vlotte schrijfstijl stelde me in staat om, ondanks de vele financieel-economische begrippen en mij onbekende namen van personen en instanties, het betoog in grote lijnen te begrijpen. Dit boek verplichtte me ook om meer te leren over een sector waarvan ik zo goed als niets wist. Galbraith beschrijft met scherpe maar toch milde humor en zin voor relativering de menselijke zwakheid die alle kritische ingesteldheid en rationaliteit doet verdampen in het vooruitzicht van de hemel op aarde. Dit is en blijft zeer herkenbaar.


    © Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de zin van nut
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VENMANS, P., Over de zin van nut. Een filosofisch essay. A’dam/Antw., Uitg. Atlas, 2008, 303 pp. – ISBN 978 90 450 0630 7  

    Wat is de gemeenschappelijke noemer van pedagogisch speelgoed, verrijkte voeding, recyclage van verpakkingsmateriaal, volautomatische wasmachines, doelgroepenbeleid, orgaandonatie, je lichaam schenken aan de wetenschap? Wij beseffen vaak niet hoezeer onze samenleving doordrongen is van de pragmatische gedachte dat iets moet dienen tot iets. Van nagenoeg alles wat we doen wordt het rendement berekend, de winst uitgeteld, de kosten tegen de baten afgezet, de kwaliteit van een uitkomst gemeten. We noemen het verantwoordelijkheidsbesef en zijn er trots op. Maar pragmatisme en het streven naar nut kunnen gemakkelijk leiden tot oppervlakkig winstbejag, plat materialisme en overspannen, soms zelfs mensonterende efficiëntie.

    Het nutsdenken roept op zijn minst ambivalente gevoelens op. Het kan dan ook niet slecht zijn ons af te vragen wat er over ‘het nut’ te zeggen valt. Waarover gaat het? Wat is het belang van nut in ons leven? Wat is de zin van nut?

    In dit filosofisch essay herinnert Peter Venmans ons aan de wortels van het nutsdenken: het Engelse utilitarisme en het Amerikaanse pragmatisme. In de loop van de tijd wordt de essentie van een opvatting of levensbeschouwing immers vaak ondergesneeuwd. Daarom kan een terugblik ons duidelijk maken waarover het eigenlijk gaat.

    Voor de nutsdenker is de mens in de eerste plaats een handelend wezen dat zich voortdurend aan zijn omgeving aanpast en zo overleeft. Het streven naar nut is een essentieel onderdeel van onze menselijke conditie. Het beste van de mens ligt in zijn vermogen om problemen op te lossen en verantwoordelijkheid te nemen. Hij wil dat zijn handelen iets opbrengt, nut heeft. Dit menselijk streefdoel mag dan een neerslag vinden in goederen en diensten, het werkelijke streefdoel van de mens is het vergroten van zijn geluk. Utilitaristen en pragmatisten gaan uit van een positief mensbeeld en zien de wereld als een onvoltooid project van rechtvaardigheid voor iedereen.

    Deze filosofie is dan ook een volwaardige ethiek. Ons handelen moet in dienst staan van het menselijk geluk. De consequentie- of gevolgenethiek stelt dat iets goed is wanneer het goede gevolgen heeft. De uitkomst van een handeling bepaalt de ethische kwaliteit ervan. Wij kunnen de beste motieven hebben, als een handeling negatieve gevolgen heeft is ze ethisch minderwaardig. Gegeven dit uitgangspunt dienen wij impulsief handelen, hoe goed ook bedoeld, te vermijden.

    In het boek van Venmans passeren de meest prominente nutsfilosofen de revue.
    De excentrieke wereldverbeteraar Jeremy Bentham formuleerde als eerste het nuttigheidsbeginsel als het principe van het grootste geluk (PGG). Bentham ging er echter van uit dat nut en geluk samenvallen. Zijn versie van het utilitarisme kan dan ook gemakkelijk leiden tot verlicht despotisme en in het slechtste geval tot totalitarisme.

    In die valstrik is John Stuart Mill niet getrapt. Mill deed wat Bentham naliet: hij vroeg zich af wat mensen gelukkig maakt. Voor hem is dit de vrijheid om zichzelf zo breed mogelijk te ontplooien. Mill combineerde het nutsprincipe met het vrijheidsbeginsel en is zodoende de meest liberale onder de utilitaristen en onder de liberalen diegene die zich het sterkst op nuttigheidsoverwegingen baseerde. Venmans toont aan hoe modern én fundamenteel democratisch de ideeën van Mill zijn.

    Alhoewel utilitarist, is Mill vooral bekend geworden als een pionier van het liberalisme. Na Mill zijn een aantal filosofen teruggekeerd naar het zuivere én radicale utilitarisme. Venmans bespreekt de visie van drie hedendaagse radicale utilitaristen. David Pearce stelt zijn hoop op de technologische ontwikkelingen om de mens te bevrijden van pijn en zijn plezier te maximaliseren, Richard Layard wil de economie integraal in dienst stellen van het menselijk geluk en de controversiële linkse Peter Singer pleit voor een ethisch leven waarin altruïstische waarden centraal staan. Deze versies van het utilitarisme kunnen echter niet anders dan utopisch zijn.

    In Amerika kregen de denkbeelden van de utilitaristen dan weer een andere uitwerking in het pragmatisme. Pragmatici houden zich niet op met ongrijpbare ideeën en idealen maar met feiten. Absolute zekerheden zijn een fictie. De enige interessante vraag over een handelwijze is welke praktische gevolgen ze heeft voor ons leven: “The proof of the pudding is in the eating.” De pragmatici ruimen dan ook veel plaats in voor bezinning op de wijze waarop het gewenste goede doel kan bereikt worden.

    De filosoof/psycholoog William James, adept van de wetenschappelijke methode, kan als de eerste pragmaticus beschouwd worden. De instrumentalist John Dewey heeft vooral invloed gehad door zijn ideeën over onderwijs en vorming, die gericht moeten zijn op de grootst mogelijke menselijke ontplooiing. Richard Rorty tenslotte keert terug naar de antieke opvatting van wijsbegeerte: het ethische streven naar praktische wijsheid.

    In het laatste hoofdstuk neemt Venmans de draad zelf weer op. Het nutsdenken heeft veel succes gehad in de economie en de politiek, maar daar is het verworden tot ‘smal pragmatisme’. In de zuiver economische manier van denken is het geluksstreven als ideaal vervangen door puur rendementsdenken. Oorspronkelijk ging het utilitarisme echter uit van een sterke ethische impuls: de zorg om het goede leven. Utilitaristen streven naar een rechtvaardige wereld waarin iedereen zo gelukkig mogelijk kan worden.

    Venmans pleit daarom voor een verruimd pragmatisme. Nut moet weer gekoppeld worden aan geluk in de breedst mogelijke zin. Het principe van het grootste geluk voor allen dient centraal te staan. Van dat egalitaire en universalistische principe gaat een sterk ethisch appèl uit: iedereen heeft evenveel recht om gelukkig te zijn. Utilitaristen en pragmatici komen op voor de morele autonomie van het individu zonder dat zij het algemeen belang uit het oog verliezen. In die hoedanigheid is het een fundamenteel humanistische filosofie. Daarom verwondert het me dat Venmans nauwelijks aandacht besteedt aan het denken van Martha Nussbaum en Amartya Sen.

    Dit boek is geschreven vanuit sympathie voor het pragmatisme en vanuit de overtuiging dat het nut een betere verdediging verdient dan het nu meestal krijgt. Daarin is hij naar mijn mening ruim geslaagd. Het werk is stevig gedocumenteerd. Het bevat ook een handig namenregister.
    De uitwerking van het pragmatisme vond ik minder helder dan die van het utilitarisme. Misschien is dit te wijten aan een gebrek aan vertrouwdheid van mijn kant.

    Het zegt iets over de invloed van het nutsdenken dat de basisinzichten mij vanzelfsprekend lijken, al heb ik ze nooit systematisch bestudeerd. Over de zin van nut heeft dit hiaat ruimschoots aangevuld. Ook al besteedt Venmans geen systematische aandacht aan de critici van het utilitarisme, dit boek heeft me aangezet om dit zelf te doen en mijn eigen positie te bevragen. Het was zeer nuttig om even terug te keren naar de wortels van het nut.


     © Minervaria                
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nieuwe koude oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen LUCAS, E., De nieuwe koude oorlog. Hoe het Kremlin Rusland en de wereld bedreigt. (Vert. The New Cold War – And How To Win It) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 320 pp. – ISBN 978 90 468 0369 1

    Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leek Rusland, de grootste en belangrijkste deelrepubliek, de weg van de liberale democratie op te gaan. Maar na een chaotische periode van anarchisme, ongereguleerd kapitalisme en heerschappij van rijke oligarchen is het met Vladimir Poetin op de terugweg.

    In dit boek verdiept Edward Lucas, die voor The Economist al meer dan twintig jaar de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa volgt, zich in het beleid van Poetin. Hij laat zien hoe de ‘nieuwe tsaar’ aan de macht gekomen is en erin geslaagd is de politieke en economische liberalisering onder Jeltsin terug te draaien. Met Poetin is de staat net als onder het Sovjetregime weer een groeiende politieke en economische macht geworden.
    Maar anders dan het Westen dacht blijkt die macht helemaal niet onschuldig te zijn.
    In feite wordt Rusland bestuurd door de FSB, de opvolger van de KGB. Alle ondernemingen, ook de media, worden gecontroleerd door efficiënte geheime politie. Poetin beweert democraat te zijn, maar onder zijn presidentschap zijn de burgerlijke vrijheden beknot en worden andersdenkenden en critici onderdrukt met kwalijke Sovjetpraktijken.

    In het Westen veronderstelde men dat Rusland geleidelijk een Westers land zou worden. Dit is een rampzalige vergissing gebleken. Poetin is in Rusland enorm populair. Geen enkele Russische politicus heeft zo lang achtereen de steun van de bevolking genoten. Hij heeft voor economische stabiliteit gezorgd en zijn handelwijze sluit aan bij de ideologie van een sterke leider, die al eeuwenoud is en verankerd in de Russische cultuur. Rusland is geen democratie, ook niet in wording en wil het ook niet worden, stelt Lucas.

    De Nieuwe Koude Oorlog gaat echter vooral over de rol van Rusland in de wereld. Rusland wil niet alleen een stabiel regime in eigen land, maar ook zijn geopolitieke macht uitbreiden en verstevigen. Lucas legt uit hoe Rusland daarvoor zijn natuurlijke hulpbronnen gebruikt en het Westen pakt op zijn zwakke plek: geld en winstbejag. Via het zakenleven infiltreert het Kremlin de Westerse landen en voert het daar een verdeel-en-heerspolitiek, die hun positie verzwakt. De eerste slachtoffers daarvan zijn de kleine onstabiele grensstaten en -staatjes, waarmee Rusland territoriale en invloedsconflicten heeft.

    Volgens Lucas zal de oude Koude Oorlog niet terugkeren en zijn alle vergelijkingen daarmee anachronistisch en gedateerd. De nieuwe Koude Oorlog vormt minder dan vroeger een directe bedreiging voor de wereldvrede, maar ze is wel verontrustend en zorgwekkend. Het is nu aan het Westen om de situatie eensgezind aan te pakken en zodoende toekomstige zware problemen te vermijden. De Westerse landen moeten met Rusland een relatie opbouwen die gebaseerd is op realisme en nuchterheid. Men moet afstappen van een halfslachtige politiek van toenadering en compromissen. Lucas pleit voor een vastberaden en duidelijke houding tegenover Rusland, zowel op economisch, politiek als moreel vlak.

    Dit boek heeft me niet alleen wegwijs gemaakt in een mij relatief onbekend probleem. Het heeft ook een aantal andere zaken verduidelijkt. In de eerste plaats illustreert de Russische situatie dat een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen de ontwikkeling van democratie kan beletten (zie Zakaria). Verder toont de Russische situatie aan dat een democratisch regime niet noodzakelijk is voor economische vooruitgang en welvaart. Dit is de zoveelste logenstraffing van de opvatting dat een kapitalistisch economisch systeem vanzelf wel democratie zal bewerken.

    Lucas heeft zich zeer grondig gedocumenteerd. Ik vond het echter een taaie brok. Hij behandelt de materie zo uitvoerig en gedetailleerd dat je als onwetende lezer regelmatig het noorden kwijt bent tussen de vele politieke Russische en internationale organen en instituten. De doorlopende tekst van de hoofdstukken, zonder indeling, maakt het er bovendien niet eenvoudiger op. Blijkbaar moest het werk zeer snel geredigeerd worden wegens de actualiteit. De aardrijkskundige kaarten zijn een pluspunt.

    Maar omdat er over Rusland de afgelopen jaren in de media niet veel te lezen valt vond ik dit boek toch vrij informatief.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politieke ideologie=EBn in Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SANDERS, L. & C. DEVOS e.a., Politieke ideologieën in Vlaanderen. A’pen, Standaard Uitgeverij, 2008, 476 pp. – ISBN 978 90 02 22333 4

    Enkele weken geleden trokken de Vlamingen massaal naar de stembus. Inzet: de samenstelling van het Europese parlement maar vooral de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Vlaamse parlement. Van die uitslag hangt de samenstelling van de Vlaamse deelregering af. Bij die gelegenheid worden alle politieke partijen bevangen door profileringskoorts. Er wordt gebakkeleid over concrete pijnpunten en maatregelen, er wordt tegen elkaar opgeboden, beloofd en afgeketst. De gezichten op de borden langs de wegen worden geflankeerd door nietszeggende slogans. Soms moet je nog een keer kijken om te weten voor welke partij ze staan. En waarvoor staan die partijen?

    Gedurende ongeveer twee eeuwen, tot halfweg de 20e eeuw, werd het politieke denken in Europa steeds explicieter bepaald door politieke ideologieën. In de twintigste eeuw ontaardden sommige daarvan tot totalitaire regimes die verschrikkelijke bloedbaden hebben aangericht en onafzienbare menselijke ellende veroorzaakt, waarmee vergeleken het beruchte religieuze geweld tijdens de ‘donkere Middeleeuwen’ bijna te verwaarlozen is. In de tweede helft van de twintigste eeuw is politieke ideologie voor velen dan ook een vies woord geworden. Albert Camus was de eerste die in 1946 sprak over ‘het einde van de ideologie’.

    Maar kunnen we zonder politieke ideologie? Is politiek zonder ideologie wel denkbaar en wenselijk? Luk Sanders en Carl Devos, respectievelijk docent aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent, menen van niet. Politiek en ideologie gaan immers hand in hand. Onze samenleving wordt ideologisch gestuurd. Georganiseerde politieke actie is niet mogelijk zonder een stelsel van ideeën. Ideologieën zijn bovendien onlosmakelijk verbonden met de opkomst van de democratie. Hoe problematisch het soms lijkt, democratie drijft op verdeeldheid. Het mag ons zelfs gerust stellen dat het in een samenleving met een democratische traditie niet zo cruciaal is welke ideologie domineert. De democratie regelt zichzelf wel.

    In dit boek laten verschillende deskundigen ons kennis maken met de belangrijkste politieke ideologieën in Vlaanderen en de politieke partijen die er gestalte aan geven.

    Een beladen begrip blijkt niet eenvoudig te definiëren. In zijn zeer heldere en instructieve inleiding kiest Luk Sanders voor de bruikbare definitie van de Britse politicoloog Andrew Heywood. Daarna schetst hij hoe de eerste politieke ideologieën zijn ontstaan. Voor het politiek-filosofische ideeëngoed is de term ideologie pas tijdens Franse revolutie geïntroduceerd. Geleidelijk aan werd het begrip steeds vaker gehanteerd als verzamelnaam voor politieke stromingen, wereldbeschouwingen of doctrines.
    De belangrijkste politieke ideologieën in Europa zijn het liberalisme, het socialisme en het conservatisme.

    Patrick Stouthuysen, hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de VUB, bijt de spits af met een voorstelling van de oudste politieke ideologie, het liberalisme. In zijn boeiende uiteenzetting maakt hij duidelijk wat liberalisme wel en niet betekent, verheldert hij de heikele thema’s ervan en tekent hij de geschiedenis uit van de liberale partijen in België. Hoewel de liberale gedachte in nagenoeg alle Westerse landen ruim ingang heeft gevonden, hebben de liberale partijen geen klinkende verkiezingsoverwinningen op hun palmares kunnen schrijven. In het huidige klimaat van onzekerheid en door het gevoel van bedreiging bij veel mensen is de vrije gedachte voor velen niet aantrekkelijk genoeg. Voor de komende jaren voorziet hij dus zwaar weer voor de liberale partijen.

    Carl Devos en Tine Boucké, doctor-assistente aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen aan de Universiteit Gent, buigen zich in een uitgebreid hoofdstuk over het socialisme, de ideologie van de gelijkheid. Ook al zijn er gemeenschappelijke kernpunten, over de wijze waarop ze bereikt dienen te worden en hoe de realisatie er moet uitzien zijn in de geschiedenis verschillende visies de revue gepasseerd. Ook vandaag is het socialisme geen evidente ideologie. Overal in Europa worstelen de sociaaldemocraten met de praktische vertaling ervan. De woelige en soms bloedige geschiedenis van de socialistische bewegingen en partijen in België vormt daar geen uitzondering op.

    Wouter Beke, verbonden aan het Overlegcentrum voor Ethiek aan de Katholieke Universiteit Leuven, licht de christendemocratie toe. De troef van de christendemocratische partijen is dat ze volkspartijen zijn. Ze vertegenwoordigen niet een of andere deelgroep in de samenleving maar verschillende sociale klassen en groepen. Zowel in Europa als in België verzekerde dit hen doorgaans van een ruime deelname aan de macht. Vooral het streven naar stabiliteit, dat steeds een leitmotiv geweest is van de christendemocratische partijen, spreekt mensen aan. Toch ziet Beke een aantal belangrijke verschilpunten met conservatieve partijen. Voor hij de Belgische en Vlaamse geschiedenis van de christendemocratische partijen weergeeft, licht hij het personalisme toe, de ideologische basis van de christendemocratie.

    Bruno De Wever, hoofddocent aan de vakgroep Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit Gent en gespecialiseerd in de Vlaamse beweging, en Antoon Vrints, postdoctoraal onderzoeker aan dezelfde universiteit, nemen het Vlaams-nationalisme onder de loep. Ze starten met een bondige, kritische voorstelling van het nationalisme. Daarna geven ze een vrij uitgebreid overzicht van de geschiedenis van de Vlaamse beweging en het Vlaams-nationalisme. Zo lezen we hoe de politieke radicalisering in het interbellum uitmondt in het dieptepunt van verregaande collaboratie met het Nazi-regime. Na de oorlog tekent zich een duidelijke tegenstelling af tussen de reformistische of democratische vleugel en de rechtsrevolutionaire strekking die niet van compromissen wil weten. Op het einde van het hoofdstuk geven ze een handig historisch overzicht van de belangrijkste momenten in de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme.

    Jos Geysels, Minister van Staat en gewezen politiek secretaris van Agalev (nu Groen!), en Jan Mertens, beleidsmedewerker voor Groen!, belichten tenslotte het ecologisme, de jongste stroming. Ze bieden bovendien een zeer verhelderende bespreking van de verschillen en gelijkenissen met andere ideologieën. De korte wisselende geschiedenis van de groene partij in Vlaanderen komt uiteraard ook aan de orde. In het spanningsveld tussen theorie en praktijk worden ecologische partijen gemakkelijk verdacht van ‘groen moralisme’ en te weinig realiteitszin. Gezien de omvang van structurele ecologische problemen, zo stellen Geysels en Mertens daar tegenover, zou de keuze voor een drastische ecologische politiek wellicht de enige realistische kunnen zijn.

    Tijdens het lezen herinnerde ik mij regelmatig politieke beslissingen en standpunten van de respectievelijke partijen die niet strookten met hun achterliggende visie. De discrepantie tussen theorie en praktijk is soms groot. In een democratische en tegelijk complexe en problematische samenleving is het echter helemaal niet gemakkelijk om een ideologie consequent in de praktijk om te zetten.
    Ideologieën lijken vaak ver van de realiteit af te staan. En hoe graag we het anders zouden willen, ook de politiek is niets menselijks vreemd.

    Toch zijn ideologieën nodig en absoluut zinvol om aan coherente politiek te doen, aldus Carl Devos in zijn bondige slotbeschouwing. Ze bieden een kader om problemen te analyseren en vanuit idealen een actieprogramma op te stellen. “Met alleen ideologieën zien we niet veel, maar zonder zijn we blind”, stelt hij.
    En hij besluit: “Wie politiek beter wil begrijpen moet weten waar ideologieën voor staan en moet de geschiedenis van de partijen die ze in hun vaandel hebben leren kennen. We hopen dat dit boek daartoe heeft bijgedragen.”

    Voor mij is dit zeker het geval. Zonder uitzondering paren alle bijdragen inhoudelijke diepgang aan een helder en inzichtelijk taalgebruik. De pluralistische aanpak en inslag geven het boek een duidelijke meerwaarde. De auteurs zijn er bovendien in geslaagd een verre van sexy onderwerp op een boeiende en verteerbare manier te serveren. Zonder meer warm aanbevolen!

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Methusalem-mysterie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen KNOOK, D., Het Methusalem mysterie. Vergrijzing: een zegen of bedreiging? A’dam/Rotterdam, Uitg. Prometheus/NRC Handelsblad, 2008, 295 pp. – ISBN 978 90 446 1195 3

    Bijna overal ter wereld stijgt de levensverwachting en in de geïndustrialiseerde landen in het bijzonder slaat de vergrijzing toe. Bovendien worden daar minder kinderen geboren. De combinatie van vergrijzing en ontgroening luidt een demografische revolutie in die de samenleving in de komende decennia ingrijpend zal veranderen.

    We leven in een ‘krimpmaatschappij’: het totale aantal mensen per land zal geleidelijk afnemen. Pas tegen 2050 zal deze evolutie stagneren, en krijgen we een bevolkingsopbouw waarin bijna alle leeftijdsgroepen even sterk vertegenwoordigd zijn.

    Is dat slecht nieuws, zoals velen ons willen doen geloven, of reden voor nieuwe dynamiek? Staan we erbij en kijken we ernaar, of zien we de vergrijzing als een uitdaging?

    De vergrijzing is al lang een feit. Politici, economen en sociologen bakkeleien over wat nu eigenlijk het probleem is wat eraan gedaan moet worden. Foutieve aannames en verkeerde interpretatie van gegevens zijn de inzet van een warrige discussie en leiden tot ‘vergrijzingsangst'. Wie en wat moet je geloven?

    Volgens Dick Knook kunnen we de vergrijzing maar het beste zien als een enorme uitdaging, waarvan de effecten zeer ingrijpend zullen zijn. Maar de onomkeerbare gevolgen zullen veel minder zwaar wegen als de samenleving de flexibiliteit en solidariteit kan opbrengen om adequaat te reageren.

    Daarvoor is in de eerste plaats een genuanceerd inzicht nodig in de problematiek. We moeten het Methusalem-mysterie doorgronden. In zijn boek neemt Dick Knook een aantal misverstanden over vergrijzing en de gevolgen ervan op de korrel. Ouderdom wordt doorgaans gezien als een kostenpost. Maar is dat wel terecht? En is de veroudering van de bevolking alleen een bedreiging of kan ze ook een zegen zijn?

    Eerst verheldert hij wat wij ons bij de complexe demografische veranderingen moeten voorstellen. Er bestaan immers verschillende manieren om de levensverwachting te berekenen en inhoud te geven. Vervolgens bespreekt hij de consequenties van deze evolutie op de gezondheidszorg, de pensioenen, de arbeidsdeelname van ouderen en de toekomstige verhouding tussen ouderen en jongeren in de samenleving. Een groot aantal van die consequenties roepen negatieve beelden op over ouderen. Die gaan echter voorbij aan de belangrijke maatschappelijke bijdrage van deze leeftijdsgroep. Veel ouderen onderscheiden zich door hun belangeloze en onbetaalbare inzet voor het algemeen belang. Die is niet in de cijfers terug te vinden, maar wel van onschatbare waarde voor de samenleving.

    De conclusie van Knook luidt dat we de vergrijzing veeleer als uitdaging kunnen beschouwen dan als een probleem. De gevolgen van een veranderende bevolkingssamenstelling zijn vrij goed te voorspellen en dus kunnen we ons nu al daarop voorbereiden. Er is geen reden tot paniekvoetbal als we maar tijdig inspelen op deze ontwikkelingen. De overheid moet een langetermijnvisie ontwikkelen waarin de solidariteit tussen en binnen de generaties centraal staat. Zo is het zeker mogelijk het langer doorwerken voor oudere werknemers aantrekkelijk te maken en hen aan te zetten ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun oude dag.

    Dit boek gaat over de Nederlandse situatie en de gegevens zijn gebaseerd op Nederlands onderzoek. Volgens Knook staan veel Europese landen er beduidend minder goed voor dan Nederland. Voor de Vlaamse lezers is het zeer jammer dat Knook geen woord vuil maakt aan de Belgische situatie, terwijl hij wel over de toestand in Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal spreekt, waar wellicht niemand ooit zijn boek zal lezen. Met een kleine moeite had hij dit hiaat kunnen vermijden.

    Maar zelfs met deze beperking biedt Knook een heldere en leerrijke analyse van de problematiek. Hij heeft mij in ieder geval een betere kijk gegeven op een evolutie waarvan ik zelf ook deel uit maak.

    © Minervaria
     
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Maleise eilandenrijk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WALLACE, A.R., Het Maleise eilandenrijk. (Vert. The Malay Archipelago 1869) A’dam, Olympus Pockets, 2009 (3e dr.), 679 pp. – ISBN 978 90 467 0197 3

    Precies acht jaar, van 1854 tot 1862, verbleef Alfred Russell Wallace, die zichzelf een reizende natuurvorser noemt, op de eilandengroep in het Zuidelijke deel van de Indische Oceaan die het huidige Maleisië en Indonesië vormt. Het belangrijkste doel van zijn reizen was het verzamelen van planten en dieren voor zijn persoonlijke collectie en in opdracht van musea en liefhebbers. In totaal heeft hij in de loop van zijn verblijf meer dan 125.000 verschillende diersoorten verzameld.
    Hij hield het echter niet bij verzamelen. Op basis van zijn nauwkeurige en systematische observaties van het planten- en dierenleven en de geologie van de streek ontwikkelde hij een theorie over het ontstaan en de verspreiding van de soorten.

    In dit lijvige boek, dat pas 6 jaar na zijn terugkeer gepubliceerd werd, vertelt hij over dit verblijf op de Maleisische eilandengroep. Het werk houdt het midden tussen een reisverslag en een natuurwetenschappelijk werk. Wallace beperkt zich niet tot een beschrijving van zijn bevindingen en vondsten. Hij probeert ze ook te verklaren op basis van de toen recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen en theorieën, waarvan hij goed op de hoogte is. Hij heeft zeer veel oog voor de geologische gesteldheid van de eilanden en wijst herhaaldelijk op de rol van aanpassing aan omstandigheden als verklaring voor de verschillen tussen soorten. Op basis van zijn bevindingen trekt hij een scheidingslijn – de Wallacelijn - tussen het Aziatische en Oceanische deel van de eilandengroep en verdeelt hij het gebied in 5 samenhangende deelgebieden.

    Deze indeling vormt de basisstructuur van zijn boek. Ieder hoofdstuk bevat een uitgebreide en levendige beschrijving van zijn wedervaren en nauwkeurige observaties van de flora en fauna op ieder eiland. Dit was noodzakelijk want in een tijd waarin foto’s nog niet bestonden en illustraties zeer duur waren, kon het lezerspubliek zich anders geen voorstelling vormen van de natuur aan de andere kant van de wereld. Als kind van zijn tijd had Wallace er echter geen moeite mee om dieren van alle slag neer te schieten of te vangen om zijn verzameling aan te vullen, waardoor hij het uitzicht ervan gedetailleerd kon bestuderen. Maar zonder zijn ontzagwekkende kennis van het planten- en dierenleven in de regio en elders op de wereld, zou dit Wallace zeker niet gelukt zijn.
    In het laatste hoofdstuk van elk deel vat hij zijn bevindingen samen en formuleert hij een theorie over de natuurlijke historie van dit deelgebied.

    Behalve aan flora en fauna besteedt hij ook ruim aandacht aan de gewoonten en gebruiken van de inheemse volkeren in de regio. Zeer regelmatig vertelt hij over zijn relaties met de lokale mensen die hij inhuurde om als bediende voor hem te werken en te jagen. Ook de leefwijze en de taal van de plaatselijke ‘wilden’ komt uitgebreid aan bod. Daardoor bevat zijn verhaal ook waardevolle cultuurantropologische gegevens over de verschillende volkeren op de archipel.

    Hoewel hij nagenoeg altijd respectvol over deze mensen spreekt, is het relaas van Wallace uiteraard gekleurd door de opvattingen van de koloniale tijd. Met voor ons ongewoon gemak spreekt hij over lagere en hogere rassen en over de beschavingsmissie van de superieure Europeanen. Toch staat hij kritisch tegenover de wijze waarop de verschillende koloniale mogendheden deze mensen besturen. Zijn visie is verrassend modern en sociaal: het centrale doel dient meer welvaart voor iedereen te zijn. Ook vóór de koloniale overheersing werden de gewone mensen immers al uitgebuit, maar dan door hun inheemse vorsten.

    Wallace biedt ons bovendien een levendige kijk op de reisperikelen in de tweede helft van de 19e eeuw. Hij bericht uitvoerig over uiteenlopende ongemakken, zijn moeizame en soms teleurstellende speurtocht naar goede vindplaatsen en hoe hij toch elke gelegenheid aangrijpt om zijn verzameling te spekken. Hij mag dan veel dieren gedood hebben, zonder het werk van noeste avonturiers als Wallace zou onze kennis van de natuur en de verschillende culturen nooit zo groot geweest zijn.
    Het allermooist vond ik de ontroerende en weemoedige beschouwingen van een ecoloog avant-la-lettre bij het aanschouwen van de pracht en rijkdom van de ongerepte tropische natuur.

    Aldus is dit boek niet alleen een reisverslag en natuurwetenschappelijk werk, maar ook een tijdsdocument. Net als zijn tijdgenoot en vriend Charles Darwin, schrijft Wallace bovendien zeer ongekunsteld en eenvoudig. Met ontwapenende eerlijkheid, spitsvondig en humoristisch sleept hij de lezer mee in het wel en wee van een avontuurlijke wetenschapper. Daardoor laat dit dikke boek zich zeer vlot lezen en blijft de lezer van begin tot einde geboeid. Warm aanbevolen!

    © R.H. – 06.09
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brein machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    NELISSEN, M., De breinmachine. De biologische wortels van emoties en gevoelens. Tielt, Lannoo, 2008, 296 pp. – ISBN 978 90 209 7622 9

    Heel lang waren gevoelens en emoties het exclusieve domein van dichters, schrijvers en kunstenaars. Naar de aard en oorsprong van emoties is pas de laatste decennia diepgravend wetenschappelijk onderzoek gedaan. Dit pleidooi voor de waardering en erkenning van de rol van emoties in ons gedrag is geschreven door een begeesterde bioloog.

    Mark Nelissen, professor in de gedragsbiologie aan de Universiteit Antwerpen, is gefascineerd door de evolutionaire verklaring van het menselijke gedrag. In zijn eerste boek, De bril van Darwin, schreef hij al een zeer vlotte introductie in het evolutionair denken over het menselijk gedrag. Nu richt hij de schijnwerper op de emoties. Hij toont aan hoe emoties door natuurlijke selectie in het evolutieproces zijn ontstaan en hoe ze in de hersenen door bepaalde gebieden en zeer specifieke stoffen worden gereguleerd.

    Emoties spelen een enorm belangrijke rol in ons gedrag. We hebben een heel scala tot onze beschikking: o.a. angst, woede, verdriet, vreugde, afkeer, verliefdheid, schaamte, schuld en trots. Ze doorkruisen vaak onze bewuste bedoelingen en dan ervaren we ze als hinderlijk.

    In feite zijn emoties zeer nuttige gedragssystemen met een lange evolutionaire geschiedenis. Emoties zijn de eigenlijke roergangers van ons doen en laten. Ze fungeren als de motor van ons gedrag, en kunnen dus beschouwd worden als een krachtige machine, een breinmachine. Emoties zijn de leveranciers van onze motivatie.
    Ze zijn ontstaan als nuttige aanpassingen in miljoenen jaren van evolutie. Het zijn knappe overlevingsprogramma’s die ons in staat stellen om bij acute problemen een directe oplossing te vinden. In onze moderne samenleving echter zijn hun oplossingen soms niet meer functioneel, en kunnen ze ons het leven behoorlijk zuur maken.

    Nelissen legt uit hoe deze evolutionaire aanpassing tot stand is gekomen. Waarom zijn ze er, hoe hebben ze onze overleving gediend, en waarom bleven ze bestaan? Eerst doet hij dat voor de primaire of basisemoties, daarna voor de secundaire of complexe emoties. De laatste worden ook sociale emoties genoemd omdat ze optreden in de relaties met andere mensen. Deze emoties stellen ons in staat om samen te werken. Ze vormen de
    ultieme verklaring van de menselijke cultuur en samenleving.

    Vervolgens staat hij stil bij de hersenen als generator van emoties. Nelissen legt uit hoe verschillende hersengebieden en hun verbinding met andere gebieden de emotieregulering verzorgen. Hierbij miste ik een overzichtelijke kaart van de hersenen. In een volgend hoofdstuk heeft hij het over serotonine, endorfine, dopamine en andere chemische stoffen die zorgen voor de overdracht van emotionele signalen in de hersenen.

    Tenslotte keert hij terug naar zijn grote liefde, de evolutietheorie, en legt uit hoe de ontwikkeling van complexe sociale emoties de mens in staat hebben gesteld om samen te werken en cultuur en een complexe samenleving te creëren. De menselijke evolutie zou totaal anders zijn verlopen zonder de ontwikkeling van complexe sociale emoties.

    Ieder hoofdstuk eindigt met een korte bronnenlijst en in de uitgebreide index kan men alle gebruikte termen opzoeken.

    Enkele bedenkingen.
    Het boek gaat over emoties en niet, zoals de titel suggereert, over gevoelens. Voor het laatste kan men beter bij
    Antonio Damasio terecht.
    Een aantal evolutionaire verklaringen lijken mij onnauwkeurig en kort door de bocht. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het streven naar eenvoud en bondigheid.

    Nelissen probeert immers zijn verhaal zo verteerbaar mogelijk te maken voor de modale lezer. Hij illustreert zijn inzichten bovendien aan de hand van een doorlopend fictief verhaal.
    De essentiële punten van zijn betoog worden naar mijn smaak te vaak herhaald, maar ze maken het wel gemakkelijk te volgen. Het boek heeft mij tot het einde kunnen boeien.

    © Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het slimme onbewuste
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DIJKSTERHUIS, A., Het slimme onbewuste. Denken met gevoel. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 239 pp. – ISBN 978 90 351 2968 9


    Kent u de humorparadox? Als een reclame humor bevat, onthouden mensen de grap maar vergeten ze het merk. Ze koppelen de positieve emotie wel onbewust aan het merk of het product dat ze in een humoristische context hebben gezien. Als ze daarna de keuze hebben uit verschillende producten, kiezen de meesten voor het ‘humormerk’. Hoezo, bewuste consument?


    Het boek van Ap Dijksterhuis gaat niet over het onbewuste uit de psychoanalyse maar over het moderne onbewuste. Hij omschrijft het als “alle psychologische processen waarvan we ons niet bewust zijn, maar die ons gedrag, ons denken of onze emoties beïnvloeden”. En dat zijn er nogal wat. Bij verreweg het grootste deel van ons gedrag speelt het bewustzijn geen enkele rol. Omdat we ons echter alleen bewust zijn van bewuste en niet van onbewuste processen, onderschatten we de onbewuste en overschatten we het belang van bewuste processen. De gedachte dat het bewustzijn alles aanstuurt en dat ons gedrag begint met bewuste beslissingen is niet meer dan... jawel, een gedachte.


    Dijksterhuis kan het weten want hij verricht al ettelijke jaren onderzoek naar onbewuste processen en intuïtief denken. In zijn boek legt hij uit hij hoe ons gedrag in feite door onbewuste processen wordt gestuurd en het bewustzijn gewoon achter deze feiten aanholt. Het bewustzijn is als een persvoorlichter. Die is op de hoogte van wat er gebeurt en kan die informatie met anderen delen, maar bemoeit zich nauwelijks of niet met de beslissingen zelf. Hoe dat in zijn werk gaat toont Dijksterhuis op verrassend heldere en onderhoudende wijze aan.


    Om te beginnen haalt hij het bewustzijn van zijn voetstuk. In een eerste hoofdstuk ontkracht hij een aantal gangbare misverstanden over het bewustzijn. Vervolgens legt hij uit hoe wij aan deze ideeën gekomen zijn en hoe ze in de afgelopen eeuwen geleidelijk aan door filosofen en psychologen werden ontmanteld.


    In de daaropvolgende hoofdstukken geeft hij een overzicht van de stand van zaken in het onderzoek naar het onbewuste. Met zijn vermogen om verschillende taken tegelijkertijd uit te voeren is het onbewuste het bewuste veruit de baas in het verwerken van informatie. Onbewust kunnen we wel 200.000 keer zoveel verwerken als bewust. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat wij de meeste informatie grotendeels onbewust verwerken.


    We nemen onbewust veel meer waar dan we denken en onbewuste waarneming is beduidend gevoeliger dan bewuste waarneming. Hoeveel onzin er ook over verteld wordt, er bestaat inderdaad zoiets als subliminale waarneming en is ze is nog nuttig ook.


    Onze bewuste mening wijkt vaak af van onze onbewuste mening en ons gedrag wordt aanzienlijk sterker beïnvloed door onze onbewuste mening dan we hopen en denken.


    Dijksterhuis toont ook aan waarom je bij eenvoudige beslissingen best bewust kan kiezen. Over belangrijke beslissingen kan je echter beter een nachtje slapen en je vervolgens laten leiden door je gevoel.


    Creativiteit en genialiteit zijn al helemaal niet aan het bewustzijn toevertrouwd. Veel bewuste inspanning om problemen op te lossen werkt juist averechts. De meeste originele ideeën en ontdekkingen schieten de kunstenaar en wetenschapper gewoon te binnen als product van onbewuste arbeid.


    Ook in ons gedrag speelt het bewustzijn nauwelijks een rol. Het leeuwendeel ervan gebeurt onbewust en wordt beïnvloed door factoren waarvan we ons niet bewust zijn. Voor veel gedrag hebben we ons bewustzijn zelfs helemaal niet nodig.
    Zelfs als we denken dat we zelf kiezen wat we gaan doen zitten we ernaast. De vrije wil is niet meer dan een illusie, aldus Dijksterhuis. Hiermee schaart hij zich achter het innovatieve onderzoek van
    Daniel Wegner, dé expert op dit gebied.


    Alles bij elkaar geeft het bewustzijn de indruk van een mooi maar nutteloos versiersel dat de evolutie ooit aan ons psychologische apparaat heeft gehangen. Heeft het bewustzijn dan nog een functie? Wat is dan de rol van het bewustzijn in ons gedrag? Dijksterhuis heeft er zo zijn eigen mening over.


    Ap Dijksterhuis is behalve een onderlegd wetenschapper ook een begenadigd schrijver. Door zijn verrassend vlotte en heldere stijl maakt hij een moeilijk onderwerp zeer toegankelijk, terwijl hij toch wetenschappelijk blijft. In contrast hiermee vind ik zijn verklaring over de rol van het bewustzijn dan ook teleurstellend simplistisch en onwetenschappelijk.
    Niettemin heb ik van dit leerrijke en boeiende boek genoten.

    © Minervaria

    De
    humorparadox

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dat bedoelde ik niet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    TANNEN, D., Dat bedoelde ik niet. Hoe taal relaties maakt of breekt. (Vert. That’s Not What I Meant, 1986) A’dam, Prometheus, 1994 (7e dr.), 217 pp. – ISBN 90 5333 103 4

    Je zegt iets en merkt dat je woorden anders worden opgevat dan je bedoeld had. Je probeert behulpzaam te zijn en wordt opdringerig gevonden. Je probeert discreet te zijn en wordt als koel bestempeld. Je wilt eerlijk zijn en wordt agressief gevonden. Je wilt niet zeuren en men neemt je problemen niet serieus. Je probeert met je partner een misverstand uit te praten en eindigt bijna in slaande ruzie.

    Communicatiestoornissen en herhaalde misverstanden lijken ons soms zo hardnekkig te achtervolgen dat we gaan denken dat er iets mis is met ons of de andere.
    Deborah Tannen, hoogleraar linguïstiek, toont aan dat dit niet het geval hoeft te zijn. Veel communicatieproblemen tussen mensen wortelen in een verschil in conversationele of spreekstijl. Als we opgroeien leren wij immers taal hanteren op de wijze die gebruikelijk en wenselijk is in de omstandigheden waarin we opgroeien. Ieder van ons heeft zo eigen spreekstijl ontwikkeld die past binnen een bepaalde cultuur. Communicatie tussen mensen is min of meer communicatie tussen twee culturen.

    Dit mag meteen duidelijk zijn bij gesprekken tussen mensen uit verschillende delen van de wereld, maar het speelt ook een rol tussen mensen van verschillend geslacht, verschillende generaties of streken binnen hetzelfde land. En omdat we allen opgegroeid zijn in families en gezinnen waarin verschillende geplogenheden heersen met betrekking tot de wijze waarop je met anderen omgaat en praat, speelt het ook gewoon tussen mensen die buren zijn. Tussen
    intieme partners is het de belangrijkste bron van onenigheid zelfs over banale onderwerpen.

    Voor we gaan spreken bedenken meestal wát we zullen zeggen, slechts zelden overwegen we hóe we het zeggen. In gesprekken letten we doorgaans op de informatie zelf, maar veel minder op de onuitgesproken boodschappen. Nochtans hebben die een veel grotere invloed omdat we ze onbewust als de bedoeling van onze gesprekspartner interpreteren. Tegelijk worden veel van onze eigen beweegredenen nooit of ànders door onze gesprekspartner waargenomen, omdat die let op de conversationele signalen die we vanzelfsprekend hanteren en waarvan we ons niet bewust zijn.

    Subtiele verschillen in conversationele stijl kunnen in het begin slechts kleine, maar op de duur enorme misverstanden en teleurstellingen tot gevolg hebben. Veel schijnbaar onverklaarbaar gedrag is een reactie van anderen op onze speekstijl die hen besluiten laat trekken die wij nooit zouden verwachten.

    In eerste instantie geeft Tannen inzicht hoe conversationele stijl werkt. Ze verduidelijkt hoe wij door middel van conversationele signalen, zoals luidheid of tempo, en conversationele middelen, zoals vragen stellen en klagen, steeds een evenwicht zoeken tussen betrokkenheid en onafhankelijkheid. Daarna legt ze uit waarom we niet willen en ook niet kúnnen zeggen wat we bedoelen zelfs àls we het zouden willen. De waarheid heeft zoveel facetten dat ze nooit helemaal kan worden verteld. Ze verheldert hoe inkaderen werkt en hoe we door middel van indirecte boodschappen zowel onze solidariteit als onze status tonen. Maar het is de betekenis die de andere geeft aan onze conversationele stijl die bepaalt welk effect wij met onze boodschap sorteren.

    Vervolgens verheldert ze hoe deze processen werken in de dagelijkse gezins- en liefdesrelaties. Waarom konden partners het in de eerste jaren zo goed met elkaar vinden, en lijkt het met de jaren alleen maar slechter te gaan? Hoe zit het met de verschillen in conversationele stijl tussen mannen en vrouwen? En waarom komt kritiek uit de privé-sfeer doorgaans zo hard aan?

    Als het de andere is die bepaalt hoe onze boodschap overkomt, hoe kunnen wij daar dan invloed op uitoefenen? We komen volgens Tanner al een heel eind wanneer we beseffen dat er misverstanden en irritaties kunnen ontstaan zonder dat er iemand gek is, gemeen of oneerlijk. Wij kunnen leren stilstaan bij het feit dat anderen misschien niet bedoelen wat wij hen hebben horen zeggen, en dat zij andere dingen horen dan wij hen zeggen. Een beter begrip van de verschillen in conversationele stijl en de gevolgen ervan op de communicatie kan ons helpen veel misverstanden te vermijden of op zijn minst op te helderen. Het kan een opluchting zijn te weten dat een meer harmonieuze communicatie ook kan lukken zonder psychologiseren.

    Dit al wat ouder boek is nog steeds niet gedateerd en het onderwerp blijft actueel. Het laat zich over het algemeen vlot lezen, vooral door de herkenbare illustraties. Toch vraagt het nogal wat concentratie om de puzzel te leggen van begrippen en processen in de communicatie.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kosmopolitisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    APPIAH, K.A., Kosmopolitisme. Ethiek in een wereld van vreemden. (Vert. Cosmopolitanism. Ethics in a World of Strangers) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 215 pp. – ISBN 978 90 351 3177 4

     

    “Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

    Doorgaans wordt dit proces globalisering genoemd. Maar als het gaat om de wereldwijde onderlinge beïnvloeding van de levens van mensen is deze term niet toereikend. Het gaat immers niet alleen en zozeer over de verspreiding van een marktstrategie, maar over samen leven in een wereld van verschil.

    Dit boek gaat over onze status van wereldburger. Hoe kunnen we vreedzaam omgaan met groepen mensen die totaal andere opvattingen hebben over wat belangrijk is en hoe je dient te leven? Hoe kunnen we in harmonie leven met mensen wier overtuigingen we niet delen? Kan ik iemand zijn gang laten gaan als ik overtuigd ben van zijn ongelijk? Hoe kunnen we morele onenigheid en waardeconflicten oplossen? Hebben we wel algemene waarden nodig? Hoever reiken onze verantwoordelijkheden en verplichtingen tegenover mensen aan de andere kant van de wereld? Moet de eigen cultuur beschermd worden tegen de ‘besmetting’ door een andere cultuur? En hoe vreemd is een/het vreemde eigenlijk?

    De Ghanees-Britse cultuurfilosoof Kwame Anthony Appiah houdt een pleidooi voor kosmopolitisme. Centraal staat hierin de combinatie van universele zorg en respect voor onderling verschil. In een geglobaliseerde wereld zijn wij immers allen verantwoordelijk geworden voor elkaar. Hiermee zet hij zich zowel af tegen alle vormen van particularisme, nationalisme en patriottisme die de verschillen tussen mensen uitvergroten, als tegen die uitingen van universalisme en imperialisme die iedereen dezelfde waarden en leefwijze willen opleggen.

    Leven en laten leven is het devies van het kosmopolitisme. Via een open gesprek kunnen we komen tot wederzijds begrip en aanvaarding van ieders waarden en daardoor tot een vreedzaam samenleven. Samenlevingen zijn immers niet gebaseerd op theoretische waarheden maar op praktische regels voor het handelen. Appiah huldigt het primaat van de praktijk (zie ook de Rijk).

    We moeten het niet noodzakelijk eens worden maar elkaar begrijpen, zegt hij. Gesprek hoeft niet tot overeenkomst over wat dan ook te leiden; het is genoeg als het mensen helpt om aan elkaar te wennen. Er zijn immers veel waarheden die het waard zijn om naar te leven en je kan niet naar alle waarheden tegelijk leven. Hiermee zet Appiah zich met klem af tegen alle vormen van fundamentalisme, zij het al dan niet religieus of nationalistisch. Kosmopolitisme is per definitie pluralistisch. Het is openstaan voor en leren van de andere.

    Als zoon van een Britse moeder en een Ghanese vader kan hij het weten. Hij is geboren en opgevoed in Ghana binnen twee culturen. Voor de onderbouwing van zijn stellingen put hij overvloedig uit zijn eigen opvoeding en levensloop bij de Asante, het volk van zijn vader.

    Wie de eerste hoofdstukken over de waarde en grenzen van het positivisme kan doorworstelen krijgt als beloning een boeiend en inzichtelijk betoog, geïllustreerd met treffende voorbeelden.
    Kosmopolitisme biedt een andere kijk op en geeft een rijkere inhoud aan cultuurrelativisme en tolerantie. Als kosmopoliet verschaft Appiah geen sluitende antwoorden, maar wel een humanistische visie op menselijke universaliteit en verschil.

    Als besluit Kwame Anthony Appiah zelf: “De grote les van de antropologie is dat als een vreemdeling niet langer alleen in de verbeelding bestaat, maar echt en aanwezig is, en we met hem een menselijk, maatschappelijk leven delen, je hem aardig of onaardig kunt vinden; maar als je dat allebei wil, dan kun je elkaar tenslotte begrijpen.” (p. 117)

    “Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

     

    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vuchtelingen en immigratie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    ©  Minervaria

    DUMMETT, M., Vluchtelingen en immigratie. (Vert. On Immigration and Refugees) London, Routledge, 2002, 183 pp. – ISBN 90 415 29219 5


    Michael Dummett , prominente Britse taalfilosoof en professor in de logica aan Britse en Amerikaanse universiteiten heeft een bijzondere afkeer van raciale vooroordelen en de uitingsvormen ervan. Gedurende meer dan 30 jaar was hij overtuigd en actief mensenrechtenactivist. Dit boek is de neerslag van zijn opvattingen over de Europese politiek met betrekking tot vluchtelingen en immigranten.


    Het eerste deel is helemaal gewijd aan het politiek racisme en de weerlegging ervan. Eerst komen enkele algemene uitgangspunten aan de orde m.b.t. nationale identiteit, nationale zelfbeschikking en burgerschap. Hij neemt het principe van de soevereiniteit van staten op de korrel en keert zich radicaal tegen nationalisme en de eruit voortvloeiende onderdrukking van minderheden.


    Vervolgens maakt hij een kritische analyse van de plichten van een staat jegens vluchtelingen en immigranten. Alhoewel de autoriteiten graag een onderscheid maken tussen beide categorieën is dat, zeker voor mensen uit arme landen, helemaal niet zo evident. Op logische en inzichtelijke wijze ontkracht hij de redenen die doorgaans door autoriteiten en bevolking aangevoerd worden om deze mensen te weigeren. Deze gronden zijn niet alleen in de meeste gevallen onterecht en onrechtvaardig maar ook dom. Immigratie is immers van praktisch belang voor het immigratieland. Nagenoeg alle argumenten die door de Europese landen worden aangevoerd om immigratie te beperken zijn drogredenen om racistische en xenofobe motieven te verbergen.


    Alle staten zouden moeten erkennen dat het principe van open grenzen de norm is, waarbij het iedereen toegestaan is een land vrijelijk binnen te gaan en zich te vestigen waar men wil. Toch behouden staten volgens Dummett een aantal rechten om beperkingen aan immigratie op te leggen en toezicht te houden op wie het land binnen komt. Ze zouden ook het recht hebben individuen te weigeren wier aanwezigheid gevaarlijk is of van wie dat redelijkerwijs gevreesd wordt.


    Om te voorkomen dat afwijzingen op bevliegingen en vooroordeel gebaseerd zijn moeten deze rechten in objectieve criteria gevat worden. Een voorbeeld daarvan vinden we in het puntensysteem zoals dit door Canada wordt gehanteerd en dat al vele jaren goed functioneert. Dit zou ook in het voordeel zijn van aspirant-migranten die afgewezen worden.


    In het tweede deel belicht Dummett hoe steeds meer mensen in Groot-Brittannië en in Europa als geheel racistische opvattingen gingen koesteren. Het grootste deel van zijn betoog gaat over de situatie in Groot-Brittannië. Hij beschrijft hoe daar in de tweede helft van de 20e eeuw het onverholen racisme is verschoven naar ‘beschaafd’ racisme. In het Verenigd Koninkrijk zijn politici, onder invloed van de media en de jacht op stemmen, bezweken voor het discours van de immigratiebeperking. Opmerkelijk is immers dat vooral niet-blanke immigranten worden geweigerd, zelfs als ze uit de voormalige Britse koloniën afkomstig zijn.


    Met uitzondering van Luxemburg, het meest tolerante land van Europa waar 25% van de arbeidskrachten uit immigranten bestaat, hebben verder alle Europese landen vanaf het laatste decennium van de vorige eeuw met groeiend racisme te kampen gehad. Onder druk van luid misbaar vanuit de bevolking en van extreemrechtse politieke partijen, zagen we een algemene verscherping van de immigratiewetgeving en een snel toenemend aantal geweldsmisdrijven tegen etnische minderheden. De verwerking van asielaanvragen verloopt extreem traag en voor asieltoewijzing worden de meest beperkende criteria toegepast. Vanwege demografische redenen is de kans echter groot dat Europa binnenkort aan grootschalige immigratie behoefte zal hebben.


    Dummett ziet de toekomst niet rooskleurig. Totdat de toestand in de wereld verbetert – en er is weinig dat daarop wijst – zal het fenomeen van de massale exodus van vluchtelingen alleen maar toenemen. Momenteel worden de meesten onder hen opgevangen door buurlanden die zelf al lijden onder tekort aan middelen. In de landen van de Europese Unie staat de overgrote meerderheid van de bevolking vijandig tegenover de toelating van buitenlanders in het algemeen en die van buiten de Unie in het bijzonder. Gelukkig is er ook een resolute minderheid die vastbesloten is zich tegen racisme en xenofobie teweer te stellen en het uitsluitingbeleid dat hier de fundamenten voor levert aan te vechten.


    Het principe van vrij verkeer binnen Europa is nauwelijks werkbaar zolang er geen uniform systeem is dat toezicht houdt op het verkeer dat van buiten Europa komt. De soevereiniteit van de staten is een beletsel voor de rechtvaardige en effectieve oplossing van het probleem van de vluchtelingen. Een staat heeft immers slechts oog voor het belang van de eigen bevolking.


    Het vluchtelingen- en immigratieprobleem kan alleen maar opgelost worden als de landen overeenkomen dat zij zich naar de beslissingen van een internationale autoriteit zullen voegen, die op een rechtvaardige en realistische wijze met het probleem omgaat. Dummett pleit dus voor een globaal Europees vluchtelingen- en immigratiebeleid. De oplossing ligt volgens hem in de opstelling en handhaving van objectieve criteria om asielzoekers toe te wijzen aan bepaalde landen. Asielzoekers moeten zich daar dan aan houden of terugkeren.


    Dummett schreef dit boek voor de doorsnee lezer. Hij vermijdt hoogdravende filosofische terminologie, maar wil een zorgvuldige argumentatie bieden voor iedereen die bereid is om na te denken. Daarin is hij grotendeels geslaagd. Hij pleit niet voor wereldvreemd idealisme, maar voor een combinatie van menselijkheid en gezond verstand. Ietwat storend vond ik dat hij zichzelf regelmatig herhaalt en af en toe het Evangelie als argument gebruikt.


    Dit boekje is bijna 10 jaar geleden geschreven, maar het is jammer genoeg nog altijd actueel. Door de grote leesbaarheid is het zeker een aanrader. Het is echter enkel nog tweedehands en als e-book te koop.


    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van de middenklasse
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GAGGI, M & E. NARDUZZI, Het einde van de middenklasse en de opkomst van de lowcostmaatschappij. (Vert. La fine del cete medio) A’dam, Van Gennep, 2007, 191 pp. – ISBN 978 90 551 5795 2


    De middenklasse lijkt er wel altijd geweest: een bevolkingsgroep tussen de weinige rijken en de talloze kansarmen. In werkelijkheid is ze relatief kort geleden op het maatschappelijke toneel verschenen en niet eens overal op deze planeet. In veel regio’s heeft nooit een middenklasse bestaan, tenminste niet in de vorm die we in het Westen kennen.


    In Europa is de middenklasse in de afgelopen tweehonderd jaar geleidelijk ontstaan uit de hogere burgerij als gevolg van de groeiende (inter)nationale handel en de industriële revolutie. Daardoor is ze een politieke factor van betekenis geworden, vooral als tegenwicht en buffer voor de massa potentieel revolutionaire arbeiders. De middenklasse werd het ijkpunt voor de waarden en cultuur van de verzorgingsstaat.


    In de 21e eeuw zijn de economische, politieke en sociale basis van de middenklasse echter weggevallen. Nagenoeg iedereen is kapitalist geworden en kan zich de consumptiegoederen veroorloven die vroeger enkel voor de rijken en de leden van de middenklasse waren weggelegd. De traditionele groepen in de samenleving lijken vervangen door één grote, grijze sociale massa individuen. Die willen vooral genieten van de vele lowcostproducten, geproduceerd in lagelonenlanden met een minimaal sociaal vangnet, en tegelijk ook kunnen rekenen op goed functionerende overheidsdiensten. Deze omvangrijke groep in de samenleving wordt aan de onderkant begrensd door de 'nieuwe armoede' van ongespecialiseerde en deeltijdse werknemers die moeten concurreren met arbeiders in ontwikkelingslanden. Aan de bovenkant bevindt zich een vrij grote welgestelde klasse, die wordt gevormd door gevestigde rijken en de nieuwe kennisaristocratie.


    De middenklasse verdwijnt als gevolg van de globalisering en de snelle technologische veranderingen. De arbeidsmarkt biedt steeds minder zekerheid. We beleven bovendien het einde van een tijdperk waarin een betere toekomst in het verschiet lag en waarin degenen die nog niet door de welvaart waren 'gezegend' in elk geval het gevoel hadden daarvoor op de wachtlijst te staan. In veel landen moet de koopkracht het vooral hebben van het aanbod van lowcostproducten en –diensten, meer dan van welvaartvaste lonen, hervormingen van het belastingstelsel of van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.


    Massimo Gaggi en Edoardo Narduzzi, respectievelijk journalist en socioloog, spitten deze evolutie uit. Ze belichten hoe complexe veranderingen op de markt en de demografische evolutie de middenklasse doen verbrokkelen en de fundamenten van haar product, de verzorgingsstaat, aantasten. Dit creëert een mogelijk explosieve politieke situatie waarin steeds meer onzekere mensen hun heil zoeken bij populistische partijen die hen een betere toekomst beloven door middel van simpele maar ontoereikende recepten. In de belabberde Italiaanse situatie vinden zij bij uitstek een voorbeeld van hoe het niet moet. Alle Europese landen zitten echter min of meer in hetzelfde schuitje.


    Europa geldt in de wereld als het continent dat meer dan ieder ander zijn inwoners een vangnet van wijdvertakte en duurzame sociale bescherming heeft geboden. Een objectieve analyse binnen de internationale realiteit roept echter de vraag op hoelang dit Europees model nog betaalbaar blijft. Het risico bestaat dat ons model onverhoeds in elkaar stort in een context waarin de prijzen van activiteiten en goederen steeds meer worden bepaald door keuzes die in Beijing of Washington worden gemaakt.


    De auteurs schetsen geen opwekkend beeld. Het model van de markteconomie dat op de rol van de middenklasse is gebaseerd en dat de politieke beslissingen van het oude continent lange tijd heeft beheerst verdwijnt. Het moet plaats maken voor het kapitalisme van de massaklasse. De politiek van het middenveld heeft bakzeil gehaald, kiezers zwalpen als lowcostconsumenten van de ene partij naar de andere al naar gelang hun lucratieve aanbod. Ook o.a. Farid Zakaria toont aan hoe het politiek consumentisme een gevaar vormt voor de democratie. Daar ligt volgens Gaggi en Narduzzi de bevolking in de opkomende Aziatische economieën niet van wakker. Die slurpt gulzig van de geneugten van de lowcostproducten en het is koffiedik kijken of ze mettertijd ook politieke zeggenschap zal opeisen. In ieder geval zal het voor de Europese politici een opgave zijn Europa van voldoende economische zuurstof te voorzien zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de laatste vijftig jaar.


    Hoe kunnen ze dit waar maken? De auteurs stellen een nieuw maatschappelijk verdrag voor tussen burgers en overheid, waarin de sociale en individuele voorzieningen niet verdwijnen maar worden afgeslankt.  De overheid zal moeten meegaan met de maatschappelijke evolutie en lowcostdiensten aanbieden van hoge kwaliteit. Een lowcostoverheid zou de voorzieningen niet zelf moeten inrichten, maar de private diensten beheren en borg staan voor een soepele gang van zaken en gewetensvol beheer. Dit klinkt niet nieuw: een minimale staat of tenminste een meer beperkte overheidsinmenging oftewel minder staat, meer privaat. 

    Tot op zekere hoogte valt daar iets voor te zeggen, vooral na het failliet van totalitaire “all-in” overheidsstelsels met ellenlange wachtlijsten en ondermaatse dienstverlening. Toch is de vraag hoever dit kan gaan zonder dat de armoede onaanvaardbaar gaat toenemen. De auteurs zien de VS niet als lichtend voorbeeld. Volgens mij moeten we ons ook niet spiegelen aan andere Europese landen met een ver doorgedreven privatisering van diensten zoals het Verenigd Koninkrijk, waar wie het kan betalen zich graag medisch laat verzorgen in het buitenland.


    Zij pleiten dus zeker niet voor wildwestkapitalisme en economisch dynamische, maar ondemocratische stelsels. Zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de afgelopen 50 jaar moeten de Europese landen volgens hen in staat zijn een lowcostsamenleving te creëren met een menselijk gezicht.


    Hoe dit moet of kan laten ze echter in het midden. Gaggi & Narduzzi beperken zich tot een objectieve analyse van de internationale economische realiteit. Volgens hen moet ieder land een eigen versie ontwikkelen. Die zal uiteraard moeten aansluiten bij de cultuur van het land. De Scandinavische landen – met een kleine machtafstand - zijn daar volgens hen in geslaagd door middel van hoge belastingen en een zeer uitgebreid netwerk aan voorzieningen. Hun eigen land – Italië – zit in het slop.


    De vraag is natuurlijk of de middenklasse effectief verdwijnt, en daarmee de basis van de democratische overlegpolitiek, dan wel – zoals anderen menen - verarmt. Volgens de auteurs is het laatste niet echt het geval omdat producten steeds goedkoper worden. Ze houden daarmee echter geen rekening met het belang van de perceptie. Als het inkomen van mensen in zekere mate welvaartvast is, maar het verschil met dat van de groeiende groep welgestelden groter wordt, voelen zij zichzelf armer worden. Daarmee zitten ze in een zeer gespleten positie: ze willen enerzijds kunnen rekenen op de zekerheid van een sociaal vangnet maar ervaren tegelijk iedere vorm van belasting als een aanslag op hun levensstandaard. Hierin ligt zeker gedeeltelijk de oorzaak van het succes van populistische partijen en van de afkalving van de traditionele centrumpartijen.


    Ook al bieden de auteurs een aantal interessante inzichten in een ingewikkeld maar uitdagend onderwerp, toch viel de onsystematische en ongestructureerde uitwerking mij behoorlijk tegen. De grote druk bevordert de leesbaarheid maar biedt daarvoor geen soelaas.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Internationale rechtvaardigheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VERSCHRAEGEN, G. & R. TINNEVELT, Internationale rechtvaardigheid. Over politiek en ethiek in een mondiaal tijdperk. Kapellen, Uitg. Pelckmans/Klement, 2005, 248 pp. – ISBN 90 289 3638 6


    In Europa merken we het al langer: nationale grenzen zijn in de afgelopen decennia steeds minder belangrijk geworden. En met de traditionele grenzen van de natiestaat wordt door wereldomspannende netwerken weinig of geen rekening meer gehouden. Voor mensen die in staat zijn om van deze mondiale netwerken van consumptiegoederen, arbeid, media en rechtsbescherming gebruik te maken, is zeker een beter leven weggelegd. Een aanzienlijk deel van de wereldgemeenschap is daarvan echter grotendeels afgesneden. Deze mensen weten wel wat zich in de wereld afspeelt maar ze beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme en zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders. Hun regeringen hebben bovendien in veel gevallen de controle verloren over het grondgebied, dat ten prooi valt aan corruptie, criminele netwerken en etnische conflicten.


    De internationale gemeenschap lijkt meer dan ooit in staat om mensen wereldwijd tegen honger, ziekte, onderdrukking en onwetendheid te beschermen. Toch doet ze dat slechts zelden en ook weinig systematisch.  Regelmatig worden wel hoogdravende verklaringen afgelegd, maar de verwezenlijking daarvan laat meestal op zich wachten. Mondiale morele betrokkenheid wordt vooral overgelaten aan hulporganisaties en actiegroepen zoals het Rode Kruis, Oxfam, Amnesty International en Artsen zonder Grenzen. Door grootschalige acties kunnen ze even het geweten en het geld van het grote publiek mobiliseren. Tegelijk met de media-aandacht ebt na een poos echter ook de mondiale betrokkenheid van dat grote publiek weg.


    We zijn het er allemaal over eens dat er iets aan de armoede en de honger in de wereld moet worden gedaan, maar niemand lijkt te weten hoe dat kan. Moeten we een recht op levensonderhoud erkennen of een recht op een universeel basisinkomen? Hoe kunnen we de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en de sociale primaire goederen verdelen over alle mensen? Welke tussenkomsten zijn terecht om grootschalige hongersnood en vermijdbare ziekten te voorkomen?


    Een van de belangrijkste hinderpalen voor het bereiken van rechtvaardigheid voor alle mensen op aarde is de soevereiniteit of het zelfbeschikkingsrecht van de natiestaten. Hierop is sinds het einde van de tweede wereldoorlog de internationale rechtsorde gebaseerd. De soevereiniteit van de natiestaat speelt een sleutelrol in het behoud van de wereldvrede. Ze brengt echter mee dat de inwoners van een land voor hun rechten afhankelijk zijn van wie er de macht en middelen in handen heeft. Tegelijk is tussenkomst door andere staten bij zwaar machtsmisbruik gebonden aan strikte regels. De internationale gemeenschap moet vaak machteloos toezien hoe miljoenen mensen in bepaalde landen op brutale wijze van de meest elementaire rechten worden uitgesloten.


    Onder redactie van Gert Verschraegen en Ronald Tinnevelt, postdoctoraal onderzoekers aan de Katholieke Universiteit Leuven, onderwerpt een keur van binnen- en buitenlandse filosofen en sociale wetenschappers deze soevereiniteit aan een kritische analyse.


    Het meest opvallende wereldwijde probleem is de onrechtvaardige verdeling van goederen en vermogens onder de wereldbevolking. Rechtvaardige verdeling van goederen en diensten is nog altijd een overwegend binnenlandse aangelegenheid. Zelfs de gezaghebbende politiek filosoof John Rawls treedt met zijn theorie over rechtvaardigheid niet buiten de grenzen van de natiestaat. Voor de realisatie van mondiale rechtvaardigheid zijn deze principes en criteria echter niet toereikend.


    Vier auteurs proberen een antwoord te formuleren op onder andere volgende vragen. Welke verplichtingen hebben we tegenover mensen die niet in staat zijn om op een productieve wijze bij te dragen aan de wereldeconomie? Wat zijn we bijvoorbeeld verschuldigd aan de Filippino die leeft op de vuilnisbelten van Manilla? Mogen we bij de verdeling van materiële hulpbronnen en van sociale primaire goederen een onderscheid maken tussen landgenoten en buitenlanders? Hebben we ten aanzien van landgenoten speciale plichten die we niet hebben jegens buitenlanders? In hoeverre zijn rijke landen verantwoordelijk voor de extreme armoede die in de wereld heerst? En hoever reiken de rechtvaardigheidsplichten van de rijke landen tegenover de arme landen? Hoewel ze niet in alle opzichten dezelfde visie delen, zijn  de auteurs het er wel over eens dat er geen enkel overtuigend moreel argument is om aan staatsburgers andere sociale en economische rechten toe te kennen dan aan buitenlanders.


    Een tweede kwestie betreft de culturele diversiteit. Kunnen de problemen van mondiale rechtvaardigheid daadwerkelijk opgelost worden met de westerse standaardrecepten van liberale democratie en individuele basisrechten? In hoeverre maken we ons schuldig aan een nieuwe vorm van imperialisme als we ons begrip van politiek en rechtvaardigheid aan anderen opleggen? Internationale rechtvaardigheid betekent immers ook dat we het bestaan van verschillende culturele identiteiten binnen natiestaten erkennen en de rechten van leden van minderheidsculturen beschermen. Hoe kunnen we culturele identiteiten erkennen en groepsculturen beschermen zonder toe te laten dat de waardigheid en integriteit van individuen en groepen op grove wijze wordt geschonden? Het antwoord van Martha Nussbaum luidt dat de ontplooiing van fundamentele menselijke vermogens (basic capabilities) hiervoor een beter criterium is dan het uitoefenen van fundamentele rechten.


    Een derde uitdaging voor mondiale rechtvaardigheid is de naleving van universele mensenrechten. Deze rechten hebben per definitie een universele morele strekking. Ze worden aan iedereen toegekend op basis van het simpele feit van mens-zijn. Maar ze zijn alleen wettelijk afdwingbaar voor rechtspersonen, d.w.z. voor de burgers van een natiestaat. Vluchtelingen en andere ontheemden zijn dus in dat opzicht rechteloos. En als die natiestaat de mensenrechten niet respecteert, worden ze voor de inwoners niet in praktijk gebracht.


    Men kan zich dan ook afvragen of staten die de fundamentele rechten van hun burgers op grove wijze schenden nog wel recht hebben op staatssoevereiniteit. Onder welke voorwaarden mag de internationale gemeenschap optreden tegen ernstige schendingen van de mensenrechten in bepaalde staten? En hoe worden de vrijheden en rechten van burgers in deze landen dan het best beschermd? Het antwoord hierop is niet eenvoudig. In het ene geval gebeurt dit beter door een tijdelijk toezicht van mondiale instellingen, in het andere geval door het stabiliseren en versterken van de nationale staatsinstellingen en soms door een combinatie van beide.


    Mondiale rechtvaardigheid is een relatief nieuw thema voor filosofen en sociale wetenschappers. De term is in het dagelijkse gebruik ook nog niet ingeburgerd. Daarom kozen de redacteurs van dit boek voor de term internationale rechtvaardigheid als titel, alhoewel deze een andere betekenis heeft. Internationale rechtvaardigheid stelt de relaties tussen staten centraal. Mondiale rechtvaardigheid gaat over rechtvaardige relaties tussen individuen onderling en tussen staten en individuen.


    Wie in dit boek pasklare antwoorden op een dergelijk complex probleem verwacht komt bedrogen uit. Maar deze bundel biedt wel een goed overzicht van de verschillende filosofische opvattingen over mondiale rechtvaardigheid. Hij bevat originele bijdragen aan het denken over actuele, wereldomspannende politieke vraagstukken. De meeste essays zijn redelijk tot zeer toegankelijk. Tot de laatste categorie horen de bijdragen van beide redacteuren en, zoals we van haar gewend zijn, ook het boeiende essay van Martha Nussbaum. Sommige teksten zijn echter ronduit ondoorzichtig voor een modale lezer als ik.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De naakte man
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MORRIS, D., De naakte man. Een studie van het mannelijk lichaam. Uitg. Spectrum, 2008, 279 pp. – ISBN 978 90 274 2883 7


    Na de studie van De naakte vrouw kon een boek over haar tegenhanger natuurlijk niet uitblijven. Desmond Morris noemt het ‘een natuurbeschrijving van de ‘naakte man’, een zoölogisch portret dat hem bekijkt als een fascinerend exemplaar van een verre van zeldzame, maar toch bedreigde diersoort’. Hoewel, of net omdat, de man in de meeste samenlevingen nagenoeg vanzelfsprekend als middelpunt en norm wordt beschouwd, is er maar weinig onderzoek verricht naar de sterke en zwakke punten van de mannelijke soort. Daar wil Morris alvast iets aan doen.


    Net als in De naakte vrouw begint hij met het evolutionaire succesverhaal van de man. Door een beter begrip van de uitdagingen waarmee mannen destijds te maken hadden wordt immers duidelijk waarom mannen zijn wie en hoe ze zijn. Gedurende de 2 miljoen jaren waarin de mens als jager-verzamelaar rond trok, ontwikkelden het lichaam en de psyche van de man zich in functie van activiteiten die robuustheid en spierkracht vereisten alsook assertiviteit, listigheid, stoutmoedigheid, samenwerking, doelbewustheid en vasthoudendheid. De man evolueerde tot een verbluffend efficiënte prooiendoder. Dit biologische erfgoed verdween niet met de agrarische revolutie, maar kwam vanaf dan tot expressie op twee manieren. Oorlog voeren was de destructieve wijze, waarbij rivaliserende mannen werden beschouwd als jachtprooien. Maar er was ook een constructieve reactie: grote nieuwe ondernemingen en technologische revoluties zijn in hoofdzaak op rekening van mannen te schrijven.


    Met deze theorie hangt Morris het klassieke beeld van de man als onverschrokken  ‘mammoetjager’ aan, een voorstelling die door paleoantropologen als Jim Adovasio en Olga Soffer met klem en harde bewijzen wordt ontkracht. Hij weerlegt echter de feministische kritiek dat vrouwen niet eens de kans kregen om gelijkaardige capaciteiten te ontwikkelen. Morris stelt dat man en vrouw een perfect evolutionair team vormen, en ik denk dat hij gelijk heeft. De maatschappelijk ongelijke positie van mannen en vrouwen vindt haar oorsprong hoogstwaarschijnlijk in de agrarische revolutie, wat o.a. hogervermelde onderzoekers overtuigend aantonen.


    In de volgende hoofdstukken bespreekt Morris dezelfde 23 lichaamsdelen die hij ook in De naakte vrouw beschreef. Hij doet dit bovendien op dezelfde manier. Ook hier blijft de uitwerking dus beperkt tot een verzameling weetjes over de anatomie van de man en de wijze waarop mannen hebben geprobeerd die te benadrukken resp. verbergen.


    Het laatste hoofdstuk gaat over de seksuele voorkeuren van de man. In een notendop  besteedt hij vooral aandacht aan het voorkomen en de herkomst van homoseksualiteit. Daarbij gaat hij volgens mij behoorlijk uit de bocht door zijn bijval voor de stelling dat homoseksuele mannen nooit de jongens-onder-elkaarfase zouden zijn ontgroeid, een bijwerking van de verlengde kindertijd door de algemene infantilisering van de menselijke soort. Dit is niet uit te sluiten, maar er zijn ook andere, meer plausibele theorieën.


    Ook dit boek is ruim geïllustreerd en degelijk gedocumenteerd, maar het is echt geen hoogvlieger wat inhoud betreft. Het is wel onderhoudend en ongecompliceerd geschreven en leest dus lekker weg.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van mijn gekte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SAKS, E., De geschiedenis van mijn gekte. Leven met schizofrenie. (Vert. The Center Cannot Hold. My Journey Through Madness) A’dam, Uitg. Luytingh-Sijthoff B.V., 2007, 367 pp. – ISBN 978 90 245 5220 7


    Elyn Saks is professor in de rechtswetenschap meer bepaald in het recht binnen de gezondheidszorg, het crimineel recht en kinderrechten. Momenteel volgt ze een opleiding in de psychoanalyse. Dat ze aan schizofrenie lijdt maakt dit alles zeer bijzonder.


    In dit boek vertelt ze hoe schizofrenie haar leven geleidelijk heeft ingepalmd. Ze beschrijft haar gevecht met een beangstigende en zeer invaliderende psychische aandoening en hoe ze na veel vallen en opstaan geleerd heeft die te aanvaarden en ermee te leven.


    Dank zij haar uitzonderlijke capaciteiten slaagde Elyn Saks er niet alleen in haar ziekte een plaats te geven in haar leven, maar ook een gerespecteerde positie te verwerven in de maatschappij. Als ervaringsdeskundige heeft ze bovendien haar levenswerk gemaakt van het verdedigen en versterken van de rechtspositie van maatschappelijk zwakke mensen.


    Er zijn heel zeker niet veel mensen met een zware psychische ziekte die een zo belangrijke positie hebben verworven als zij. Haar succesverhaal kan dan ook suggereren dat je dergelijke zware ziekte wel kan overwinnen als je maar genoeg je best doet. Elyn Saks bestrijdt dit denkbeeld met klem. Ze heeft zelf voldoende ervaren hoe de psychotische episodes van schizofrenie iemands leven totaal overhoop kunnen gooien. Mensen kunnen echter meer of minder geluk hebben met de ondersteuning door hun sociaal netwerk. Ze noemt het zelf ‘het lot uit de loterij’.


    Met haar boek wil ze het stigma van de psychiatrische aandoening doorprikken, en tegelijk een hoopvolle boodschap geven. Een dergelijke diagnose veroordeelt iemand niet zonder meer tot een zwaar en somber leven. Ook al zijn er ernstige beperkingen – en die onderkent Saks zeer goed - met professionele ondersteuning en zorgzame vriendschap is het mogelijk een leven te leiden dat de moeite waard is.


    Dit bijwijlen ontroerende boek geeft een goed inzicht in wat schizofrenie betekent en meebrengt voor de persoon zelf en voor de omgeving. Het laat zich lezen als een roman en is dus zeker een aanrader.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die ziekte in mijn familie, krijg ik die later ook?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    EVERS-KIEBOOMS, G & M. WELKENHUYSEN (Red.), Die ziekte in mijn familie, krijg ik die later ook? Genetische predictieve tests. Tielt, Lannoo Campus, 2005, 322 pp. – ISBN 90 209 5660 4


    Tal van erfelijke aandoeningen kunnen, lang voor er symptomen zijn, opgespoord worden via een genetische test, meer bepaald via DNA-onderzoek. In vakkringen spreekt men van ‘predictieve’ (voorspellende/voorzeggende/waarschuwende) tests.


    Een stijgend aantal mensen doet een beroep op de genetische centra voor een erfelijkheidsraadpleging en/of een genetische test. Ze maken zich zorgen dat ze later misschien de ziekte kunnen krijgen die een of meerdere familieden heeft. Een predictieve test biedt soms de mogelijkheid om hun eigen toekomst te kennen, althans wat die ziekte betreft. De test gaat na of een symptoomloos persoon een mutatie heeft die zeker of met een hoge kans leidt tot een erfelijke ziekte later in het leven. Personen met die mutatie zijn dus nog geen 'patiënten'. Sommige onder hen zullen zelfs nooit de aandoening krijgen.


    De persoonlijke beslissing om een predictieve test te laten uitvoeren is vaak een heel moeilijk proces. Dit is vooral zo als er geen behandeling of preventie voor de ziekte bestaat of alleen door ingrijpende maatregelen, zoals preventieve chirurgie. Slechts één vijfde van de mogelijke dragers van een erfelijke aandoening laat zich testen. Bij de tachtig procent die zich niet laat testen zijn er zeker velen die liever niet weten of ze later al dan niet ziek zullen worden.


    Over de mogelijkheden en beperkingen van genetisch testen en de psychologische, familiale, maatschappelijke en ethische implicaties ervan zijn niet alleen de potentiële aanvragers van deze tests, maar ook vele professionelen in de gezondheidszorg onvoldoende op de hoogte. Toch is er behoefte aan meer informatie. Met dit boek willen de auteurs, werkzaam aan de K.U.Leuven en/of het UZ te Leuven, hieraan tegemoet komen.


    Zij kozen voor twee soorten erfelijke aandoeningen. De ziekte van Huntington staat model voor het testen op neurodegeneratieve aandoeningen die meestal op volwassen leeftijd optreden en waarvoor nog geen afdoende behandeling bestaat. De erfelijke vorm van borst- en eierstokkanker wordt gebruikt als uitgangspunt voor een aantal andere erfelijke kankers. Dragers van de mutatie voor erfelijke borst- en eierstokkanker kunnen wel preventieve, zij het ingrijpende, maatregelen nemen.


    Voor iedere aandoening belichten ze eerst welke soorten predictieve genetische tests kunnen uitgevoerd worden en hoe dit in de praktijk verloopt. De procedure is uitgebreid en gebeurt altijd in een multidisciplinair kader. Zij hebben ook een ruime groep huisartsen, verpleegkundigen en vroedvrouwen, patiëntenorganisaties en onderzoekers in de biotechnologie bevraagd over de wenselijkheid van genetische testen. De auteurs besteden naar verhouding echter veel ruimte aan de uitkomsten van deze bevraging en te weinig aan conclusies, bijvoorbeeld in verband met sensibilisering van de bevolking.


    Tot slot inventariseren ze de mogelijkheden en beperkingen van predictieve genetische tests voor een aantal andere neurodegeneratieve aandoeningen resp. erfelijke kankers. Ook recent beschikbare mogelijkheden met betrekking tot erfelijke hartaandoeningen, meer bepaald erfelijke hartritmestoornissen, passeren de revue.


    Het werk bevat een aantal nuttige bijlagen: een adressenlijst van genetische centra in België en Nederland en een uitgebreide verklarende woordenlijst.


    Het boek is vooral geschreven voor beroepsgroepen die op een of andere manier betrokken kunnen worden bij predictief genetisch testen: huisartsen, verpleegkundigen en andere professionelen uit de gezondheidszorg maar ook juristen, ethici en beleidsverantwoordelijken. De toegankelijkheid voor patiënten en families met erfelijke aandoeningen is naar mijn mening beperkt. Het gaat immers over een onderzoeksverslag. Gelukkig zijn er vele persoonlijke getuigenissen opgenomen.

    De titel suggereert echter een veel ruimer opzet. Het boek loste dus mijn verwachtingen niet in.


    © R.H. – 03.09

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Allemaal andersdenkenden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HOFSTEDE, G. & G.J. HOFSTEDE, Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen. A’dam, Uitg. Contact, 2005 (2e herz. ed.), 431 pp. – ISBN 90 254 2681 6

     

    “The Germans live in Germany, the Romans live in Rome,

    The Turkeys live in Turkey, but the English live at home”

     

    Met dit kinderversje van J.H. Goring zetten Geert en Gert Jan Hofstede het laatste hoofdstuk van hun boek in. Iedereen kijkt naar de wereld van achter de vensters van zijn eigen culturele thuis en doet het liefst of mensen uit andere landen iets bijzonders hebben. Maar bij ons thuis zijn we gewoon. In culturele aangelegenheden is echter niets gewoon, er is geen universele norm.

     

    Of we het willen of niet, onze wereld is op zeer korte tijd multicultureel geworden. Reizen naar andere werelddelen voor het plezier of voor zaken is al jaren heel gewoon, en nooit voorheen is er zo’n intensieve migratie geweest overal ter wereld. Het wereldtoneel wemelt van de botsingen tussen mensen, groepen en volken die verschillend denken, voelen en handelen. Dank zij de moderne transport- en communicatietechnieken is het aantal interculturele ontmoetingen in de wereld enorm toegenomen.

     

    Optimisten spreken over de wereld als een ‘global village’ en sommigen voorspelden dat verschillen tussen culturen op termijn zouden verdwijnen. Cultuurpessimisten vrezen dan weer de teloorgang van culturele eigenheid en het opgaan van individuen en vooral groepen in een grijze eenvormige massa. Ze hoeven zich echter geen zorgen te maken, culturele verscheidenheid zal niet verdwijnen, aldus vader en zoon Hofstede.

     

    Cultuur hebben wij immers met de paplepel binnen gekregen. Het gaat om de ongeschreven regels van het sociale spel, die wij als kind via ervaringen in onze sociale omgeving als vanzelfsprekend aanleren. En die omgeving is dan weer het product van de ervaringen van onze voorouders. Cultuur is de collectieve mentale programmering die de leden van één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere.

     

    Samenlevingen hebben de wonderlijke capaciteit om hun eigen identiteit en cultuur te bewaren over opeenvolgende generaties ondanks dramatische veranderingen. Doorheen de geschiedenis is er een opmerkelijke continuïteit in de cultuur van een volk. Als culturen samen veranderen door een gemeenschappelijke oorzaak, is er veel kans dat hun onderlinge verschillen blijven bestaan.

     

    In een multiculturele wereld is een beter inzicht in die culturele eigenheid en verschillen zeer belangrijk om soms dramatische misverstanden en onbegrip te voorkomen. Overal ter wereld waar landen, groepen of personen cultuurverschillen negeren ontwikkelen zich immers min of meer zware conflicten en onnodige ellende. Hoe kunnen we dus meer greep krijgen op culturele eigenheid en verscheidenheid?

     

    Het thema van dit boek is het omgaan met verschillen in denken, voelen en handelen van mensen overal ter wereld. Hoewel de verscheidenheid groot is, vertoont ze een structuur die als basis kan dienen voor meer wederzijds begrip. Uit verschillende wereldwijde  waardenonderzoeken (Value Surveys) blijkt immers dat culturen zich van elkaar onderscheiden door hun antwoord op 5 fundamentele kwesties die elke samenleving bezig houden. De antwoorden op deze kwesties gaan over fundamentele waarden en laten zich rangschikken op evenveel dimensies.

     

    Na een zeer inzichtelijke algemene inleiding over het begrip cultuur, de methodologie en de beperkingen van hun onderzoek, stellen de auteurs deze dimensies uitgebreid voor. Ze verhelderen hoe de plaats van een cultuur op het continuüm de belangrijkste sectoren van het maatschappelijk leven ingrijpend beïnvloedt. De verschillende landen waar het onderzoek gebeurde krijgen een plaats op het continuüm in vergelijking met andere landen. Het resultaat is leerrijk, leuk én soms verrassend, en sommige puzzelstukken vallen daarmee eindelijk op hun plaats. Dit vond ik het meest interessante deel van het boek.

     

    In een tweede deel komen organisatieculturen aan de orde. Organisaties ontwikkelen structuren die tegemoet komen aan de culturele behoeften van hun leden. De auteurs tonen overvloedig aan hoe in alle organisaties culturele elementen de planning en besturing ingrijpend beïnvloeden. Het is dan ook ondoordacht om te verwachten dat ideeën, structuren en communicatiepatronen uit een cultuur zonder meer zullen werken in een organisatie aan de andere kant van de wereld.

     

    In het derde deel komen de algemene conclusies aan de orde. Ontmoetingen tussen culturen houden mogelijkheden en beperkingen in. Onopzettelijke interculturele conflicten zijn schering en inslag. Door het aanleren van interculturele communicatie kan men proberen ze te vermijden of ervoor zorgen dat de schade beperkt blijft. Daarvoor is het belangrijk dat iemand zich bewust wordt van de eigen vanzelfsprekendheden en die van de andere, kennis verwerft over de gebruiken in de andere cultuur en vaardigheden ontwikkelt.

     

    Wereldomvattende economische, technologische, ecologische en demografische problemen vragen interculturele samenwerking. Het overleven van de mensheid vraagt om gezamenlijke actie in zaken waarover mensen het als gevolg van verschillende culturele waarden vaak oneens zijn. Veel zal dus afhangen van de mate waarin politici intercultureel kunnen samenwerken. In steeds meer landen worden zij door de bevolking gekozen. We kunnen alleen maar hopen dat interculturele opvoeding en onderwijs in toenemende mate ingang vinden. Polarisatie tussen cultureel verschillende groepen is echter vaak de sociale en politieke realiteit.

     

    Met hun boek ondersteunen de auteurs cultuurrelativisme als de enige goede oplossing. Onderhandelingen en samenleven hebben immers meer kans op slagen als beide partijen begrip en tolerantie kunnen opbrengen voor de achtergronden en verschil in visie van de andere partij.

     

    Deze herwerkte uitgave is nog grondiger en inzichtelijker dan het oorspronkelijke boek. De auteurs bieden een stevige methodologische en inhoudelijke onderbouwing van hun stellingen. Er is een uitvoerige notenlijst en dito bibliografie, alsook een handige begrippenlijst en namen- en trefwoordenregister.

     

    Warm aanbevolen voor wie meer inzicht wil verwerven in cultuur en culturele verscheidenheid en het eigen handelen en dat van mensen uit andere culturen beter wil begrijpen.

     

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze hersenen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KAHN, R, Onze hersenen. Over de smalle grens tussen normaal en abnormaal. A’dam, Uitg. Balans, 2008 (7e dr.), 291 pp.

     

    Mensen die zich vreemd en onvoorspelbaar gedragen, overspannen en depressieve mensen, verslaafden, zwervers worden vaak gemeden of met de vinger nagewezen. Ze hebben echter met elkaar gemeen dat de werking van hun hersenen op een vaak subtiele wijze verschilt van die van de doorsnee mens.

     

    Van al onze organen zijn onze hersenen het belangrijkste. Door onze hersenen kunnen we de omgeving in ons opnemen, prikkels verwerken en erop reageren. De hersenen sturen ons gedrag. Omdat de hersenen zich niet gemakkelijk laten onderzoeken was het lange tijd een raadsel hoe dit gebeurde. Pas in de 19e eeuw  begon men systematisch mensen te bestuderen van wie de hersenen aantoonbaar beschadigd waren.

     

    René Kahn, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Utrecht en afdelingshoofd psychiatrie aan het UMC te Utrecht, toont in dit boek aan hoe veranderingen in de hersenen kunnen leiden tot gedragsveranderingen die we allemaal kennen maar niet begrijpen. Hij heeft daarvoor een selectie gemaakt van de meest voorkomende psychische problemen en bespreekt achtereenvolgens de depressie, dementie, verslaving, schizofrenie, dwangstoornis en autisme. Bij ieder van deze stoornissen gaat er iets mis in het denken, de emoties en het gedrag.

     

    Op basis van de bevindingen van het meest recente hersenonderzoek verheldert Kahn hoe deze belangrijke functies door de hersenen gestuurd worden en wat er mis gaat bij een stoornis. De meeste psychische ziekten worden niet veroorzaakt door afwijkingen in een specifiek deel van de hersenen. Ze bestaan uit verschillende deelstoornissen in uiteenlopende domeinen van gedrag en emotie. Eenzelfde gedrag en emotie kunnen gebaseerd zijn op verschillende stoornissen in de hersenen.


    Een psychische stoornis is dan ook geen vreemde afwijking, maar een variatie op de normaliteit met ingrijpende gevolgen. Zo legt Kahn verband tussen de bovengenoemde stoornissen en, in dezelfde volgorde, onze reactie op stress, het geheugen, motivatie, taal en vrije wil, kiezen en empathie.

     

    Meteen maakt hij duidelijk dat stoornissen in gedrag, denken en emoties niet anders, vreemder en al helemaal niet ‘gekker’ zijn dan lichamelijke afwijkingen. Wanneer men begrijpt wat aan vreemd gedrag ten grondslag ligt is het plotseling niet meer zo vreemd. Epileptische aanvallen bijvoorbeeld waren vroeger een teken van goddelijkheid of een uiting van satanische krachten, maar sedert men weet dat de verklaring ligt in spontane elektrische ontladingen in de hersenen is er niets geks meer aan epilepsie.

     

    Hoe meer we onze hersenen beschouwen als ieder ander orgaan in ons lichaam des te beter zullen we kunnen begrijpen hoe normaal en abnormaal gedrag tot stand komt en hoe onze emoties en gevoelens ontstaan en soms ontsporen. Het erkennen en begrijpen van de rol van de hersenen in ons gedrag maakt de ander, zowel in ziekte als gezondheid, gewoner.

     

    Sommigen beweren dat het verklaren van alle gedrag uit de structuur en functie van de hersenen simplistisch en reductionistisch zou zijn. Maar het hersenonderzoek van de laatste jaren heeft net aangetoond dat de omgeving onze hersenen beïnvloedt. Onze hersenen zijn immers het orgaan dat verantwoordelijk is voor de interactie met de omgeving. Ze groeien, passen zich aan en veranderen naargelang de omstandigheden dat vereisen. Dit is tegelijk een hoopgevende boodschap omdat vanwege deze flexibiliteit en beïnvloedbaarheid zieke hersenen weer gezond kunnen worden.

     

    Voor hij de verschillende stoornissen bespreekt schetst Kahn bondig de geschiedenis van het wetenschappelijk onderzoek naar het verband tussen hersenen en (afwijkend) gedrag. In een aanhangsel legt hij de nieuwste hersenscantechnieken uit en in een notendop de anatomie van de hersenen en de zenuwen. Hierbij waren een paar tekeningen verhelderend geweest.

    Het boek is voorzien van een ruime noten- en dito bronnenlijst. Een register van gebruikte termen ontbreekt jammer genoeg.

     

    Kahn schrijft vlot en boeiend. Toch blijft het moeilijke materie. De processen die zich in onze hersenen voordoen en hun onderlinge wisselwerking zijn immers ingewikkeld en niet eenvoudig te begrijpen. Zelfs met mijn voorkennis diende ik mij tijdens het lezen nog stevig te concentreren.

     

    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tolerantie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WALZER, M., Tolerantie. (Vert. On Toleration) A’dam, Uitg. Ten Have, 1998, 160 pp. – ISBN 90 259 4751 4

     

    In onze geglobaliseerde en multiculturele samenlevingen werd anders-zijn nog nooit zo intens ervaren. Toch is het heel gewoon. Het leven zelf kenmerkt zich door een enorme verscheidenheid en hoe complexer, des te meer verschil. Anders-zijn hoort dus bij het leven zelf. Tolerantie zorgt ervoor dat anders-zijn mogelijk is en houdt dus het leven zelf in stand. Dit geldt zowel voor de relaties tussen individuen als tussen groepen. Zonder vreedzame co-existentie van individuen en groepen is samen leven onmogelijk en een samenleving ten dode opgeschreven.

     

    Volgens Michael Walzer hoeft het belang van vreedzame co-existentie niet eens aangetoond te worden omdat het een goede zaak is zonder meer, ook al appreciëren mensen dat niet altijd. Het zijn de beoefenaars van religieuze vervolging, van gedwongen assimilatie, van heilige oorlogen of etnische zuivering die zich dienen te rechtvaardigen. Maar meestal doen zij dat niet door zich te verdedigen, maar door te ontkennen wat zij aan het doen zijn.

     

    Walzer beperkt zich in dit essay tot tolerantie tussen groepen mensen en meer bepaald tot deze aspecten van het groepsleven die niet hoeven te verschillen. Hij heeft het dus niet over tolerantie van politieke diversiteit, maar van verschillen in cultuur, godsdienst of levenswijze. Hij onderneemt ook geen poging tot een systematische filosofische redenering om tolerantie te onderbouwen, maar onderzoekt hoe tolerantie vorm kreeg en krijgt in verschillende samenlevingsvormen. Hiervoor beperkt hij zich tot de Euro-Aziatische regimes, omdat deze hem het meest vertrouwd zijn.

     

    Vreedzame co-existentie tussen groepen binnen een bepaald staatsregime is in de geschiedenis op verschillende wijze gerealiseerd. Iedere vorm of regime had en heeft specifieke implicaties voor het dagelijkse leven. Walzer onderscheidt vijf regimes van tolerantie binnen het Westelijke deel van het Euro-Aziatische continent. Geen van de regimes kan als intrinsiek beter dan een ander worden beschouwd. Ze kunnen slechts begrepen en gewaardeerd worden binnen een welbepaalde politieke, sociale en historische context.

     

    Want de ordening van een samenleving is complex, en de verschillende regelingen krijgen enkel zin en betekenis in deze complexiteit. Het is niet mogelijk de ‘mooiste’ kenmerken van alle afzonderlijke regelingen te combineren. Vaak gaan die ‘mooie’ regelingen samen met arrangementen die wij verafschuwen, maar die aan de bewonderde regelingen op een functionele manier gerelateerd zijn. Walzer neemt dus een relativistisch standpunt in - er bestaat geen universeel geldige vorm van tolerantie - zij het niet onbegrensd. De norm is immers vreedzame co-existentie. Toch betekent toestaan aan verschillende groepen of individuen om in vrede samen te leven niet dat ieder verschil zonder meer moet worden getolereerd.

     

    Ook de ‘gecompliceerde gevallen’ krijgen zijn aandacht: Frankrijk, Israël, Canada en de Europese Unie. Deze regimes reflecteren de alledaagse complexiteit van het ‘echte’ leven. In dit deel heb ik een andere kijk gekregen op het conflict in Israël en de geheel nieuwe uitdaging waarvoor de EU staat met betrekking tot tolerantie.

     

    Vervolgens bespreekt Walzer hoe de verschillende regimes vreedzame co-existentie realiseren met betrekking tot belangrijke thema’s: de (verdeling van de) macht, de verhoudingen tussen de klassen en geslachten, godsdienst en scholing en de gemeenschappelijke civiele ideologie. Cruciaal voor tolerantie is dat groepen geen politieke macht hebben ‘op grond van de realistische aanname dat zij allemaal op zijn minst potentieel intolerant zijn’. Tolerantie is alleen mogelijk bij scheiding van kerk en staat, van etnie en staat en van politiek en staat.

     

    In een zeer boeiend hoofdstuk maakt Walzer een kritische analyse van moderne en postmoderne tolerantie. In veel moderne regimes is de tolerantie jegens verscheidenheid vervangen door een streven naar eenheid en singulariteit. Het postmoderne project stelt bovendien het individu boven het horen tot een groep. Dan dreigt niet alleen het gevaar voor een losgeslagen tolerantie en onverschilligheid. Dergelijke pogingen leiden er soms toe dat culturele en godsdienstige verschillen worden uitgewist, maar vaak helpen ze in feite om deze verschillen te versterken. Ze bakenen de leden van minderheidsgroepen af, onderscheiden hen door hun lidmaatschap ervan, dwingen hen op elkaar te vertrouwen, en smeden intense solidariteit.

     

    Mensen hebben immers behoefte aan gemeenschappelijke banden en gemeenschappelijke gebruiken. En voor mensen die een sterke loyaliteit verkiezen met de groep waartoe ze behoren is een geïndividualiseerde samenleving een bedreiging voor de eigen identiteit. Als we dus deze mensen niet in extreme posities willen dwingen, dan moet er tolerantie zijn van én individuele verscheidenheid én verscheidenheid van groepen. Het kernpunt van tolerantie is immers niet ‘wij’ en ‘zij’ af te schaffen maar te zorgen voor blijvende vredige co-existentie en interactie tussen vrije individuen en min of meer hechte groepen. Volgens mij wordt vooral het laatste door fervente voorstanders van secularisatie en verdedigers van individuele vrijheid uit het oog verloren.

     

    In een democratische multiculturele samenleving zullen we altijd te maken hebben met spanningen tussen groepen die onderling strijden voor middelen. Tolereren en getolereerd worden is een onderneming van democratische burgers. Maar tolerantie kan niet alleen aan de individuele burger worden overgelaten. De overheid dient te zorgen voor een richtinggevend kader, waarin én gemeenschappelijkheid én individualiteit kunnen versterkt worden. Als sociaaldemocraat verbindt Walzer bovendien multiculturalisme met grotere sociale en economische gelijkheid. ‘Als multiculturalisme vandaag de dag meer problemen oplevert dan het hoop geeft, komt dat door de zwakte van de sociaaldemocratie’, is zijn besluit. Over dit verhaal zie den Brink.

     

    Dit boeiende, zeer gecondenseerde essay is, alhoewel reeds meer dan tien jaar geleden geschreven, nog altijd brandend actueel.

     

    © Minervaria

     



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een wereld van verschil
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    de JONG, S., Een wereld van verschil. Wat is er mis met cultuurrelativisme? A’dam, De Bezige Bij, 2008, 304 pp.


    Sedert de aanslagen op het WTC hebben cultuurrelativisten de boter opgegeten. Zoals ‘reactionair’ en ‘fascist’ lange tijd een scheldwoord waren, is cultuurrelativisme bij nagenoeg alle debatten over het wel en vooral het wee van onze maatschappij de kop van jut. Overal zet de economische en culturele globalisering tradities en nationale culturen op losse schroeven. Internationale migratie, snelle veranderingen in de economie en de verschuiving van machtsconcentraties in de wereld roepen bij veel mensen de behoefte op aan duidelijke nationale en culturele identiteiten, die in één klap duidelijk maken ‘wie wij zijn’.


    Cultuurrelativisme is in Nederland – en in geheel Europa - een vies woord geworden en gelijkgesteld aan minachting voor de ‘eigen’ unieke Westerse waarden. Die zouden als vanzelfsprekend superieur zijn aan niet-westerse waarden. Het zou ons bovendien tot morele blindheid veroordelen en leiden tot de goedkeuring van gewelddadige praktijken als weduweverbranding, genitale verminking, steniging en het afhakken van handen.


    Maar is dat wel zo? Geloven cultuurrelativisten echt dat een cultuur waarin vrouwen niet zonder mannelijke begeleiding op straat mogen even goed is als een cultuur die vrouwen gelijke rechten toekent? En leidt het idee dat culturen niet kunnen worden ingedeeld in een tweeluik van verlicht en achterlijk onvermijdelijk tot moreel nihilisme? Welke argumenten gebruiken aanhangers en tegenstanders van cultuurrelativisme voor het onderbouwen van hun standpunt? En hoe kunnen we in dit soms verhitte debat een genuanceerde positie innemen?

    Sjoerd de Jong, filosoof en redacteur aan het NRC Handelsblad, houdt in dit boek een pleidooi voor herwaardering van het cultuurrelativisme. Hij wil vooral het begrip ontdoen van zijn onjuiste connotaties en in een correct daglicht plaatsen.


    In het eerste deel analyseert hij het debat over nationale cultuur en cultuurrelativisme in Nederland sinds de Fortuyn-revolte van 2002. Cultuurrelativisme zou een obstakel zijn voor nationale renovatie en de vorming van een nieuw cultureel zelfbeeld. Men verwijt de cultuurrelativisten dat zij hun eigen cultuur niet naar waarde schatten en zelfs verraden. Deze cultuurpolitieke retoriek heeft echter nog weinig te maken met een rationeel publiek debat. Ze wordt gedomineerd door een achterhaald, negentiende-eeuws culturalisme: het  idee dat het gedrag van mensen naadloos te verklaren is uit één cultuur. Hierbij worden culturen opgevat als gesloten gehelen die massief tegenover elkaar staan. De verschillen tussen autochtonen en allochtonen, westerse en niet-westerse migranten, Nederlanders en moslims, modernen en achterlijken, worden gedefinieerd in overwegend culturele termen: hun cultuur is anders dan de onze, hun sociale achterstand en de problemen die daarmee samenhangen worden toegeschreven aan culturele factoren. Dit mocht de meerderheid van autochtonen, als slachtoffers van de politiek-correcte elite, lange tijd niet benoemen. Vaak wordt cultuur ook zonder meer herleid tot etniciteit of religie.


    Paradoxaal genoeg beleven we dus niet het failliet maar juist de triomf van een eenzijdige, culturalistische manier van denken over de samenleving. Goed gedocumenteerd en met zin voor humor legt de Jong de interne tegenstrijdigheden bloot in het discours van de critici van het cultuurrelativisme en de aanhangers van het cultuurnationalisme. Cultuurkritiek moet en is goed, maar zoals ze is doorgeschoten brengt ze niets bij.


    In het tweede en omvangrijkste deel verdiept de Jong zich in de historische en filosofische achtergronden van het cultuurrelativisme. Cultuurrelativisme was aanvankelijk het belangrijkste wapen in de strijd tegen de dominantie van het rassendenken en etnocentrisme in de 19e eeuwse antropologie. Volgens Franz Boas, de grand old man van de moderne antropologie, bepaalden niet ras of biologische en erfelijke eigenschappen, maar sociale, historische en culturele factoren de verscheidenheid binnen de volkeren. Boas steunde op de empirische waarneming dat menselijke culturen grote onderlinge verschillen vertonen in hun praktische en theoretische omgang met de werkelijkheid. Maar hij was even overtuigd van de fundamentele eenheid van de menselijke soort.


    In een grondig uitgewerkt en boeiend betoog legt de Jong uit hoe het begrip cultuur vanaf de 18e eeuw in het Europese en Amerikaanse denken is gekomen en vervolgens is geëvolueerd tot een gedemoraliseerd en gepolitiseerd begrip, analoog aan racisme. Boas was schatplichtig aan de ideeën van een stoet Europese filosofen over de eenheid en de verscheidenheid van de mensheid. Veel van zijn opvattingen vinden we al terug bij Johann Gottfried Herder. Deze mij tot dan toe onbekende, vaak verkeerd begrepen maar zeer interessante Duitse Verlichtingsfilosoof, kan beschouwd worden als de vader van het cultuurrelativisme. In latere tijden is het begrip verder uitgewerkt en inhoudelijk verfijnd door moderne filosofen waaronder David Wong en Michele Moody-Adams tot cultureel pluralisme.


    Maar als we ervan uitgaan dat iedere cultuur een eigen intrinsieke waarde heeft en geen enkele cultuur ‘beter’ is dan een andere, wat doen we dan met de beoordeling van praktijken die onze morele afkeuring wekken? In één moeite door wordt immers aan cultuurrelativisten ook moreel relativisme verweten. Het meest adequate antwoord op dit probleem is een strikte wetshandhaving. In een multiculturele samenleving kunnen culturele praktijken die indruisen tegen de moderne noties van lichamelijke integriteit en vrijheid niet worden getolereerd. Maar dit hoeft geen afwijzing mee te brengen van de totale cultuur van de betrokken groep.


    Voor zover een culturele praktijk of uiting geen harde inbreuk maakt op andermans vrijheid, kan een zekere onverschilligheid zelfs de aangewezen houding zijn. ‘De publieke ruimte waar burgers elkaar ontmoeten moet niet worden gepolitiseerd tot een intellectueel slagveld, waarbij een hoofddoekje op een postkantoor al wordt gezien als een aanslag op de seculiere orde’, aldus Sjoerd de Jong. Hiermee geeft hij blijk van een pragmatische kijk die veel onnodige conflicten zou voorkomen. Moraal heeft immers in de eerste plaats te maken met de dagelijkse praktijk van het samenleven en niet met morele noties die van buiten- of bovenaf worden opgelegd. Zie ook de Rijk.


    Sjoerd de Jong verdedigt hiermee een pluralistisch of gematigd cultuurrelativisme. Hij neemt afstand van het radicale relativisme dat louter verschillen ziet tussen culturen, en eveneens van een dogmatisch universalisme dat één goed antwoord – hetzij religieus of seculier – dicteert op alle vragen. Een ‘zuivere’ cultuur bestaat immers niet, hooguit in de verbeelding van nationalistische bewegingen. Een multiculturele samenleving is bovendien voortdurend in ontwikkeling. Wie dus pasklare antwoorden verwacht op problemen zal altijd op zijn honger blijven zitten.


    Het boek van de Jong biedt een grondige en doordachte analyse en fundering van gematigd en pluralistisch cultuurrelativisme. Hij kiest bovendien voor actief pluralisme. Dit gaat verder dan het passieve tolereren van andere culturen, maar omhelst de principiële erkenning van de gelijkwaardigheid van mensen en groepen van verschillende pluimage. In deze visie kan ik me zeer goed vinden. De lectuur van dit boek heeft mij een nog steviger onderbouwing hiervan verschaft. Ook al vertrekt de Jong van de Nederlandse realiteit, de kern van het probleem is zeer zeker ook in de Vlaamse te herkennen.


    Er zijn een uitgebreide bibliografie en notenlijst voorhanden en een namenregister. Ik miste een lijst van de gebruikte begrippen.

    Warm aanbevolen!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks met de koning
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HERMAN, E., Seks met de koning. Het verborgen verhaal van maîtresses aan de Europese vorstenhuizen. (Vert. Sex with Kings. 500 Years of Adultery, Power, Rivalry and Revenge) A’pen, Uitg. Manteau, 2007, 320 pp. – ISBN 978 90 223 2166 9


    Aan het einde van de middeleeuwen verscheen schijnbaar plotseling de koninklijke minnares aan de Europese hoven. Toch hielden vorsten er al veel langer minnaressen op na. Maar na de val van het Romeinse Rijk werd de koninklijke zonde duizend jaar lang verborgen gehouden. Ze werd door de katholieke kerk gedoogd en node vergeven in de biechtstoel. Zo had Karel de Grote verschillende minnaressen van wie de naam niet bekend is. De koninklijke bastaarden, van wie we enkel kunnen vermoeden dat ze een moeder hadden, kregen een adellijke titel en land, dat er toen toch in overvloed was. Het grootste deel van de huidige Europese adel stamt af van de kinderen uit de verhouding van een koning en zijn minnares.


    Van de zestiende tot de achttiende eeuw echter was de positie van koninklijke minnares bijna even officieel als die van de eerste minister. Het werd mode dat een vorst een maîtresse-en-titre had. Zelfs aan de bekrompen Duitse vorstendommen kwamen minnaressen in zwang. Koninklijke minnaressen kregen meestal een titel, een toelage, eerbewijzen en een invloedrijke positie aan het hof. Franse maîtressen als Diane de Poitiers, madame de Montespan en madame de Pompadour oefenden een politieke invloed uit die nergens in Europa geëvenaard werd.


    De meeste koninklijke huwelijken in die tijd waren zo gruwelijk dat er ruimte ontstond voor koninklijke minnaressen. Een koninklijk huwelijk werd soms al tijdens de kindertijd van de partners uit politieke overwegingen gearrangeerd. Huwelijken tussen volle nichten en neven waren een middel om de macht en eigendommen binnen de familie te houden. Fysische en psychische ziekten binnen koninklijke families waren het gevolg van generaties inteelt. De koningin was eigenlijk niet meer dan een broedmachine voor ‘bloedzuivere’ nakomelingen. Al was er soms sprake van liefde tussen de koning en de koningin, daarin voorzagen meestal de minnaressen.


    Ook al was overspel voor de kerk een zonde, het Vaticaan kon niet anders dan de situatie gedogen, want de paus en de kardinalen hielden er in die tijd zelf minnaressen op na. De Franse Revolutie maakte geen einde aan de koninklijke minnares, maar wel aan haar machtige positie. Pas laat in de twintigste eeuw is de gelijkheidsgedachte doorgedrongen tot in de koningshuizen. Al is het nog altijd niet vanzelfsprekend, prinsen en prinsessen huwen nu met de vrouw/man van hun keuze, ook al is die niet van adellijken bloede.


    Op basis van dagboeken, brieven, rapporten en memoires uit het verleden, en hedendaagse biografieën en historisch onderzoek onthult Eleanor Herman, journaliste en bekende royaltyverslaggeefster, de soms tragische geschiedenis van de koninklijke minnaressen, vrouwen die liefhadden zonder perspectief. In een wereld van intriges en vleierijen waaruit zij elk moment konden worden verstoten, probeerden zij zich staande te houden aan het koninklijk hof. Sommigen onder hen hadden de koning oprecht lief, anderen maakten van hun positie vooral gebruik om zichzelf te verrijken en een hogere sociale positie te verwerven, en zich van een gouden appeltje voor de oude dag te verzekeren.


    Herman belicht nagenoeg ieder aspect van het leven van de minnares: hoe ze de koning aan zich probeerde te binden, haar verhouding met de koningin, haar politieke invloed en wat er met haar kinderen – de koninklijke bastaards – gebeurde.  Ook al was ze de favoriete van de koning, toch moest ze steeds waakzaam zijn voor haar positie. Op ieder moment kon ze afgedankt worden en ingeruild voor een jonger of mooier exemplaar. De minnares was vaak voorwerp van spot en bliksemafleider voor de gespannen verhouding tussen het volk en de koning. Het spreekt vanzelf dat de meeste minnaressen probeerden op zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk profijt te trekken uit hun bevoorrechte positie. Ze probeerden dit met wisselend succes, want een minnares had veel geldverslindende sociale verplichtingen. Tenslotte krijgen we te horen hoe het hen verging nadat ze door de koning waren ‘afgevoerd’.


    Eleanor Herman gunt ons bovendien een blik in de geheime huishouding van de koninklijke hoven in een periode waarin de vorst nog een absoluut heerser was. We krijgen een beeld van de mentaliteit en de voor moderne mensen vreemde gebruiken en gewoonten aan het hof, waar mannen de scepter zwaaiden en vrouwen hen met vaak zeer verfijnde listen manipuleerden.

    Ze schreef een goed gedocumenteerd en bijwijlen ontroerend verhaal over een vergeten aspect van de geschiedenis. Vrouwen werden doorheen de eeuwen naar keuken en kinderkamer verwezen. Slechts uitzonderlijk was een vrouw meer dan hulpje en accessoire van de man. Voor sommigen onder hen was het bed van de koning een kans om uit die schaduw te treden.


    Aan de meeste koninklijke minnaressen werden geen herinneringen bewaard. Ze leefden in een tijd waaruit geschreven bronnen ontbreken of hadden slechts een korte affaire met hun heer. Enkelen onder hen hebben de geschiedenis overleefd, zij het niet zonder het stempel van de moraalridders van hun en onze tijd. In haar boek doet Eleanor Herman aan een soort eerherstel. Haar verhaal gaat over intriges en inhaligheid, over rijzende sterren en ongenadige afgang, maar ook pver onbaatzuchtige liefde en berouw.


    Het boek is zeer vlot geschreven en laat zich lezen als een roman.


    ©  Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beslissen!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MURNINGHAN, J.K. & J.C. MOWEN, Beslissen! De kunst om snel beslissingen te nemen. (Vert. The Art of High-Stakes Decision-Making, tough calls in a speed-driven world) Tielt, Uitg. Lannoo, 2004, 319 pp. – ISBN 978 90 774 4221 9


    Wat doe je als bij een afrit komt terwijl je op de autoweg in de file staat? Neem je de afrit en rijd je via een omweg naar je bestemming of blijf je aanschuiven op de autoweg? Bij elke optie bestaat de kans dat je er langer over doet, maar ook dat het je minder tijd kost om je bestemming te bereiken.


    Zo neemt iedereen dagelijks honderden beslissingen. Het gros daarvan is irrelevant. Het is meestal van weinig belang of je trui goed bij je broek of rok past en of je via een kortere of langere weg naar je werk of naar huis rijdt. Maar vaker dan ons lief is moeten we knopen doorhakken waarvan de gevolgen voor onszelf of anderen ingrijpend zijn. We realiseren ons bovendien meestal niet dat kiezen om niet te beslissen ook een beslissing is.


    Van de kleur van een trui of een minder snelle reis liggen we niet wakker. Dat doen we echter wel als er beslissingen moeten genomen worden die ernstige gevolgen hebben. Zal ik dit huis kopen of wacht ik op een beter aanbod? Koop ik die veelbelovende aandelen of beleg ik in een fonds met meer zekerheid maar minder opbrengst? Vooral als belangrijke beslissingen snel moeten genomen worden en een mislukking catastrofaal kan zijn, hebben we nood aan houvast. Want de kwaliteit van een beslissing heeft een grote invloed op het verdere verloop van de zaak.


    In dit boek presenteren Keith Murninghan en John Mowen, specialisten in besluitvorming, een praktische gids om moeilijke beslissingen te nemen. Het nemen van zware beslissingen is eerder een kunst dan een wetenschap, zeggen ze. Er is geen wetenschappelijke, kopieerbare formule die aangeeft hoe je kunst maakt. Kunst is van nature creatief en innovatief. Maar kunstenaars passen wel bepaalde principes en procedures toe. Zo kan een gestructureerd patroon van procedures de besluitvorming in het persoonlijke en zakenleven richting geven en efficiënter maken.


    Zulk gestructureerd proces is de SCRIPTO-methode. Het is een acroniem voor zeven parameters die evenveel stappen vormen voor het snel en efficiënt aanpakken van dilemma's en het doorhakken van knopen. Een goed begrip van het SCRIPTO-proces zal je het nodige vertrouwen en de nodige moed schenken om moeilijke beslissingen te nemen, aldus de auteurs. Het kan worden toegepast op persoonlijke en zakelijke dilemma's.


    Murninghan en Mowen gebruiken deze principes al jaren om personen en organisaties te helpen risicovolle beslissingen te nemen en zware dilemma's op te lossen. Op een systematische en inzichtelijke wijze verhelderen zij de aandachtspunten en de valkuilen in de verschillende stappen van het beslissingsproces. Ze doen dit op een praktische, vlot verteerbare manier. Hun theorie is echter stevig onderbouwd. De belangrijkste inzichten worden in schema's gegoten die steeds op dezelfde matrix zijn gebouwd. Alles wordt overvloedig geïllustreerd met de analyse van gelukte en mislukte oplossingen voor zware dilemma's. En ieder hoofdstuk eindigt met een overzichtelijke samenvatting.


    Vanuit mijn ervaring met goeroeachtige managementboeken was ik aanvankelijk vrij sceptisch. Maar Murninghan en Mowen hebben deze argwaan snel ontkracht. Ze maken hun belofte zeker waar. Ondanks de omvang is het een waardevolle gids. Ik kan ze aan iedereen aanbevelen die regelmatig beslissingen moet nemen met verstrekkende en omvangrijke gevolgen.

    Het boek is echter alleen nog tweedehands verkrijgbaar.


    © Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God als hype
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Den BOEF, A.H, God als hype. Dwarse notities over religieus Nederland. A’dam, Van Gennep, 2008, 224 pp. – ISBN 978 90 5515 890 4


    Als het over religie gaat krijg je behoorlijk wat Nederlanders op hun paard. In Nederland is godsdienst een issue. Je vindt er een voor Vlamingen soms zeer amusante bonte verzameling van religieuze groeperingen. Net zoals overal in West-Europa zijn volgens recent onderzoek de gelovigen er echter een minderheid geworden. Wie beweert dat religie aan een heropleving bezig is heeft het, aldus August Hans den Boef, helemaal mis. Als gevolg hiervan verkeert onze samenleving in een post-religieus stadium, een toestand die de verhouding tussen kerk en staat ingrijpend heeft veranderd.


    Toch heeft Nederland sedert een paar jaren het meest christelijke kabinet sinds 1937: Balkenende IV. Volgens den Boef regeert dit kabinet Nederland als een constitutionele theocratie. Godsdienst is voor de meeste leden ervan boven alle andere maatschappelijke verschijnselen verheven. De andere grondwettelijke vrijheden worden ondergeschikt aan de vrijheid van godsdienst, de voortschrijdende secularisering bovendien aangeduid als de oorzaak van maatschappelijke verloedering. Alleen religie kan een basis bieden voor sociale cohesie en waarden en normen, zo stellen de gelovigen die recht in de leer zijn.


    Om te beginnen weerlegt den Boef bondig de argumenten van de stromantactiek die gelovigen hanteren om ongelovigen in diskrediet te brengen. Dit is veruit het meest interessante deel.


    Hierna maakt hij een kritische analyse van de wijze waarop verschillende kabinetsleden van Balkenende IV godsdienst en religieuze moraal als maatstaf nemen voor beslissingen over gezins-, onderwijs- en tewerkstellingsbeleid. Daarbij gaat hij heftig tekeer tegen de moralistische betuttelingdrang van het kabinet dat uitgaat van een 19e eeuws mens- en maatschappijbeeld, waarin religie de burger in het gareel houdt.


    Tenslotte belooft hij alternatieven voor de voorgewende rol van religie als behoedster van waarden en normen en sociale cohesie. Omdat ik minder vertrouwd ben met het reilen en zeilen in de Nederlandse politiek, en de vorige analyse mij vaak niet veel wijzer maakte, had ik mijn hoop op dat laatste deel gesteld. Er wachtte mij echter een serieuze teleurstelling. Den Boef komt niet verder dan zwaar pamflettair geschut tegen een aantal onbekende sociologen en andere wetenschappers, maar slaagt er niet in om hierover een samenhangend voorstel te formuleren. Ook het pamflet voor rationele voortplanting overstijgt dat niveau niet. Het lijkt alsof hij niet zozeer alternatieven wil aanreiken, maar vooral rekeningen vereffent.


    Het is leerrijk te lezen welke implicaties een christelijk en bij uitbreiding religieus geïnspireerd overheidsbeleid kan hebben voor de inrichting van de samenleving en meer bepaald voor diversiteit en tolerantie. Ik ben het bovendien voluit met den Boef eens over de kernpunten van zijn betoog. Religie staat in morele en ethische kwesties niet boven andere gezindten en mag de eigen maatstaven niet opleggen aan andersdenkende burgers. De vrijheid van godsdienst is in een seculiere democratie niet belangrijker dan andere vrijheden en rechten. Religie is niet noodzakelijk voor de sociale cohesie van een samenleving. De inrichting van de samenleving dient gebaseerd te zijn op een redelijk diversiteitsbeleid, waarin het individueel handelen centraal staat en niet het behoren tot een bepaalde groep.


    Mij moest hij niet overtuigen. Het is veel belangrijker om gelovigen aan het denken te zetten.. Het is mogelijk dat ook een sereen en gestructureerd betoog bij zij die recht in de leer zijn even veel of weinig zoden aan de dijk zou zetten. Den Boef mag dan wel voor even zijn ei kwijt zijn, het vaak soms denigrerende taalgebruik kan net het omgekeerde effect hebben.


    Zeer storend bij het lezen zijn de vele onvolledige zinnen. Haastige en dus slordige redactie, een journalist onwaardig. De overvloed aan treffende citaten kan hier niet aan verhelpen.


    Als tussendoortje kan dit boek er nog door, maar het is verre van een hoogvlieger in deze materie en al helemaal niet om er geld aan te spenderen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vliegende neger en de kleine koningin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BOESMAN, J., De vliegende neger en de kleine koningin. Major Taylor en het begin van de Tour de France. A’dam/A’pen, Uitg. L.J. Veen, 2008, 315 pp. – ISBN 978 204 0867 6

     

    Uit de nederlaag in de oorlog van 1870-71 tegen Pruisen concludeerde men in Frankrijk dat het triest gesteld was met de fysieke paraatheid van de troepen. De Fransen sloegen dus massaal aan het sporten. Een en ander resulteerde in 1891 in de geboorte van de wielersport. De vélocipède was in die tijd immers getransformeerd tot een vehikel met gelijke wielen en uitgerust met rubberbanden. Hij was het voertuig van de massa geworden, het ’egalitaire rijdier’. In 1891 vindt de eerste ‘moderne’ wielerwedstrijd plaats: van Bordeaux naar Parijs. Die werd georganiseerd door Le Vélo, de populairste wielerkrant. In die periode zien de eerste ‘klassiekers’ het levenslicht: na Bordeaux-Paris komen Liège-Bastogne-Liège, Paris-Bruxelles, Paris-Tours en Paris-Roubaix.

     

    Tien jaar later ligt de Franse wielersport, ‘la petite reine’ genoemd, echter op apegapen. Politieke kuiperijen tussen en binnen verschillende wielerkranten zaaien verdeeldheid. Fietsen, hoewel nog steeds weggelegd voor stadsbewoners, wordt gewoon. Men raakt er een beetje op uitgekeken. Wat de wielersport nodig heeft, zo oordelen de redacteurs van de organiserende sportkranten, is een ‘koning’, een uitzonderlijk talent. Dat komt uit onverwachte hoek, de Verenigde Staten van Amerika. Die hebben namelijk een renner die fantastisch kan sprinten, menig uurrecord heeft gebroken en verschillende kampioentitels veroverd. Marshall (Major) Taylor is bovendien niet zomaar een renner, het is een zwarte.

     

    Major Taylor wordt overgehaald om naar Frankrijk te komen. Hij wordt er ingehaald als een godsgeschenk, de Messias die de Franse wielersport uit haar diep dal moet halen. Omdat hij zo verbazend snel rijdt noemt men hem de ‘vliegende neger’. Hij is de eerste wielrenner die gebruik maakt van een diepgekromd stuur en daarmee vorm geeft aan de standaardstijl van wielrenners die wij nu als normaal beschouwen.

     

    Taylor verslaat de meest gerenommeerde Europese wielrenners en krijgt daardoor in Europa de status van een halfgod. Daar draagt het feit dat hij zwart is in niet geringe mate toe bij. Hij is een uitdaging voor het koloniale Europa, dat de zwarte vooral een fascinerend verschijnsel vindt. De neger mag dan wel een mens zijn, dan toch zeker inferieur aan het blanke ras en enkel geschikt voor fysieke arbeid. In het begin geniet Major Taylor dus mateloze bewondering voor zijn fysieke prestaties. Hij is niet alleen de redder des vaderlands, maar ook een natuurtalent, de edele wilde. De ‘vliegende neger’ is een attractie, een curiosum. Hij zorgt voor spektakel van eerste rang en brengt enorme mensenmassa’s op de been. De pistes kunnen de enorme toeloop niet slikken.

     

    Wanneer uiteindelijk blijkt dat hij de overspannen verwachtingen niet kan blijven inlossen, laat wielerminnend Frankrijk zijn verlosser vallen als een baksteen. De wedstrijdorganisatoren gooien het resoluut over een andere boeg: de volkssport. Zijn prestaties op de piste gaan volledig verloren in het tumult van de eerste Tour de France. Taylor rijdt nog een aantal jaren op verschillende pistes in Europa, maar keert in 1909 definitief huiswaarts, waar hij vergeten en berooid sterft.

     

    Jan Boesman studeerde vergelijkende cultuurwetenschap en journalistiek. Zijn belangstelling ging uit naar rassenkwesties in de wielersport. Daar zijn zwarten manifest ondervertegenwoordigd en ze komen ook slechts fragmentarisch aan de orde in de annalen van de wielersport. Zijn journalistieke opleiding kwam hem dus goed van pas, want nagenoeg alle informatie over de Major Taylor komt uit krantenknipsels, ansichtkaarten, brieven, flarden dagboek en notitieboekjes.

     

    Met passende bombastische retoriek zet hij een soms ontroerend verhaal neer over een ‘vliegende neger’, die verwondering en bewondering uitlokte bij de Europeaan van de voorlaatste eeuwwisseling, voor wie een mengeling van onbeschaamd racisme en exotisme de meest vanzelfsprekende zaak was. Daarmee leunt Boesman aan bij die andere boeiende weergave van de toenmalige opvattingen over huidskleur in Wit over zwart.

     

    Tegelijk slaagt hij erin een treffend sfeerbeeld te geven van het wielergebeuren rond de voorlaatste eeuwwisseling. Toch besteedt hij naar mijn mening teveel aandacht aan irrelevante details, zoals de politieke strijd tussen de hoofdredacteuren van concurrerende sportbladen, waardoor de lijn van het verhaal regelmatig ondergesneeuwd raakt.

     

    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De toekomst is groen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FRIEDMAN, T.L., De toekomst is groen. (Vert. Hot, Flat and Crowded – Why We Need a Green Revolution – and How it Can Renew America) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 496 pp. – ISBN 978 90 468 0412 4


    Het afgelopen jaar was wereldwijd gemiddeld weer warmer dan het vorige. De opwarming van de aarde zet door, zeggen klimatologen. Maar geologen hanteren een andere tijdschaal en zien eerder stabilisatie. De kritische journalist Thomas L. Friedman laat zich voor geen enkel karretje spannen. Het probleem is ingewikkelder. De wereld wordt immers niet alleen misschien warm, ze wordt ook plat en vol. Die tendensen beïnvloeden elkaar en kunnen gigantische problemen oproepen. Hoe we met deze mondiale ontwikkelingen omgaan zal in sterke mate de kwaliteit van het leven op aarde in de eenentwintigste eeuw bepalen. Friedman waarschuwt ons dat het hoog tijd wordt dat er wereldwijd werk wordt gemaakt van fundamentele veranderingen om een catastrofe voor de mensheid af te wenden. En volgens hem is het van groot belang dat de Verenigde Staten daarin het voortouw nemen.


    Dit boek wordt als bestseller aangeprezen, en ik was op mijn hoede. Wat kan een journalist mij vertellen over een probleem waarover zelfs klimatologen en geologen het niet eens zijn? Krijg ik hier het zoveelste pamflet te lezen van een lobbyende journalistieke klimaatactivist? Het boek van Friedman heeft mij echter in nagenoeg alle opzichten zeer aangenaam verrast.


    In eerste instantie spit hij het probleem van de wereld uit. Op het gebied van energie, klimaat en biodiversiteit staat de wereld voor een reeks unieke uitdagingen. De opwarming van de aarde, de onstuimige groei van de middenklasse overal ter wereld door de globalisering en de snelle bevolkingsgroei vallen zozeer samen dat de stabiliteit van onze planeet in gevaar is. Deze combinatie leidt tot schier onoplosbare problemen. Op boeiende en inzichtelijke wijze maakt Friedman duidelijk hoe daardoor energie schaarser wordt, steeds meer planten en dieren uitsterven, miljoenen arme mensen tot schrijnende energiearmoede veroordeeld zijn, de positie van oliedictaturen versterkt en democratisering vertraagd worden en het klimaat in versneld tempo verandert. In essentie gaat het over een energieprobleem. Dit is wat wij in de media te horen en te lezen moesten krijgen maar wat volgens mij onvoldoende gebeurde.


    Vervolgens buigt Friedman zich over aanpak en oplossingen. En dan komt ‘groen’ op de proppen. Maar het ‘groen’ van Friedman gaat veel verder dan het modieuze groen van de bioproducten en ecochic. Friedman noemt dit cynisch groen, het zijn eenvoudige ingrepen die ons niet veel kosten. Groen denken en handelen wordt vaak voorgesteld alsof niemand een offer moet brengen. En als er offers verwacht worden is ‘groen’ opeens niet meer populair. Maar hij is wel realistisch: als mensen alleen offers moeten brengen zullen ze hun gedrag niet veranderen. Dus moeten we niet alleen de kosten maar ook de baten van ‘groen’ verrekenen en zo in rekening brengen dat groen financieel en economisch interessant is. Daarvoor zijn wezenlijke sociale veranderingen nodig en die moeten geschraagd worden door een groene politiek.


    De eenvoudige manieren om groen te worden zijn absoluut niet toereikend. We kunnen dit probleem niet al consumerend, hoe 'groen' ook, oplossen of het overlaten aan de keuze van de individuele burger. Er zijn grootschalige initiatieven nodig om de productie en het gebruik van schone energie te ontwikkelen en te vermarkten. De innovatieve technologie op dit gebied is reeds tamelijk ver gevorderd maar er kan nog heel veel gebeuren. Er is een markt voor schone en duurzame energie, maar voorlopig is die nog zeer duur en dus alleen weggelegd voor kapitaalkrachtige mensen of voor durvers. Het is echter anders als naar het totale kostenplaatje gekeken wordt en we de externaliteiten van het huidige systeem, onder andere armoede en vervuiling, in rekening brengen. De overheid heeft hier een cruciale taak. Ze moet de spelregels zo bepalen dat schone en duurzame energie echt kan concurreren met de vuile brandstoffen die nu de markt domineren. Zonder een coherent overheidsbeleid dat schone en duurzame energie daadwerkelijk steunt en propageert staan we immers nergens.


    Friedman bespreekt uitvoerig hoe door de juiste prijssignalen en regelgeving de overheid in staat moet zijn om de CO2-uitstoot gevoelig te verminderen. Hij vergelijkt de daadkracht van de overheid in een opkomend industrieland als China met de weifelende en wisselvallige politiek in de VS, die er niet in slagen hun uitstoot gevoelig te verminderen maar op zichzelf terugplooien in angst voor en de strijd tegen het terrorisme. En doordat de overheid de fossiele brandstofindustrie door kortzichtigheid en politiek eigenbelang bevoordeelt is de markt voor schone energie niet echt vrij.


    De oplossing voor de warme, platte en volle wereld is ten gronde politiek. Men kan 'groen' of bio proberen te leven, men kan groene activist zijn, maar dat is niet voldoende want kleinschalig en niet verplicht. We hebben behoefte aan politieke leiders die een visie kunnen uitdragen en de autoriteit hebben om een coherente aanpak te kiezen. "Het is belangrijker je politici te vervangen dan je gloeilampen", aldus Friedman. Ik ben het helemaal met hem eens. Hij vergelijkt de groene revolutie met de burgerrechtenbeweging in de VS. Zolang het streven naar gelijke rechten voor blank en zwart een zaak was van activisten veranderde er wezenlijk niets. Dit gebeurde wel op het moment dat ze door de politici in regels en wetten gegoten werden. Je zou dezelfde vergelijking kunnen maken voor alle mensenrechten waarvoor gevochten is en die door wetten vanzelfsprekend geworden zijn. Zo moet het ook gaan met groen. Als groen verdwijnt weten we dat we op de goede weg zitten. Groen is dan normaal geworden. Groen is dan de norm en geen keuze.


    Dit boek is geschreven door een Amerikaanse journalist, en geschreven voor Amerikanen. Met patriottische retoriek doet Friedman beroep op de trots van zijn landgenoten om zich als natie weer op de voorgrond te plaatsen. De vergelijking met China als concurrent voor een leidende positie is dus zeer goed gekozen. Het zegt iets over de Amerikaanse kijk dat Europa in zijn boek nauwelijks aan de orde komt. Na lezing móet je het Europese project wel gunstiger gezind zijn. Want alleen een politiek die de particulariteiten van afzonderlijke staten overstijgt kan een oplossing bieden voor een wereldwijd probleem.


    Als je over de soms bevlogen stijl kan lezen, heb je een boek in handen dat deze complexe problematiek op een kritische, realistische en rationele manier benadert. Met treffende beeldspraak en veel variatie zet Friedman, veelvuldig winnaar van de Pullitzerprijs,  bovendien een inzichtelijk, boeiend én vlot leesbaar betoog neer.

    Een turf maar een wel sterke aanrader.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het wereldbeeld van de wetenschap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VAN LOOCKE, P., Het wereldbeeld van de wetenschap. Antwerpen/Apeldoorn, Uitg. Garant, 2008, 564 pp.


    De meeste mensen vragen zich weleens af hoe de wereld echt in elkaar zit. Lange tijd waren de antwoorden op deze vraag vooral intuïtief en geïnspireerd door mythen en religie. Met de opkomst van de klassieke natuurkunde werd in het Westen een begin gemaakt met een wetenschappelijke benadering. In de volgende eeuwen heeft de wetenschap steeds meer invloed gekregen op ons wereldbeeld. De titel van dit boek sprak me dus erg aan. Wat kan de wetenschap, die nu veel accurater maar ook ingewikkelder is geworden, mij vertellen over onze habitat?


    Het wereldbeeld van de wetenschap kan ons moeilijk onverschillig laten. Het heeft veel invloed op de wijze waarop we omgaan met existentiële thema’s zoals onze sterfelijkheid of de plaats van de mens in de kosmos. In sommige kringen wordt het wetenschappelijke wereldbeeld daarom nog altijd fel bestreden. Aanhangers van het geloof in Intelligent Design en creationisme verzetten zich met hand en tand tegen een wetenschappelijke benadering van de vraag naar de aard van de wereld.


    Philip Van Loocke, filosoof en wiskundige verbonden aan de Universiteit Gent, wil ons met zijn boek inzicht geven in wat de wetenschap ons wèl en niet leert over hoe de wereld in elkaar zit. Doorgaans wordt de wetenschappelijke benadering beschouwd als diametraal tegengesteld aan de mythologie. Dit is volgens Van Loocke echter onjuist. In een boeiend eerste hoofdstuk belicht hij de parallellen tussen beide benaderingen. Deze invalshoek was nieuw voor mij en heeft mij aangenaam verrast.


    Met de klassieke natuurkunde krijgt een wetenschappelijk wereldbeeld in het Westen steeds meer vaste grond. In een tweede hoofdstuk belicht de auteur de opkomst en uitwerking van het wereldbeeld van de klassieke natuurkunde. Het traditionele verhaal wil dat de natuurfilosofie van de Oude Grieken de eerste poging was om de wereld op een rationele manier te benaderen. Van Loocke toont echter overvloedig aan dat zij vaak schatplichtig waren aan wetenschappelijk onderzoek in andere culturen o.a. de Indische. Ook in culturen waarmee het Westen geen contact had werd reeds vroeg aan wetenschappelijke theorievorming gedaan.


    Het wereldbeeld van de klassieke natuurkunde is echter inaccuraat en onvolledig gebleken. In de laatste paar decennia hebben achtereenvolgens de relativiteitstheorie, de kwantummechanica en de snaartheorie het wereldbeeld van de wetenschap ingrijpend veranderd en bijgestuurd. In vergelijking met enkele eeuwen terug is de wetenschap van de kosmos al ver gevorderd. Over de fysische processen die zich in ons universum afspelen weten we al vrij veel en kunnen we redelijk betrouwbare uitspraken doen. Er is echter nog veel wat we niet weten en enkele belangrijke problemen blijven onopgehelderd. Over verschillende fundamentele eigenschappen van de werkelijkheid is er nog geen consensus.


    Net de kwesties die verschil maken voor ons dagelijks handelen stellen ons echter nog steeds voor raadsels. In de volgende hoofdstukken buigt Van Loocke zich over het bewustzijn en de vrije wil. Daarover weten we nog altijd bitter weinig. Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat dit probleem principieel onoplosbaar is. Van Loocke wil niet zover gaan. Volgens hem staat de wetenschap op dit gebied wellicht in het stadium van de kennis die de oude Grieken over de materie hadden. Er is nog bijzonder veel ruimte voor nader onderzoek. Dit dwingt ons tot grote bescheidenheid.


    Het is dan ook onwetenschappelijk om te doen alsof de wetenschap die problemen wél heeft opgelost. Wanneer het over bewustzijn of de vrije wil gaat, blijft men op belangrijke fundamentele deelproblemen het antwoord schuldig. Meer en meer wetenschappers zijn grootmoedig en voldoende consequent als wetenschapper om hiervoor uit te komen. Het verhaal van de wetenschap is nog niet af. Er zijn geen vaststaande antwoorden, er is geen vaststaand wereldbeeld.


    In de academische wereld is een eerlijke, open houding van twijfel en bescheidenheid echter geen evidentie. Van Loocke hekelt het doctrinaire academisme, dat wordt beheerst door de eis van korte termijnresultaten en groepsdenken en waarin onafhankelijke en oorspronkelijke onderzoekers geweerd worden. De homo academicus is verworden tot een soort homo economicus, voor wie kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit.


    Dit is echter geen vrijbrief voor de introductie van pseudowetenschappelijkheid, want alleen een grondige kennis van de wetenschap kan een basis vormen om aan filosofie te doen. Van Loocke houdt wel een pleidooi voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek, pluralistisch en niet gebonden aan een of andere ideologie, hetzij religieus of vrijzinnig.


    Philip Van Loocke is overduidelijk een zeer erudiete man, met een bewonderenswaardige kennis van de wetenschappelijke verworvenheden op zeer uiteenlopende gebieden. Toch heeft zijn boek mij teleurgesteld. Ik had verwacht een begrijpelijk en goed leesbaar boek over dit onderwerp in handen te hebben, maar vond een taaie, moeilijk te verteren cursus op het niveau van een masteropleiding.


    Ik heb vaak op het punt gestaan om dit werk gewoon opzij te leggen. De hoofdstukken over de aard en oorsprong van de materie zijn een ontzettend taaie brok. Ik heb er verschrikkelijk mee geworsteld en de strijd tenslotte moeten opgeven. Mijn voorkennis van de moderne fysica na de Newtoniaanse natuurkunde blijkt onvoldoende. De hoofdstukken over het bewustzijn en de vrije wil waren beter te verteren omdat ik hierover meer voorkennis heb. Toch vroeg het nog behoorlijk wat moeite, concentratie en geduld om deze inzichten te verwerken.


    In de inleiding oppert de auteur dat ‘een humanioraopleiding, samen met wat motivatie, volstaan om dit boek te begrijpen’. Ik beschik over beide, maar moest toch vaststellen dat dit echt niet voldoende is. Alleen een lezer die beschikt over een grondige wetenschappelijke voorkennis kan volgens mij zijn ingewikkelde betoog blijven volgen. Gelukkig is er ook nog een epiloog met conclusies en consequenties.


    Ook het gebruik van de wij-vorm heeft mij gestoord. Ik weet wel dat dit gebruikelijk is in academische kringen. Iemand die zich afzet tegen groepsdenken zou wel consequent kunnen zijn en de ik-vorm kiezen voor het weergeven van eigen standpunten en overwegingen.


    Positief is dan weer de open en onbevangen houding van de auteur en zijn pleidooi voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Ook het feit dat hij de wetenschappelijke twijfel hoog in het vaandel draagt en niet capituleert voor pseudowetenschappelijkheid sprak mij aan.

    Ik vind het jammer dat deze gedegen inzichten geen ruimer publiek zullen bereiken en pleit dus voor een gevulgariseerde versie van dit verhaal.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!