NUSSBAUM, M., Oplevingen van
het denken. Over de menselijke emoties. (Vert. Upheavals of Thought. The
Intelligence of Emotions, 2001) Adam, Ambo, 2005 (2e dr.), 710 pp. ISBN
90 263 1872 3
Emoties geven vorm aan het landschap van ons geestelijke en
sociale leven, zegt Martha
Nussbaum. Marcel Proust noemt ze bodemverheffingen van het
brein.
Toch werden emoties in de Westerse filosofie lang naar het
verdomhoekje verwezen. Emoties zouden redeloze sensaties zijn, ongericht en niet
vatbaar voor rede en verstandelijke overwegingen. Ze zouden het leven alleen
maar lastig maken en redelijk gedrag in de weg staan. Als leidraad voor moraal
of denkbeelden over een goed leven kunnen ze al zeker niet dienen. Geen wonder
dat de aanhangers van de rede er niet goed raad mee wisten en godsdiensten menen
beroep te moeten doen op externe machten om de slechte neigingen van mensen te
beteugelen.
Deze opvatting strookt echter niet met de realiteit, stelt
Martha Nussbaum, en doet onrecht aan een belangrijk aspect van het menselijk
leven. Ze zet haar betoog in met haar persoonlijke verhaal van het verdriet en
de ontreddering bij het onverwachte overlijden van haar moeder. Haar emoties
waren duidelijk niet redeloos en ongericht, maar intelligente reacties op het
verlies van een persoon die voor haar waardevol was.
Met deze opvatting
schaart Martha Nussbaum zich aan de zijde van de Griekse stoïcijnen. Volgens de
stoïcijnen zijn emoties waardeoordelen die een groot belang voor ons welbevinden
toekennen aan zaken en mensen die we niet in de hand hebben. Zij is het echter
niet eens met de stoïcijnse conclusie dat emoties altijd een slechte leidraad
zijn voor het handelen en zoveel mogelijk uit het goede leven gebannen moeten
worden. Volgens haar vormen emoties integendeel een belangrijke en zelfs
onmisbare basis voor een ethisch leven. In dit lijvige werk onderzoekt ze of en
hoe deze stelling hout snijdt.
Daarvoor is in de eerste plaats een
toereikende theorie over emoties nodig. Het eerste deel van haar werk wijdt
Martha Nussbaum dus aan een filosofische analyse van de emoties. Hierin verruimt
zij de oorspronkelijke visie van de stoïcijnen. Waardeoordelen zijn cognitieve
processen in de moderne betekenis van het ontvangen en verwerken van informatie,
die voor een groot deel niet-verbaal en niet-rationeel verlopen. Deze visie
noemt zij een cognitief-evaluatief of neostoïcijns standpunt.
In een
zorgvuldig opgebouwd betoog onderzoekt zij vervolgens de geldigheid van haar
uitgangspunt. Het literaire werk van Marcel Proust is het aanknopingspunt en
vormt de rode draad. Ze maakt een kritische analyse van de visie van belangrijke
filosofen, en fundeert haar standpunt op de resultaten van psychologisch
en neurowetenschappelijk
onderzoek over emoties. Vervolgens herziet ze haar basishypothese en vult deze
aan op basis van inzichten in de emoties van dieren, de culturele bepaaldheid en
uitingen van emoties en het belang van de vroegkinderlijke relaties als wortels
voor onze volwassen emoties (de objectrelatietheorie). Een uitstapje naar de
Kindertotenlieder van Mahler laat haar toe haar theorie nog verder te
verfijnen.
In dit deel slaagt Martha Nussbaum er volgens mij met glans in
het standpunt van de tegenpartij te weerleggen. Emoties zijn wel degelijk geen
ongestuurde driften waaraan we overgeleverd zijn en die geen enkel verband
hebben met de persoonlijke geschiedenis of de sociale context. Integendeel,
wanneer we inzien hoe de persoonlijke vroegkinderlijke ervaringen van mensen
negatieve emoties voeden die uiteindelijk kunnen leiden tot de maatschappelijke
uitsluiting van groepen mensen, dan beseffen we pas goed hoe zwaar de
ethisch-politieke consequenties van emoties wegen.
Haar analyse leidt
onvermijdelijk tot de conclusie dat zowel positieve als negatieve emoties
essentieel zijn voor de ontwikkeling van moraal en zelfbesef. Moraal kan niet
ontstaan zonder emoties en is er voor haar voortbestaan voortdurend van
afhankelijk. Deze visie biedt volgens haar een paar voordelen. Ze impliceert de
waardering van de menselijke vrijheid. En omdat ze emoties beschouwt als de
erkenning van afhankelijkheid en onvolledigheid, biedt ze ook perspectieven voor
de ontwikkeling van een moraal van liefde, respect en mededogen.
Op welke
manier nu kunnen emoties, die in de eerste plaats gericht zijn op het
persoonlijk welbevinden, positief bijdragen aan een ethisch goed leven, dus ook
gericht zijn op het welbevinden van anderen? Nussbaum wil deze vraag
beantwoorden voor twee emoties die een grote rol spelen in de moraal: mededogen
en liefde.
In het tweede deel van haar werk toont Nussbaum aan hoe
mededogen een onmisbare schakel is in een goede menselijke ethiek. Mededogen
vertrekt immers van het gezichtspunt van de toeschouwer, en is dus afhankelijk
van subjectieve inschattingen. Die zijn natuurlijk niet betrouwbaar als
fundering voor een algemene ethiek. Verschillende filosofen en denkers hebben
mededogen als ethisch richtsnoer dus willen vervangen door de rede. Nussbaum
toont aan waarom een dergelijke benadering tekort schiet. Voor haar is mededogen
als emotie weliswaar feilbaar en onvolmaakt, want mogelijks onevenwichtig en
partijdig, maar wel een betere leidraad voor ethiek dan de zuivere rede. En een
liberale democratie kan niet buiten mededogen als ethisch fundament, stelt
ze.
De vraag is dan ook hoe een meedogende samenleving eruit ziet. Martha
Nussbaum is hier zeer duidelijk in. Alleen een samenleving die op verschillende
manieren een gezonde emotionele ontwikkeling stimuleert kan een moraal van
mededogen ondersteunen. Dit werkt zij voor verschillende samenlevingsaspecten
ook bondig uit. In een dergelijke samenleving dienen er tegelijk rechtvaardige
instituties te zijn, omdat men het onvolmaakte mededogen niet helemaal kan
overlaten aan het particulier initiatief. Als argument voor goed uitgebouwde
sociale voorzieningen in een land kan dit zeker tellen!
Over wat
rechtvaardig is zal er in ieder geval verschil van mening zijn. Nussbaum heeft
bijvoorbeeld kritiek op de visie van John Rawls, en plaatst er haar eigen vermogensbenadering
tegenover. Maar omdat dit buiten de context valt gaat zij er in dit werk niet op
in.
Het verdedigen van mededogen als ethische emotie is echter
betrekkelijk eenvoudig, zegt Nussbaum. Met de liefde, en dan vooral de erotische
liefde, ligt het moeilijker. Liefde is immers nog partijdiger en maakt mensen
kwetsbaar, en is daardoor gekoppeld aan jaloezie en woede. Liefde is moreel
problematisch en heeft verheffing nodig om te kunnen bijdragen aan een ethisch
leven. De vraag is dus hoe partijdige, afhankelijke en mogelijks jaloerse en
wraakzuchtige liefde zodanig kan hervormd worden dat ze steun biedt aan algemeen
sociaal mededogen, wederkerigheid en respect voor individuen.
In het
derde en laatste deel onderzoekt ze verschillende traditionele opvattingen over
de mogelijkheid om de liefde tot een morele deugd te verheffen. Hiertoe
analyseert ze de werken van representatieve filosofen en kunstenaars uit
verschillende periodes in de Westerse geschiedenis.
De meeste pogingen om
de menselijke liefde een ethische dimensie te geven schieten volgens Nussbaum
tekort. Zij wijzen de menselijke onvolmaaktheid af en spiegelen een onbereikbaar
ideaal voor dat de menselijke lichamelijke liefde verlaagt. Daarmee verlagen ze
ook alle groepen die met lichamelijkheid en onvolmaaktheid geassocieerd worden
vrouwen, zwarten, joden, homoseksuelen. Alhoewel haar analyse vaak moeilijk te
volgen was omdat ik niet voldoende vertrouwd ben met de besproken teksten, heb
ik er toch enkele verrassende inzichten aan overgehouden.
In het
literaire werk van de Ierse schrijver James Joyce vindt zij haar eigen
overtuiging het beste weergegeven. In de liefde worden we geconfronteerd met de
onvolledigheid en onvolmaaktheid van mensen, zowel bij onszelf als bij anderen.
Als we deze niet afwijzen maar aanvaarden kunnen we kiezen voor sociale
rechtvaardigheid omdat iedereen onvolledig en onvolmaakt is en als dusdanig
behoeftig maar ook de moeite waard om lief te hebben. "Oog hebben voor de
voor iedereen geldende behoeften van het lichaam is een wezenlijke stap naar een
afwijzing van bekrompenheid en rassenhaat", stelt zij (p. 612). Dit is een
krachtig pleidooi voor vrijzinnig internationalisme.
Volle vier jaar
stond deze turf op de boekenplank geduldig te wachten . Het leek me bijna
ondoenbaar om dit dikke werk te doorworstelen. Ik had echter kunnen weten dat
dit helemaal niet nodig was. Martha Nussbaum schrijft immers altijd
uitzonderlijk toegankelijk, ook voor een niet-filosoof. Anders dan veel
vakgenoten hanteert ze een eenvoudige en begrijpelijke taal en vermijdt zoveel
mogelijk hinderlijk vakjargon. Dank zij de vakkundige vertaling van Patty
Adelaar komt haar soms bijna poëtische taalgebruik ook in het Nederlands
volledig tot zijn recht.
Dit werk is een schoolvoorbeeld van zorgvuldig
filosofisch redeneren met veel aandacht voor details. Het betoog is stevig en
veelzijdig onderbouwd door filosofische studie, wetenschappelijk onderzoek, de
studie van kunst en literatuur en in even grote mate eigen ervaring en intuïtie.
Het is dus ook een zeer persoonlijk werk, en de zorgzaamheid waarmee Nussbaum
het thema aanpakt getuigt van hetzelfde respect, mededogen en liefde die ze in
haar werk behandelt. Dat zij consequent de vrouwelijke derde persoonsvorm
gebruikt is dan ook zeker geen detail.
Natuurlijk heeft Martha Nussbaum
in dit werk het probleem van emoties in de ethiek niet opgelost. Maar met zijn
ontzettend rijke inhoud biedt dit inspirerende en ongemeen boeiende boek in
ieder geval veel stof tot nadenken. Terecht spreekt The New York Times over het
magnum opus van Martha Nussbaum.