MONTAGUE, R., Waarom
kies je dit boek? Hoe we besluiten nemen. (Vert. Why Choose this
Book?) Utrecht, Het Spectrum, 2007, 350 pp. ISBN 90 274 4580 3
Ham of kaas op de boterham?
Blijf ik in de file op de autoweg of sla ik af aan de eerstvolgende afrit? Neem
ik de auto voor de boodschappen of rijd ik met de fiets? Steek ik hier over of
loop ik door tot het zebrapad? Neem ik nog een glas wijn of wordt het water?
Koop ik een huis of bouw ik er een? En wat drijft een mensenrechtenactivist in
een land waar hij of zij elke dag gevaar loopt op arrestatie, foltering of de
dood?
Het leven bestaat
letterlijk uit een aaneenschakeling van miljarden vergelijkbare 'keuzemomenten'
waarbij je iets uitkiest en alternatieven laat voorbijgaan. Wie of wat maakt die
keuzes? Waarom maken wij sommige keuzes automatisch en gedachteloos terwijl we
andere beschouwen als uitingen van onze vrije wil? Deze vragen raken aan de kern
van ons menszijn.
Read
Montague, specialist en professor
in de computational neuroscience, probeert in zijn boek duidelijk te
maken waarom we kunnen kiezen en hoe dat gebeurt. De computational
neuroscience is gebaseerd op de Computational Theory of Mind (CTOM).
Volgens deze theorie werkt onze geest als een machine die berekeningen uitvoert.
Alle functies van onze geest zijn in wezen rekenstappen. Het zijn patronen van
informatie die alleen door een zeer specifiek biologisch programma kunnen worden
uitgevoerd: onze hersenen. Maar toch zijn we geen geesteloze robots; wij hebben
het vermogen om te kiezen.
Het vermogen om informatie
te verwerken en berekende keuzes te maken is ontstaan als efficiënte oplossing
voor de fundamentele problemen van het voortbestaan. Organismen moeten
informatie over de wereld kunnen verwerken, opslaan en zo gebruiken dat ze
mogelijke toekomstige problemen het hoofd kunnen bieden. De druk van de
natuurlijke selectie heeft er dus toe geleid dat alleen deze organismen
overleefden die informatie op een efficiënte manier konden verwerken. En de
hersenen van mensen doen dat zeer goed.
Om een overlevingsprobleem
op te lossen is het nodig dat de verschillende alternatieven op hun waarde
getoetst worden. Daarom worden de kosten en baten ervan tegen elkaar afgewogen
en wordt er gekozen voor de oplossing die economisch het meest gunstig is.
Montague legt uit waarom en hoe de hersenen dit veel beter kunnen dan de meest
geavanceerde computer. Hersenen springen spaarzaam om met energie, ze slaan
modellen op van de werkelijkheid en stellen doelen.
De vraag is vervolgens hoe
de hersenen berekenen welke doelen nagestreefd moeten worden en welke
alternatieven daartoe het best geschikt zijn. Zoals wij allen weten uit ervaring
staat leren hier centraal. Een actie die een beloning oplevert wordt opgeslagen
in een model van de werkelijkheid. Als de werkelijkheid niet (meer) aan dit
model beantwoordt zijn levende organismen, en dus ook de hersenen, in staat om
dat model aan te passen door middel van associatief en operant leren. En deze
leerprocessen zijn in wezen computaties of berekeningen die kunnen beschreven
worden. Leren is het updaten van de software in de hersenen.
Gevoelens en emoties kunnen
dan begrepen worden als computaties van de hersenen, die ons iets vertellen over
de waarde van een alternatief. Zo zegt vertrouwen ons iets over een te kiezen
alternatief, en spijt over een alternatief dat gekozen is. Ook het nemen van
risico's en cultureel bepaalde voorkeuren zijn te begrijpen als het resultaat
van berekeningen in functie van de keuze van het beste alternatief. En het is
echt mooi als deze wiskundige benadering ook nog blijkt te kloppen met hoe de
hersenen echt werken. Montague illustreert dit met de werking van het
dopaminesysteem.
Deze benadering kan een
nieuw perspectief bieden voor een beter begrip en wellicht behandeling van een
aantal ziekten en aandoeningen. De ziekte van Parkinson, drugsverslaving en een
aantal psychische aandoeningen kunnen immers beschouwd worden als stoornissen
van het vermogen om te kiezen.
In het laatste hoofdstuk
pakt Montague de kwestie aan van de vrije wil. Als zelfs kiezen het resultaat is
van een berekening, hoe staat het dan met onze vrije wil? Indien we in staat
zouden zijn te meten in hoeverre een gedrag het resultaat is van een werkelijke
keuze, zouden we onder andere een objectievere maatstaf hebben voor de
beoordeling van morele verantwoordelijkheid. Montague waagt zich aan een
computabel voorlopig antwoord: 'het vermogen om te kiezen op een manier die niet
overeenkomt met de innerlijke instructies'.
Dit boek heeft voor mij de
deur geopend naar een tot nog toe onbekende, maar boeiende wereld.
Psychologische begrippen als aandacht, geheugen, leren, emoties, gevoelens en
motivatie hebben een nieuwe, frisse betekenis gekregen. Aandacht bijvoorbeeld is
in deze visie geen hulpbron maar een strategie om de energie over verschillende
computaties te verdelen. Deze visie zou een nieuw perspectief kunnen bieden voor
de aanpak van aandachts- en leerstoornissen.
Een andere toepassing is te
vinden in de verschillen tussen leermogelijkheden van kinderen uit lagere en
midden- en hogere klassen. De eersten hebben niet de variabiliteit van modellen
ervaren die de andere kinderen in staat stellen verschillende alternatieven toe
te passen afhankelijk van de omgevingsvereisten.
Een indrukwekkende lijst
noten en een uitgebreid register sluiten het geheel af. Het laatste is echt wel
nodig, want er worden nogal wat nieuwe termen geïntroduceerd of in een
niet-gangbare betekenis gebruikt.
Terwijl je dit boek leest,
moeten je hersenen immers op hoog toerental draaien. Dat die van mij na één
hoofdstuk niet verhit raakten is op zich al een treffende illustratie van de
CTOM. Ik had geluk dat ik gebruik kon maken van reeds aanwezige modellen en
kennis over de werking van de hersenen.
Toch moest ik regelmatig
kiezen uit de enorme hoeveelheid informatie die Montague over de lezer uitstort.
En hij maakt dit zelf helemaal niet gemakkelijk. Hij weet zoveel en wil zoveel
vertellen dat zijn betoog geregeld ondoorzichtig wordt. Hij verliest zich ook
vaak in details die je afleiden van de kern van zijn verhaal. Daar is hij zich
wel van bewust, gezien hij sommige lezers ervan verdenkt 'het boek dicht te
slaan om het onder een poot van een wiebelende tafel te leggen'. (p. 248).
Gelukkig heb ik het niet gedaan.
BURGESS, A., Het vaderinstinct.
Het vaderschap herzien. (Vert. Fatherhood
Reclaimed The Making of the Modern Father) A'dam, Uitg.
Podium, 1997, 315 pp. ISBN 90 5759 001
8
Over moeders en moederschap werd en wordt heel veel geschreven. In dit
boek plaatst journaliste en onderzoekster Adrienne
Burgess vaders in de kijker. Ze begint
met de mededeling dat het schrijven van dit boek al haar ideeën over vaderschap
op de kop heeft gezet. Het is mij inderdaad als bijzonder bijgebleven en daarom
wilde ik het na elf jaar nog eens lezen.
In een zeer degelijk gefundeerde en kritische analyse bespreekt
Adrienne Burgess het vaderschap zoals dit in de Westerse wereld opgevat wordt en
gangbaar is. Hiervoor steunt ze op de (toen) meest recente sociologische onderzoeken uit
verschillende landen en van persoonlijke interviews met vaders uit verschillende
lagen van de samenleving.
In het eerste deel verkent ze de denkpatronen in onze samenleving die
mannen belemmeren in het vaderschap en die onze ideeën over het gedrag van
vaders bepalen.
Ze verhaalt hoe door de eeuwen heen het beeld dat mensen van het
vaderschap hebben ingrijpend veranderd is. In het Westen werden in de afgelopen
twee millennia langzaam maar zeker alle aspecten van het vaderschap naar de
hemel gedelegeerd en vaders werden steeds meer gereduceerd tot eendimensionale
wetgevers. Naar dit beeld moesten aardse vaders zich voegen. Uit deze
beeldvorming proberen de 'nieuwe vaders' zich nu moeizaam los te maken. Voor
mannen die meer betrokken willen zijn bij het gezinsleven bestaan nog altijd
enorme structurele en culturele barrières.
Maar tussen mythe en werkelijkheid zit vaak een diepe kloof. Mensen
gedragen zich zelden helemaal in overstemming met het beeld dat hen wordt
voorgehouden. Privé-documenten van vaders uit het verleden onthullen dat de
'nieuwe vader' helemaal niet zo nieuw is. Tot ver in de 19e eeuw (het
pre-industriële tijdperk) was de inbreng van veel vaders in het gezin even
belangrijk als die van de moeder. Verschillende dagboekfragmenten illustreren
hoe deze vaders een evenwaardig deel van de huishouding en de zorg voor de
kinderen op zich namen. Wanneer hun vrouw daar niet toe in staat was namen ze
die zorg vaak helemaal over. De sociale structuur van die tijd maakte een
betrokkenheid van vaders mogelijk die we ons nu bijna niet meer kunnen
voorstellen. Door de industriële revolutie gingen echter steeds meer vaders
buitenhuis werken. Zo werd 'thuis' steeds meer het domein van de moeder en zag
de vader zich alsmaar verder buiten het gezin geplaatst. Zo ging het althans bij
de middenklasse, die binnen een samenleving vaak als model wordt gepresenteerd.
Als argument wordt vaak aangehaald dat mannen biologisch niet geschikt
zouden zijn om te vaderen, of dat de zorg van een vader voor kinderen niet kan
tippen aan die van een moeder. Volgens Burgess is het echter moeilijk aan te
tonen dat de verschillen in ouderschapscapaciteiten van vaders en moeders
voortvloeien uit het verschil tussen de seksen. Er is wel steeds weer
overtuigend aangetoond hoe mannen vervreemd raken van hun oudergevoel doordat ze
geconditioneerd worden om een rol te vervullen die hoort bij hun sekse. De
'natuurlijke aard' van het vaderschap (en ook van het moederschap) ligt niet
vast maar wordt gekenmerkt door flexibiliteit en aanpassing. Niet het geslacht
maar de situatie geeft de doorslag in de manier waarop vaders (en moeders)
zorgen.
Hoe ziet de dagelijkse werkelijkheid er nu uit voor vaders in het
westerse postindustriële tijdperk? Een grondige verkenning maakt duidelijk dat
er nog aanzienlijke culturele en structurele barrières bestaan die mannen
belemmeren actief deel te nemen aan de zorg voor hun kinderen en van hen
tweederangsouders maken. Op meer en minder subtiele wijze worden vaders immers
buiten het gezin gesloten.
In de eerste plaats baden zwangerschap, geboorte en de zorg voor kleine
kinderen nog steeds in een voornamelijk vrouwelijke sfeer. De relatie die vaders
met hun kinderen hebben wordt bovendien zeer sterk bepaald door hun werkpatroon.
De paradoxale toestand is dat werkgevers de voorkeur geven aan getrouwde mannen
met een gezin omdat ze meer stabiliteit garanderen, maar er tegelijk wordt
gedaan alsof ze alleenstaand zijn en geen andere verantwoordelijkheden hebben
dan hun werk. Vadervriendelijke werkgelegenheid staat nog in de kinderschoenen.
Tenslotte stelt Burgess vast dat de waarde van vaders voor het gezin en hun
kinderen in de maatschappij nog altijd onvoldoende wordt onderkend. In geval van
een scheiding bijvoorbeeld wordt het doorgaans vanzelfsprekend gevonden dat de
kinderen bij de moeder blijven. Het wordt vaders vaak moeilijk gemaakt om de
band met hun kinderen te onderhouden,lhoewel veel vaders dit zouden wensen. Van
de vele factoren die vervreemding van vaders van hun kinderen kunnen verklaren
is armoede de belangrijkste.
Burgess stelt een aantal maatregelen voor die de betrokkenheid van vaders
bij hun kinderen kunnen verhogen en ondersteunen. Op veel punten zou een en
ander veranderd kunnen worden. Structurele veranderingen zouden persoonlijke
veranderingen moeten initiëren en ondersteunen. Gezinsvriendelijke maatregelen
moeten bijvoorbeeld niet alleen op vrouwen, maar ook en meer op mannen gericht
worden. Maar bovenal dient het belang van het kind voorop te staan, en dat kind
heeft in de meeste situaties belang bij twee betrokken
ouders.
Zijn de maatschappelijke ideeën en geplogenheden over vaders en
vaderschap in die tien jaar ingrijpend veranderd?Uiteraard is er in de loop van
tien jaar in verschillende landen een en ander gebeurd. Een aantal zinvolle
voorstellen van Burgess zijn echter nog steeds toekomstmuziek. Het vaderschap
mag door vele vaders nu wel anders ingevuld worden dan door hún vaders, de
'nieuwe vader' is blijkens recent onderzoek nog altijd een uitzondering.
Maatschappelijke veranderingen gaan echter langzaam, en wat nu goed lijkt
kan een aantal jaren later niet meer wenselijk zijn of relevant.
Na tien jaar is dit boek volgens mij nog altijd actueel en waardevol.
Burgess stelt ongewone vragen en benadert het vaderschap op een originele en
ongebruikelijke wijze. Ze neemt het ondubbelzinnig op voor vaders, zonder dat ze
daarbij de moeders beschuldigt of benadeelt. Maar als de ouderlijke
betrokkenheid van beiden gelijk gewaardeerd en mogelijk gemaakt werd zou vooral
het kind beter af zijn.
Dit boeiende boek is zeer vlot geschreven. Toch heb ik ook enkele
bedenkingen. Ik betwijfel sterk of Burgess het met de Nederlandse titel van haar
boek eens zou zijn. Bij verschillende gelegenheden ontkent zij net dat
vaderschap biologisch bepaald zou zijn. Een slordige redactie heeft regelmatig
zinnen met ontbrekend woord over het hoofd
gezien.
CRONE, E,
Het puberende brein. Over de ontwikkeling
van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Adam, Uitg. Bert
Bakker, 2008, 180 pp.
Waarom
staan pubers altijd zo laat op? Waarom blijft het schoolwerk altijd liggen tot
het allerlaatste moment? Waarom rijden ze zo hard op hun brommer zonder helm,
met een skateboard over gevaarlijke bruggetjes en komen ze veel later thuis dan
afgesproken? In puberteit en adolescentie zijn stemmingswisselingen, impulsief
en ondoordacht handelen, onvoorspelbaarheid, conflicten met ouders, risicovol
gedrag vaak schering en inslag. De verklaring voor die verwarring bleef lang een
mysterie.
In het
afgelopen decennium heeft men daar echter meer zicht op gekregen. Onderzoek naar
de werking van de hersenen van adolescenten wijst uit dat in deze levensperiode
nog belangrijke veranderingen aan de orde zijn. Ook in het Brein &
Development Laboratorium aan de Universiteit Leiden, waar Eveline Crone
hoofddocent is, doet men dergelijk onderzoek. Met haar boek wil zij ouders en
begeleiders van adolescenten inzicht bieden in puberhersenen en de veranderingen
die hierin plaatsvinden. Hiervoor maakt ze gebruik van de meest recente
bevindingen in het hersenonderzoek bij pubers en adolescenten. Al is het boek
niet bedoeld als leidraad voor hoe je met pubers moet omgaan, toch kan een beter
inzicht van wat er letterlijk in hun hoofd omgaat wel leiden tot meer begrip en
een betere aanpak.
De
troebelen van de adolescentie zijn goed te begrijpen vanuit veranderingen in de
ontwikkeling en organisatie van de hersenen en de invloed van hormonale
processen. Tijdens deze levensfase doen zich in bepaalde hersengebieden
aanzienlijke veranderingen voor, en ook de communicatie tussen verschillende
hersengebieden is nog niet optimaal. Deze veranderingen hebben consequenties
voor de manier waarop adolescenten met nieuwe informatie omgaan (zoals op
school), voor het omgaan met emoties (zoals omgaan met boosheid of verdriet) en
voor het aangaan van sociale relaties (zoals
vriendschappen).
Allereerst
legt Crone uit wat onder adolescentie verstaan moet worden. Ze verheldert de
basisbegrippen over zenuwstelsel en hersenenen de invloed van hormonen op
adolescente hersenen. Ze legt ook uit hoe men de hersenwerking bestudeert.
Over de
hersengebieden die betrekking hebben op cognitieve activiteiten (geheugen,
denken, taal, leren) weet men het meest. Bij adolescenten zijn de hersendelen en
-verbindingen die belangrijk zijn voor het controleren van het eigen handelen
nog aan het rijpen. Crone legt uit hoe daardoor plannen en vooruitzien, filteren
van irrelevante informatie en inrekenen van de consequenties van het eigen
handelen nog niet mogelijk zijn of moeizaam
verlopen.
Vervolgens verklaart ze hoe een sterke gevoeligheid van de beloningscentra in de hersenen
adolescenten aanzet tot onvoorspelbaar gedrag en meer aandacht laat hebben voor
de plezierige gevolgen van risicovol gedrag (de kick) dan voor de gevaren.
Over de
delen van de hersenen die vriendschappen en andere sociale relaties regelen is
nog niet veel gekend. Het is echter wel duidelijk dat de hersengebieden die het
mogelijk maken om bij morele beslissingen in de schoenen van de andere te gaan
staan en lange termijngevolgen in acht te nemen pas in de adolescentie beginnen
te rijpen. We mogen van adolescenten dan ook niet verwachten dat zij zich even
gewetensvol gedragen als de doorsnee volwassene.
Maar
flexibilteit in de verbindingen tussen verschillende hersengebieden heeft ook
voordelen. Adolescenten zijn vaak vele malen creatiever, idealistischer en
vindingrijker dan volwassenen. Ze krijgen ingewikkelde technische apparaten in
een mum van tijd aan de praat, zijn kampioen in vindingrijke
internettoepassingen, denktankoplossingen en uitblinkers in sport en muzikale
hoogstandjes.
Voor
ouders van adolescenten is dit uiteraard allemaal heel interessante informatie.
Toch moet je volgens mij al behoorlijk wat weten over de bouw en werking van de
hersenen om het betoog van Crone goed te kunnen volgen. De hersenen zijn immers
een ingewikkeld orgaan en omvatten veel verschillende deelgebieden en
verbindingen. Ik miste een overzichtelijke
oriëntering.
Het is
zeker geen gemakkelijk boek, en tijdens het lezen moet je zeer aandachtig zijn
om alles te begrijpen. Zwart-wit illustraties zijn niet erg geschikt voor een
duidelijke en overzichtelijke weergave van de structuur van de hersenen.
Plaatjes in kleur waren bovendien aantrekkelijker
geweest.
ADOVASIO,
J.M., O. SOFFER & J. PAGE, De
onzichtbare vrouw. De rol van mannen en vrouwen in de prehistorie. (Vert. The Invisible Sex:
Uncovering the True Roles of Women in Prehistory) Adam, Artemis & co,
2008, 301 pp. ISBN 978 90 472 0039 0
Af
en toe is een archeologische vondst opzienbarend genoeg om in de pers de
voorpagina te halen. Eind 2004 werd de ontdekking bekend gemaakt van een tot
dan toe onbekende soort mens. Op het Indonesische eiland Flores waren de
schedel en enkele beenderen ontdekt van een vrouwelijke mens die 18.000 jaar
geleden leefde en slechts 1
meter groot was. In Times
Magazine werd deze ontdekking en de controverse erover geïllustreerd met
een tekening van een man met een reusachtige dode rat op zijn schouder. Het
beeld van de oermens als onverschrokken en machtige mammoetjager zit
blijkbaar nog steeds stevig verankerd.
Tot
voor kort speelde de vrouw nauwelijks een rol in de geschiedschrijving over de
prehistorie. Ze hield zich vooral onledig met eten koken en kinderen baren en
zogen. Sedert vrouwelijke archeologen de groep van bijna uitsluitend mannelijke
collegas hebben vervoegd is deze kijk veranderd. Een verfijnde onderzoekstechnologie
stelt archeologen tegenwoordig ook in staat de overblijfselen van vergankelijke
artefacten als weefsels en gevlochten voorwerpen op te merken en te analyseren.
In de regel zijn dergelijke producten het werk van vrouwen.
Archeologie
was lange tijd een soort mythologie van het menselijk verleden afkomstig uit de
koker van mannelijke paleoantropologen. Van de prehistorie zijn immers hoofdzakelijk
harde materialen overgebleven, die veel ruimte laten voor subjectieve
interpretatie van de onderzoekers. Jim Adovasio en Olga Soffer, twee gerenommeerde
paleoantropologen, en Jake Page, journalist, vonden dat het tijd werd voor een
meer genuanceerde en veelzijdige interpretatie van de verschillende vondsten
van menselijke overblijfselen vanaf de eerste hominiden tot en met de periode
net voor de introductie van het schrift. Door een kritische analyse van de gangbare
interpretaties willen ze de eenzijdige beeldvorming waarin de man centraal
staat recht zetten.
Eerst
komt de evolutie van de soort Homo
aan de orde. In de vondsten van de vroegste hominiden, hoe gering ook, zijn er voldoende
sporen te vinden van de rol van de vrouw.
De auteurs bespreken en onderbouwen het verband tussen het lopen op twee benen
en de gerenommeerde onderlinge en wederkerige zorg en het samenhorigheidsgevoel
van vrouwen, en wellicht ook die van de mens als soort. Ze dragen ook stevige argumenten
aan voor het verband tussen de oorsprong van de menselijke taal en de uniek
menselijke moeder-kindrelatie. En volgens hen kunnen we op zijn hoogst gissen
naar een rolverdeling tussen mannen en vrouwen inzake het vergaren van de kost.
Er
zijn vervolgens veel aanwijzingen dat vrouwen een even belangrijke rol hebben
gespeeld als mannen bij de uitzwerming van de moderne Homo Sapiens naar minder herbergzame gebieden. Vrouwen zijn bijna
zeker de uitvindsters van belangrijke technologische vernieuwingen als trekken
van draad, weven en vlechten. Deze vaardigheden stelden mensen in staat om
kleding te naaien die bescherming bood in het barre klimaat van de ijstijden. Ook
het jagen met netten, waarmee vooral vrouwen, kinderen en oudere mannen een
aanzienlijk deel van de voedselvoorziening voor hun rekening namen, kon zonder
deze technologie niet gebeuren. Het is waarschijnlijk dat de vrouwen die ze
beheersten in hoog aanzien stonden. Adovasio c.s. verschaffen in dit verband
een meer plausibele verklaring voor de Venusbeeldjes dan de klassieke
godinnenhypothese.
Al
is gender waarschijnlijk reeds 30.000 jaar geleden uitgevonden, met een
rolverdeling tussen mannen en vrouwen, toch zijn er veel aanwijzingen dat tot
een heel eind in de neolithische of landbouwrevolutie beide seksen een
gelijkwaardige positie hadden in de samenleving. Waarschijnlijk is de
domesticatie van planten bijna geheel het werk van vrouwen geweest. De landbouwrevolutie
heeft echter op veel plaatsen, maar zeker niet overal, de gelijkwaardige
positie van de vrouw doen afbrokkelen. Adovasio c.s. leggen bondig uit hoe dit
op basis van de vondsten te verklaren valt.
De
meeste archeologen zijn het er nu wel over eens dat het beeld van de vrouw uit
het verleden door generaties mannelijke archeologen ernstig is vertekend of
volstrekt genegeerd. In werkelijkheid is de vrouw in de geschiedenis van de
mensheid nooit onzichtbaar geweest. Als motor achter de opkomst van onze soort
en ons succes bij het koloniseren van en leven op deze planeet waren vrouwen en
gendervrouwen minstens even belangrijk als mannen. Er zijn bovendien ontelbare
aanwijzingen dat gedurende het grootste deel van de ontwikkeling van de mens
zowel mannen als vrouwen steeds hun best hebben gedaan voor elkaar te zorgen en
samen te werken.
Met
zijn originele en genuanceerde inzichten over de evolutie van de mens heeft dit
werk mij van begin tot einde geboeid. De stellingen van de auteurs
zijn degelijk onderbouwd en gedocumenteerd. Er zijn niet veel, maar wel
duidelijke en relevante illustraties. De tekst is zeer vlot leesbaar, ook al
omdat de auteurs weinig vaktaal gebruiken. Achteraan het werk is ook een handig
register opgenomen.
VINCENT,
N., Onder mannen. Anderhalf jaar
undercover: een vrouw ontdekt wat het betekent man te zijn. (Vert. Self-Made Man) Adam, Uitg. Balans,
2006, 302 pp. ISBN 90 5018 803 6
Dit
boek is het verslag van een uniek experiment. In de bibliotheek is het te
vinden bij de fictie. Norah Vincent is journaliste en vertelt het verhaal van
haar leven als man. Anderhalf jaar lang heeft ze zich als man vermomd in
verschillende mannenbastions begeven. Als Ned is ze 8 maanden lid geweest van
een bowlingclub, heeft ze verschillende stripteaseclubs bezocht, 3 weken in een
mannenkloooster doorgebracht en een tijd gewerkt als venter-verkoper. Ze heeft aan
dating gedaan met vrouwen en ze heeft zich aangesloten bij een mannengroep op
zoek naar zichzelf.
Daartoe
heeft ze zich grondig voorbereid. Ze heeft zich een geloofwaardig mannelijk
uiterlijk aangemeten, dat eigenaardig genoeg door geen enkele man werd
doorprikt. Hoogstens werd vermoed dat ze homo was en werd ze als een verwijfde
man beschouwd. Dit bevestigt in ieder geval dat de sociale perceptie van mensen
zeer sterk door de verwachting bepaald wordt.
Met
haar onofficieel onderzoek hoopte ze veel te weten te komen over de
onuitgesproken mannelijke gedragscodes en de sociale verschillen tussen de
seksen. En ze verwachtte ook dat het
leuk zou zijn. Mannen hebben immers de macht in handen. Als man zou ze mogen
doen wat als vrouw niet mocht, en waarop ze als meisje altijd jaloers was op
geweest: kunnen genieten van vrijheid.
Ze
heeft heel zeker veel geleerd. Natuurlijk is haar experiment geen
wetenschappelijk of objectief onderzoek. Ze geeft zelf toe dat haar verslag een
particuliere ervaring is, en dat haar observaties persoonlijk zijn. Het biedt
een vrouwelijke kijk op het globale leven van één man en is niet een
gezaghebbende gids voor het hele, uitgestrekte en bontgeschakeerde landschap
van het mannendom in de Verenigde Staten. Meteen is ook een andere beperking aangegeven:
men mag haar bevindingen niet veralgemenen tot de hele mannelijke helft van de
wereldbevolking. Ook al zijn ze gebaseerd op biologische factoren, mannelijk gedrag
en verwachtingen over mannen zijn ook cultuurgebonden.
Maar
wat ze heeft geleerd bleek erg teleurstellend. In plaats van te genieten van
een ongekende vrijheid en macht en erop los te kunnen leven, voelde ze zich
ernstig belemmerd. Het leven als man was zwaar. Ze vond het niet leuk. De
dwangbuis van de mannelijke rol zit niet minder strak dan die van de vrouw, zo besluit
ze. De mannenwereld is ook voor de mannen zelf een harde wereld, waarin een
man voortdurend wordt getoetst op zijn man-zijn. Man wordt, althans in de
gegeven cultuur, gedefinieerd als niet-vrouw en alles wat naar vrouw zweemt
de meeste emoties bijvoorbeeld wordt uit de mannengroep gebannen. Volgens
Norah is mannendom een loden mythologie die elke man op zijn schouders
draagt.
Op
het einde van de periode is Ned in een depressie verzeild. Het werd tijd dat
Norah weer verscheen. Ook al moet haar verhaal binnen de specifiek Amerikaanse
context worden gelezen, toch illustreert het hoe fundamenteel onze seksuele
identiteit is en hoe verweven gender en sekse.
Haar
boek is een ontnuchterend verslag. Een boeiend, maar schrijnend en soms ontroerend
verhaal waaruit iedere vrouw en iedere man veel kan leren.
van
RAAY, C., Uit liefde voor jezelf. Gids
voor vrouwen die misbruikt zijn. (Vert. Reclaiming your feminine innocence)
Houten, Unieboek bv, 2008, 143 pp. ISBN 978 90475 0447 4
Een van de negatieve
gevoelens die wij, misbruikte vrouwen, koesteren, is dat we anders zijn dan
anderen; we hebben teveel geleden, we zijn te zwaar gebrandmerkt en daarom zijn
we niet meer te redden. Onze levens lijken misschien nu zo hopeloos, sommigen
van ons denken zelfs dat we eigenlijk geen keuzes meer kunnen maken.
Er is moed voor nodig om
deze overtuigingen zelfs maar te bekijken en helemaal om te durven zeggen:
Nou, misschien is dit gevoel wel niet zo reëel als ik altijd heb gedacht.
Met
deze uitspraak zet Carla van Raay meteen de toon. Ze is als kind zelf misbruikt,
en heeft ettelijke jaren in de prostitutie geleefd. Met vallen en opstaan is ze
zichzelf gaan waarderen als vrouw en als mens. Dit boek is geschreven door een
ervaringsdeskundige, die besloten heeft dat ze haar leven niet meer door het
verleden wil laten bepalen.
Het
is opgevat als werkboek. Volgens van Raay is het allereerst belangrijk je
bewust te worden van je gevoelens en gedachten, ze toe te laten en te
accepteren. Dit maakt je vrijer en geeft je meer controle over je leven.
Daarvoor is het belangrijk dat je dagelijks je gevoelens, gedachten en
vooruitgang vast legt in een dagboek, door te schrijven of te tekenen.
In
een aantal korte hoofdstukjes legt van Raay vervolgens uit hoe je jezelf kan
leren accepteren, en boosheid, schuld- en schaamtegevoelens kan pareren en
achter je kan laten. Allereerst is het belangrijk dat je inziet dat je kan
kiezen om jezelf niet tot slachtoffer te maken of in de slachtofferrol te
blijven zitten. Ze toont verder hoe je het heft in eigen handen kan nemen, door
middel van een aantal interessante en haalbare oefeningen om te leren kiezen,
gedachten en overtuigingen te veranderen, en om jezelf te leren vergeven. Zeer
werkzaam, alhoewel moeilijk,is
bijvoorbeeld het omdraaien van een overtuiging.
Tot
zover wat ik kan waarderen in dit boek. Het is jammer dat deze oefeningen niet
erg samenhangend en overzichtelijk worden gepresenteerd. Als scepticus haak ik
verder meteen af als van Raay de esoterische toer opgaat. Maar ik realiseer me
dat dit over een persoonlijke voorkeur gaat.
Want
zoals het recente onderzoek van Ad Bergsma aan de Erasmus Universiteit in
Rotterdam uitwijst: de kwaliteit van de adviezen in zelfhulpboeken is wellicht
minder relevant dan de kwaliteit van de lezer zelf. Het is immers de lezer die
bepaalt welke tips en opties bruikbaar zijn en welke niet. Als zelfhulptherapie
met boeken werkt, dan moeten we de lezer feliciteren, en niet de schrijvende
therapeut.
In
ieder geval biedt het boek een paar heel waardevolle suggesties voor misbruikte
vrouwen om, al dan niet naast therapie, zichzelf te helpen. De
hoofdstukjes zijn kort en vlot leesbaar, en het geheel is aantrekkelijk
gepresenteerd.
SILLS,
J., Uit de comfortzone. Gids voor succesvol
veranderen. (Vert. The
Comfort Trap, or What If Youre Riding a Dead Horse?) Adam, Uitg.
Archipel, 2005, 228 pp. ISBN 978 90 6305 357 4
Als
je wil komen vanwaar je bent naar waar je heen wil moet je vechten. En die
strijd moet je zelf leveren.
Er
zijn twee redenen om te willen veranderen: of we zijn ontevreden met onze
huidige situatie of we hunkeren naar iets wat we niet hebben maar wel graag
zouden willen. Veranderen is echter verschrikkelijk moeilijk. Het lokt angst
uit, en die drijft ons terug binnen de muren van onze comfortzone. In deze behaaglijke
toestand van gewoonte en rust brengen de meesten onder ons het grootste deel
van hun leven door. Het is een vertrouwde haven, een soort toevluchtsoord
waarin we ons veilig en gemakkelijk voelen.
Zolang
deze toestand emotioneel welzijn biedt, is alles in orde. Maar als
toevluchtsoord is de comfortzone slechts een tijdelijke verblijfplaats.
Uitdagingen van buiten en binnen zorgen ervoor dat we ons op een bepaald moment
ingeperkt voelen en verder willen. De voldoening die we aanvankelijk voelden
vloeit weg, en we voelen ons gevangen.
Uit de comfortzone vertelt hoe we de eigen grenzen kunnen overschrijden om vooruit te komen in het leven en de muur overwinnen om van de ene comfortzone naar de andere te gaan. Je
kan natuurlijk beroep doen op een psychotherapeut, of anderen vragen je te
helpen, maar je zal het leeuwendeel toch zelf moeten doen. Hoe je jezelf ertoe
kunt brengen te veranderen is onderwerp van dit boek.
Judith Sills,
klinisch psychologe en psychotherapeute, distilleerde uit haar praktijk zeven
stappen, die iemand altijd moet zetten wil hij/zij veranderen. Van elke stap
legt ze legt uit wat er nodig is om ze te zetten, hoe je het kan doen en waarom.
Ze pareert de uitvluchten die mensen bedenken om ze niet te hoeven zetten, en
illustreert dit alles met voorbeelden uit haar praktijk. Het overwinnen van
angst en het motiveren van jezelf zijn de rode draad in het stappenplan, want
angst en berusting zijn de belangrijkste hinderpalen om over de muur te
klimmen.
Met
dit boek heb je geen leest-lekker-wegboek in handen dat je de hemel op aarde
belooft als je enkele kunstgrepen uitvoert. Sills veegt de weerstand tegen
verandering niet onder de mat. Veranderen is hard werken, maar het is mogelijk,
zegt Sills. Ze gaat uitvoerig in op de vele obstakels waarop mensen kunnen
botsen en op het terug vallen in oude, vertrouwde gedragspatronen. Er wordt ook
niets beloofd. Veranderen is moeilijk en je moet dat onder ogen zien.
Maar
haar visie is hoopvol: het kàn als je het maar haalbaar maakt voor jezelf. Een
reeks kleine stapjes kunnen evenveel opbrengen als een plotse breuk met het
verleden. Om duurzaam te veranderen zijn de zeven stappen noodzakelijk, maar je
moet en kan ze op je eigen manier invullen. Je hoeft ze zelfs niet noodzakelijk
in dezelfde volgorde te zetten. Boeiend én motiverend is dat ze dit illustreert
met het veranderingsproces van een beperkt aantal cliënten uit haar praktijk.
Judith Sills zet een levensecht, menselijk en
realistisch verhaal neer. Je herkent er zonder moeite je eigen vallen en
opstaan in en de hindernissen die je beletten te doen wat je echt graag zou
willen. Ze combineert geduld en inlevingsvermogen met diepgaande beschouwingen
en doordachte inzichten en adviezen. Als ik een psychotherapeut zocht, dan wil
ik graag iemand als Judith Sills.
Het veranderingsproces is inderdaad niet
rechtlijnig en eenvoudig. Toch zou je verwachten dat iemand die er beroepsmatig
mee bezig is erin slaagt dit helder te presenteren. Dit is niet echt het geval.
Regelmatig moest ik zelf terug lezen om weer helder te krijgen waar ik was. In
de werkelijkheid, en zeker die van de persoonlijke verandering, kan je vaak door het bos de bomen
niet meer zien. Sills heeft zoveel te vertellen dat de structuur van haar
betoog regelmatig warrig en wazig wordt. Ik mis ook een genummerde indeling
binnen elk hoofdstuk, die me had geholpen me te oriënteren. Voor een boek met
zon boeiende inhoud is dit een gemiste kans.
GELDOF,
D., We consumeren ons kapot.
Adam/Apen, Uitg. Houtekiet, 2007, 197 pp. ISBN 978 90 5240 970 2
Als
ik de reclame mag geloven die ik vandaag toegestuurd kreeg, dan ben ik dringend
aan een nieuwe winteroutfit toe, krijg ik elke dag een nieuwe belevenis als ik
me een dure BMW aanschaf, zal ik blaken van gezondheid en levenslust door de
dagelijkse inname van krachtige energieboosters en hoef ik me dat allemaal niet
te ontzeggen dank zij de kredietkaart die al op mij ligt te wachten. Ik heb het
bovendien allemaal verdiend, want ik ben het meer dan waard.
De
homo consumericus consumeert zich
kapot, stelt Dirk Geldof. We zijn moderne jager-verzamelaars geworden: we kopen
ons uit de naad. We hebben alles al, en willen er nog een hoop dingen bij. We consumeren
niet meer om te leven, we leven om te consumeren. En we staan er nog amper bij
stil hoe buitengewoon onze levensstijl wel is. Maar worden we daar ook
gelukkiger van? Kunnen we daar zonder meer mee doorgaan? En wat is het
alternatief?
In
dit boek maakt Geldof een doordringende analyse van de over- of
hyperconsumptie.
Op
een tijdsspanne van nog geen halve eeuw is consumptie als middel om aan
behoeften te voldoen in het rijke Westen tot overconsumptie verworden. De steeds
snellere technologische evolutie maakt morgen verouderd wat vandaag nieuw is, en
dus dringend aan vervanging toe. In een individualistische maatschappij beschikken
steeds meer inwoners over wat vroeger gezinsbezit was. De vrijetijdsindustrie
groeide uit tot beleveniseconomie. En de producenten hebben de consumensjes
ontdekt, de ideale marketinggroep omdat ze het koopgedrag van de ouders
beïnvloeden en de consumenten van morgen zijn.
In
een gedemocratiseerde en steeds rijkere samenleving is bovendien het materiële
bezit een teken van status geworden. Statusangst, of de angst om aanzien en
erkenning te verliezen, zet mensen aan om steeds meer en nieuw bezit te
verwerven of te beleven. Je bent wat je koopt, het wordt ons in talloze
reclames voorgespiegeld.
Die
ongebreidelde overconsumptie heeft echter een zware schaduwkant. Geldof
onderscheidt 3 aspecten. In de eerste plaats hebben we vooral in het Westen
onze ecologische voetafdruk onaanvaardbaar verhoogd. De nood aan duurzaam
consumeren dringt zich steeds meer op. Bovendien heeft de drang naar
overconsumptie ons leefpatroon ernstig aangetast. Mensen besteden steeds meer
tijd om geld te verdienen om steeds meer te kunnen uitgeven en hebben steeds
minder energie en tijd om er werkelijk van te genieten. En, zo betoogt de Britse
econoom Richard Layard, hoewel we in het Westen voortdurend rijker geworden
zijn en meer bezitten, werden we geen spat gelukkiger.
De
overconsumptie wordt geschraagd door de klassieke, liberale visie van de homo economicus: de mens als rationeel
handelend wezen met oneindige behoeften. In deze visie is schaarste eigen aan
het menselijk bestaan. Maar dit klopt niet: schaarste is er zolang aan de
noodzakelijke levensbehoeften niet is voldaan, maar daarna is schaarste een
maatschappelijke constructie. In navolging van en aanvulling op de Nederlandse
filosoof Rutger Claassen pleit Geldof voor een politieke ecologie.We moeten
anders omgaan met schaarste, en de kwaliteit van het leven verhogen door meer
duurzame en minder consumptie.
Waar
het betoog van Claassen eindigt, gaat Geldof verder. De vraag is immers hoe een
maatschappij-voorbij-de-schaarste kan gerealiseerd worden, zodat mensen zich
niet minder maar meer vrij voelen om te leven zoals zij dat verkiezen. In de
eerste plaats moeten we opnieuw leren leven met eindigheid. Echt genieten kan
alleen maar als we ook beseffen dat dit begrensd is. Dit vraagt een culturele
omslag, waar grenzen door wervende beelden positief benaderd worden. Ten tweede
zou duurzame consumptie verankerd moeten worden in de economie.
Hier
stuit Geldof op het taboe van de individuele keuzevrijheid. Het volstaat niet
dat een kleine groep bewuster gaat consumeren. Consumptie is immers geen
privézaak, maar een maatschappelijke keuze en verantwoordelijkheid. Ze vergroot
onze ecologische voetafdruk en legt een hypotheek op de volgende generaties. Bovendien
wordt in een uitdijende consumptiemaatschappij de burger steeds meer consument.
Daarom
is er een sterker beleidskader nodig dat van duurzame consumptie gewoon de
beste koop maakt. De overheid dient hier het voortouw te nemen door de economie
bij te sturen vanuit duurzame principes. Wat er nu gerealiseerd is,
bijvoorbeeld afvalverwerking, is goed maar gaat vooral over de problemen
hier-en-nu. We hebben een meer verregaand, samenhangend en consequent beleid
nodig. Ook de bedrijven vragen om een duidelijker kader. De overheid kan
maatregelen treffen om duurzame consumptie aantrekkelijk te maken voor zowel
producent als consument. Hij doet ook beroep op de consumentenorganisaties om
hun visie op duurzame consumptie te veranderen.
Geldof
is niet de enige die een beroep doet op de overheid als sturende instantie om
het groeiende consumentisme en de verwording van de burger tot consument te
verhinderen. Dit doen ook autoriteiten als Joseph Stiglitz, Benjamin Barber en
Farid Zakaria.
Meer
en betere levenskwaliteit, wie verlangt het niet? We leven echter in een
paradoxale situatie: we consumeren ons kapot te midden van onze ongekende
rijkdom, zonder dat meer consumptie ons gelukkiger maakt. Geldof gelooft dat
het wel kan, als we kiezen voor kwaliteit in wat we consumeren in plaats van
kwantiteit.
De
vraagstelling is zeer herkenbaar, zijn betoog helder, doordacht en degelijk
onderbouwd. Voor mij zat er iets te veel herhaling in, maar desondanks bleef
het boeiend en zeer leesbaar. Ik kan zijn redenering nagenoeg volledig
onderschrijven. Zijn analyse steekt boven gelijkaardige andere uit door de
aandacht voor concrete en haalbare oplossingen.
VAN
DEN WIJNGAERT M. e.a., Democratisering in
België. Een verhaal zonder einde. Apen, Standaard Uitg., 2007, 191 pp.
ISBN 98 90 02 22329 7
De
essentie van democratie is een zo ruim mogelijke inspraak te combineren met een
aantal rechten en vrijheden. De bedoeling ervan is dat iedereen zonder
onderscheid participeert in de politieke besluitvorming, recht heeft op sociale
zekerheid en toegang krijgt tot cultuur en onderwijs. Het creëren van gelijke
kansen op elk gebied is de kern van de democratie; elke vorm van discriminatie
is antidemocratisch. Democratie is een ideaal waarvan men de realisatie via
democratisering dichterbij brengt.
Hiermee
leidt Mark Van den Wijngaert deze bundel in. Ze bevat bijdragen van zeven sociale
wetenschappers over democratie en het democratiseringsproces. De meeste daarvan
geven een historisch overzicht van een bepaald aspect van het
democratiseringsproces in België.
Mark
Van den Wijngaert, prof. em. Hedendaagse Geschiedenis aan de KUBrussel, bijt de
spits af met een beknopte maar inzichtelijke geschiedenis van het politieke
democratiseringsproces in België tot en met de federalisering.
In
België is er sedert de Tweede Wereldoorlog een stevige overlegeconomie
verankerd. Hoe deze sociaaleconomische democratie ontstaan en geëvolueerd is
wordt uitgebreid toegelicht door Karel Veraghtert, prof. em. Sociale en
Economische Geschiedenis aan de Universiteit van Tilburg. Het ideaal van individuele
vrijheid van de Franse revolutie heeft de arbeiders lange tijd in een machteloze
underdogpositie gehouden. Pas een eeuw later, aan het einde van de 19e
eeuw, is het sociale vraagstuk, niet zonder slag of stoot, op de democratische politieke
agenda gekomen.
Karen
Celis, historica en politicologe, behandelt de emancipatie van vrouwen naar
volwaardig burgerschap. Net als in vele andere landen verloopt het
democratiseringsproces voor vrouwen trager dan voor mannen. Celis bespreekt
vooral de democratisering van de publieke domeinen politieke en economische
rechten voor de vrouw vanaf het einde van de 19e eeuw. Belgische
vrouwen hebben nu formeel volwaardig
burgerschap verworven. Reële gelijkheid, bv. op het gebied van loon, is daarmee
echter niet gerealiseerd.
Op
het gebied van de private sfeer reproductieve rechten, huiselijk geweld en
een evenwichtige verdeling van zorgtaken is er nog meer werk aan de orde.
De
meest originele bijdrage in deze reeks is die van Stijn Van de Perre, doctor in
de geschiedenis en lector aan de Arteveldehogeschool Gent. De democratisering
van onderwijs en cultuur wordt door hem op een boeiende wijze gekaderd in het
tijdsgewricht vanaf het Ancien Régime. Democratisering van cultuur omschrijft
hij als het verwerven van het recht om zich autonoom te ontplooien. Deze vage
en algemene interpretatie wordt op een zeer inzichtelijke en didactische wijze
uitgewerkt vanuit het centrale begrip culturele competentie. Die wordt
gerealiseerd op twee vlakken: toegankelijkheid en medezeggenschap. Het
driedelige motto van de Franse Revolutie, vrijheid, broederlijkheid en
gelijkheid, vormen de kapstokken van zijn boeiend en helder historisch
overzicht van dit emancipatieproces in België. Uit zijn conclusies onthoud ik
vooral dat culturele democratisering noodzakelijk is om maatschappelijke uitsluiting
te bestrijden.
In
het boek zijn ook een paar thematische bijdragen opgenomen. De eerste gaat over
de kiessystemen. De hoeksteen van elk democratisch politiek bestel wordt immers
gevormd door de organisatie van verkiezingen. De uitslag van verkiezingen
bepaalt de politieke machtsverhoudingen en het gevoerde beleid. Hoe de
bevolking vertegenwoordigd is wordt bepaald door kiessystemen. De machthebbers
hanteren deze dan ook graag als politieke instrumenten. Hoe kiessystemen in elkaar
zitten en hoe ze specifiek in België zijn geëvolueerd wordt door Patrick Vander
Weyden, docent aan de KUBrussel, behandeld.
Democratie
heeft een universeel karakter. Van de tweehonderd landen die door de Verenigde
Naties zijn erkend, voldoet niet eens de helft aan de basisvoorwaarden voor
democratie. Wereldwijd is er dus nog een lange weg af te leggen. Nina
Mangelschots, handelsingenieur en Patrick Vander Weyden, docent aan de
KUBrussel, leggen beknopt uit hoe de democratisering in de wereld tot nu is
verlopen. Ze volgen daarbij de indeling van Samuel Huntington. Deze stelt dat men
pas van echte democratie kan spreken als er, behalve verkiezingen, ook
politieke en burgerlijke rechten en vrijheden zijn in een land. Niet alle
landen die democratisch genoemd worden voldoen aan deze voorwaarde. Er zijn
immers twee manieren om het democratisch gehalte van een politiek regime te
bepalen: de kwantitatieve en de kwalitatieve benadering. De vergelijking tussen
beide toont aan dat er nu weliswaar meer democratische regimes kunnen worden
geteld dan op eender welk moment van de geschiedenis, maar dat er grote
onderlinge verschillen zijn in de kwaliteit van democratie.
Tim
Heysse, hoofddocent Wijsbegeerte aan de KULeuven, besluit de reeks met een
boeiende bijdrage over de filosofische geschiedenis van de democratie. De
democratische visie op de mens en het menselijk samenleven is typisch Westers
en gegroeid vanuit de sociaal contracttheorie van de 17e eeuwse
filosofen Hobbes en Locke. Toch is daarmee slechts de helft van het verhaal
verteld. Een sociaal contract tussen individuen gebeurt niet in het luchtledige
of op een onbeschreven blad, maar in de context van een bestaande maatschappij.
Hieruit volgt onder andere dat democratie per definitie alleen mogelijk is als
mensen hun beslissingen over de politieke en praktische inrichting van de
samenleving zien als menselijk, en niet als ingericht door een of andere
absolute instantie buiten de samenleving. Zon inrichting is per definitie
veranderlijk. Daaruit volgt dan weer dat democratie kwetsbaar is, want het betekent
leven met onzekerheid en voorlopigheid.
Interessant
als overzichtswerk, ook voor studenten. Sommige bijdragen zijn minder vlot te
lezen en ook niet zo boeiend door het technisch taalgebruik en de opsomming van
wetten en instellingen.
WEISMAN,
A., De wereld zonder ons. (Vert. The World Without Us)
Adam,/Apen, Uitg. Atlas, 2007, 359 pp. ISBN 978 90450 0057 2
In
het Slate Museum van het Welshe stadje Llanberis kan je je even in een wereld
zonder mensen wanen. Door een korte tunnel in de rotsen leidt een pad met een half
begraven treinspoortje naar een indrukwekkende oude groeve. Tussen meer dan 80 meter hoge steile
leistenen rotswanden ligt een meer, rondom begroeid met jonge berken en struikgewas.
De eekhoorns schoten er voor mijn voeten weg. Ongetwijfeld zwommen er vissen in
het water, en tussen het stuikgewas sprongen en kropen heel zeker verschillende
soorten kikkers en hagedissen. Af en toe zag je een vogel over het water
scheren en in het groen verdwijnen. En in de hemelse stilte ontdekte ik dat het
anders altijd aanwezige suizen in mijn hoofd helemaal was verdwenen.
Honderd
jaar en meer geleden heerste in de leisteengroeve van Llanberis een hels lawaai
van sissende en stampende topzware, door stoom aangedreven, machines dat het kappen
van de steenhouwers overstemde. Uit de groeve wordt al meer dan 50 jaar geen
leisteen meer gehaald. Behalve de uitgehakte wanden en het meer, is het onbruikbare
smalspoor de enige getuige van vroegere menselijke activiteit. Een paradijs op
aarde.
Zou
de aarde echt een paradijs worden als de mensen er verdwenen waren? Of
verandert op termijn de wereld in een braakliggend stuk grond, waar niets meer
kan gedijen en de elementen vrij spel krijgen? Een generatie geleden
waarschuwden onheilsprofeten voor de nucleaire vernietiging van de mensheid.
Tegenwoordig leven we onder de dreiging van de vergiftiging van het milieu, de definitieve
verdwijning van duizenden dier- en plantensoorten en de opwarming van het
klimaat.
Hoe
zou de rest van de wereld reageren als ze ineens werd verlost van de genadeloze
druk die mensen op haar en onze medeorganismen uitoefenen? Hoe lang zou het
duren voordat het klimaat zou terugkeren naar het punt waar het gebleven was
voordat wij al onze motoren startten? Hoelang zou het duren voordat de natuur haar
verloren terrein zou herwinnen en het paradijs zou herstellen waarin Homo Habilis
verscheen? Zou de natuur ooit al onze sporen kunnen uitwissen? Of zijn sommige daarvan
zo onnatuurlijk dat ze onverwoestbaar zijn? Welke erfenis zal de mensheid de
verre toekomst nalaten?
Natuurlijk
kunnen wij dat niet met zekerheid weten. Maar we zouden er wel kunnen over
fantaseren. Alan Weisman stelt zich voor hoe de wereld er zou uitzien als de
mens door een of andere ramp plotseling zou verdwenen zijn. Om een idee te
krijgen hoe de wereld zonder ons verder zou gaan moeten we kijken naar de
wereld zoals die was voor de mens verscheen, hoe ze sedertdien veranderd is en
welke rol de mens hierin heeft gespeeld. Dit is een geweldige onderneming.
Want
geen enkele diersoort heeft zoveel invloed uitgeoefend op het totale ecosysteem
van de aarde als de mens. De oermens die opging in de natuur is een fabeltje. Zelfs
het oerbos draagt de sporen van de mens en het ongerepte oerwoud van de Amazone
herbergt sporen van menselijke ontginning. Met behulp van hun vernuft hebben mensen
vanaf hun prille bestaan de natuur gebruikt en naar eigen hand gezet. Mensen
hebben bomen gekapt, struikgewas verbrand, het leefgebied van dieren verstoord
en de bewoners verjaagd of gedecimeerd. Het uitsterven van de grote zoogdieren
staat nagenoeg helemaal op rekening van de mens.
Op
nog veel meer manieren heeft de mens zijn stempel gedrukt op de wereld. Hij
heeft aardolie geboord, mijnen ontgonnen onder en aan het aardoppervlak,
kerncentrales gebouwd, zendmasten en hoogspanningskabels opgericht,
onverwoestbare of bijna niet af te breken kunststoffen gefabriceerd, in
oorlogen hele gebieden met uiterst giftige stoffen onherstelbaar verwoest.
Op
minder spectaculaire wijze heeft de mens de natuur beheerst door aan landbouw
te doen, moerassen droog te leggen, miljoenensteden te bouwen, immense kanalen en
tunnels te graven, diersoorten te domesticeren en te exporteren naar gebieden
waar ze hele inheemse populaties verjagen, decimeren of vernietigen.
En
ons exuberant gebruik van fossiele brandstoffen dreigt nu uit te monden in een
versnelde en verhevigde verandering van het klimaat op aarde.
Weisman
bespreekt systematisch alle gevolgen van de aanwezigheid van de mens op aarde,
hoe de mens vanaf zijn verschijnen fauna en flora heeft beïnvloed en het hele
ecosysteem naar zijn hand heeft gezet, hoe hij de natuur heeft bewerkt en
omgevormd tot zijn habitat, en hoe zijn artefacten het aanzien van de wereld
grondig hebben veranderd.
Sommige
van die ingrepen zullen de tand des tijds niet overleven, maar andere, zoals
bepaalde kunststoffen, zullen de wereld voorgoed belasten.
Bij
elk van deze aspecten stelt hij zich de vraag wat er zou gebeuren als de mens
er plots niet meer zou zijn. Vaak gaat hij daarvoor uit van bestaande
situaties, bijvoorbeeld verlaten steden of mijnen of een invasie van
geïmporteerde diersoorten. Hij heeft overal op de wereld, maar vooral in de
Verenigde Staten, met mensen gesproken die de noodzakelijke infrastructuur
moeten onderhouden van ingewikkelde bouwwerken.
Zijn
boek bevat een schat aan informatie over hoe het ecosysteem functioneert, hoe
en op welke manier de mens zijn stempel op de aarde zet en het milieu belast en
vervuilt en wat de gevolgen ervan zullen zijn.
Misschien
zal de natuur weer volop kunnen floreren als de mens verdwenen zou zijn. Maar omdat
sommige dingen die we gedaan hebben onherroepelijk zijn, zou de planeet die na
onze definitieve verdwijning resteert niet dezelfde planeet zijn die er geweest
was als wij nooit ontstaan waren. Er zijn dingen die nooit meer zullen
veranderen en processen die slechts na duizenden jaren en zelfs eeuwen zullen
afgelopen zijn. De toekomst kan en zal geen volmaakt spiegelbeeld van het
verleden zijn.
De
aarde zal het echter prima doen zonder ons, zo verzekeren deskundige natuurwetenschappers.
Dit mag dan misantroop klinken, ik ben het helemaal met hen eens. Als we echter waarde hechten aan het
voortbestaan van de mensheid, is volgens Weisman een drastische geboortebeperking
de enige oplossing. Er zijn nu al 6,5 miljard mensen. Als we doorgaan zoals nu
zijn we in 2050 met 9 miljard. Als vanaf nu elke vrouw slechts één kind krijgt,
dan zouden we rond 2075 nog slechts met ongeveer de helft zijn en in 2100 met 1,6
miljard. Met dit veel kleiner aantal zou de mensheid beduidend beter kunnen
profiteren van de technologische vooruitgang, als men dan maar de
bevolkingsgroei in het oog houdt.
Dit
klinkt wel logisch, maar dit werkt slechts als mensen zich beperken. Een
opgelegde beperking druist in tegen de politiek liberale opvatting van de
individuele vrijheid. Een vrijwillige beperking is, zeker in landen waar
kinderen de verzekering zijn voor de oude dag, onrealistisch en onhaalbaar.
En in de rijke landen zien we dat mensen die onvrijwillig kinderloos blijven
vaak hemel en aarde verzetten om toch eentje te krijgen.
In
deze fundamentele kwestie worden we geconfronteerd met de vraag waar de individuele
keuzevrijheid eindigt in functie van het collectief welzijn. China heeft
indertijd gekozen voor het laatste, met alle voordelen maar ook ellende
vandien. In ieder geval een uitdaging voor het liberale Westen.
Hoe
dan ook, het boek van Weisman is een eye-opener. Het is geschreven door een
milieubewuste journalist, die zich zeer degelijk heeft gedocumenteerd. En omdat
de verschillende hoofdstukken ook los van elkaar te lezen zijn, hoef je niet
het hele boek in een keer te verhappen.
SHUBIN,
N, De vis in ons. Een reis door 3,5
miljard jaar geschiedenis van het menselijk lichaam. (Vert. Your Inner Fish. A Journey
Into the 3.5-billion year History of the Human Body) Adam, Nieuw
Amsterdam Uitgevers, 2008, 255 pp. ISBN 978 90 468 0388 2
Neil
Shubin is paleontoloog en heeft zich het grootste deel van zijn carrière bezig gehouden met vissen. Hij
is een van de ontdekkers van de Tiktaalik,
de vroegst bekende overgangsvorm tussen vissen en landdieren. Dit was meteen
het onomstotelijke bewijs voor de theorie dat het leven in het water ontstond,
en dat vissen het land koloniseerden.
Fossiele
vissenbotten zijn goud waard voor Shubin. Ze vertellen hem niet alleen over het
leven van miljoenen jaren geleden, maar ook over wie we zijn en hoe we zo
geworden zijn. Lichamelijke restanten uit een ver verleden en vissen niet in
het minst geven ons immers inzicht in de fundamentele structuur en werking van
ons lichaam. In De vis in ons legt
hij uit waarom.
In
de meeste fossiele overblijfselen van lang uitgestorven dieren herkennen paleontologen
meteen de lichamen van recente dieren van dezelfde soort. Ook tussen dieren van
verschillende soorten, reptielen, vogels en zoogdieren zijn opvallende
gelijkenissen op te merken. Overgangsvormen zoals de Tiktaalik leren ons dat de
verschillen tussen soorten teruggaan op dezelfde oervorm. Alle basisonderdelen
van onze anatomie zijn reeds aanwezig bij de vissen en een aantal ervan reeds
bij ongewervelden. Alle wezens met ledematen, of dat nu vleugels, flippers of
handen zijn, blijken een gemeenschappelijk ontwerp te hebben.
Met
de nieuwste disciplines en onderzoeksmethoden kan men bovendien aantonen dat
dit niet alleen geldt voor botten, lichaamsbouw en organen, maar ook voor het
DNA. In alle levende wezens, van eencelligen over wormen en vliegen tot de mens,
treffen we hetzelfde basis-DNA aan. Dezelfde genen veroorzaken bovendien dezelfde
resultaten. Dit geldt voor het skelet, de tanden, de ledematen, de zintuigen en
de organen. We hebben dus ook een gemeenschappelijk genetisch recept, dat terug
te voeren is tot de meest primitieve levensvormen, de eencelligen.
Wanneer
je de diepgaande overeenkomsten ziet tussen hedendaagse en lang uitgestorven
wezens en ook tussen de verschillende organen en lichamen van de huidige
levende wezens realiseer je je dat de diverse bewoners van onze wereld gewoon
variaties op één thema zijn. Dit vormt het centrale concept en de betekenis van
evolutie, nl. de wet van de afstamming met modificatie. We zijn allen
gemodificeerde afstammelingen van onze voorouders of van hun genetische
informatie.
Het
is niet alleen prachtig en ontroerend dit te weten, met deze kennis kunnen we
een aantal veel voorkomende ziekten bij mensen beter begrijpen. We zijn immers een
omgebouwde vis. Ons lichaam heeft een grondplan dat niet aangepast is aan
nieuwe functies. Er zijn een hoop onnodig ingewikkelde en omslachtige
verbindingen in ons lichaam die te maken hebben met ons vissenverleden. Met ziekte
en ongemak betalen we een prijs voor de uitzonderlijke combinatie van dingen
die we doen praten, denken, grijpen, op twee benen lopen. Veel van onze
problemen zijn bovendien zo goed als zeker het gevolg van het feit dat we het
lichaam hebben van een actief dier, maar de leefgewoonten van een knolraap. (sic
Shubin)
Maar
er is ook hoop. Want door onze onderlinge verwantschap zijn de remedies voor veel
van onze ziekten te vinden in sommige van de meest eenvoudige wezens die ooit
op deze planeet hebben geleefd.
Dit
boek vol wetenschappelijke termen en informatie leest als een roman. Shubin is
naar mijn mening glansrijk in zijn opzet geslaagd. Hij vertelt niet alleen hoe
ons lichaam is geworden zoals het is, maar ook waarom en waartoe. Dit laatste vind
ik het meest interessante aspect van zijn betoog. Hij heeft het onderwerp
didactisch en inzichtelijk aangepakt en slaagde erin mij van begin tot eind te
boeien.
De RIJK, L.M., Religie,
normen, waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2006, 304 pp. ISBN 90 351 3053 7
De grootste tragedie in de geschiedenis van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit door de godsdienst kunnen zijn.
Arthur C. Clarke
De
plaats en rol van religie in de moderne seculiere samenleving is de afgelopen
jaren het onderwerp van soms heftige discussie. Met de toenemende
individualisering lijken ook de traditionele normen en waarden ter ziele
gegaan, en er is schijnbaar geen stelsel voorhanden om ze te vervangen. In de
perceptie van velen heeft het ene met het andere te maken: de teloorgang van de
religie heeft tot een losbandige en normenloze wereld geleid.
Maar is dat wel zo? Kan een deugdelijk stelsel van
normen en waarden inderdaad niet zonder religie? Is moraliteit mogelijk zonder
godsgeloof?
Veel discussies over normen en waarden worden
vertroebeld door slordigheid inzake terminologie en argumentatie, aldus L.M. de
Rijk, prof.em. aan de Universiteit Leiden. Als taalfilosoof is hij natuurlijk zeer
bedreven in de zorgvuldige analyse van terminologie en logische argumentering. Een
serieus te nemen debat over normen en waarden moet voldoen aan de vereisten
voor ieder debat, namelijk een doeltreffende en heldere argumentatie. De vraag is
dus of religie een deugdelijke argumentatie kan bieden voor de te hanteren
normen en waarden in een samenleving.
Argumentatie en debat zijn gebaseerd op
redelijkheid, en daarvoor moeten we ons in de eerste plaats wenden tot de
filosofie. In de eerste plaats vraagt de Rijk zich af wat de filosofie ons te
vertellen heeft over de rede en de relatie van de rede tot de werkelijkheid. In
de loop der eeuwen had men daarover verschillende opvattingen. Het besluit is
dat wij de dingen kennen door de waarneming en niet door het denken. Denken en
werkelijkheid vallen niet samen, wat gedacht wordt is niet feitelijk of waar.
Vervolgens gaat hij na wat religie ons kan
vertellen over de dingen. Religie kan twee betekenissen hebben. De eerste is een
innerlijke grondhouding, de ervaring van het hogere of de God-in-ons. De
tweede, die gewoonlijk godsdienst wordt genoemd, postuleert een transcendente
God. De Rijk toont overvloedig aan dat alle bewijzen voor het bestaan van een
transcendente God echter op niets uitlopen. Geloofsinhouden zijn te beschouwen
als allegorische waarheden, geloofsuitspraken als metaforen, producten van de
menselijke verbeelding.
Cruciaal in zijn betoog is het verhelderende onderscheid
tussen waarheid en werkelijkheid. Hiervoor hanteert de Rijk taalkundige
criteria. Wat waar is kan worden waargenomen en geverifieerd. Werkelijk is wat
werkzaam is, betekenis of zin heeft of gegeven wordt. Gezien God alleen kan
bestaan als innerlijke houding, hebben geloofsuitspraken en -inhouden geen
waarheids- maar een werkelijkheidsgehalte. De niet-bestaande transcendente God
kan dus ook geen normen en waarden opleggen of postuleren. Zedelijke beginselen
staan helemaal niet op zichzelf, ze wortelen in de menselijke verbeelding. Voor
wie religieus denkt en voelt hebben normen en waarden te maken met de God-in-ons.
Als er dan geen instantie is buiten onszelf die normen
en waarden oplegt, vanwaar komen ze dan en hoe absoluut en algemeen geldig
kunnen ze dan zijn? Zoals begrippen niet op zichzelf staan, maar een verbeelde
abstractie van een concrete realiteit zijn, bestaan algemene en abstracte
principes volgens de Rijk ook niet op zich, maar komen ze voort uit de
praktijk. Morele argumentatie vertrekt vanuit het persoonlijke en concrete
handelen en niet van het algemene en abstracte.
Religieuze beginselen kunnen dus niet gelden als sanctie
voor het praktisch handelen. Dit geldt net zo min voor politieke ideologieën. Er
zijn geen universele beginselen. Moraal en politiek hebben betrekking op het
regelen van het leven en de sociale omgang, en niet op beginselen.
Daarmee geeft de Rijk een stevige onderbouwing aan maatschappelijke
en politieke tolerantie. Kwesties als het dragen van de hoofddoek en
onaanvaardbare ideologieën bijvoorbeeld moeten als een praktisch probleem
worden beschouwd. Alleen bij aanwijsbare redenen om aan te nemen dat het
(uit)dragen ervan provocatief of ordeverstorend is of een adequaat functioneren
in de weg staat dient de overheid maatregelen te nemen.
Het antwoord op de basisvraag luidt dus volgens de
Rijk: er is geen noodzaak aan religie voor een deugdelijke morele praktijk, en
ook niet voor een stelsel van normen en waarden. We mogen aan religie en
ideologie niet meer waarde geven dan ze verdienen: ze situeren zich in het
innerlijke gebied van de gedachten en verbeelding. Religie en ideologie hebben
een functie voor de betekenis- en zingeving van het handelen. De regie van de
dagelijkse handel en wandel is en blijft echter in handen van de praktiserende mens.
Dit is een belangrijk boek, vooral in een periode
waarin de invloed van religieuze groepen en bewegingen op belangrijke morele
vraagstukken toeneemt of de voortgang van de discussie belemmert, bijvoorbeeld
in het euthanasiedebat en het gebruik van embryos voor stamcelonderzoek. Het
verwondert me dus dat het zo weinig bekend is.
Dit boek levert vooral een theoretische bijdrage
aan het debat over de plaats en rol van religie in het politieke beleid. Dat
godsdiensten hun aanhangers voorhouden dat er een transcendente God bestaat, of
dat individuele mensen hun moreel handelen laten leiden door dit idee, wordt
door de Rijk niet ter discussie gesteld. Hij betwist ook niet dat religie het
leven en de menselijke omgang voor veel mensen zinvol maakt. Het gaat er alleen
om dat elke logische argumentatie faalt als ze dit aan andersdenkenden proberen
op te leggen. Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn.
Mij
sprak vooral de zorgvuldige en stapsgewijze afwikkeling van de redenering aan.
Het taalgebruik is inzichtelijk en maakt de toch
moeilijke materie best leesbaar.
NUSSBAUM, M., Een waardig bestaan. Over dierenrechten.
(Vert. Compassion
and Humanity) Adam, Ambo, 2007, 135
pp. ISBN 90 263 2068 2
Legbatterijen, kippen met geknotte snavel, slachtafval in het voer van konijnen en runderen, opeen gepakte schapen op transport, kalveren die onmiddellijk na de geboorte van hun moeder worden weggehaald om vetgemest te worden, kleurstoffen in het voedsel van vis omwille van het roze kleurtje. Kan dat allemaal wel?
In juni 2000 deed het
hooggerechtshof van Kerala (India) een gedenkwaardige uitspraak over
circusdieren: Hoewel ze niet behoren tot de soort homo sapiens, zijn zij ook
wezens met recht op een waardig bestaan en een humane behandeling, zonder
wreedheid en marteling.( ) Daarom is
het niet alleen onze fundamentele plicht om onze dierlijke vrienden medelijden
te betonen, maar ook om hun rechten te erkennen en te beschermen. ( ) Als
mensen recht hebben op grondrechten, waarom dieren dan niet?
Volgens Martha Nussbaum is
het niet meer dan redelijk dat mensen rechtvaardige betrekkingen onderhouden
met dieren. Met hen delen mensen immers de wereld en zijn schaarse hulpbronnen.
We hebben veel gemeen met dieren, hoewel we in veel opzichten ook van hen
verschillen. In de meeste gevallen is er echter vooral strijd om te overleven
en machtsmisbruik.
Het recht op een waardig
bestaan vormt de kern van de vermogensbenadering in de ethiek. Tot nu toe heeft
deze benadering zich beperkt tot rechtvaardigheidskwesties bij en tussen
mensen, maar volgens Nussbaum is er geen enkele goede reden om ze niet uit te
breiden tot over de soortgrens, dus tot de niet-menselijke dieren. Ze neemt
nadrukkelijk afstand van de stoïcijnse en joods-christelijke traditie die een
zeer duidelijk onderscheid maken tussen mensen en de rest van de natuur. Met
dit boekje wil ze daarvoor een adequate theoretische benadering leveren.
De vermogensbenadering of
capabilities approach is een vorm van politiek liberalisme. Dit gaat uit van
het idee dat mensen de kans zouden moeten krijgen om zich op hun eigen wijze te
ontplooien zolang ze anderen geen kwaad doen. De vermogensbenadering benadrukt
daarin de notie van respect en gelijke menselijke waardigheid en een waardig
leven. Rechtvaardigheid heeft te maken met de kansen die mensen krijgen om hun
vermogens te ontplooien.
Nussbaum wil een theoretische
basis leggen voor een vermogensbenadering die ook voor dieren geldt. Die
vertrekt vanuit een ethische bewondering voor elke vorm van leven. We leven in
een wereld met vele verschillende soorten dieren die er allemaal naar streven
om hun leven te leiden, ieder met zijn eigen waardigheid. Het is dus niet meer
dan rechtvaardig dat al die wezens de kans krijgen om te blijven bestaan en
zich ten volle te ontplooien als datgene wat ze zijn.
De vermogensbenadering gaat
daarmee verder dan de gangbare rechtvaardigheidstheorieën. De invloedrijke sociaal
contracttheorie (Kant en Rawls) veronderstelt een overeenkomst tussen gelijke
redelijke partners. Dit uitgangspunt vormt al een probleem voor mensen met
beperkte vermogens, en dus zeker voor dieren. Het utilitarisme (Bentham en
Mill, en Peter Singer) biedt wel een uitweg in het doel van meer welzijn voor
iedereen, maar daar worden verscheidenheid en individualiteit niet in rekening
gebracht.
Nussbaum zoekt dus naar een
basis voor een uitgebreide vermogensbenadering. Het algemene doel zou volgens
haar moeten zijn dat geen enkel dier dat
over bewustzijn en gevoel beschikt dient te worden beroofd van de kans op een
florerend leven, en leven in het soort waardigheid dat relevant is voor zijn
species, en dat alle dieren die over een zekere mate van bewustzijn beschikken
bepaalde positieve kansen dienen te krijgen om te floreren. (p. 42)
Om zon wereld echt waar te
maken is het nodig een beperkte verzameling politieke principes na te streven
die zijn gericht op bescherming en het bevorderen van de zelfredzaamheid van
dieren. Om ons een idee te vormen van waardigheid voor een bepaalde diersoort
kunnen we om te beginnen beroep doen op de meevoelende verbeeldingskracht. In
een zorgvuldig opgebouwd betoog bespreekt Nussbaum verder een aantal
belangrijke kwesties voor de realisatie van een rechtvaardige behandeling van
dieren. Ze pleit voor een respectvol en intelligent paternalisme en formuleert
voorzichtige en doordachte antwoorden op vragen als:
-Welke
verplichtingen hebben mensen tegenover dieren?
-Tellen de belangen
van dieren even zwaar als die van mensen?
-Wanneer en onder
welke voorwaarden is het doden van dieren (g)een kwaad?
Nussbaum geeft eerlijk toe
dat de vermogensbenadering geen complete rechtvaardigheidstheorie is, en dat ze
voor een aantal problemen nog geen oplossing ziet, bijvoorbeeld het gebruik van
proefdieren in dienst van de menselijke gezondheid of de relaties tussen dieren
onder elkaar (bv. roof- en prooidieren). De vraag is volgens mij of een
rechtvaardigheidstheorie door mensen gewild en uitgewerkt ook moet gelden
binnen de dierenwereld en dus aan dieren moet worden opgelegd.
Dit boek biedt niet alleen
een uitwerking van een ethische theorie over dierenrechten, maar tevens een
zeer inzichtelijke kennismaking met de vermogensbenadering zelf.
Het betoog van Nussbaum is
zeer goed te volgen, want ze schrijft, in tegenstelling tot moderne filosofen
als Rawls en Amartya Sen, in een eenvoudige en toegankelijke stijl. Het is
tevens een schoolvoorbeeld van de systematische uitwerking van een filosofisch
probleem.
SENNETT, R., De cultuur van het nieuwe kapitalisme. (Vert. The
Culture of the New Capitalism) Adam,
Meulenhoff, 2007, 160 pp. ISBN 978 90 290 7921 1
De
industriële revolutie van de 19e eeuw veroorzaakte in de Westerse
wereld een enorme instabiliteit van de financiële markten, onzekere
werkgelegenheid en miserabele levensomstandigheden van de arbeiders. De
bedrijven hadden hun les geleerd en schoeiden in de 20e eeuw hun
organisatie op militaire leest. Stabiele bedrijven, en welvaart en
werkzekerheid voor velen, waren het gevolg. Een rigiede bureaucratie heeft
echter een keerzijde. De individuele vrijheid in de loopbaan was voor de
meesten zeer beperkt.
De mondialisering heeft een
nieuwe revolutie ontketend. Sennett, een van de meest gezaghebbende sociologen
van het moment, spreekt over het nieuwe kapitalisme. In dit systeem moeten
bedrijven vooral snel evolueren, moet vakmanschap het afleggen tegen talent en
is de werknemer in de eerste plaats consument. De voorvechters ervan zingen de
lof van de vloeibare moderniteit en beweren dat die de vrijheid van het
individu verhoogt.
Sennett is daar niet zo zeker van. Volgens hem zijn mensen
helemaal niet vrijer geworden door die veranderingen. Het nieuwe kapitalisme gedijt
in onstabiele, versplinterde sociale omstandigheden. Voor de ontmanteling van
een vaste overheids- en bedrijvenbureaucratie wordt een hoge prijs betaald:
groeiende economische ongelijkheid en sociale instabiliteit. De mens die in
zon systeem kan floreren moet gericht zijn op de korte termijn en bereid om
opgedane ervaring los te laten. Volgens Sennett is dit een ongebruikelijk soort
mens. Het culturele ideaal dat in de nieuwe instellingen wordt vereist is
schadelijk voor veel van de mensen die er werken. Mensen weten niet waarheen
hun leven leidt, hun bestaan mist een richting en doel.
De analyse van drie tendensen
in het nieuwe kapitalisme onderbouwt zijn stelling. In de eerste plaats is in de
bedrijven de macht overgegaan van het management naar de aandeelhouders. De
financiële markten bepalen de toekomst van een bedrijf. Aandeelhouders zijn uit
op korte termijnresultaten en snelle winsten. Bedrijven zijn dus wel verplicht
om mee te doen met de trend van opeenvolgende interne veranderingen en
flexibiliteit. Bovendien heeft de snelle ontwikkeling van communicatie- en
productietechnologie de vroegere hiërarchisch geordende bedrijfsstructuur
doorbroken en geleid tot verregaande automatisering. Deze evolutie zorgt voor
veel spanning en onrust onder de werknemers, die steeds nieuwe taken krijgen en
met andere mensen moeten samenwerken.
Korte
termijndenken en de noodzaak tot flexibiliteit laten niet meer toe dat mensen in
een tijdrovend leerproces vakmanschap ontwikkelen. Zich bekwamen en
specialiseren is te duur en ongewenst. Mensen moeten multipel inzetbaar zijn en
worden beoordeeld op talenten en competenties, een vaak wazig begrip. Ook in
het onderwijs is deze tendens waar te nemen: parate kennis en inzetbare vaardigheden
zijn ondergeschikt aan de competentie om (ze) te leren. Talenten zijn echter uitwisselbaar en het is je eigen
verantwoordelijkheid om die te ontwikkelen en mee te zijn met nieuwe tendenzen.
Dit houdt nooit op, en ouder wordende werknemers kunnen niet meer bogen op
hun ervaring, want die telt niet meer mee.
Evaluaties
die niet het vakmanschap maar de talenten focussen worden door de werknemers
bovendien als hoogst onrechtvaardig aangevoeld. Maar er is geen keuze want het
spook van de overbodigheid ligt voortdurend op de loer.
In een derde hoofdstuk
bespreekt Sennett de invloed van deze evolutie op de politiek. Ook hier laat
zich de nieuwe cultuur gevoelen. Politiek is consumentisme geworden, de burger een
consument van politiek, die voortdurend wordt aangespoord om te kopen. Alle
verleidingstechnieken van de reclamewereld worden ingezet om de persoonlijkheid
en opvattingen van politici in de markt te zetten. In het nieuwe kapitalisme is
politiek niet meer dan een consumptiegoed geworden, dat inspeelt op momentane
problemen en vooral gericht is op korte termijnoplossingen die een
gebruiksvriendelijk beleid beloven. Het politieke platform, zegt Sennett, is te
vergelijken met het VW-platform, waarvan kleine materiële verschillen in
waarde worden opgeblazen tot merken. En het laat de burger onverschillig, want
als het ene merk hem niet meer bevalt koopt hij een ander.
Voor een aantal werknemers,
vooral jonge mensen die nog geen bindende engagementen hebben aangegaan, heeft
het nieuwe kapitalisme de persoonlijke individuele ontplooiingskansen verhoogd.
Maar tegelijk heeft het de kwaliteit van het institutionele leven afgebroken. Voor
veel mensen is dat een regelrechte achteruitgang.
Deze sociale achteruitgang
kan echter worden afgeremd als mensen de gelegenheid krijgen om als werknemer
een samenhangende carrière uit te bouwen, in werk waarin ze zich nuttig voelen
en vakmanschap kunnen ontwikkelen. In het laatste hoofdstuk stelt Sennett kort
een aantal initiatieven in deze zin voor. Zoals veel dergelijke academische
werken krijgt de analyse van het probleem echter heel wat meer ruimte dan de
mogelijke antwoorden. Voor een gerenommeerde socioloog als Sennett is dit een
gemiste kans.
De cultuur van het nieuwe
kapitalisme is een dun boekje, maar inhoudelijk zeer rijk. De auteur hanteert
een vrij ondoorzichtige schrijfstijl, en zijn betoog is daardoor moeilijk te
volgen. Deze complexe materie had een minder compacte uitwerking verdiend.
TANNEN, D., Je begrijpt me gewoon niet. Hoe mannen en vrouwen met elkaar praten. Adam, Uitg. Bakker, 2006 (16e dr.), 346 pp. ISBN 978 90 351 3009 8
Conflicten en misverstanden tussen mensen uit verschillende culturen lijken ons vrij vanzelfsprekend. We weten onderhand dat ze te maken hebben met verschillende communicatiestijlen. Maar wanneer mannen en vrouwen met dezelfde culturele achtergrond met elkaar praten worden communicatieproblemen snel op rekening van persoonlijke tekortkoming of onwil geschoven.
De sociolinguïste Deborah Tannen toont in dit boek aan dat de schijnbaar onverklaarbare misverstanden tussen mannen en vrouwen echter evenzeer te maken hebben met verschillende conversationele stijlen als die tussen mensen uit verschillende culturen. Veel wrijvingen tussen mannen en vrouwen in relaties ontstaan doordat beide partijen behoren tot en opgroeien in wat in wezen verschillende culturen zijn. De wereld van mannen is een andere dan die van vrouwen. De spreekstijl van partners is de reflectie van een ander systeem.
Mannen groeien op en leven in een hiërarchische maatschappelijke orde, waarin je als individu een hogere of lagere positie inneemt. Het leven is een krachtmeting met onafhankelijkheid en status als inzet. Menselijke relaties worden als asymmetrisch beleefd en verschillen worden benadrukt. In deze wereld zijn gesprekken onderhandelingen waarin mensen zo mogelijk de overhand proberen te krijgen en te behouden, en zichzelf beschermen tegen pogingen van anderen om hen te overheersen en met hen te sollen. Mannen zijn dan ook eerder geneigd zich in een gesprek in een statuspositie te manoeuvreren en te domineren.
Vrouwen daarentegen benaderen de wereld als een netwerk van verbindingen, waarin het belangrijk is een levensgemeenschap te scheppen en in stand te houden met intimiteit en verbondenheid als doel. In deze wereld zijn gesprekken onderhandelingen met intimiteit als doel en waarbinnen mensen bevestiging en steun zoeken en geven en tot overeenstemming komen. Vrouwen letten in een gesprek op subtiele verschuivingen in verbondenheid en streven naar vriendschap en gelijkheid in bondgenootschappen.
Dit betekent niet dat onafhankelijkheid en status voor vrouwen onbelangrijk zijn, of dat mannen geen intimiteit of verbondenheid nastreven. Over het algemeen vinden zij deze respectieve doelen echter minder belangrijk. Het gaat dus om een verschil in gradatie.
Met dit als uitgangspunt bespreekt Tannen een aantal vaak voorkomende misverstanden in en over communicatie van mannen en vrouwen. Als mannen spreken zijn ze bijvoorbeeld vooral gericht op het geven van informatie, vrouwen op het leggen van contact. Mannen zijn daardoor bij openbare gelegenheden vaak veel langer aan het woord, ook omdat ze status willen verwerven. Omwille van het contact zijn vrouwen geneigd gevoelens en geheimen te delen, wat door mannen vaak neerbuigend kletsen genoemd wordt. Vrouwen zijn over het algemeen, omdat ze verbondenheid nastreven, ook minder geneigd op de voorgrond te treden en worden daardoor vaker als incompetent en hulpeloos gezien. Vrouwen en mannen gaan op een andere manier om met conflicten en meningsverschillen. En vrouwen in Westerse maatschappijen geven eerder de voorkeur aan indirecte, mannen aan directe communicatie.
Die specifieke communicatiestijlen zijn reeds vroeg in de ontwikkeling aanwezig en blijven opmerkelijk constant doorheen de verschillende leeftijdsfasen. Opvallend is dat, over de culturen heen, de communicatiestijl van vrouwen systematisch lager gewaardeerd wordt dan die van mannen. Spreekstijlen die als mannelijk worden beschouwd, associeert men met leiderschap en gezag. Met als vrouwelijk geassocieerde spreekstijlen gebeurt dit niet. Daarom wordt van vrouwen bijna overal als vanzelfsprekend verwacht dat zij zich zullen aanpassen. En dat doen ze ook.
Man-vrouw conversatie is volgens Tannen dus communicatie tussen verschillende culturen. Daardoor praten mannen en vrouwen heel vaak langs elkaar heen. Een sociolinguïstische benadering van man-vrouw conversaties als communicatie tussen twee verschillende culturen verklaart gerechtvaardigde ongenoegens zonder iemand ervan te beschuldigen ongelijk te hebben of gek te zijn. Een verklaring doet de ongenoegens niet verdwijnen maar kan wederzijds onbegrip en kritiek uit de wereld helpen.
Deborah Tannen hoopt door haar werk ook de ongelijke waardering te counteren. Met haar analyse en in verschillende voorbeelden benadrukt zij dat mannen en vrouwen een verschillende maar volkomen gelijkwaardige spreek:stijl hebben. Hiermee gaat ze in tegen de algemeen gekoesterde opvatting dat vrouwen een eenzijdige poging moeten doen om mannen te begrijpen. Als we weten dat iedere spreekstijl waardevol is binnen een bepaald systeem, dan kunnen we ons beide aanpassen en leren van elkaars stijl.
Dit is een wel zeer optimistische visie. Ik betwijfel of het werkelijk zo eenvoudig ligt. In de eerste plaats is het streven naar hiërarchie en status in elke maatschappij veel agressiever en opvallender en levert het onmiddellijke en openlijke maatschappelijke voordelen op. In de tweede plaats zijn de meeste mannen niet zo geïnteresseerd in relationele en intermenselijke themas, en informeren ze zich daar niet over.
Vrouwen zullen zich dus, net omdat zij dit belangrijk vinden, blijvend meer moeten aanpassen als ze verbondenheid en intimiteit willen bereiken en een meer harmonieuze omgang met hun mannelijke partners. Tenzij ze zich daarbij neerleggen zullen ze dus ook vaker gefrustreerd en teleurgesteld blijven. Gelukkig zijn de meeste vrouwen sterk in het opbouwen van een hecht sociaal netwerk van vrouwen bij wie ze wel terecht kunnen.
Voor wie dit allemaal te seksistisch lijkt, is het wel goed te weten dat Tannen beseft dat ze generaliseert. Er zijn immers vrouwen die een communicatiestijl hanteren die aansluit bij die van de meeste mannen, en er zijn ook mannen met een meer vrouwelijke communicatiestijl. Het indelen van vrouwen en mannen in categorieën veegt individuele verschillen niet weg. Op talloze manieren is ieder mens volkomen verschillend van een ander en ook verschillend van de velen die tot dezelfde categorie behoren.
De spreekstijl die in het Westen algemeen door mannen resp. vrouwen gehanteerd wordt, kan bovendien in een andere cultuur best de algemene communicatiestijl zijn. Zo is in de meeste niet-westerse culturen een indirecte stijl gebruikelijk, die in het Westen als vrouwelijk wordt gezien.
De inzichten van Tannen zijn gebaseerd op studies in verschillende onderzoeksgebieden. Regelmatig blijft het bewijsmateriaal toch eerder anekdotisch. De vraag is of dit is gebeurd omwille van de leesbaarheid van het boek, dan wel dat er geen ander materiaal voorhanden was. Alhoewel haar theorie ook zonder dit bewijsmateriaal zeer goed herkenbaar is in de realiteit, mag dit niet de toetsteen worden voor de juistheid ervan.
Niettemin toch een aanrader, omdat begrip inderdaad veel ongenoegens minder zwaar doet wegen. En het is bovendien heel vlot leesbaar want geschreven in een eenvoudige taal.
LYUBOMIRSKY, S, De maakbaarheid van het geluk. Een wetenschappelijke benadering voor een gelukkig leven. (Vert. The How of Happiness) Adam/Apen, Uitg. Archipel, 2008, 397 pp. ISBN 978 90 6305 279 9
Wat is de betekenis en het mysterie van het geluk? Kan een mens gelukkiger worden in zijn leven en is dat geluk onbeperkt houdbaar? En hoe spelen sommige mensen het klaar om gelukkiger te zijn dan anderen en gelukkig te blijven, soms in zware tegenspoed?
Aan deze kernvragen heeft Sonja Lyubomirski haar hele carrière als onderzoekspsycholoog gewijd. Dit boek is de neerslag van wat gelukswetenschappers door middel van empirisch onderzoek hebben ontdekt. Lyubomirski heeft de nieuwste ontdekkingen op het gebied van het onderzoek naar geluk verzameld en geïnterpreteerd. In haar boek gebruikt ze die als uitgangspunt om ons te leren hoe we een hoger en duurzaam geluksniveau kunnen bereiken.
Gelukkig zijn is immers niet iets wat je overkomt of wat je al dan niet hebt. Gelukkig zijn kan je leren. Maar je moet er wel iets voor doen. Sommige mensen hebben meer geluk dan anderen: ze zijn van nature uitgerust met een positief levensgevoel. En er zijn ook mensen wie het in het leven meer meezit dan anderen. Omstandigheden beïnvloeden echter slechts 10 procent van ons geluksgevoel, en erfelijke aanleg de helft. De overige veertig procent kunnen we zelf beïnvloeden, want ze worden bepaald door hoe we denken en handelen. We hebben ons geluk dus voor een belangrijk deel zelf in handen.
Daarvoor bestaat er echter niet één geheime oplossing, zoals er ook geen wonderdieet bestaat dat voor iedereen werkt. Iedere mens moet en kan voor zichzelf bepalen wat voor hem/haar het beste werkt. Als hulp bij deze keuze presenteert Lyubomirsky twaalf strategieën die gebaseerd zijn op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Iedere strategie wordt in een afzonderlijk hoofdstuk toegelicht. Aan de hand van een vragenlijst kom je te weten welke strategieën waarschijnlijk het beste zullen werken voor jou. Wie daar meteen mee aan de slag wil kan zich dus beperken tot de betrokken hoofdstukken.
Mensen willen echter niet alleen maar gelukkiger worden, ze willen ook dat het blijft duren. Voor het onderhouden van een gelukkig gevoel onderscheidt Lyubomirsky vijf aandachtspunten, die ze de sleutels noemt voor duurzaam geluk.
Maar wat als je depressief bent? Kan je dan ook iets met een boek over hoe je gelukkiger kan worden? Het antwoord van Lyubomirsky is genuanceerd. In een laatste hoofdstuk belicht zij de oorzaken van depressie en verschillende efficiënte behandelmethodes. Depressie moet vooral deskundig behandeld worden. Maar dagelijkse eenvoudige geluksvergrotende oefeningen kunnen bijdragen tot het overwinnen ervan en leiden tot meer geluksgevoel.
De meeste boeken over geluk en gelukkig zijn bieden recepten, gebaseerd op anekdotische verhalen of oude wijsheden en herhalen zichzelf. Ze konden mij nooit echt aanspreken. Dit boek is anders. De inhoud is gebaseerd op degelijk wetenschappelijk onderzoek, maar wel heel praktisch uitgewerkt. Van elke strategie wordt duidelijk uitgelegd waarom en hoe ze werkt en hoe je ze zo goed mogelijk kan toepassen. En als je de strategieën kiest die het best passen bij jouw persoonlijkheid, is het allemaal veel minder moeilijk dan je misschien gedacht had. Geluk op maat, zeg maar.
Dit alles is bovendien heel vlot geschreven in een eenvoudige taal.
LANDES, D.S., Arm en rijk. Waarom werd het Westen rijk en bleven andere landen arm?(Vert. The Wealth and Poverty of Nations. Why some are so rich and some so poor). Utrecht, Uitg. Het Spectrum, 2006 (6e dr.), 703 pp. ISBN 90 274 9598 X
Nu de oude indeling van de wereld in Oost en West heeft afgedaan, is de belangrijkste bedreiging van de wereldvrede de kloof tussen arm en rijk op het gebied van welvaart en gezondheid. Volgens Landes is dit het grootste en gevaarlijkste knelpunt dat de wereld in het derde millennium te wachten staat. Een economisch historicus vraagt zich dus af hoe het zover is kunnen komen, en waardoor deze situatie wordt bestendigd. Als we weten hoe en waardoor het Westen zon grote voorsprong heeft kunnen nemen, krijgen we wellicht een beter inzicht in de mogelijke oplossingen.
Als eerste verklaring ziet Landes de ongelijke bedeling van de verschillende werelddelen door de natuur. Rijke landen liggen doorgaans in gematigde streken waar ziekten minder slachtpartijen aanrichten en in gebieden waar voldoende en continu water voorradig is. Een betrouwbare en gelijkmatige watervoorziening zorgt dan weer voor sociale en politieke organisatievormen die het ondernemerschap stimuleren. Het impact van geografische factoren, die Diamond in zijn bekende werk Zwaarden, paarden en ziektekiemen veel grondiger heeft uitgewerkt, vormt echter slechts de inleiding van het betoog van Landes.
De geografische gesteldheid is immers slechts de basisvoorwaarde. Duizend jaar geleden zou niemand de Europese wereldheerschappij hebben voorspeld. Het continent was uitgeput door invasie, roof en plundering van de Vikings, de Saracenen en de Magyaren. Deze gebeurtenissen hebben echter de voorwaarden geschapen voor de politieke en economische factoren die Europa en bij uitbreiding de voormalige koloniën in Noord-Amerika - een enorme voorsprong gaven. Als gevolg hiervan ontwikkelde zich hier een soort ondernemingszin die zich nergens anders manifesteerde.
De achtergronden en redenen hiervan zijn de staatkundige verbrokkeling en de algemene onveiligheid. In die omstandigheden moesten de bewoners van het Europese continent het lot in eigen handen nemen. Hierdoor kwam er ruimte voor concurrentie en particulier initiatief. Bovendien kenmerkte de Europese beschaving zich door particulier eigendom, weliswaar van de hogere standen. De macht van de heersende klasse is er altijd in min of meerdere mate ingeperkt geweest en nooit zo absoluut als in bijvoorbeeld China.
Volgens Landes was de aanwezigheid van vrije handel en een vrije markt doorslaggevend voor de steeds sneller opgaande ontwikkeling in Europa. In Europa was er vrij ondernemerschap, werkte innovatie en was ze lonend.
Deze basismechanismen zijn volgens Landes terug te vinden in nagenoeg alle historische gebeurtenissen en ontwikkelingen in en buiten Europa, waar Europeanen neerstreken. Hij vraagt zich af wat er gebeurd is, waarom en waarom toen en daar. Waarom speelde Engeland een pioniersrol in de latere politieke constellatie van de democratische landen? Waarom gingen Spanje en Portugal failliet ondanks hun rijke kolonies? Waarom begon de Industriële Revolutie in Engeland en niet elders? Hij vergelijkt het beleid van de verschillende Europese landen in de kolonies en stuit steeds opnieuw op de rol van vrij ondernemerschap en particulier initiatief. Dezelfde processen lijken ook te spelen in de stagnatie en het verval van China, de opkomst van Japan en de Aziatische Tijgers, de moeizame ontwikkeling van de Zuid-Amerikaanse staten en het totaal achterop hinkende Afrika.
Met verbazende precisie en waarheidsliefde doorprikt Landes een aantal hardnekkige mythes over uitbuiting en misplaatst schuldgevoel over het koloniale verleden van Europa. Eurocentrisme is niet moreel slecht, zegt hij, het is de waarheid en waarheid is te verkiezen boven dromen. Een historicus moet het verleden niet verdoezelen of herschrijven om het aangenamer te maken. Op basis van sterk feitenmateriaal toont hij zonder scrupules aan hoe een echte vrije markteconomie een meerwaarde biedt voor de ontwikkeling van welvaart en gezondheid in een samenleving. Hierbij moet natuurlijk opgemerkt dat deze begrippen altijd een subjectieve betekenis hebben, en dat hij de gebeurtenissen door een Westerse bril bekijkt.
Hiermee houdt hij tevens een sterk pleidooi voor liberalisme, tolerantie en culturele verscheidenheid en keert hij zich nadrukkelijk tegen monoculturalisme en een gesloten wereld. Maar ook de cultuurrelativisten hebben volgens hem ongelijk, want niet alle culturen bieden een vruchtbare bodem voor vrije en liberale ondernemingsvormen. Tenslotte benadrukt hij het enorme belang van gelijkheid tussen burgers in het algemeen, en vooral van mannen en vrouwen.
Als je in staat bent om deze centrale gedachtegang voor ogen te houden is het boek best leesbaar. Ondanks zijn duidelijke en expliciete stellingname laat Landes zich niet betrappen op ongenuanceerde uitspraken. Tegenargumenten worden ernstig genomen: de realiteit is complex en heeft verschillende facetten. Die worden dan ook met veel zorg uitgewerkt. Het nadeel van deze keuze zijn de vele zijstapjes en anecdoten die het overzicht vertroebelen. Ik ergerde mij bovendien regelmatig aan slordig taalgebruik (misschien een vertalingseuvel?).
Het werk is uitermate degelijk gedocumenteerd en voorzien van een zeer uitgebreide notenlijst en dito bibliografie.
van ROSSEM, M., Heeft geschiedenis nut? Utrecht, Het Spectrum, 2006 (5e dr.), 336 pp. ISBN 90 461 5031 3
Geschiedenisonderwijs is de laatste decennia de verschoppeling geworden. Wie zich met geschiedenis onledig houdt riskeert al snel een oubollig imago. Is geschiedenis wel een nuttig vak? Wat valt er helemaal uit de gang van zaken in het verleden te leren? Is het verleden niet verleden tijd, en is het heden niet ingewikkeld genoeg dan dat we in stoffige archieven moeten duiken?
In de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw had men geen hinder van deze vragen. Dit waren gouden tijden voor de geschiedschrijving. Die bezigheid speelde toen immers een belangrijke rol in het proces van de natievorming. Ze legitimeerde het bestaan van een natie. Geschiedschrijving voorzag de bevolking van een min of meer samenhangend glorieus verleden, dat onherroepelijk moest leiden tot een natiestaat. Men moest de mensen, die zich vooral identificeerden met hun dorp of streek, warm maken voor de noodzaak van nationalistische solidariteit. Heel dat gebouw is echter al een paar decennia geleden door de historici zelf ontmaskerd. Het was niet meer dan een intellectuele constructie zonder basis in de historische realiteit.
Moderne historici geloven ook al lang niet meer dat er belangrijke lessen uit het verleden kunnen getrokken worden. Het verleden was immers ingrijpend anders dan het heden. De geschiedenis herhaalt zich, anders dan het spreekwoord wil, nooit. Ze vertoont wel enkele patronen, maar die hebben geen significant voorspellende betekenis. Er zijn teveel toevallige gebeurtenissen die het verloop van de geschiedenis beïnvloeden.
Volgens van Rossem, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en columnist in verschillende historische bladen, is de functie van geschiedschrijving heel eenvoudig: duidelijk maken hoe een bepaalde situatie tot stand is gekomen. Door een wetenschappelijke analyse van de gebeurtenissen is een historicus in staat mythe van feiten te onderscheiden. Hij/zij kan hierdoor een zinnig oordeel te geven over het reële verloop van de gebeurtenissen
In dit boek doet hij dat dan ook. In een uitgebreid eerste deel geeft hij een kritische en overzichtelijke analyse van het verloop en de nasleep van de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw. Vervolgens doorprikt hij op een nuchtere en ironische wijze een aantal gangbare mythes over kunst, cultuur en politiek. Leven wij wel echt in een multiculturele samenleving? Is het niveau van de algemene ontwikkeling wel gedaald? Is er inderdaad te weinig democratie?
Dit boekje is een bundeling van teksten, columns en voordrachten, en hier en daar een boekbespreking, uit de afgelopen jaren. Het is met zwier geschreven en, mede door de korte hoofdstukjes, zeer vlot leesbaar.
NIVEN, D., De 100 geheimen van gelukkige mensen. (Vert. The 100 Simple Secrets of Happy People: What Scientists Have Learned and How You Can Use It) Deltas, 2000, 176 pp. ISBN 978 90 4472 066 2
Waarin verschillen gelukkige en ongelukkige mensen van elkaar? Wat doen de eersten anders dan de anderen?
Al eeuwen houden filosofen zich bezig met het geluk, en in de afgelopen decennia werd het ook een studieobject van de menswetenschappen. Psychologie, sociologie en zelfs de economie bestuderen het geluk.
D avid Niven, niet te verwarren met de beroemde filmacteur, boog zich over meer dan duizend studies uit het laatste decennium van de 20e eeuw en nam er het beste en meest praktische advies uit over. In dit boek beperkt hij zich tot de essentie. Natuurlijk moest het een rond getal worden, dus werden het 100 tips hoe mensen het geluk vinden en behouden.
Het boek bestaat uit 100 zeer korte hoofdstukjes. Elk hoofdstukje bevat de hoofdconclusie van een onderzoek, aangevuld met een advies en een voorbeeld. Die conclusies zijn verre van nieuw en wereldschokkend, en gelukkige mensen zullen ze vanzelfsprekend vinden. Gelukkige mensen hebben immers niet meer geluk in het leven dan ongelukkige, ze gaan er echter anders mee om.
Een pretentieloos boekje om af en toe in te lezen of aan iemand cadeau te doen.
YOUNG, J.E. & J.S. KLOSKO, Leven in je leven. Leer de valkuilen in je leven herkennen. (Vert. Reinventing Your Life) Lisse, Swets & Zeitlinger, 1999, 333 pp. ISBN 90 265 1569 3
Valkuilen zijn hardnekkige patronen in onze relaties die ons beletten ons goed te voelen en onze levensdoelen te bereiken. In onze kindertijd werkte zon patroon alsoverlevingsstrategie wanneer ons iets werd aangedaan door mensen die ons nabij stonden. We werden in de steek gelaten, bekritiseerd, beperkt, misbruikt, buiten gesloten of verwaarloosd. Die strategieën zijn iets van onszelf geworden en we blijven ze als volwassene gebruiken ook als we ze niet (meer) nodig hebben.
Voor kinderen is de gang van zaken in het eigen gezin immers vanzelfsprekend. De ervaringen in onze kindertijd bepalen dan ook ons model van de werkelijkheid, onze diepste overtuigingen of schemas over onszelf en de wereld. Deze schemas zitten heel erg vast. Alle nieuwe ervaringen worden aan die overtuigingen getoetst en op basis daarvan aangenomen of verworpen.
Valkuilen verstoren en vervormen echter onze kijk op de werkelijkheid. Ze roepen sterke gevoelens op van woede, angst of verdriet en beletten ons om te genieten en in onszelf te geloven. Daardoor blijven we de oude gekende patronen en daarmee de pijn uit onze kindertijd herhalen. Bijna iedereen herhaalt de negatieve ervaringen met relaties uit de kindertijd op een zelfdestructieve manier.
Om mensen met emotionele problemen te helpen om uit deze spiraal te komen, ontwierp Young de valkuiltherapie, tegenwoordig schematherapie genoemd. Deze vorm van therapie komt voort uit de cognitieve therapie en combineert de methodes hieruit met gedragstechnieken en de psychodynamische visie. Daardoor kan ze fundamenteler en veelomvattender werken.
Dit boek is een zelfhulpboek. In de eerste hoofdstukken leggen de auteurs uit wat valkuilen zijn, hoe ze ontstaan, hoe mensen met hun valkuilen omgaan en hoe ze kunnen veranderen.
Op basis van de 6 fundamentele behoeften van jonge kinderen onderscheiden zij 11 valkuilen. Die komen in de volgende hoofdstukken aan de orde. Ieder hoofdstuk begint met een voorbeeld en een vragenlijst. Op basis hiervan kan je nagaan in welke mate deze valkuil op jou van toepassing is. Vervolgens kan je lezen waarover deze valkuil gaat, wat ze met je doet, hoe ze te verklaren is en hoe je ze kan veranderen.
In dit boek wordt je verteld hoe je kan ontsnappen aan negatieve gedachten en je weer goed kan voelen. Het is bestemd voor mensen die de zich steeds herhalende problemen in hun leven willen aanpakken. Iedereen kan zich er echter in terug vinden en er voordeel mee doen. Elke mens heeft in zijn kindertijd immers een aantal stevige overtuigingen gevormd, die hem of haar geregeld dwars kunnen zitten in relaties of zelfwaardering.
Het tekst is helder geschreven en de vele voorbeelden maken de inzichten zeer duidelijk. Het leest zeer vlot.
Met enig aplomb beweren de auteurs in de inleiding dat dit boek de meeste zelfhulpboeken overstijgt. Eerst zien en dan geloven, dacht ik. Ze hebben gelijk.
ROODVOETS, C., Niemandskinderen. De gevolgen en verwerking van een onveilige jeugd. Haarlem, Uitg. Gottmer/Becht, 2006, 224 pp. ISBN 90 6834 209 6
Kindermishandeling, seksueel misbruik, het prostitueren van je eigen kinderen halen bijna elke dag het nieuws. De meeste kinderen dragen daar hun hele leven de sporen van mee. Maar het leed dat ouders of andere volwassenen hun kinderen aandoen is niet altijd zo spectaculair. Veel meer kinderen dan men beseft worden dagelijks vernederd, verwaarloosd of zijn de speelbal in het rampzalige huwelijk van hun ouders. Deze kinderen groeien op in privé-oorlogsgebied, de oorlog die in hun gezin woedt. Ze zijjn getraumatiseerd en voelen zich nergens veilig. Carolien Roodvoets noemt hen Niemandskinderen. Ze zijn van niemand, niet van hun ouders maar ook niet van zichzelf.
Roodvoets werkt al jaren als therapeute met volwassenen die in privé-oorlogsgebied opgroeiden. Ze zitten gevangen in hun geschiedenis van onmacht en slachtofferschap.
Ze werden niet erkend en konden zichzelf niet zijn. Ze hebben geen greep op hun eigen leven en lopen vast in hun werk, hun relaties en in de opvoeding van hun eigen kinderen. Elke stressvolle gebeurtenis brengt hen weer van streek. De meesten kunnen slechts dank zij een langdurig en moeizaam therapeutisch proces hun eigen leven weer in handen nemen.
In Niemandskinderen laat Carolien Roodvoets zien wat er kan gebeuren als het mis gaat in gezinnen en hoe dit het gevoel van veiligheid, vertrouwen en zelfwaarde van de kinderen schaadt. Ze beschrijft hoe deze kinderen als gevolg van een een onvelige of traumatische jeugd kunnen verdwalen in het leven. Vervolgens bespreekt ze hoe dit nefaste proces kan worden omgekeerd, en hoe de gebeurtenissen van vroeger kunnen worden verwerkt.
Het kost tijd, pijn en moeite om slachtoffer af te worden, en de weg zit vol angels en voetklemmen. Met haar boek wil Roodvoets echter aantonen dat het mogelijk is en de moeite waard. Slachtoffers maken immers vaak nieuwe slachtoffers. Als iemand het eigen leven in handen neemt, is hij of zij in staat deze ketting te doorbreken.
Dit boek is in de eerste plaats geschreven voor de Niemandskinderen en hun naasten. Maar ook hulpverleners kunnen er heel veel uit leren. Het boek is immers geschreven vanuit de praktijk van iemand die dagelijks van nabij met slachtoffers te maken heeft. Het is tegelijk een pleidooi voor deskundige en waarachtige hulp, die niet gebonden is aan behandelingsprotocollen voorgeschreven door een economisch model.
De auteur reikt op een heldere, toegankelijke en aansprekende manier goed onderbouwde inzichten aan in de dynamiek van gezinnen en wat daarin mis kan gaan.
SPAANS, J. & E. van MEEKEREN, Borderline. Hulpboek. Adam, Boom, 2006, 287 pp. ISBN 90 8506 366 3
Dit is een herziene en uitgebreide uitgave van het gelijknamige boek van dezelfde auteurs uit 2000. Het is bestemd voor mensen met de Borderlinestoornis.
Borderline is een lastige psychische stoornis. Het belangrijkste kenmerk van de Borderline Persoonlijkheidsstoornis is de instabiliteit. Omdat de klachten zo verscheiden zijn en vaak zeer wisselend, duurt het soms lang voor mensen weten wat er aan de hand is. Bovendien ontmoeten ze vaak veel onbegrip van familie en vrienden.
Veel mensen met Borderline hebben nood aan professionele hulp. Toch kunnen ze volgens de auteurs, als psycholoog en psychiater al ettelijke jaren actief in de hulpverlening aan mensen met BPS, ook veel zelf doen aan hun klachten. Met dit boek willen ze hen een aantal kapstokken bieden.
Hun leidraad is het model van de heftige emoties: gebeurtenissen en irrationele gedachten kunnen negatieve emoties uitlokken. Deze emoties geven weer bepaalde gedachten, die de emoties kunnen versterken. Emoties leiden tot bepaald gedrag, waarop de omgeving reageert. En dit is op zijn beurt weer aanleiding tot gedachten en emoties. Dit model is een uitbreiding van het uitgangspunt van de cognitieve therapie: emoties, gevoelens en gedrag worden bepaald door onze gedachten.
Elk van de componenten van het model van de heftige emoties krijgt in een afzonderlijk hoofdstuk aandacht: waarover gaat het, hoe gaat het in zijn werk, wat kan ik doen om greep te krijgen op dat proces, waarop moet ik letten. Er wordt aangegeven hoe je met klachten kan omgaan zodat je er minder last van hebt.
De inhoud van dit boek:
- Wat is borderline?
- Hoe pak je verschillende problemen het beste aan?
- Het belang van een aandachtvolle houding (mindfulness)
- Specifieke problemen als dissociatie, zelfbeschadiging
- Het leren hanteren van een crisis en crisispreventieplan
Zelfhulp is geen vervanging van professionele hulp, maar kan wel een waardevolle aanvulling zijn. Het voordeel van zelfhulp is echter dat je zelf aanpakt wat je wil, welk advies je opvolgt en wanneer. Het vraagt echter zelfverantwoordelijkheid en een sterke motivatie. Je moet heel veel zelfdiscipline aan de dag leggen. Bij de vele opdrachten en adviezen kan je weleens de moed verliezen. De auteurs wijden daarom een volledig hoofdstuk aan het gebruik van hun boek en stellen de lezer herhaaldelijk gerust mocht het niet meteen lukken.
Dit boek biedt een evenwichtige combinatie van inzicht en praktische hulp. Wat mij erg aansprak is de respectvolle houding van de auteurs voor mensen met borderline. Zij hanteren een eenvoudige taal. Moeilijke woorden zal je er niet vinden. Door de overzichtelijke bladspiegel, de steeds terugkerende schemas en het aangename lettertype gaat het lezen vlot.
Alle soms wel erg lange - vragenlijsten en werkschemas staan op de CD-rom die bij het boek hoort. Een aanrader zowel voor mensen met borderline als voor hun omgeving.
SCURR, R., Fatale zuiverheid. Robespierre en de Franse Revolutie. (Vert. Fatal Purity. Robespierre and the French Revolution) Adam, De Bezige Bij, 2006, 439 pp. ISBN 978 90234 2082 9
De Franse revolutie begon in 1789 met de geestdriftige hoop op vrijheid, gelijkheid, broederschap, volkssoevereiniteit, representatieve democratie, burgerrechten en geluk. Vier jaar later mondde die droom uit in de Terreur: het systeem van regeren tijdens een noodtoestand met een onmiddellijke uitvoering van vonnissen. Geen andere naam is hiermee nauwer verbonden dan die van Maximilien Robespierre.
Hoe is hetzo ver kunnen komen en welke rol speelde Robespierre in deze evolutie?
Op deze vragen probeert Ruth Scurr, historica aan Cambridge University en gespecialiseerd in de Franse achttiende eeuw, een antwoord te vinden.
Op basis van de schaarse gegevens over het leven van Robespierre probeert ze zijn biografie te schrijven, maar vooral hoe zijn idealen vorm hebben gegeven aan het verloop van de Franse Revolutie.
Als advocaat was Robespierre een groot pleiter voor de armen en gerechtigheid. Van meet af aan stond hij achter de revolutionaire principes en heeft hij er onvermoeibaar voor gestreden. Maar Robespierre was bezeten van grootse idealen en liet zich compromisloos leiden door abstracte principes van zuiverheid en deugdzaamheid. Die heeft hij nooit opgegeven, vandaar zijn bijnaam de onkreukbare. Hij werd steeds meer paranoïde, en had ook geen enkel begrip voor zijn meer gematigde vrienden en medestanders, die hij genadeloos aan het gerecht heeft overgeleverd. Toen hij zelf op 28 juli 1793 (10 thermidor) op het schavot werd terechtgesteld, waren in de voorafgaande 9 maanden Terreur 16.000 mensen officieel ter dood veroordeeld.
Het verhaal van Robespierre is natuurlijk nauw verweven met dat van de revolutie zelf. Ruth Scurr hangt hiervan een chronologisch en gedetailleerd verslag op. De Franse Revolutie blijkt heel wat ingewikkelder te zijn verlopen dan ons in de geschiedenisles werd verteld. Het verhaal van Scurr maakt ook de nu nog gespannen verhouding duidelijk tussen de hoofdstad Parijs en de provincies. Die waren immers veel gematigder en koningsgezind en dat konden sommige revolutionaire leiders niet dulden. Ook over de strijd tussen de Girondijnen en Jakobijnen, en de verschillende facties hierbinnen, heb ik veel geleerd.
Scurr heeft zich als deskundige zeer degelijk gedocumenteerd, en het boek bevat verschillende paginas met noten, en een uitgebreide bibliografie met inbegrip van de geschriften van Robespierre zelf.
Het boek leest vlot, doch Ruth Scurr is er niet in geslaagd een voor de leek overzichtelijk verhaal te schrijven. Noch de figuur van Robespierre, noch de revolutie zelf komen duidelijk uit de verf.
BHUTTO, B., Verzoening. Islam, democratie en het Westen. (Vert. Reconciliation. Islam, Democracy and the West) Utrecht, Het Spectrum, 2008, 320 pp. ISBN 978 90 274 7883 2
Op 27 december kwam Benazir Bhutto, de leidster van de grootste oppositiepartij van Pakistan, bij een aanslag in Karachi om het leven. Zij had net de laatste hand gelegd aan haar boek over de politieke noodzaak en kansen van een toenadering tussen het Westen en de Islamitische wereld.
Toen Samuel Huntington in1993 zijn boek The clash of Civilisations publiceerde leek het een profetie van de escalerende strijd tussen het islamitische blok en het Westen. Maar is deze clash onvermijdelijk? Bhutto meent van niet. Zij is ervan overtuigd dat de spanningen tussen beide werelden niet met een verschil in beschaving te maken hebben, maar met twee cruciale spanningsvelden binnen de islamitische wereld en de wijze waarop het Westen daarop reageert.
In de islamitische gemeenschappen heersen een groeiende minachting en vijandigheid jegens het Westen en vooral (jegens) de VS. Koloniale ervaringen (zie Fisk) hebben veel negatieve gevoelens opgewekt. Deze gevoelens maskeren echter een diepe innerlijke verdeeldheid binnen de islamwereld, die zichtbaar is in een zinloze zelfvernietigende oorlog in Irak en wreedheden in Pakistan. Deze interne strijd speelt zich af op twee gebieden.
Allereerst is er de strijd tussen groepen die streven naar democratisering en (machtige) groepen die een dictatoriaal bewind willen behouden of bestendigen.
De tweede strijd gaat tussen diegenen die een gematigde interpretatie van de islam en modernisering voorstaan en de fanatici die een extremistische en fundamentalistische lezing propageren. De laatste groep vormt een minderheid, maar haalt door gewelddadige acties het nieuws en bepaalt in grote mate zowel de binnenlandse als internationale politieke agenda.
Daardoor wordt algemeen gedacht dat islam en democratisering niet samen gaan. Toch heeft volgens Bhutto de islam een vreedzaam karakter en maken de fundamenten van democratisch bestuur deel uit van het islamitisch waardensysteem. De zogenaamde onverenigbaarheid van democratie en islam wordt volgens haar gebruikt om de aandacht af te leiden van de treurige geschiedenis van Westerse politieke interventie in de islamitische wereld. Zij fundeert deze stelling door verwijzing naar koranteksten en door middel van een overzicht van de recente geschiedenis van de belangrijkste islamitische landen.
Uiteraard gaat zij dieper in op de geschiedenis van Pakistan. Voor de doorsnee lezer is dit hoofdstuk minder interessant. Het irriteerde mij bovendien dat ze hier elke gelegenheid te baat neemt om de verdiensten van haar vader en zichzelf voor het voetlicht te brengen.
Haar bespreking en weerlegging van de theorie van Huntington is dan weer zeer interessant. Op basis van zeer uiteenlopende studies slaagt zij erin om aan te tonen dat deze visie niet klopt. Internationale conflicten spelen zich vooral af tussen landen, want mensen identificeren zich met een natie en niet met een beschaving. Bovendien, en dit toont ook Zakaria aan, is de beste graadmeter voor het voorkomen van conflicten de mate van democratie in een land, gekoppeld aan economische onafhankelijkheid,. De toekomst van de eenentwintigste eeuw zal volgens Putto bepaald worden door de vreedzame groei van democratie en gematigdheid wereldwijd en in de islamitische landen in het bijzonder.
Zij besluit met een aantal zeer concrete voorstellen voor de ondersteuning van deze ontwikkeling: een soort Marshallplan voor het Midden-Oosten, de ondersteuning van de vrouwenbewegingen, de vorming van een economisch belangrijke middenklasse, ontwikkeling en hervorming van het onderwijs, de strijd tegen de armoede en tenslotte de oprichting van een internationale instelling voor de bevordering van de democratie.
In een aantal opzichten is dit een verhelderend boek, maar niet geheel vrij van subjectieve stellingnames, vooral m.b.t. de interpretatie van islamteksten en de politieke consequenties ervan. Ook Bhutto ontsnapt niet aan de impact van de verwevenheid van religie en staat, die zo kenmerkend is voor de islam en die voor veel islamitische landen een extra moeilijkheid vormt voor modernisering
Waarschijnlijk omdat men het boek zo snel mogelijk na haar overlijden wilde verspreiden is de vertaling nogal slordig en wordt de tekst regelmatig ontsierd door typfouten.
SELIM, N., Allah houdt niet van vrouwen. Apen, Houtekiet, 2007, 127 pp. ISBN 978 90 5240 958 0
Nahed Selim is geboren in Egypte en heeft er tot haar twintigste gewoond. Nu verblijft ze in Nederland en schrijft voor verschillende kranten artikels over islam, vrouwenemancipatie en integratie. Ze is tolk in de Arabische taal en is daardoor van dichtbij getuige van de conflicten die ontstaan in het dagelijkse leven door de botsing tussen de islamitische en de westerse opvattingen. In dit boek uit ze haar ongenoegens over en bezwaren tegen de genderverhouding en de positie van de vrouw in de islam.
Er zijn heel weinig boeken geschreven over vrouwen en islam, en nog minder vanuit een vrouwenstandpunt. Selim belicht dit onderwerp vanuit een voor de islam weinig gebruikelijk en vooral vrouwelijk perspectief, dat van de liefde. Het geloof als spiritualiteit is immers vaak een uiting van liefde en van de behoefte aan liefde. Men zegt weleens dat vrouwen het doorgeefluik zijn voor religie. Desondanks is de godsdienst in het algemeen, en in het bijzonder de islam, zelden vriendelijk geweest voor vrouwen. Vandaar haar vraag: houdt Allah wel van vrouwen?
Om daarop een degelijk antwoord te kunnen geven heeft Nahed Selim zich een aantal jaren verdiept in de studie van de authentieke bronnen van de islam, de geschiedenis en de praktijken van de moslimwereld. Zij stelt dat de man-vrouwrelatie in de islam één van de belangrijkste tekortkomingen is van de islam als denk- en leefsysteem en aan de basis ligt van de crisis die de islam momenteel doormaakt. Een kritische analyse van de positie van de vrouw in de islam is daarom zeer belangrijk. En die is weinig vleiend voor de islam.
Eeuwenlang werd de koran moedwillig geïnterpreteerd op een wijze die nadelig is voor moslimvrouwen. Het gaat niet om de dode letter, in sommige moslimlanden zijn dit de officiële wetten en regels. Zelfs in het Westen gelden in de islamitische gemeenschap familieregels die strijdig zijn met de officiële nationale wetten.
Maar het betreft meer dan interpretatie. Vele passages van de koran zelf en van de soenna discrimineren vrouwen als zijnde het bezit van de familie of van de clan. In plaats van wederzijdse liefde en respect tussen de echtparen te propageren, verplicht de islam de vrouw tot gehoorzaamheid aan haar man. Praktisch ieder aspect van de familieregels in de islam benadeelt de vrouw ten gunste van de man. De koran verordent ongelijkwaardigheid voor de wet en die komt in praktisch ieder islamitisch land voor. In de koran wordt de vrouw systematisch als tweederangsfiguur afgeschilderd. Dit alles tast het zelfbeeld van vrouwen aan. Het woord liefde komt in de gehele koran slechts 77 keer voor. Over onvoorwaardelijke liefde, vergeving en mededogen wordt nauwelijks gesproken.
Daarom moeten moslims zich de vraag stellen: willen wij recht doen aan vrouwen of willen we de islam van alle kritiek vrijwaren? Aan veel moslims en islamologen verwijt Selim dat ze de tweede positie verkiezen. Het lijkt er haast op dat men bang is dat de islam een kritische, eerlijke analyse niet kan doorstaan. Zij pleit voor een eerlijke, moedige en intellectueel integere analyse van de islam. We moeten af van de vijandige reactie tegenover religiekritiek. De kritiekloze houding kan alleen maar veranderen indien er genoeg mensen zijn die hun mening openlijk durven uiten. Daar ben ik het grondig mee eens.
Selim heeft haar boek geschreven als dialoog met een fictieve vriendin, Salma. Die komt door een nauwkeurige en kritische lezing van de Koran langzaam tot de ontdekking dat wat haar altijd is voorgehouden niet klopt.
De troef van dit boek is dat het geschreven is door een vrouw die én als moslima is opgevoed én de Koran echt bestudeerd heeft. In drie bijlagen voorziet ze de relevante verzen van commentaar waardoor haar stellingen geloofwaardiger zijn dan die van Benazir Bhutto. Selim gaat jammer genoeg niet in op de consequenties van haar studie voor de islam zelf. Het is een onafgewerkt verhaal, en dat is het zwakke punt van het boek.
Toch laat dit dunne boekje zien dat er ook op een serene wijze kritisch kan gedacht worden over de Koran en de islam. Het is bovendien vlot en inzichtelijk geschreven.
VERVOORT, M., Gissen en missen. Valkuilen van de menselijke geest. Adam/Apen, Uitg. Archipel, 2004, 215 pp. ISBN 90 6305 150 6
De vaas met twee gezichten, selffulling prophecy, wishful thinking, de fundamentele attributiefout, de kracht van placebos. We leven in een wereld van vanzelfsprekendheden die vaak bij nader inzien geen stand blijken te houden. Onze hersenen en zintuigen zetten ons maar al te vaak op het verkeerde been: er staat niet wat er staat, de werkelijkheid is niet wat ze is. Bij nader onderzoek blijkt onze wereld een massa schijnwaarheden te bevatten: valkuilen van de menselijke geest.
Behalve door optische illusies laten wij ons leiden door denkillusies als beoordelingsfouten en fouten bij het inschatten van risicos. Ons geheugen is notoir onbetrouwbaar doordat we selectief zijn in het opslaan en ophalen van informatie. Ons tijdsbesef is armoedig. In de omgang met anderen laten wij ons vangen door self-fulfilling prophecy en goedgelovigheid. Zelfbedrog is een algemeen menselijke en onuitroeibare eigenschap.
Dit boekje bundelt meer dan dertig voorbeelden van gissen en missen die ons dagelijks overkomen. Het is leuk en verhelderend te ontdekken hoezeer wij, die onszelf toch als redelijke wezens beschouwen, ons op allerlei gebieden laten leiden door zelfbedrog en schijnwaarheden.
Inzien hoe intuïtieve beslissingen tot stand komen en onder welke omstandigheden weldoordachte besluiten uitblijven is ook nuttig. Het inschatten van risicos gaat niet vanzelf en langetermijndenken moet geleerd worden. Kennis van deze kronkels van de geest kan ons helpen bij het nemen van doordachte en lange termijnbeslissingen, bijvoorbeeld inzake gezondheid.
Maar als dit zelfbedrog ons soms funest op het verkeerde pad kan zetten, waarom blijven wij er dan zo hardnekkig aan vast hangen? Waarschijnlijk dient het ergens toe. Zonder zelfbedrog, zonder gissen en missen, zijn er immers geen hoop en verlangen. Zonder verlangen zijn er geen idealen, en zonder idealen, de illusies bij uitstek, is er geen samenleving mogelijk. Zelfbedrog zou dus een evolutionair noodzakelijke eigenschap kunnen zijn. Het is even onmisbaar voor de overleving als de mogelijkheid het te doorzien en te ontmaskeren.
Een dun boekje, dat je liefst met mondjesmaat verorbert om (weer) een nieuwe illusie te ontdekken. De korte, vlot leesbare hoofdstukjes maken dat zeker mogelijk.
KENDRICK, M., De cholesterolhype. (Vert. The Great Cholesterol Con) Diemen, Veen Magazines, 2008, 282 pp. ISBN 978 90 857 1171 1
De cholesterolhypothese luidt als volgt. Als je teveel voedingsmiddelen met cholesterol en/of verzadigd vet eet, zal het cholesterolgehalte in je bloed stijgen. Het teveel aan cholesterol slaat neer op de vaatwanden, waardoor de slagaders dikker en voller worden. Op termijn blokkeert dit de bloedvoorziening van het hart, met als resultaat een hartinfarct of beroerte.
Maar er is geen enkel bewijs dat deze hypothese ondersteunt. Ze is het gevolg van een reeks tragische misverstanden en ordinaire egotripperij. Men heeft zelfs geen idee hoe cholesterol atherosclerose zou veroorzaken. Nieuwe ontdekkingen en bevindingen halen de hypothese telkens onderuit, maar ze wordt steeds opnieuw gestut door nieuwe adhoc hypothesen die haar moeten in stand houden.
Op basis van die foutieve hypothese zijn nu ontelbare mensen aan de statines, cholesterolverlagende middelen. Daaraan verdient de farmaceutische industrie hopen geld, in 2007 alleen al meer dan 30 miljard dollar. Statines worden als wondermiddelen voorgesteld, maar dat zijn ze niet. Het gebruik van statines heeft ernstige bijwerkingen die een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Malcolm Kendrick, arts en onderzoeker bij de European Society of Cardiology, is niet de enige die ervan overtuigd is dat de cholesterolhypothese fout is. Er bestaan reeds verschillende publicaties over het negatieve effect van statines op de gezondheid. De oorlog tegen cholesterol is misplaatst. Cholesterol is absoluut geen boosdoener, maar zelfs onmisbaar voor een goede gezondheid.
In een zeldzaam systematisch, wetenschappelijk en inzichtelijk betoog doorprikt Kendrick de fabeltjes die de cholesterolhypothese in stand moeten houden. Hier tegenover stelt hij een andere theorie over het ontstaan van hart- en vaatziekten. Die zit heel logisch in elkaar en wordt ondersteund door belangrijke inzichten over ons neurovegetatief systeem en statistische gegevens over het voorkomen van hart- en vaatziekten. In de visie van Kendrick is aanhoudende stress de grote boosdoener. Even systematisch en minutieus legt hij uit hoe dit in zijn werk gaat.
Kendrick heeft mij met zijn degelijk en doordacht betoog geïmponeerd. In een ironische stijl en met gevatte opmerkingen legt hij de vinger op de wonde. Het vraagt wel enige concentratie om de veelheid van vaktermen en fysiologische processen te vatten, maar de tekst is in het algemeen vlot te lezen. Een aanrader!
MANSFIELD, H.C., Mannelijkheid. (Vert. Manliness) Adam, Meulenhoff, 2008, 388 pp. ISBN 978 90 290 8019 4
Wij leven in een maatschappij waarin rechten, plichten of positie niet door sekse bepaald worden: de sekseneutrale samenleving. Nooit eerder in de geschiedenis heeft een dergelijke terechte gelijkheid tussen de seksen bestaan.
Toch zijn daarmee de maatschappelijke verschillen tussen mannen en vrouwen niet geheel verdwenen. Alle pogingen ten spijt om mannen en vrouwen als gelijken te beschouwen en te behandelen, blijven seksegebonden stereotypen en rolverdeling voortbestaan. Er zijn nog altijd veel meer mannen in hogere maatschappelijke functies dan vrouwen, en de meeste mannen blijven een afkeer hebben van vrouwenwerk. Seksespecifiek gedrag en seksestereotypen blijken hardnekkig en haast niet uit te roeien. Hoe komt het dat ze stand houden in een sekseneutrale samenleving?Wat heeft dit met mannelijkheid (en vrouwelijkheid) te maken?
Volgens Harvey Mansfield heeft sekse in deze maatschappij haar diepere betekenis verloren. De sekseneutrale samenleving zoals we die nu kennen berust op de overtuiging dat mannelijkheid resp. vrouwelijkheid niet bestaan. Vooral mannelijkheid wordt als negatief bekeken. Het woord mannelijkheid roept misbruik op, agressie, onderdrukking, minachting. Is dat werkelijk zo, of moeten wij mannelijkheid beter definiëren en herwaarderen? En hoe moet dat gebeuren, welke kapstokken hebben we hiervoor?
In zijn boek poogt Mansfield een zinvolle discussie op gang te brengen over mannelijkheid - en dus ook vrouwelijkheid. Hij is van mening dat een beter begrip van echte mannelijkheid hiertoe een essentiële voorwaarde is. En die is meer dan wat gewoonlijk voor mannelijkheid doorgaat. Hij wil een pleidooi houden voor de waarde van beschaafde mannelijkheid.
Wat een natuurlijke eigenschap is moet immers bijgeschaafd worden wil ze maatschappelijk waardevol kunnen worden. Mannelijkheid noch vrouwelijkheid in ongepolijste vorm stemmen immers vrolijk.
Mansfield gaat dus op zoek naar wat bijgeschaafde mannelijkheid kan betekenen. Hiervoor gaat hij eerst te rade bij de wetenschap. Alle wetenschappelijke onderzoeken bevestigen de geldigheid van seksestereotypen. Toch verschaft de wetenschap geen bruikbaar antwoord op zijn vraag. Ze ontleedt mannelijkheid wel in verschillende eigenschappen, maar verbindt ze niet. Ze analyseert maar synthetiseert niet en komt daardoor niet bij de ziel van mannelijkheid resp. vrouwelijkheid. Mannelijkheid (en vrouwelijkheid) is meer dan een verzameling eigenschappen.
Vervolgens verdiept hij zich in literatuur en filosofie. Hier vindt hij andere antwoorden, waarin hij zichzelf en zijn ideeën beter terug vindt. Volgens hem wordt mannelijkheid gekenmerkt door zelfvertrouwen en leidinggeven. Bij mannelijkheid staat het belang van het individu centraal. Mannen moeten zich belangrijk kunnen voelen, en dat kan problemen geven als een man dit zonder meer wil bereiken. De waarlijk in hogere zin mannelijke man is immers niet iemand die zichzelf laat gaan, maar iemand die zichzelf weet in te tomen. Daaronder verstaat hij onder andere hoffelijkheid, respect voor zwakkeren, ondernemingszin en verantwoordelijkheidszin. Hij gaat deze visie toetsen bij verschillende denkers en schrijvers.
Wat moeten we nu met mannelijkheid in de sekseneutrale samenleving? De verschillen tussen mannen en vrouwen zullen blijven bestaan en kunnen dus niet genegeerd worden. De erkenning van mannelijkheid zal ons echter toelaten om die te polijsten en bij te schaven, zodat ze een deugd kan worden en niet een hinderlijke eigenschap. Dit geldt mutatis mutandis voor vrouwelijkheid, en is volgens Mansfield een taak van de feministische beweging. In hun deugden vullen mannen en vrouwen vullen elkaar perfect aan. Ze dienen niet in alles elkaars evenknie te zijn.
Voor de sekseneutrale samenleving betekent dit volgens Mansfield dat de terecht verworven gelijkheid tussen de seksen enkel zin heeft in het publieke domein. In het privédomein zouden mannen en vrouwen keuzes moeten kunnen maken in overeenstemming met hun natuurlijke seksespecifieke voorkeuren. Dit zou volgens hem leiden tot meer tevredenheid zowel bij mannen als bij vrouwen.
Er valt iets voor deze stelling te zeggen, omdat de erkenning van de eigenheid van mannen resp. vrouwen meer ontspanning kan brengen in de man-vrouwrelaties in het privéleven. Maar ze zitten ook gevaren in. Ze kan een excuus vormen voor mannen om het huishouden en een meer eerlijke taakverdeling daarin gewoon naast zich neer te leggen. Vrouwen die in het publieke domein ook willen meetellen worden hierdoor weer opgezadeld met een dubbele taak. Mansfield laat ook de politiek-economisch-maatschappelijke implicaties van zijn standpunt buiten beschouwing. Zolang bestaanszekerheid en leefomstandigheden van individuele burgers en gezinnen vooral afhangen van buitenhuisarbeid, zullen vrouwen in een moeilijke positie blijven als het gaat om de keuze tussen en combinatie van gezin en werk.
Als, beweert Mansfield, het huishouden echter meer eer zou meebrengen, zouden vrouwen zich er met plezier op toeleggen. Dan heeft Mansfield zich waarschijnlijk zelf nog niet vaak ingelaten met repetitief en geestdodend werk als strijken en poetsen. Zolang het huishouden en de zorgtaken in het gezin maatschappelijk en financieel nauwelijks gewaardeerd worden en als vanzelfsprekend worden beschouwd, zal het met de eer ervan wel treurig gesteld zijn. En zijn argument riekt toch heel sterk naar het discours van de vrouw aan de haard.
Mansfield schreef naar eigen zeggen echter geen praktijkboek maar een boek voor denkers, en dit is op zich een verdienste. Toch is het een ronduit elitair boek, ontoegankelijk geschreven in een zeer ingewikkelde taal. Je moet al heel veel literaire en filosofische achtergrond bezitten om zijn betoog een beetje te kunnen volgen. In ieder geval geen goede werkwijze als je wil dat je opvattingen invloed krijgen.
HALL, L.M., MovieMind. Regisseer je eigen films. (Vert. MovieMind: Directing the Theatre of Your Mind) Deventer, Uitg. Ankh-Hermes, 2004, 194 pp. ISBN 90 202 6054 5
De regisseur zijn van je eigen leven, een aanlokkelijke gedachte, maar vaak niet meer dan een mooie wensdroom. Vaak hebben we het gevoel dat we ons leven niet zelf in handen hebben, maar geregeerd worden door omstandigheden en emoties waarop we geen vat hebben. Het klinkt dus mooi, je eigen leven regisseren, maar hoe doe je dit?
Volgens Michael Hall, opgeleid in de cognitieve gedragspsychologie en NLP, is het eenvoudig. Hij gaat uit van het cognitieve model: ons gedrag en onze gevoelens worden bepaald door onze gedachten over de wereld en onszelf. Als we ons anders willen gedragen en voelen, moeten we onze gedachten veranderen. Dit is niet vanzelfsprekend, maar wordt eenvoudiger als we die gedachten concreter kunnen maken, dus zichtbaar, hoorbaar en voelbaar.
Eigenlijk doen we dat al onbewust. Wat zich in ons hoofd afspeelt is een afspiegeling van zintuiglijke ervaringen: we zien beelden, horen geluiden, ruiken geuren, smaken en voelen. Elke gebeurtenis roept een innerlijke film op met specifieke zintuiglijke ervaringen, die onze gevoelens en gedrag beïnvloedt. Het denken van mensen is te vergelijken met een film, die zich niet in een zaal of op televisie maar in hun hoofd afspeelt.
Het probleem is dat, als we niet opletten, we steeds weer dezelfde films draaien in ons hoofd. We zijn acteur in onze eigen film, en blijven onbewust dezelfde rol spelen in dezelfde innerlijke film. Als die film ons vervelende gevoelens en gedragingen oplevert, zouden we erbij gebaat zijn als we de film zelf konden veranderen.
Volgens de NLP-er Hall is dit niet eens zo moeilijk. We kunnen uit onze film stappen en er op afstand naar kijken. Dan kunnen we het scenario naar believen veranderen zodat we er betere gevoelens aan overhouden. Door middel van visualisatie en imaginatie kunnen we ons denkkader veranderen, waarmee we betekenis geven aan dingen, gebeurtenissen en mensen. Deze benadering heeft haar nut al bewezen.
In Neurolinguïstisch Programmeren (NLP) heeft men hiervoor specifieke technieken ontworpen. De keuze voor de film als metafoor voor denken of informatieverwerking steunt op kennis over de werking van de hersenen. Hall probeert de theorieën van NLP over deze processen uit te leggen. Hij stelt vragen en oefeningen voor die iemand kunnen helpen om zich bewust te worden van zijn innerlijke films en die te veranderen zoals gewenst. In dit boek wil hij immers deze modellen gebruiksvriendelijker maken.
In die goede bedoelingen is hij volgens mij echter niet geslaagd. Zijn uitgangspunten en visie op het denken van de mens zijn terecht en wetenschappelijk gestaafd, maar de wijze waarop Hall die behandelt is ronduit slordig, oppervlakkig en verward. Hij zegt zelf dat de sterkte van NLP niet in de theorie ligt maar in de praktijk, en dat is duidelijk te merken. Het boek staat vol met moeilijke begrippen en ingewikkelde processen, maar ze worden niet helder uitgelegd. Zijn betoog is ongestructureerd, de indeling onoverzichtelijk, hij springt van de hak op de tak en herhaalt zichzelf voortdurend, zodat het vaak lijkt alsof de auteur zelf de draad kwijt is. Gelukkig bevat elk hoofdstuk een samenvatting, die in eenvoud dan weer schril afsteekt tegen de voorafgaande verwarde tekst, waarvan een groot deel daarbij vergeleken totaal overbodig lijkt.
In zijn overdreven enthousiasme houdt de auteur de lezer bovendien onterecht voor dat zijn methode zeer eenvoudig is en als een soort wondermiddel onmiddellijk werkt. Mij bekruipt dan het gevoel dat hij slechts reclame maakt voor NLP.
ZAKARIA, F, De toekomst van vrijheid. De paradoxen en schaduwzijden van democratie. (Vert. The Future of Freedom. Illiberal Democracy at Home and Abroad) Adam/Apen, Uitg. Contact, 2003, 272 pp. ISBN 90 254 1584 9
In de afgelopen eeuw is de opkomst van de democratie in de wereld de meest bepalende ontwikkeling geweest. In 1900 bestond er in geen enkel land iets wat we tegenwoordig een democratie zouden noemen. Op dit moment zijn zon 120 landen democratisch te noemen, ongeveer 62 procent van alle landen op de wereld. Voor het overgrote deel van de wereldbevolking is de democratie de enige bron van politieke legitimiteit. Een paar dagen geleden heeft de wereld er een nieuwe democratie bij gekregen: in het Aziatische koninkrijk Bhutan is de koning afgetreden en zijn er voor het eerst verkiezingen gehouden.
Toch is democratie geen garantie voor vrede, rechten en vrijheden. In Zimbabwe claimt de oppositie de verkiezingsoverwinning op de regerende partij van de zittende president Mugabe en vreest men voor geweld. In Kenia heeft de uitslag van de recente verkiezingen geleid tot gewelddadige verdrijving van en moordpartijen op een bepaalde bevolkingsgroep. En in Irak woedt onder de bezetting van de Verenigde Staten nu al 5 jaar een bloedige burgeroorlog in naam van de democratie.
De democratie zoals wij die in het Westen kennen is een bijzondere vorm: een constitutioneel liberale democratie. Constitutioneel liberalisme is in West-Europa en de VS ontwikkeld ter bescherming van het recht van een individu op leven en bezit en op vrijheid van godsdienst en spreken. Het gaat hier om wat een regering zich ten doel stelt, en niet om de procedures voor het kiezen van een regering. De combinatie van constitutioneel liberalisme en democratie is echter helemaal niet vanzelfsprekend.
Democratie betekent immers niet meer dan het zelfbestuur van een volk. De minimumvereiste is dat een regering tot stand is gekomen door verkiezingen. Verkiezingen vormen echter geen garantie voor een regering die de fundamentele rechten en vrijheden van al haar burgers, dus ook van de minderheden, beoogt en beschermt. De nationaal-socialistische episode in Duitsland is daarvan een van de meest frappante voorbeelden. Over de hele wereld zijn er democratisch gekozen regimes die routinematig de constitutionele grenzen van hun bevoegdheden schenden en burgers hun grondrechten ontzeggen en ontnemen. En in een aantal opzichten bedreigt ook bij constitutioneel liberalisme het voortschrijdend democratiserings-proces de rechten en vrijheden van de burgers.
Zakaria brengt de spanning tussen democratie en vrijheid aan de orde. In de eerste hoofdstukken exploreert hij de sleutelbegrippen democratie en vrijheid, en het kronkelige pad waarlangs zij in de Westerse wereld het politieke bestel hebben gevormd. Als Amerikaan van Indische origine spreidt hij daarbij een zeldzaam accurate kennis van de Europese geschiedenis ten toon.
Hij onderzoekt welke factoren de vrijheid van burgers in een land bevorderen resp. beknotten. De sleutelfactor voor het lukken van een democratie is volgens hem haar economisch succes. Maar om een democratie in stand te houden dient het wel te gaan om verdiend succes. Natuurlijke rijkdommen kunnen de groei en versteviging van de democratie juist in de weg staan. In dit verband besteedt Zakaria een volledig hoofdstuk aan de explosieve situatie in de islamitische landen in het Midden-Oosten.
Hiermee trekt Zakaria resoluut de kaart van het liberale kapitalisme: blijkens de cijfers is kapitalistische groei de beste basis voor de creatie en instandhouding van een liberale democratie. Getuige de succesverhalen van bepaalde landen in het Verre Oosten blijkt een combinatie van liberalisering en regulering van de markt met een geleidelijke invoering van democratie de meest geschikte aanpak. Hiermee schaart Zakaria zich aan de zijde van Joseph Stiglitz en Benjamin Barber, al hanteren zij een verschillend uitgangspunt.
Maar ook in liberaal kapitalistische landen brengt meer democratie niet noodzakelijk meer vrijheid. De democratisering van het bezit en het geld heeft niet alleen meer welvaart gebracht iedereen is kapitalist geworden - maar ook de teloorgang van het gezag. Leiders in de verschillende gebieden van een samenleving (godsdienst, cultuur, intelligentsia, de hoger opgeleide elite) conformeren zich liever aan de wil van het volk en handelen steeds minder vanuit een lange termijnvisie op goed bestuur. Populistische leiders gaan naar de pijpen dansen van hun kiespubliek en durven geen onpopulaire beslissingen meer nemen in het belang van het geheel. De observaties van Zakaria betreffen vooral de VS, waar de invloed van lobbys en financiële belangengroepen zeer ver gaat en een ernstige hinderpaal vormt voor coherent beleid in functie van het welzijn van de totale bevolking. Maar ook in Europa hebben populistische leiders en items steeds meer invloed op de politieke beleidsvoering.
De enige uitweg uit de impasse van het populisme en de dictatuur van het getal is volgens Zakaria de versterking en eventueel (her)invoering van een indirecte of gedelegeerde democratie. Als positief voorbeeld hiervan schuift hij de Europese Unie naar voor. Deze wordt er vaak van beschuldigd ondemocratisch te zijn en te ver te staan van de gewone burger. Dankzij haar zeer sterk gedelegeerde democratie is de Europese Unie er echter in geslaagd, tegen de belangen van bepaalde minderheden in, zeer veel oorspronkelijk impopulaire beslissingen te nemen die een belangrijke positieve invloed hebben gehad op de levensomstandigheden en -kwaliteit van de Europese burgers.
In de loop van de twintigste eeuw is het voorheen ongereglementeerde kapitalisme, dat alleen voordelig was voor de bezittende klasse, gereguleerd. Tegelijk kregen burgers steeds meer politieke zeggenschap door de deregulering van de democratie. Beide processen zijn volgens Zakaria nu teveel doorgeschoten. In zijn boek houdt hij een pleidooi voor een nieuwe regulering van de democratie, waarin de democratische besluitvorming weer gebaseerd is op de langetermijnvisie van het constitutioneel liberalisme.
Ook al is dit boek reeds 5 jaar geleden geschreven, toch blijft de inhoud opvallend actueel. Zakaria heeft zich goed gedocumenteerd. Het betoog is zeer inzichtelijk en dus vlot leesbaar. Een uitgebreid register laat snel opzoeken toe. Dit is een standaardwerk!
MAK, G. In Europa. Reizen door de twintigste eeuw. Adam, Atlas, 2007 (19de dr.), 1223 pp. ISBN 90 450 1178 6
Begin 1999 ondernam Geert Mak een reis door Europa. Hij bezocht een aantal sleutelsteden van het twintigste eeuwse Europa en probeerde daarmee een beeld te krijgen van de geschiedenis van ons continent. Hiermee vertelt hij ook het verhaal van een Europa dat zich ontwikkelde van een netwerk van losse verbanden naar een gemeenschappelijk project dat een unicum is in de geschiedenis van de mensheid. Het Europa dat wij nu als vanzelfsprekend kennen was gedurende bijna een eeuw zeer verdeeld. Er was wel diversiteit maar ook veel onderlinge wedijver en strijd.
De twintigste eeuw heeft voor Europa een omwenteling meegebracht in veel opzichten: twee wereldoorlogen, verschillende dictaturen, burgeroorlogen en etnische conflicten tekenden het gezicht van Europa in de twintigste eeuw. Niemand voorzag de Europese Unie, maar ook niemand hoe taai het nationalisme is en was.
Het is gemakkelijk om achteraf in het verloop van de gebeurtenissen een orde te zien, maar wie zich daar midden in bevindt moet altijd weer zoekend een weg vinden. Mensen maken keuzes, en laten zich daarvoor leiden door wat zij op dit moment aan informatie voorhanden hebben. Geert Mak probeert deze geschiedenis te zien en te vertellen door de ogen van de gewone en minder gewone mensen die ze gemaakt hebben. Niet zozeer de droge feiten zijn belangrijk, maar het vaak droevige en schrijnende verhaal van deelnemers en ooggetuigen.
Het Europese project is uniek in de geschiedenis en het is eigenlijk pas begonnen. Nergens ter wereld hebben volkeren met een zo verscheidene cultuur en geschiedenis zich verenigd in een economische en politieke eenheid van een dergelijke omvang. Het zal nog generaties duren voor Europa een succesvolle federatie kan genoemd worden. De zwakte van Europa is echter tegelijk haar kracht: diversiteit. En zo kan je In Europa ook zien: een pleidooi voor het samengaan van diversiteit en tolerantie.
Het mag dan wel een turf zijn, Geert Mak weet zeer boeiend en gevarieerd te schrijven. Zijn verhaal is meeslepend en verveelt nooit. De verschillende onderdelen hebben een comfortabele lengte, waardoor je het lezen regelmatig kan onderbreken zonder de draad van het betoog te verliezen.
De auteur heeft zich terdege gedocumenteerd, getuige de uitgebreide noten- en literatuurlijst. Er is bovendien een handig namenregister.
GREER, G., De vrouw van Shakespeare.(Vert. Shakespeares Wife). Adam, Meulenhoff, 2008, 478 pp. ISBN 978 90 290 8039 2
Tot zeer recent heeft de geschiedenis zich altijd op de prestaties van de man gericht. Hoe hoger die prestaties werden aangeslagen, des te groter was de kans dat de vrouw met wie hij het bed deelde hem onwaardig werd geacht. Zijn fans deinsden terug voor het denkbeeld dat zijn echtgenote misschien een bijdrage van belang had geleverd aan het succes van haar man. Overwegend mannelijke commentatoren delen de overtuiging dat een geniale man zijn potenties slechts kan realiseren als hij zijn vrouw terzijde schuift.
Ook van Shakespeare is lang als bijna vaststaand aangenomen dat hij een ongelukkig huwelijk had. Daar waren nauwelijks bewijzen voor, maar door te doen wat van haar verwacht werd haar mond houden en buiten beeld blijven heeft Ann Hathaway een gat achtergelaten die de commentatoren van het leven en werk van Shakespeare hebben opgevuld met hun eigen gissingen. Over zijn leven weet men hoe dan ook bitter weinig, maar de luttele gegevens over de relatie met zijn vrouw die ons ter beschikking staan, kunnen ook anders dan in haar nadeel worden geïnterpreteerd.
Germaine Greer neemt met dit boek haar oude liefde weer op: zij studeerde af aan de universiteit van Cambridge met een scriptie over de vroege komedies van Shakespeare. In dit boek probeert zij, met behulp van de schaarse gegevens uit die tijd, de rol en betekenis van Ann Hathaway als vrouw van Shakespeare te duiden. Bij gebrek aan stevige documenten over de personen zelf, gebruikt zij daarvoor de beschikbare kennis over de zeden en gewoonten van die periode. Ook de werken van Shakespeare worden als bewijsmateriaal ingezet. Dit maakt haar verhaal in hoge mate speculatief, zoals ze zelf op het einde toegeeft.
Het is taaie lectuur, vooral door de vele details die voorkennis veronderstellen over de vele aspecten van het Engeland van de 16e eeuw. De verdienste van Greer is niet dat ze een historisch accuraat boek heeft geschreven, maar wel dat ze met De vrouw van Shakespeare een ander licht heeft doen schijnen op de vrouw achter de succesvolle man.
EINON, D., Jong geleerd. Hoe u uw baby, peuter of kleuter kunt opvoeden en begeleiden bij zijn ontwikkeling. Tielt, Lannoo, 2001, 240 pp. ISBN 90 09 444 28
Dorothy Einon doceert psychologie aan de University of London. Haar interesse gaat vooral uit naar de ontwikkeling van het kind.
In dit boek geeft zij een overzicht van de ontwikkeling van kinderen tot 6 jaar. In de verschillende hoofdstukken wordt telkens een bepaalde vaardigheid belicht, o.a. bewegen, waarnemen, creativiteit, ruimtelijk inzicht, zelfstandig worden, sociale vaardigheden. In de laatste hoofdstukken besteedt de auteur aandacht aan de voorbereiding op de basisschool.
Elk hoofdstuk brengt de mijlpalen in de ontwikkeling van een kind in kaart en geeft aan wanneer je welke volgende stap kan verwachten. Dorothy Einon besteedt aandacht aan de zichtbare veranderingen in het gedrag van een kind, maar ze laat vooral zien hoe het kind op een bepaalde leeftijd de wereld om zich ziet en begrijpt, hoe dit het gedrag verklaart en met de leeftijd verandert. Voor elk ontwikkelingsgebied en elke ontwikkelingsfase stelt Einon een aantal activiteiten voor waarmee je als ouder het verwerven van de bewuste vaardigheden kan bevorderen of vergemakkelijken.
Dit is een eenvoudig en tegelijk kwalitatief hoogstaand boek. De verschillende stappen in de ontwikkeling van een bepaalde vaardigheid worden correct en overzichtelijk weergegeven. Op de ontwikkelingsstappen laat zij allerlei tips, spelletjes en activiteiten aansluiten die niet alleen plezierig zijn, maar ook een echte uitdaging inhouden.
Het is jammer dat het boek niet meer verkrijgbaar is, want het is een zeer degelijke leidraad voor ouders van jonge kinderen. Het werk is vlot geschreven, biedt overzichtelijke tabellen, is zeer aantrekkelijk gepresenteerd en kleurig geïllustreerd met sprekende fotos. Het is gedrukt op gebruiksbestendig stevig papier.
CLIFFORD-POSTON, A., Prinsjes en prinsesjes. Begrijp het gedrag van je kinderen. (Vert. When Harry hit Sally) Adam, Uitg. Archipel, 2007, 327 pp. ISBN 690 6305 322 2
Boeken over opvoeding, ze intrigeren mij steeds opnieuw. Vooral nu het tijdperk van de hypergevoelige Nieuwe Tijdskinderen op zijn laatste benen lijkt te lopen, prikkelt een titel als deze mijn kritische zin. Hoezo, prinsjes en prinsesjes? Hoezo, begrijp het gedrag van je kinderen? Heeft al teveel begrip ons niet een hele generatie rotverwende jochies opgeleverd? Met het nodige scepticisme ben ik dus begonnen met lezen.
Andrea Clifford-Poston is docente en kinder- en gezinstherapeut. In haar praktijk helpt ze ouders en kinderen met opvoedings- en gedragsproblemen. Volgens haar vinden die niet in de eerste plaats hun oorsprong in gebrekkige opvoedingsvaardigheden van ouders. Geen enkele ouder is immers expert in het opvoeden. Opvoeding is een communicatieproces, waarin beide partijen met hun gedrag iets aan elkaar duidelijk maken. Ouders en kinderen praten met elkaar via hun gedrag. En dit is niet altijd even doorzichtig voor de andere partij.
Daarbij trekken kinderen makkelijk aan het kortste eind. Zij beschikken slechts over beperkte mogelijkheden om duidelijk te maken wat in hen omgaat of te laten weten wanneer ze een probleem hebben. Ze zijn afhankelijk van de bereidwilligheid van volwassenen om te luisteren naar wat zij te zeggen hebben. Als dit niet gebeurt kiezen kinderen vaak voor probleemgedrag, dat volwassenen dan als lastig en ongepast interpreteren. Daardoor komt een vicieuze cirkel op gang, die enkel kan onderbroken worden wanneer volwassenen het gedrag van het kind proberen te begrijpen.
Veel opvoedingsproblemen kunnen volgens Clifford-Poston voorkomen worden en opgelost door het gedrag van het kind als praten te interpreteren. Probleemgedrag is immers een probleem voor volwassenen, maar een oplossing voor de reële zorg of moeilijkheid van een kind. Het is een manier waarop het kind de volwassene probeert zijn zorgen te vertellen.
In de verschillende hoofdstukken bespreekt de auteur normale opvoedingsproblemen zoals rivaliteit tussen broertjes en zusjes, eet- en slaapproblemen, aanpassingsproblemen bij de overgang naar de lagere school, de baas spelen en pesten. Ze laat zien hoe dit gedrag als communicatievorm kan worden opgevat, geeft aan wanneer ouders het als abnormaal moeten beschouwen en misschien professionele hulp moeten zoeken. In de laatste twee hoofdstukken komen de invloed van echtscheiding aan de orde en enkele van de problemen waarmee werkende moeders worden geconfronteerd.
Ze presenteert geen kant-en-klare oplossingen, maar biedt stof tot nadenken over verschillende aspecten van probleemgedrag. Een kind kan daarmee verschillende boodschappen willen overbrengen. Ze besteedt bovendien ruim aandacht aan een vaak vergeten aspect van opvoedingsproblemen, nl. dat het probleem van het kind meestal ook verweven is met de zorgen van de ouders. Kinderen worden immers geboren in een wereld van verwachtingen en fantasieën. Niets roept zoveel jeugdherinneringen op als het ouderschap. Ouders willen in hun kinderen hun eigen aspiraties verwezenlijkt zien. Kinderen én ouders brengen de rest van hun leven door met pogingen om zich zowel van elkaars fantasieën te bevrijden als eraan te voldoen. Ze zijn zich daarvan doorgaans niet bewust. Clifford-Poston formuleert vragen die je aanzetten hierover na te denken.
Dit is een zeer doordacht boek over opvoeden en opvoedingsproblemen, dat verschillendetherapeutische en pedagogische invalshoeken combineert zonder de lezer met theorie te overladen. De indeling sluit aan bij de behoefte van ouders: advies voor concrete opvoedingssituaties. Het is vlot geschreven en helemaal niet belerend.
SPIERENBURG, M., Bakerpraatjes. Alle dingen die ze je niet vertellen over zwanger zijn en moeder worden. Vianen/Apen, The House of Books, 2007, 208 pp. ISBN 90 443 2011 4
Nagenoeg alle zwangerschapslectuur zwelgt in lyrische beschrijvingen van het wonder van het nieuwe leven en de blijdschap van de aanstaande moeder. De misselijkheid, de zware benen, de vlekken in je gezicht, de striemen, de geknelde maag, het aanhoudende gevoel te moeten plassen en nog veel meer neem je er als gelukkige zwangere toch gewoon bij? Maar als al die vervelende zwangerschapskwaaltjes je de strot uit komen, en je zoals alle aanstaande moeders geplaagd wordt door de zenuwen, bieden die boeken weinig soelaas. Integendeel, je gaat algauw denken dat je wel een afwijking zal zijn.
Als je sommige boeken mag geloven, is de bevalling niet meer dan een fluitje van een cent. Het verloop wordt haarfijn uit de doeken gedaan, en dank zij de ademhalingstechnieken die je leerde op de prenatale gymnastiek is het karwei zo geklaard. Na afloop zijn alle pijn en ongemak op slag vergeten bij de aanblik van een rozige wolk van een baby. Niets vertelt je dat het ook weleens mis kan lopen, dat het behoorlijk pijnlijk is en dat de baby met zijn gerimpelde varkentjesaanblik ook flink kan tegenvallen.
Ook over de onzekerheid en de paniek bij het besef van die verpletterende verantwoordelijkheid, het uitgelubberde gevoel en de moordende vermoeidheid nog lang na de bevalling is zelden veel realistische informatie te lezen. Als prille moeder word je verondersteld volkomen opgewassen te zijn tegen de aanslag op je vrijheid en de tijd- en energievretende zorg voor een totaal afhankelijke baby, en er bovenop nog dolgelukkig over te zijn.
Bakerpraatjes geeft alle vrouwen een opluchtend generaal pardon. Manon Spierenburg doet een boekje open over alles wat door de band niet gezegd mag worden. Zwangerschap, bevalling en moederschap kunnen zwaar zijn, en geregeld helemaal niet leuk. Moeders zijn wel blij met de baby, en zouden hem voor geen geld willen missen. Maar er moet ruimte gemaakt worden voor àlle gevoelens die ze erover hebben, en niet alleen de positieve.
Dat doet Spierenburg met glans. Haar verhaal is doorspekt met zeer herkenbare getuigenissen van moeders. Met verrassende eerlijkheid, helderheid en vooral heel veel humor en relativering helpt Spierenburg een hele generatie vrouwen van hun schuldgevoel af.
ABICHT, L., De Verlichting vandaag. Apen,/Adam, Uitg. Houtekiet, 2007, 199 pp. ISBN 978 90 5240 927 6
De denkers van de As-tijd, de periode tussen 900 en 200 v.C., hadden het voor het eerst over de Verlichting van het individu en de samenleving. Het hoogste goed voor de mens, zo stelden ze, is zijn leven in dienst van het mededogen met andere mensen te stellen. De grote georganiseerde godsdiensten hebben deze wijsheid op hun eigen manier opgeëist en ingevuld.
Door de West-Europese Verlichting is deze invulling in vraag gesteld en afgewezen. Volgens de Verlichte denkers is de mens begaafd met rede en vrije wil. Hij is het aan zichzelf en zijn medemensen verplicht deze eigenschappen zo goed en zo autonoom mogelijk te gebruiken. Het autonome gebruik van de rede staat gelijk met vrijheid, zelfstandigheid en volwassenheid. De Verlichting heeft daarmee de suprematie van de religie in het Westen doorbroken. Het primaat van de rede staat ook aan de basis van de bloei van het wetenschappelijke denken en de technologie. Een nieuw tijdperk was begonnen waarin de belofte van een grootse toekomst besloten lag.
Toch heeft de Verlichting de mensheid niet het heil gebracht dat ze beloofde. In naam van de grote principes Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid brachten de voorbije eeuwen wel de huidige democratieën voort, maar ook het brutale kolonialisme en een aantal totalitaire regimes die zich aan gruwelijke genociden te buiten gingen. Uiteraard waren de meeste daders uitgesproken vijanden van de Verlichtingsideeën en het democratische systeem. Toch werden deze misdaden door zoveel mensen geduld en in veel gevallen zelfs verdedigd of toegejuicht. Was de historische Verlichting dan niet meer dan de wensdroom van een klein aantal westerse filosofen, kunstenaars en wetgevers die nauwelijks vat hadden op de maatschappelijke realiteit?
De geschiedenis heeft ons geleerd dat het niet volstaat te streven naar een rationele en seculiere samenleving opdat de Verlichtingsideeën zouden bloeien. Zijn ze dan onrealistisch of hopeloos voorbijgestreefd? Hoe kunnen wij het erfgoed van de Verlichting benoemen en in de praktijk brengen zonder weer in excessen te vervallen? Wat kan de Verlichting ons nog leren? In dit boek komen deze vragen aan de orde.
In een eerste hoofdstuk buigt Ludo Abicht zich over de oorsprong, de ontwikkeling en een aantal wezenlijke aspecten van de Verlichting. Daarbij valt op hoe, op basis van dezelfde grote principes, de verschillende denkers er al meteen zeer verscheidene interpretaties op na hielden. Sommige tegenstanders noemen dit een zwakheid, het is echter geheel in de lijn met het primaat van het autonome en zelfstandige denken. Een onderscheid dat later zeer belangrijk zal blijken is dit tussen de radicale en gematigde denkers. Voor radicale Verlichte denkers dienden de theoretische inzichten immers ook op politiek en sociaal vlak in praktijk gebracht te worden. Zij wilden ook de wereldlijke macht inrichten volgens de Verlichtingsideeën. De gematigde denkers, die hun pijlen vooral richtten op de godsdienst, hebben echter het pleit gewonnen. De wereldlijke machthebbers waren zeker in eerste instantie niet geneigd Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid voor allen, dus een echte democratie, te realiseren.
Dit is meteen al een van de kritieken die de Verlichting te verwerken kreeg. Deze en andere kritiek behandelt Abicht in het tweede hoofdstuk. Al vanaf het begin van de Verlichting werd zowel uit conservatieve en reactionaire als uit progressieve hoek kritiek geuit en ze is nog steeds actueel. Vandaag zijn verbazend genoeg meer voorstanders van de Verlichting te vinden in het traditioneel rechtse kamp dan in linkse kringen.
Het leeuwendeel van het boek gaat uiteraard over de betekenis die de Verlichting kan hebben voor de moderne, democratische samenleving. In het derde hoofdstuk gaat Abicht op zoek naar die elementen uit de Verlichting die strategisch of pedagogisch nuttig kunnen zijn voor de verdediging van de huidige democratische samenleving en zonder dewelke de democratie gewoonweg niet langer kan bestaan. In navolging van Ernst Bloch toetst hij enkele grote Verlichtingsthemas op hun actualiteitswaarde, onder andere waarheid en kennis, vrijheid, gelijkheid.
Zijn conclusie is zowel eenvoudig als complex. Het project van de westerse Verlichting heeft zeker niet afgedaan en is nog altijd brandend actueel. In een geglobaliseerde wereld met een grote diversiteit aan levensbeschouwingen en culturen willen immers alle mensen op evenwaardige manier aan bod komen. De Verlichting mag dan wel Europees van oorsprong zijn, ze is ook universalistisch: ze gaat alle mensen overal aan. Bovendien zijn ook in andere culturen en samenlevingen Verlichtingsideeën aanwezig. Abicht noemt het project van de Verlichting het voorlopig beste discussieplatform voor de realisatie van actief en authentiek pluralisme. In de negatieve betekenis betekent dit het afwijzen van elke vorm van fundamentalisme, in de positieve betekenis als een poging om op een open en positieve manier met de diversiteit aan levensbeschouwingen en culturen om te gaan.
Huldigt Abicht hiermee niet een al te positieve en dus eenzijdige visie op de mens en de samenleving? Kan de rede het uiteindelijk winnen van bruut geweld of eng groepsgevoel? Recente inzichten in de werking van het brein lijken er immers op te wijzen dat de mens niet in de eerste plaats een redelijk wezen is, maar zich vooral laat leiden door emoties en gevoelens. We leven in een onttoverde, seculiere wereld. Veel mensen voelen zich daarin ontheemd. Mensen blijven immers de vraag stellen naar de zin van het leven en de dood. Volgens Abicht zullen de slaagkansen van een hernieuwde Verlichting afhangen van de mate waarin ze in staat is op een positieve manier op deze reële menselijke vragen en behoeften in te gaan.
Als we het onafgewerkte project van de Verlichting een nieuwe kans willen geven, moeten we de spanningen in een samenleving onder ogen zien en niet verwerpen, en zoeken naar een manier om het midden te houden. En in de geest van de vrije rede, moet al wie met betere voorstellen komt een kans krijgen om anderen van zijn gelijk te overtuigen. Hiermee pleit Abicht voor een echte vrije meningsuiting, die niet wordt ingeperkt door individuele en groepsgevoeligheden. In het licht van meer en minder recente maatregelen, zoals het verbod op negationisme en het hoofddoekenverbod, is dit een zeer belangrijke stellingname.
Actief en authentiek pluralisme is dus geen afgewerkt en onveranderlijk geheel zoals de thora, bijbel of koran. Het is daardoor niet de gemakkelijkste, maar wel de enige weg naar een wereld waarin de waarden van de Verlichting voor alle mensen werkelijkheid kunnen worden. Het is de voorwaarde voor een authentieke democratie en een open samenleving, waarin de macht zo breed mogelijk gespreid is.
Dit boek is een stevig pleidooi voor diversiteit, vrijheid, tolerantie en actief pluralisme. Abicht presenteert een sober en tegelijk diepgaand betoog, dat bovendien zeer leesbaar is geschreven en dus vlot te verwerken. Het is ook zeer degelijk gedocumenteerd.
MEIJER, F., De oudheid is nog niet voorbij. Adam, Atheneum-Pollak & Van Gennep, 2007, 279 pp. ISBN 90253 6338 3
De Grieken en Romeinen werden heel lang beschouwd als de grondleggers van de Europese beschaving. Hun hoogstaande prestaties op politiek, literair en cultureel gebied werden alom geprezen. Men ging ervan uit dat de Griekse en Romeinse maatschappijen op geen enkele manier konden vergeleken worden met moderne samenlevingen. De laatste vijftig jaar is daar echter verandering in gekomen. Megalomane en onafgewerkte bouwprojecten, miskende genieën, wonderlijke genezingen, zelfmoordaanslagen en religieus fanatisme, supportersgeweld, de ouden kenden het ook al. Ze worstelden met dezelfde problemen als wij en hadden het even moeilijk om daar passende antwoorden op te vinden.
In dit boek biedt Fik Meijer ons een blik in de leefwereld van de ouden. Hij wil laten zien dat de oudheid moderner is dan vaak wordt gedacht. Je zou het ook kunnen omkeren: de moderne samenleving is niet zo nieuw als we veronderstellen. De verschillen tussen beide zijn vooral te verklaren uit andere leefomstandigheden en omgevingsfactoren. In tegenstelling tot de onze waren de Griekse en Romeinse samenleving onder andere een overwegend agrarische samenleving. Mensen blijven mensen, in welke tijd ze ook leven.
Fik Meijer biedt ons geen aaneengesloten geschiedenis, maar een reeks afzonderlijke verhalen die telkens een ander aspect belichten van de oudheid. Het is een compilatie van zeer uiteenlopende onderwerpen. Met themas als een waardige oude dag en de vrije wil maakt hij soms een expliciete vergelijking tussen de oudheid en het heden. Het boek had meer waarde gehad indien hij dit vaker en explicieter had gedaan.
Achteraan is een interessante leeslijst opgenomen. Een handig en volledig namenregister vervolledigt het geheel.
Een pretentieloos, vlot leesbaar boekje voor wie meer wil weten over het leven in de oudheid.
GARDNER, H., De kneedbare geest. Over het veranderen van eigen en andermans gedachten. (Vert. Changing minds The Art and Science of Changing Our Own and Other Peoples Minds) Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2005, 271 pp. ISBN 90 5712 214 6
Waarom doen goeroes en kwakzalvers het zo goed? Waarom hebben sommige personen meer invloed op de opvattingen van mensen dan anderen? Hoe komt het dat we van gedachte veranderen en wat gebeurt er dan?
Howard Gardner, hoogleraar cognitieve psychologie en ontdekker van de meervoudige intelligenties, bestudeert in dit boek hoe mensen hun gedachten of opvattingen over belangrijke onderwerpen veranderen, en hoe we mensen daartoe kunnen brengen.
Belangrijke veranderingen in onze gedachten leiden ook tot veranderingen in ons gedrag: we gaan anders eten, we stemmen op een andere partij, we geven of onthouden geldelijke steun aan bepaalde organisaties. Veel aspecten van ons leven zijn juist daarop gericht: ouders willen graag invloed hebben op gedrag en opvattingen van hun kinderen, we proberen een collega te overtuigen een taak anders uit te voeren, of we willen van een eigen vooroordeel af. Sommigen onder ons zijn professioneel betrokken bij gedachteverandering: de therapeut beïnvloedt het zelfbeeld van zijn patiënt, de docent introduceert zijn studenten in nieuwe denkwijzen over een vertrouwd thema, de verkoper of reclamemaker haalt consumenten ertoe over een ander merk te kiezen. Leiders zijn bijna per definitie mensen die anderen van gedachten doen veranderen. Ook mensen bij wie ongewenste gedachten angst oproepen willen maar al te graag weten hoe ze die gedachten kunnen veranderen.
Gedachteveranderingen zijn meestal het resultaat van een langzame, bijna onmerkbare verschuiving van perspectief, en niet van één enkel argument of een plotselinge openbaring. Af en toe veranderen we uit onszelf van gedachte, maar meestal spelen andere personen leiders, leraren, mediapersoonlijkheden een beslissende rol bij het veranderen van opvattingen.
Gedachten zijn mentale representaties van de werkelijkheid. Ze hebben een inhoud en een vorm. De inhoud is het kernidee, de vorm of structuur is de specifieke taal of het symbolensysteem waarin de inhoud wordt gepresenteerd. Eenmaal je daar zicht op hebt, kan je volgens Gardner beter inschatten op welke manier een gedachte kan veranderd worden. In de eerste hoofdstukken bespreekt hij daarom de factoren of hefbomen die belangrijk zijn bij het veranderen van de gedachte zelf en de theorie van de meervoudige intelligenties.
In de volgende hoofdstukken exploreert hij zes verschillende soorten situaties waarin aan gedachteverandering wordt gedaan: van een mentaliteitsverandering bij een grote heterogene groep, zoals de hele bevolking van een land, tot een verandering van gedachte bij een individu. Hij besteedt daarbij vooral aandacht aan geslaagde pogingen van leiders en intellectuelen om mensen van gedachte te laten veranderen, maar onderzoekt ook een aantal mislukkingen. Bij deze verkenning gaat hij na hoe de protagonisten het instrumentarium voor het veranderen van gedachten hebben gebruikt.
Van dit boek had ik veel meer verwacht. De eerste hoofdstukken zijn de meest interessante. Hier vond ik een heldere samenvatting van de theoretische inzichten van Gardner over denken, gedachten en meervoudige intelligenties. In de daaropvolgende hoofdstukken beperkt hij zich tot een analyse van de pogingen van belangrijke leiders om de gedachten van mensen(groepen) te veranderen of hoe bekende denkers zelf tot andere opvattingen zijn gekomen. Hij beschrijft en illustreert hierin hoe het al dan niet slagen van deze pogingen te verklaren is door het gebruik van de hefbomen om gedachten te veranderen. Slechts in het laatste hoofdstuk krijgt de lezer enkele handvatten om bewust en doelgericht gedachten (van zichzelf en anderen) te veranderen.
ABRAHAMSON, E & D. FREEMAN, De wet van de stimulerende wanorde. (Vert. A Perfect Mess) Adam, Uitg. Mouria, 2007, 320 pp. ISBN 90 458 5162 4
Orde is de eerste hemelse wet verkondigde de 18de eeuws dichter Alexander Pope. In scheppingsverhalen is de Schepper zelf de eerste professionele organizer. De drang om het leven te ordenen lijkt de mens wel aangeboren. Zeker na de agrarische revolutie werden steeds minder kosten noch moeite gespaard om de ogenschijnlijke chaos en willekeur in de natuur met grootse middelen te lijf te gaan. De meesten onder ons kregen orde en netheid met de paplepel als een hoogstaande deugd binnen. In nazi-Duitsland beleefde orde zijn absolute hoogtepunt. We hebben daar echter niets uit geleerd. De organisatiemanie houdt niet op: overdreven gedetailleerde lesprogrammas in het onderwijs, keurig ingeroosterde dagen, procedures die niets aan het toeval overlaten, streng afgebakende regels en administratieve verordeningen, doortimmerde formulieren, een leger professionele organizers. Het leven lijkt heel wat overzichtelijker als je het organiseert.
Maar is dat wel altijd zo? Volgens Abrahamson en Freedman wordt het hoog tijd dat we eens open minded naar de rotzooi op alle gebieden van ons leven en onze instellingen gaan kijken, en ons afvragen waar we die kunnen verwelkomen en waar we ze moeten vermijden.
De voordelen van netjes en ordelijk zijn wegen niet alleen meestal niet op tegen de kosten, ze blijken zelf vaak een illusie te zijn. Zelfs professionals in de ordebusiness kunnen moeilijk bewijzen dat orde scheppen echt de moeite waard is.
Rommel staat immers niet noodzakelijkerwijs gelijk aan afwezigheid van orde. Achter en onder rommel zit vaak een verborgen systeem, dat meer ruimte laat voor inventiviteit en creativiteit dan een strikt geordende indeling toelaat. Dingen kunnen volgens heel uiteenlopende criteria ingedeeld worden. Wie daaruit één kiest, verliest vaak andere interessante uit het oog. Een onopgeruimd bureau kan daarom heel wel een buitengewoon functionele omgeving zijn.
Het vraagt bovendien extra inspanningen om een systeem op orde te brengen, omdat dingen zichzelf meestal niet op orde brengen. De vraag is of al die inspanningen echt wel de moeite waard zijn. Abrahamson en Freedman tonen aan dat er al te veel aandacht en advies wordt besteed aan hoe je je zaakjes op orde kunt brengen. Mensen zijn geneigd zich onnodig veel zorgen te maken over rommel in huis en op kantoor.
In dit boek onderzoeken Abrahamson en Freedman een aantal belangrijke feiten over rommel en lichten ze toe waarom die vaak zijn verwaarloosd. Ze hebben het over de betekenis van rommel voor mensen en organisaties, hoe de samenleving zich in de netheidsobsessie heeft gemanoevreerd, over soorten rommel, over de voor- en nadelen van toenemende wanorde, over pathologische rommel en rotzooi, over de esthetiek van wanorde. Ze geven voorbeelden van geslaagde rommelige (re)organisaties, zonder het keurslijf van strikte planning of voorontwerpen. Je krijgt bovendien een handleiding om zorgeloos met rommel om te gaan.
De auteurs zetten overtuigend neer waarom het kost wat kost nastreven van netheid en organisatie meestal geen zin heeft. Ze maken komaf met het idee dat wij tevredener en succesvoller zouden zijn, en onze bedrijven en instellingen doeltreffender, als we onze tijd en onze middelen beter zouden organiseren.
Wil je een originele en verfrissende kijk op orde en wanorde, dan is dit boek een echte aanrader. Het is onderhoudend en spitsvondig geschreven, en vooral leuk. Een boek dat lekker weg leest, en je tevens laat zien hoe wanorde en rommel de wereld zelfs kunnen verbeteren.
GOLEMAN, D., Sociale intelligentie. Nieuwe theorieën over menselijk gedrag. (Vert. Social Intelligence. The New Science of Human Relationships) Adam/Apen, Uitg. Contact, 2007, 430 pp. ISBN 978 90 254 1796 3
In dit boek belicht Daniel Goleman de bevindingen van de sociale neurowetenschappen. De meest fundamentele ontdekking van deze nieuwe discipline is dat mensen ook biologisch ingesteld zijn op contact. Onze hersenen zijn in aanleg sociabel en gaan onmiddellijk een brein-tot-breinverbinding aan zodra we contact maken met een andere persoon. Door middel van die neurale brug beïnvloeden we het brein, en daarmee het lichaam, van iedereen met wie we omgaan en omgekeerd.
Tegenwoordig beginnen we een beetje te begrijpen hoe de hersenen ons sociale gedrag sturen en hoe onze sociale wereld weer onze hersenen en onze biologie beïnvloedt.
Deze nieuwe ontdekkingen laten zien dat onze relaties een subtiele, maar krachtige en levenslange uitwerking op ons hebben. Zelfs onze meest routinematige ontmoetingen roepen neurale processen op en derhalve emoties. Hoe sterker we met anderen verbonden zijn, hoe groter de wederzijdse wisselwerking.De gevoelens die daaruit voortvloeien hebben een enorme impact op ons lichaam. Meer dan we tot voor kort dachten vormen onze relaties niet alleen onze ervaring maar ook onze biologie. Goede relaties hebben een gunstige uitwerking op onze gezondheid, moeizame relaties kunnen als een langzaam gif op ons lichaam inwerken. Hoe anderen met ons omgaan, maar ook hoe wij met anderen omgaan is dus van zeer groot belang.
In zijn interessante boek Emotionele intelligentie hield Goleman het bij de persoonlijke capaciteiten van een individu. Nu verkent hij de mogelijkheden van de mens om zich te verbinden met anderen en wat er gebeurt wanneer wij daarin al dan niet slagen. Sociale intelligentie omschrijft hij als verstandig denken over en handelen binnen menselijke relaties. In tegenstelling tot zijn vorige boek behandelt hij echter niet systematisch wat wij hieronder dienen te verstaan.
Het bevat een ruim overzicht van de bevindingen van de sociale neurowetenschappen op de meest verschillende gebieden: criminaliteit, ziekte, onderwijs en leidinggeven, affectie, opvoeding en zorgzaamheid. Goleman geeft ons een blik op de biologische achtergronden van onze sociale relaties. Mensen zijn immers een sociale diersoort, voor wie het onderhouden en koesteren van relaties bijna letterlijk van levensbelang is. Goleman houdt, weliswaar op zijn Amerikaans, dus met de nodige belering en emotionaliteit, hiervoor een krachtig pleidooi. Zijn conclusie luidt dat we ruim aandacht moeten besteden aan het cultiveren van kwaliteiten die een positieve bijdrage leveren aan onze persoonlijke relaties, zoals empathie en zorgzaamheid.
Het nadeel van zon overzichtswerk is dat er nogal wat herhaling voorkomt. Naarmate ik verder kwam in het boek kreeg ik steeds meer een déjà-vu gevoel. Niettemin is het ook goed dat bepaalde neurologische begrippen regelmatig herhaald worden. Het is jammer dat het boek geen afbeeldingen bevat van de hersenen en de relevante gebieden en circuits.
Het betoog van Goleman is inzichtelijk geschreven en vlot leesbaar. Hij heeft zich, getuige de uitgebreide notenlijst, degelijk gedocumenteerd. Er is een handig trefwoordenregister opgenomen.
BLUME, S., Grenzen aan genezen. Over wetenschap, technologie en de doofheid van een kind. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2006, 384 pp. ISBN 90 351 3024 3
Toen Stuart Blume en zijn vrouw ontdekten dat hun zoontje doof was, werden hun dromen en verwachtingen plots overhoop gegooid en stonden ze voor de vraag hoe het nu verder moest. Doofheid wordt immers algemeen beschouwd als een ernstige handicap, een zware hypotheek op de toekomst van een kind. Bovendien wordt daarmee de vanzelfsprekende orale communicatie binnen een horend gezin ondersteboven gehaald.
In die tijd was er een technologie in opmars, die beloofde een eind te maken aan doofheid: het cochleaire implantaat. Blume werd daarmee geconfronteerd met vragen waarmee hij zich als wetenschapssocioloog toch al bezig hield. Wat zijn de mogelijkheden van de medische wetenschap en hoe ver kan men gaan om de onvolkomenheden van de natuur te voorkomen of te genezen?
Want het cochleaire implantaat is eigenlijk een primitieve en ouderwetse benadering van doofheid. De beschadigde zintuigcellen in het slakkenhuis worden er niet door hersteld, integendeel. De mogelijks nog intacte cellen worden door de ingreep vernietigd. Mochten de zintuigcellen tot regeneratie kunnen aangezet worden, wat steeds meer een reëel toekomstbeeld lijkt, dan zou doofheid wel fundamenteel kunnen aangepakt en genezen worden.
Toch beleefde de aanvankelijk sterk gecontesteerde techniek van het cochleaire implantaat (CI) een triomftocht binnen medische, technologische en industriële kringen. Door velen, en vooral de media, werd het voorgesteld als een soort wondermiddel, waarmee doofheid uit de wereld zou kunnen geholpen worden. Blume beschrijft deze geschiedenis in het tweede hoofdstuk.
Het is ongebruikelijk dat een medische technologie gecontesteerd wordt door de doelgroep ervan. Toch was en is dit het geval met het CI. De meeste Dovengemeenschappen staan er op zijn minst zeer kritisch tegenover. Er zijn immers dove en Dove mensen. De laatsten beleven hun doofheid niet als een handicap of tekort, maar als deel van hun identiteit. Zij communiceren aan de hand van een volwaardige taal, de gebarentaal. Een veralgemeende toepassing van het CI zou hun cultuur en identiteit bedreigen, en hen net gehandicapt maken.
Het CI doet immers niet wat het belooft: horen is niet hetzelfde als verstaan. Dove mensen met CI, en zeker kinderen, zijn voor een vlotte communicatie toch nog aangewezen op liplezen en gebarentaal. Taal en taalbegrip zijn totaal andere zaken dan spraak en gehoordrempels, iets wat de audiologische discipline slechts laat heeft begrepen. Zelfs met CI is de gesproken taal nog altijd slechts beperkt op te vangen en te begrijpen. Met CI mogen dove mensen het beter doen dan zonder, de vraag is echter hoe goed ze het doen. Dove kinderen met CI worden ernstig slechthorend en zullen zonder gebarentaal en/of liplezen altijd problemen hebben met taalbegrip, en derhalve ook altijd tussen wal en schip vallen.
Blume beschrijft de achtergrond van het dilemma van ouders van dove kinderen. Hij maakt duidelijk hoe twee verschillende culturen, de medische en die van de gewone (Dove) mens, geheel anders aankijken tegen doofheid en de middelen om hieraan te verhelpen, en hoe zij slechts heel geleidelijk en ten koste van veel strijd en onbegrip nader tot elkaar zijn gekomen.
In hoofdstuk 6 beschrijft hij hoe dit compromis eruit kan zien. Vanuit het respect voor minderheden moet tweetaligheid (gesproken en gebarentaal) mogelijk zijn én gewaardeerd worden. Hij illustreert en beargumenteert deze stelling aan de hand van een aantal verhalen van dove mensen met CI. Met de journaliste die haar CI vooral ziet als een middel om in welbepaalde omstandigheden beter te kunnen functioneren voelde ik me verwant. En de uitspraak van een 12-jarige jongen zegt heel veel: Ik ben doof, maar met CI kan ik horen.
Als wetenschapssocioloog verkeerde Blume in de uitzonderlijke positie om zich in medische kringen te begeven en informatie te bekomen waarvan je jammer genoeg als patiënt of ouder verstoken blijft. Anderzijds had hij als ouder van een doof kind het voorrecht ook de kant van de Dovengemeenschap van binnenuit te leren kennen. Dit levert een zeer rijk verhaal op, waaruit ik veel heb geleerd, niet in de laatste plaats meer begrip voor de positie en argumenten van de Doven in de CI-kwestie, die vaak dreigen ondergesneeuwd te worden door de onterechte triomfboodschappen over het CI.
In het laatste hoofdstuk trekt Blume algemene conclusies. Medische technologieën zijn van onschatbare waarde. Ze kunnen levens redden en de kwaliteit van het leven verbeteren. Maar ze doen niet alles wat we te horen krijgen, en ze hebben soms consequenties die nauwelijks de aandacht krijgen. De medische wetenschap is gericht op het vinden van universele oplossingen voor gezondheidsproblemen. Maar de veronderstelling dat dezelfde techniek altijd en overal dezelfde waarde heeft gaat zeker niet op wanneer ze gericht is op het verbeteren van het sociaal functioneren van een individu. Mensen hebben daarvoor meestal zelf al waardevolle oplossingen gevonden, die ingebed zijn in hun cultuur.
Het boek van Blume leest zeer vlot. Door de vele insidergegevens en bijzonderheden (namen van verenigingen en personen) is het betoog echter niet altijd doorzichtig. Storend waren voor mij ook de vele herhalingen en het slordig taalgebruik.
Maar het is wel een waardevolle bezinning op hoe mensen, ook de wetenschap, zich laten meeslepen door hoop op verbetering, hoe wij daardoor geneigd zijn om overtrokken verwachtingen te koesteren en eenzijdig te oordelen, hoe wij daardoor het zicht kunnenverliezen opbelangrijke facetten van een probleem en wat het luisteren naar een dissidente stem kan opleveren. Blume wijst ons erop dat de waarde van een geneeswijze, zeker als ze gericht is op de verbetering van de levenskwaliteit, niet in de eerste plaats wordt bepaald door objectieve metingen maar door de betekenis die ze heeft voor individuele mensen en de gemeenschap waartoe ze behoren.
POST, B., Lof der onzin. Over het wassen van teckels, merkwaardige huwelijken, onvindbare continenten en andere rariteiten. Uitg. Balans, 2005, 220 pp. ISBN 90 5018 743 9
Stoffen die niet meer bestaan, onvindbare continenten, tips voor het banjeren door plassen, het Tuinkabouter-Bevrijdingsfront,Deskundologie. We noemen het onzin en nemen het niet serieus.
Onzin wordt vaak gezien als een storend bijproduct van werkzaamheden die op zich verstandig, nuttig en opbouwend worden geacht. Onzin zou een ongelukkig gevolg zijn van domheid, onbegrip, versprekingen, misverstanden, geestelijke afwezigheid en pedanterie. Niets is echter minder waar volgens de Nederlandse socioloog en encyclopedist Bruno Post, die zijn leven heeft in dienst gesteld van onzin-onderzoek.
Volgens Post vormt onzin het toppunt van menselijk kunnen. Hetvermogen om ons te vergissen is eigenlijk veel imposanter dan het vermogen achter de waarheid te komen. Dat laatste doen alle planten en dieren ook. Alleen wij mensen zijn in staat de plank finaal mis te slaan en profijt te trekken uit het resulterende misverstand. Want alle grote ontdekkingen komen voort uit flagrante blunders.
Onzin geeft geen antwoord op de vraag waar heel het aardse gedoe nu eigenlijk voor nodig is. Dat zwijgen is volgens Post uiteindelijk veel hoopgevender dan alle goedbedoelde pogingen het leven zinvol te maken of juist oppervlakkig te houden.
Dit boek is een bundeling van favoriete items uit het archief van Post. Het is bedoeld als middel voor het overwinnen van neerslachtigheid om het menselijk tekort, of het dempen van een woedeaanval om het bestaan van de wereld. Het bevat een bonte verzameling vergissingen, vaagheden, uitingen van geestelijke afwezigheid, hogere flauwekul en rabiate onzin uit alle windstreken en alle tijden, af en toe onderbroken door een citaat van grote geesten uit de geschiedenis.
Het boekje bevat pretentieloze stukjes van verschillend gehalte en pluimage, waarvan de oorsprong echter vaak niet wordt vermeld. Je zou het kunnen beschouwen als vlot leesbare wachtkamerlectuur.