GELDOF,
D., We consumeren ons kapot.
Adam/Apen, Uitg. Houtekiet, 2007, 197 pp. ISBN 978 90 5240 970 2
Als
ik de reclame mag geloven die ik vandaag toegestuurd kreeg, dan ben ik dringend
aan een nieuwe winteroutfit toe, krijg ik elke dag een nieuwe belevenis als ik
me een dure BMW aanschaf, zal ik blaken van gezondheid en levenslust door de
dagelijkse inname van krachtige energieboosters en hoef ik me dat allemaal niet
te ontzeggen dank zij de kredietkaart die al op mij ligt te wachten. Ik heb het
bovendien allemaal verdiend, want ik ben het meer dan waard.
De
homo consumericus consumeert zich
kapot, stelt Dirk Geldof. We zijn moderne jager-verzamelaars geworden: we kopen
ons uit de naad. We hebben alles al, en willen er nog een hoop dingen bij. We consumeren
niet meer om te leven, we leven om te consumeren. En we staan er nog amper bij
stil hoe buitengewoon onze levensstijl wel is. Maar worden we daar ook
gelukkiger van? Kunnen we daar zonder meer mee doorgaan? En wat is het
alternatief?
In
dit boek maakt Geldof een doordringende analyse van de over- of
hyperconsumptie.
Op
een tijdsspanne van nog geen halve eeuw is consumptie als middel om aan
behoeften te voldoen in het rijke Westen tot overconsumptie verworden. De steeds
snellere technologische evolutie maakt morgen verouderd wat vandaag nieuw is, en
dus dringend aan vervanging toe. In een individualistische maatschappij beschikken
steeds meer inwoners over wat vroeger gezinsbezit was. De vrijetijdsindustrie
groeide uit tot beleveniseconomie. En de producenten hebben de consumensjes
ontdekt, de ideale marketinggroep omdat ze het koopgedrag van de ouders
beïnvloeden en de consumenten van morgen zijn.
In
een gedemocratiseerde en steeds rijkere samenleving is bovendien het materiële
bezit een teken van status geworden. Statusangst, of de angst om aanzien en
erkenning te verliezen, zet mensen aan om steeds meer en nieuw bezit te
verwerven of te beleven. Je bent wat je koopt, het wordt ons in talloze
reclames voorgespiegeld.
Die
ongebreidelde overconsumptie heeft echter een zware schaduwkant. Geldof
onderscheidt 3 aspecten. In de eerste plaats hebben we vooral in het Westen
onze ecologische voetafdruk onaanvaardbaar verhoogd. De nood aan duurzaam
consumeren dringt zich steeds meer op. Bovendien heeft de drang naar
overconsumptie ons leefpatroon ernstig aangetast. Mensen besteden steeds meer
tijd om geld te verdienen om steeds meer te kunnen uitgeven en hebben steeds
minder energie en tijd om er werkelijk van te genieten. En, zo betoogt de Britse
econoom Richard Layard, hoewel we in het Westen voortdurend rijker geworden
zijn en meer bezitten, werden we geen spat gelukkiger.
De
overconsumptie wordt geschraagd door de klassieke, liberale visie van de homo economicus: de mens als rationeel
handelend wezen met oneindige behoeften. In deze visie is schaarste eigen aan
het menselijk bestaan. Maar dit klopt niet: schaarste is er zolang aan de
noodzakelijke levensbehoeften niet is voldaan, maar daarna is schaarste een
maatschappelijke constructie. In navolging van en aanvulling op de Nederlandse
filosoof Rutger Claassen pleit Geldof voor een politieke ecologie.We moeten
anders omgaan met schaarste, en de kwaliteit van het leven verhogen door meer
duurzame en minder consumptie.
Waar
het betoog van Claassen eindigt, gaat Geldof verder. De vraag is immers hoe een
maatschappij-voorbij-de-schaarste kan gerealiseerd worden, zodat mensen zich
niet minder maar meer vrij voelen om te leven zoals zij dat verkiezen. In de
eerste plaats moeten we opnieuw leren leven met eindigheid. Echt genieten kan
alleen maar als we ook beseffen dat dit begrensd is. Dit vraagt een culturele
omslag, waar grenzen door wervende beelden positief benaderd worden. Ten tweede
zou duurzame consumptie verankerd moeten worden in de economie.
Hier
stuit Geldof op het taboe van de individuele keuzevrijheid. Het volstaat niet
dat een kleine groep bewuster gaat consumeren. Consumptie is immers geen
privézaak, maar een maatschappelijke keuze en verantwoordelijkheid. Ze vergroot
onze ecologische voetafdruk en legt een hypotheek op de volgende generaties. Bovendien
wordt in een uitdijende consumptiemaatschappij de burger steeds meer consument.
Daarom
is er een sterker beleidskader nodig dat van duurzame consumptie gewoon de
beste koop maakt. De overheid dient hier het voortouw te nemen door de economie
bij te sturen vanuit duurzame principes. Wat er nu gerealiseerd is,
bijvoorbeeld afvalverwerking, is goed maar gaat vooral over de problemen
hier-en-nu. We hebben een meer verregaand, samenhangend en consequent beleid
nodig. Ook de bedrijven vragen om een duidelijker kader. De overheid kan
maatregelen treffen om duurzame consumptie aantrekkelijk te maken voor zowel
producent als consument. Hij doet ook beroep op de consumentenorganisaties om
hun visie op duurzame consumptie te veranderen.
Geldof
is niet de enige die een beroep doet op de overheid als sturende instantie om
het groeiende consumentisme en de verwording van de burger tot consument te
verhinderen. Dit doen ook autoriteiten als Joseph Stiglitz, Benjamin Barber en
Farid Zakaria.
Meer
en betere levenskwaliteit, wie verlangt het niet? We leven echter in een
paradoxale situatie: we consumeren ons kapot te midden van onze ongekende
rijkdom, zonder dat meer consumptie ons gelukkiger maakt. Geldof gelooft dat
het wel kan, als we kiezen voor kwaliteit in wat we consumeren in plaats van
kwantiteit.
De
vraagstelling is zeer herkenbaar, zijn betoog helder, doordacht en degelijk
onderbouwd. Voor mij zat er iets te veel herhaling in, maar desondanks bleef
het boeiend en zeer leesbaar. Ik kan zijn redenering nagenoeg volledig
onderschrijven. Zijn analyse steekt boven gelijkaardige andere uit door de
aandacht voor concrete en haalbare oplossingen.